Procestaal: Duits.
HvJ EU, 20-03-2018, nr. C-187/16
ECLI:EU:C:2018:194
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
20-03-2018
- Magistraten
K. Lenaerts, A. Tizzano, L. Bay Larsen, T. von Danwitz, J. L. da Cruz Vilaça, A. Rosas, J. Malenovský, E. Juhász, A. Borg Barthet, D. Šváby, M. Berger, A. Prechal, C. Lycourgos, M. Vilaras, E. Regan
- Zaaknummer
C-187/16
- Conclusie
J. Kokott
- Vakgebied(en)
Aanbestedingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2018:194, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 20‑03‑2018
ECLI:EU:C:2017:578, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 20‑07‑2017
Uitspraak 20‑03‑2018
K. Lenaerts, A. Tizzano, L. Bay Larsen, T. von Danwitz, J. L. da Cruz Vilaça, A. Rosas, J. Malenovský, E. Juhász, A. Borg Barthet, D. Šváby, M. Berger, A. Prechal, C. Lycourgos, M. Vilaras, E. Regan
Partij(en)
In zaak C-187/16,*
betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 258 VWEU, ingesteld op 4 april 2016,
Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Tokár en B.-R. Killmann als gemachtigden,
verzoekster,
tegen
Republiek Oostenrijk, vertegenwoordigd door M. Fruhmann als gemachtigde,
verweerster,
wijst
HET HOF (Grote kamer),
samengesteld als volgt: K. Lenaerts, president, A. Tizzano, vicepresident, L. Bay Larsen (rapporteur), T. von Danwitz, J. L. da Cruz Vilaça, A. Rosas en J. Malenovský, kamerpresidenten, E. Juhász, A. Borg Barthet, D. Šváby, M. Berger, A. Prechal, C. Lycourgos, M. Vilaras en E. Regan, rechters,
advocaat-generaal: J. Kokott,
griffier: I. Illéssy, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 7 juni 2017,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 20 juli 2017,
het navolgende
Arrest
1
Met haar verzoekschrift verzoekt de Europese Commissie het Hof voor recht te verklaren dat de Republiek Oostenrijk is tekortgeschoten in de verplichtingen die op haar rusten krachtens de artikelen 49 en 56 VWEU, krachtens de artikelen 4 en 8 van richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening (PB 1992, L 209, blz. 1), gelezen in samenhang met de artikelen 11 tot en met 37 van deze richtlijn, alsook krachtens de artikelen 14 en 20 van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB 2004, L 134, blz. 114), gelezen in samenhang met de artikelen 23 tot en met 55 van deze richtlijn, door ten eerste opdrachten voor diensten die bestaan in de vervaardiging van documenten als paspoorten met chip, noodpaspoorten, verblijfsdocumenten, identiteitsbewijzen, pyrotechnische certificaten, rijbewijzen in creditcardformaat en kentekenbewijzen in creditcardformaat, rechtstreeks te gunnen aan de Österreichische Staatsdruckerei GmbH (hierna: ‘ÖS’), en ten tweede nationale bepalingen te handhaven op grond waarvan aanbestedende diensten gehouden zijn deze opdrachten voor diensten rechtstreeks te gunnen aan deze vennootschap.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
2
Voor de gunning van overheidsopdrachten voor diensten die betrekking hebben op het ‘Uitgeven en drukken, voor een vast bedrag of op contractbasis’, dient op grond van de richtlijnen 92/50 en 2004/18 een procedure te worden gevolgd die in overeenstemming is met de Unierechtelijke voorschriften.
Richtlijn 92/50
3
De veertiende overweging van richtlijn 92/50 luidt:
‘Overwegende dat in de dienstensector dezelfde uitzonderingen als in de richtlijnen 71/305/EEG [van de Raad van 26 juli 1971 betreffende de coördinatie van de procedure voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken (PB 1971, L 185, blz. 5)] en 77/62/EEG [van de Raad van 21 december 1976 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen (PB 1977, L 13, blz. 1)] behoren te gelden ten aanzien van de staatsveiligheid en het staatsgeheim, alsmede ten aanzien van de voorrang van andere aanbestedingsvoorschriften, zoals die welke gelden krachtens internationale overeenkomsten of de regels van internationale organisaties, dan wel die welke betrekking hebben op de legering van strijdkrachten’.
4
Artikel 1, onder a), van deze richtlijn bepaalt met name dat ‘onder ‘overheidsopdrachten voor diensten’ [wordt] verstaan: schriftelijke overeenkomsten onder bezwarende titel, die zijn gesloten tussen een dienstverlener enerzijds en een aanbestedende dienst anderzijds’.
5
In artikel 3, lid 1, van die richtlijn is bepaald:
‘Bij het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening […] passen de aanbestedende diensten aan de bepalingen van deze richtlijn aangepaste procedures toe.’
6
Artikel 4, lid 2, van dezelfde richtlijn bepaalt:
‘Deze richtlijn is niet van toepassing op diensten die geheim zijn verklaard of waarvan de uitvoering overeenkomstig de in de betrokken lidstaat geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen met bijzondere veiligheidsmaatregelen gepaard moet gaan of wanneer de bescherming van de fundamentele belangen van die staat zulks vereist.’
7
Artikel 8 van richtlijn 92/50 luidt:
‘De opdrachten voor het verlenen van in bijlage I A vermelde diensten worden overeenkomstig de bepalingen van de titels III tot en met VI geplaatst.’
8
De genoemde titels III tot en met VI bevatten de artikelen 11 tot en met 37 van deze richtlijn.
9
Bijlage I A bij die richtlijn ziet onder meer, in categorie 15, op de ‘Uitgeverij- en drukkerijdiensten, in regie of op contractbasis’.
Richtlijn 2004/18
10
Artikel 14 van richtlijn 2004/18, met als opschrift ‘Geheime opdrachten of opdrachten die bijzondere veiligheidsmaatregelen vereisen’, luidt:
‘Deze richtlijn is niet van toepassing op overheidsopdrachten die geheim zijn verklaard of waarvan de uitvoering overeenkomstig de in de betrokken lidstaat geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen met bijzondere veiligheidsmaatregelen gepaard moet gaan of wanneer de bescherming van de wezenlijke belangen van die lidstaat zulks vereist.’
11
In artikel 20 van deze richtlijn, met als opschrift ‘Opdrachten voor de in bijlage II A vermelde diensten’, is bepaald:
‘De opdrachten voor het verlenen van de in bijlage II A vermelde diensten worden overeenkomstig de artikelen 23 tot en met 55 geplaatst.’
12
Deze bijlage ziet onder meer, in categorie 15, op het ‘Uitgeven en drukken, voor een vast bedrag of op contractbasis’.
Verordening (EG) nr. 2252/2004
13
Artikel 3, lid 2, van verordening (EG) nr. 2252/2004 van de Raad van 13 december 2004 betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten (PB 2004, L 385, blz. 1) luidt:
‘Elke lidstaat wijst één organisatie aan die voor het drukken van paspoorten en reisdocumenten verantwoordelijk is. De lidstaat deelt de naam van die organisatie mee aan de Commissie en aan de andere lidstaten. Twee of meer lidstaten kunnen daartoe een zelfde organisatie aanwijzen. Elke lidstaat is gerechtigd om van organisatie te veranderen. Hij stelt de Commissie en de andere lidstaten daarvan op de hoogte.’
Oostenrijks recht
StDrG
14
In § 1a van het Bundesgesetz zur Neuordnung der Rechtsverhältnisse der Österreichischen Staatsdruckerei (federale wet betreffende de reorganisatie van de juridische situatie van de ÖS, Bundesgesetzblatt I, 1/1997; hierna: ‘StDrG’) is bepaald:
‘[…] De […] vennootschap draagt de naam ‘Österreichische Staatsdruckerei GmbH’. Haar taak bestaat in de vervaardiging van drukwerk voor federale overheidsdiensten, waarbij geheimhouding of de naleving van veiligheidsvoorschriften (veiligheidsdruk) is vereist. […]’
15
§ 2, lid 2, StDrG bepaalt:
‘De vennootschap voert in elk geval de volgende taken uit:
- 1.
de vervaardiging van drukwerk voor federale overheidsdiensten, waarbij geheimhouding of de naleving van veiligheidsvoorschriften (veiligheidsdruk) vereist is, […]’.
16
In § 2, lid 3, StDrG is bepaald:
‘De federale instellingen vertrouwen de vervaardiging van de in lid 2, punt 1, bedoelde producten uitsluitend toe aan de [ÖS] […], tenzij [deze] vennootschap om feitelijke of juridische redenen niet in staat is de desbetreffende taken naar behoren uit te voeren voor een redelijke prijs, dan wel het product in kwestie aan de betrokken federale instelling onder dezelfde contractuele voorwaarden en met dezelfde specificaties wordt aangeboden door een derde voor een lagere prijs. […]’
17
§ 6 StDrG, met als opschrift ‘Toezicht op de veiligheidsdruk’, bepaalt in lid 1 dat de commerciële en productieprocessen die betrekking hebben op de vervaardiging, bewerking en opslag van veiligheidsdrukwerk, onder toezicht staan van de minister die bevoegd is voor het veiligheidsdrukwerk in kwestie.
18
Krachtens § 6, lid 2, StDrG moet de ÖS alle ter voorkoming van misbruik vereiste veiligheidsmaatregelen treffen in verband met de vervaardiging, bewerking en opslag van veiligheidsdrukwerk.
19
§ 6, lid 3, StDrG bepaalt dat de ÖS aan de voor het betreffende veiligheidsdrukwerk bevoegde federale minister toegang moet verlenen tot de bedrijfsruimten en inzage moet verlenen van de bedrijfsdocumenten in kwestie, voor zover dit voor het toezicht nodig is.
Besluit betreffende paspoorten
20
De vervaardiging van paspoorten met chip, waaronder dienstpaspoorten en diplomatieke paspoorten, alsook van identiteitsbewijzen en noodpaspoorten wordt geregeld door de Verordnung der Bundesministerin für Inneres über die Gestaltung der Reisepässe und Passersätze (besluit van de federale minister van Binnenlandse Zaken betreffende de vormgeving van paspoorten en paspoortvervangende documenten, Bundesgesetzblatt 861/1995; hierna: ‘besluit betreffende paspoorten’).
21
De bijlagen A, D en E bij het besluit betreffende paspoorten bevatten modellen van de te vervaardigen paspoorten, dienstpaspoorten en diplomatieke paspoorten, die op de laatste bladzijde de vermelding ‘PRINT by ÖSD’ bevatten.
22
Wat meer in het bijzonder identiteitsbewijzen betreft, voorziet § 5 van het besluit betreffende paspoorten in een beveiliging tegen namaak of vervalsing.
23
Uit de gecombineerde toepassing van § 2, lid 3, StDrG en het besluit betreffende paspoorten volgt dus dat, behoudens uitzonderingen waarin die bepaling voorziet, paspoorten met chip, identiteitsbewijzen en noodpaspoorten moeten worden vervaardigd door de ÖS.
Besluit betreffende verblijfsdocumenten
24
Krachtens § 3, lid 3, § 10a, lid 2, en § 10c, lid 2, van de Verordnung der Bundesministerin für Inneres zur Durchführung des Niederlassungs- und Aufenthaltsgesetzes (besluit van de federale minister van Binnenlandse Zaken ter uitvoering van de wet op vestiging en verblijf, Bundesgesetzblatt II, 451/2005) moeten verklaringen van inschrijving, documenten ter staving van duurzaam verblijf, bewijzen van de indiening van een aanvraag en documenten ter staving van een rechtmatig verblijf exclusief worden vervaardigd door de ÖS.
Ministerieel besluit betreffende rijbewijzen in creditcardformaat
25
De presentatie van rijbewijzen in creditcardformaat wordt geregeld door de Verordnung des Bundesministers für Wissenschaft und Verkehr über die Durchführung des Führerscheingesetzes (besluit van de federale minister van Wetenschap en Verkeer betreffende de uitvoering van de wet op het rijbewijs, Bundesgesetzblatt II, 320/1997).
26
Krachtens § 1, lid 2, van dit besluit moeten rijbewijzen voorzien zijn van beveiligingskenmerken tegen namaak of vervalsing.
27
Voorts mogen rijbewijzen in creditcardformaat volgens deze bepaling enkel worden vervaardigd door een dienstverlener die wordt aangewezen door de bevoegde federale minister.
28
Gelet op § 2, lid 3, StDrG kan deze dienstverlener, onder voorbehoud van de uitzonderingen waarin deze bepaling voorziet, uitsluitend de ÖS zijn.
Ministerieel besluit betreffende kentekenbewijzen in creditcardformaat
29
De presentatie van kentekenbewijzen in creditcardformaat wordt geregeld door de Verordnung des Bundesministers für Wissenschaft und Verkehr, mit der Bestimmungen über die Einrichtung von Zulassungsstellen festgelegt werden (besluit van de federale minister van Wetenschap en Verkeer waarbij bepalingen over de oprichting van bureaus voor de afgifte van kentekenbewijzen worden vastgesteld, Bundesgesetzblatt II, 464/1998).
30
§ 13, lid 1a, van dit besluit voorziet voor die kentekenbewijzen in beveiligingskenmerken tegen namaak of vervalsing.
31
§ 13, lid 3, van dat besluit bepaalt dat kentekenbewijzen enkel mogen worden vervaardigd door een dienstverlener die wordt aangewezen door de bevoegde federale minister.
32
Gelet op § 2, lid 3, StDrG kan deze dienstverlener, onder voorbehoud van de uitzonderingen waarin deze bepaling voorziet, uitsluitend de ÖS zijn.
Ministerieel besluit betreffende pyrotechnische certificaten
33
Krachtens § 8 van de Verordnung der Bundesministerin für Inneres über die Durchführung des Pyrotechnikgesetzes 2010 (besluit van de federale minister van Binnenlandse Zaken betreffende de uitvoering van de wet van 2010 op de pyrotechniek, Bundesgesetzblatt II, 499/2009), moet het formulier waarmee de afgifte van een pyrotechnisch certificaat wordt aangevraagd, in overeenstemming zijn met het model in bijlage II bij dat besluit. Volgens dit model moet de aanvraag worden ingediend bij de ÖS.
34
Bij § 9 van hetzelfde besluit wordt voorgeschreven dat pyrotechnische certificaten worden beveiligd tegen namaak of vervalsing.
Precontentieuze procedure
35
Bij haar aanmaningsbrief van 6 april 2011 heeft de Commissie de Republiek Oostenrijk meegedeeld dat zij twijfelde aan de verenigbaarheid met het VWEU, alsook met de richtlijnen 92/50 en 2004/18, van de rechtstreekse gunning aan de ÖS van bepaalde overheidsopdrachten voor diensten die bestaan in het drukken van officiële documenten, te weten paspoorten met chip, noodpaspoorten, verblijfsdocumenten, identiteitsbewijzen, rijbewijzen in creditcardformaat, kentekenbewijzen in papier- en creditcardformaat, pyrotechnische certificaten, vaarbewijzen, formulieren voor veiligheidsdocumenten, vignetten voor verslavende middelen en brommercertificaten.
36
In dit verband heeft de Commissie gepreciseerd dat de ÖS, een privaatrechtelijke vennootschap, documenten drukte en dus een dienst verrichtte die had moeten worden gegund overeenkomstig richtlijn 92/50 of richtlijn 2004/18, voor zover de verrichting van deze dienst binnen de werkingssfeer van een van die richtlijnen valt, of met inachtneming van de respectievelijk in de artikelen 49 en 56 VWEU erkende vrijheid van vestiging en vrijheid van dienstverrichting, voor zover de verrichting van die dienst niet binnen de werkingssfeer van die richtlijnen valt.
37
In haar antwoord van 7 juni 2011 heeft de Republiek Oostenrijk aangevoerd dat de betreffende opdrachten voor diensten de bescherming van haar wezenlijke veiligheidsbelangen dienen en bijgevolg niet onder het VWEU of onder de richtlijnen 92/50 en 2004/18 vallen. Zij heeft daaraan toegevoegd dat de rechtstreekse en exclusieve gunning aan de ÖS van de opdrachten voor het drukken van de betreffende documenten wordt gerechtvaardigd door de noodzaak om geheime informatie te beschermen, de echtheid en juistheid van die documenten te waarborgen, de voorziening met die documenten te verzekeren en de bescherming van gevoelige gegevens te garanderen.
38
Bij brieven van 17 juli 2012 en 28 maart 2013 heeft de Republiek Oostenrijk haar antwoord op de aanmaningsbrief aangevuld.
39
Omdat de Commissie de antwoorden van de Republiek Oostenrijk ontoereikend vond, heeft zij deze lidstaat bij brief van 11 juli 2014 een met redenen omkleed advies doen toekomen. Daarin heeft zij onderstreept dat de Republiek Oostenrijk niet aantoonde dat de rechtstreekse gunning aan de ÖS van de opdrachten voor het drukken van paspoorten met chip, noodpaspoorten, verblijfsdocumenten, identiteitsbewijzen, rijbewijzen in creditcardformaat, kentekenbewijzen in creditcardformaat en pyrotechnische certificaten wordt gerechtvaardigd door de bescherming van haar veiligheidsbelangen, en heeft zij tevens beklemtoond dat het mogelijk is om een openbare aanbesteding zo te organiseren dat daarop alleen ondernemingen kunnen inschrijven die gespecialiseerd zijn in het drukken van documenten die voldoen aan bijzondere veiligheidsvoorschriften en dienovereenkomstig worden gecontroleerd.
40
Haar bezwaren die betrekking hadden op brommercertificaten, kentekenbewijzen in papierformaat, vaarbewijzen, formulieren voor veiligheidsdocumenten en vignetten voor verslavende middelen, heeft de Commissie daarentegen opgegeven, ofwel omdat die documenten zijn afgeschaft ofwel omdat voor de vervaardiging ervan een aanbestedingsprocedure is gevolgd.
41
De Republiek Oostenrijk heeft op het met redenen omklede advies geantwoord bij brief van 10 september 2014. In hoofdzaak heeft deze lidstaat zich opnieuw beroepen op de belangen in verband met de bescherming van zijn nationale veiligheid, en beklemtoond dat de uitvoering van de drukopdrachten in kwestie nauw samenhangt met de openbare orde en de institutionele werking van die staat. De Republiek Oostenrijk heeft met name betoogd dat de naleving van de veiligheidsvoorschriften door andere ondernemingen dan de ÖS enkel kan worden afgedwongen met behulp van de regels van het privaatrecht, terwijl de Oostenrijkse overheidsinstanties ten aanzien van de ÖS krachtens de wet over bijzondere controlebevoegdheden beschikken.
42
Het bedrag dat is gemoeid met de opdrachten voor het drukken van pyrotechnische certificaten, is volgens de Republiek Oostenrijk dan weer zo gering dat de uitvoering van deze opdrachten niet van belang is voor andere ondernemingen, zodat de gunning van die opdrachten niet binnen de werkingssfeer van de in het VWEU erkende vrijheden valt.
43
Aangezien de Commissie geen genoegen heeft genomen met de antwoorden van de Republiek Oostenrijk, heeft zij het onderhavige beroep ingesteld.
Beroep
44
Het beroep van de Commissie ziet ten eerste op opdrachten voor diensten die bestaan in het drukken van paspoorten met chip, noodpaspoorten, verblijfsdocumenten, identiteitsbewijzen, rijbewijzen in creditcardformaat alsook kentekenbewijzen in creditcardformaat, en ten tweede op een opdracht voor een dienst die bestaat in het drukken van pyrotechnische certificaten.
Opdrachten voor diensten die bestaan in het drukken van paspoorten met chip, noodpaspoorten, verblijfsdocumenten, identiteitsbewijzen, rijbewijzen in creditcardformaat en kentekenbewijzen in creditcardformaat
Argumenten van partijen
45
De Commissie merkt op dat de geraamde bedragen van de opdrachten in kwestie de drempelbedragen overschrijden die gelden op grond van de richtlijnen 92/50 en 2004/18, zodat die opdrachten binnen de materiële werkingssfeer van deze richtlijnen vallen. Bijgevolg had de Republiek Oostenrijk voor die opdrachten de aanbestedingsprocedures moeten volgen die zijn neergelegd in artikel 8 junctis de artikelen 11 tot en met 37 van richtlijn 92/50, en in artikel 20 junctis de artikelen 23 tot en met 55 van richtlijn 2004/18.
46
De Commissie betoogt in wezen dat de uitzonderingen van artikel 4, lid 2, van richtlijn 92/50 en artikel 14 van richtlijn 2004/18, waarop de Republiek Oostenrijk zich beroept, restrictief moeten worden uitgelegd.
47
Bovendien ontlenen de lidstaten aan deze bepalingen niet de bevoegdheid om van de bepalingen van het VWEU of van de richtlijnen 92/50 en 2004/18 af te wijken door zich louter te beroepen op hun wezenlijke veiligheidsbelangen.
48
De stelling van de Republiek Oostenrijk dat de betreffende opdrachten voor diensten bijzondere veiligheidsmaatregelen vereisen of dat het nodig is om van de Unievoorschriften af te wijken ter bescherming van de wezenlijke veiligheidsbelangen van die lidstaat, volstaat als zodanig dan ook niet als bewijs dat er sprake is van omstandigheden die de toepassing van artikel 4, lid 2, van richtlijn 92/50 of artikel 14 van richtlijn 2004/18 rechtvaardigen.
49
Voorts preciseert de Commissie dat de ÖS een privaatrechtelijke vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is met als enige vennoot de beursgenoteerde Österreichische Staatsdruckerei Holding AG, waarvan de aandelen in handen zijn van particulieren. Anders dan de vroegere wettelijke regeling voorziet het StDrG overigens niet meer in enig bijzonder mechanisme voor overheidstoezicht. Ter terechtzitting heeft de Commissie in dit verband verduidelijkt dat de Oostenrijkse autoriteiten beschikken over controlebevoegdheden uit hoofde van een overeenkomst met de ÖS.
50
Volgens de Commissie toont de Republiek Oostenrijk niet aan dat een aanbesteding volstrekt onmogelijk is omdat daardoor ernstig afbreuk zou worden gedaan aan de nakoming van de verplichting tot vertrouwelijke behandeling en aan de veiligheids- en controlemaatregelen. Weliswaar wordt het algemeen belang gediend met het vereiste dat de echtheid en juistheid van documenten die dienen tot bewijs van de identiteit van personen, wordt gewaarborgd, alsook dat persoonsgegevens worden beschermd en dat de voorzieningszekerheid met betrekking tot het drukken van de documenten in kwestie wordt gewaarborgd, maar dit betekent niet dat daarbij systematisch een wezenlijk veiligheidsbelang in het geding is.
51
Wat betreft de door de Republiek Oostenrijk aangevoerde noodzaak om de voorziening met officiële documenten te waarborgen, is de Commissie van mening dat dit geen veiligheidsbelang vormt en dat die voorziening in voorkomend geval ook kan worden gewaarborgd door meerdere raamcontracten te sluiten.
52
De Commissie erkent dat een lidstaat maatregelen kan treffen om de vervalsing van officiële documenten te voorkomen. Niettemin bestaat er geen enkele aanwijzing dat deze doelstellingen in gevaar zouden worden gebracht indien het drukken van de documenten werd toevertrouwd aan andere drukkers, waaronder drukkers uit andere lidstaten, aangezien de vertrouwelijkheid van de verwerkte gegevens die nodig zijn voor het drukken van de documenten, kan worden gewaarborgd door een verplichting tot vertrouwelijke behandeling op te leggen aan de ondernemingen die deelnemen aan een aanbestedingsprocedure.
53
De centralisatie van de uitvoering van de opdrachten in kwestie kan volgens de Commissie worden bewerkstelligd door een aanbestedingsprocedure te volgen voor het drukken van alle beveiligde documenten, waarbij de toezichtsmogelijkheden voor de Oostenrijkse autoriteiten kunnen worden vastgelegd in de overeenkomst met de geselecteerde onderneming.
54
Het argument van de Republiek Oostenrijk dat vertrouwen moet kunnen worden gesteld in de onderneming die de dienst verricht welke bestaat in het drukken van verblijfsdocumenten, kan volgens de Commissie niet worden aanvaard, daar de Oostenrijkse autoriteiten opdrachten voor het drukken van beveiligde documenten ook kunnen gunnen aan andere ondernemingen dan de ÖS, met name wanneer deze niet in staat is die opdrachten uit te voeren.
55
De Republiek Oostenrijk betwist de gestelde niet-nakoming. Zij betoogt dat de opdrachten in kwestie op grond van artikel 4, lid 2, van richtlijn 92/50 en artikel 14 van richtlijn 2004/18 niet binnen de werkingssfeer van deze richtlijnen vallen. Volgens haar heeft zij het recht haar wezenlijke veiligheidsbelangen te beschermen en overeenkomstig de in Oostenrijk geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen voor te schrijven dat de uitvoering van de opdrachten in kwestie gepaard gaat met bijzondere veiligheidsmaatregelen.
56
Ter terechtzitting heeft de Republiek Oostenrijk gepreciseerd dat de uitzonderingen van artikel 4, lid 2, van richtlijn 92/50 en artikel 14 van richtlijn 2004/18 van toepassing zijn los van de uitzondering van artikel 346, lid 1, onder a), VWEU.
57
Deze lidstaat brengt in wezen in herinnering dat het veiligheidsbeleid een essentieel onderdeel van de staatssoevereiniteit is, en dat het aan de lidstaten is om hun wezenlijke veiligheidsbelangen te definiëren alsook uit te maken of veiligheidsmaatregelen zijn vereist, waarbij die lidstaten over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikken.
58
De Republiek Oostenrijk wijst op een aantal aspecten van haar wezenlijke belangen op het gebied van de openbare veiligheid die relevant zijn bij het drukken van veiligheidsdocumenten. In dit verband moeten volgens haar om te beginnen de echtheid en juistheid van documenten die dienen tot bewijs van de identiteit van personen, worden gewaarborgd, aangezien identiteitsdocumenten nauw samenhangen met de openbare orde en de institutionele werking van de staat. Voorts is de Republiek Oostenrijk van mening dat het noodzakelijk is te zorgen voor de bescherming van gevoelige persoonsgegevens. Ten slotte moet volgens haar erop worden toegezien dat de voorzieningszekerheid wordt gewaarborgd.
59
Wat in de eerste plaats de noodzaak betreft om de echtheid en juistheid van identiteitsdocumenten te waarborgen, betoogt de Republiek Oostenrijk dat dit vereiste impliceert dat een hoog technisch veiligheidsniveau wordt vastgesteld om elk risico op vervalsing tegen te gaan, met name in het kader van de strijd tegen terrorisme en criminaliteit.
60
Wat in de tweede plaats de bescherming van gevoelige persoonsgegevens betreft, onderstelt de bescherming van identiteitsdocumenten dat wordt voldaan aan hoge veiligheidsvereisten, aangezien deze documenten dergelijke gegevens, met name biometrische gegevens, bevatten. In dit verband betwist de Republiek Oostenrijk het argument van de Commissie dat daarbij alleen individuele belangen in het geding zijn, terwijl volgens die lidstaat juist moet worden aangenomen dat inbreuken in verband met dergelijke gegevens, met name in de context van de strijd tegen het terrorisme, een bedreiging voor de interne openbare veiligheid vormen, zodat zij met alle middelen moeten worden verhinderd.
61
In de derde plaats is het volgens de Republiek Oostenrijk voor de snelle ontvangst van de officiële documenten in kwestie nodig dat de voorziening van de staat met deze documenten wordt gewaarborgd. Aan de veiligheidsstrategie van de Republiek Oostenrijk zou bestendig afbreuk worden gedaan indien het drukken van identiteitsdocumenten werd toevertrouwd aan andere ondernemingen dan de ÖS, omdat in geval van onmogelijkheid om het nodige aantal paspoorten te leveren, weliswaar voorlopige paspoorten zouden worden gedrukt, maar daarbij aan minder strenge veiligheidsvoorwaarden zou worden voldaan.
62
De Republiek Oostenrijk voert aan dat in een context van terroristische dreigingen en activiteiten enkel een drukkerij onder het effectieve toezicht van de staat mag worden gemachtigd om identiteitsdocumenten te drukken.
63
Zij herinnert eraan dat de centralisatie bij één dienstverlener van alle diensten die van belang zijn voor de veiligheid, ook een essentieel onderdeel van de veiligheidsstrategie vormt. In dit verband betoogt deze lidstaat dat uit artikel 3, lid 2, van verordening nr. 2252/2004, en meer bepaald uit het vereiste van de aanwijzing van ‘één organisatie die voor het drukken van paspoorten en reisdocumenten verantwoordelijk is’, blijkt dat deze documenten niet kunnen worden vervaardigd door meerdere organisaties. Daarbij komt dat de centralisatie van het drukken van de documenten in kwestie een passende maatregel is om te voorkomen dat veiligheidsgevoelige informatie verspreid raakt.
64
De Republiek Oostenrijk is van mening dat de door haar gevolgde strategie die erin bestaat de opdrachten in kwestie aan één opdrachtnemer te gunnen waarvan de productielocatie of productielocaties zich bevindt respectievelijk bevinden op het nationale grondgebied, in de eerste plaats tot doel heeft te voorkomen dat de kennis van de veiligheidsmaatregelen zich verspreidt onder andere inschrijvers, ongeacht of deze actief zijn in Oostenrijk dan wel in een andere lidstaat.
65
Met een dergelijke wijze van gunning wordt volgens de Republiek Oostenrijk in de tweede plaats beoogd het toezicht dat de nationale autoriteiten in het kader van hun administratieve controlebevoegdheden op deze drukkerij uitoefenen, doeltreffender te maken. Zij betoogt namelijk dat rechterlijk toezicht, dat na een mogelijkerwijs omslachtige procedure zou leiden tot sancties die worden opgelegd omdat niet is voldaan aan de veiligheidsvoorwaarden die gelden krachtens de contractuele bepalingen, niet zo doeltreffend is als overheidstoezicht.
66
Met betrekking tot het bezwaar van de Commissie dat het aan de Republiek Oostenrijk staat om aan te tonen dat een aanbesteding volstrekt onmogelijk is, voert deze lidstaat aan dat noch artikel 4, lid 2, van richtlijn 92/50 noch artikel 14 van richtlijn 2004/18 een dergelijke voorwaarde inhoudt.
67
Voorts heeft die lidstaat naar eigen zeggen niet ermee volstaan zich te beroepen op belangen die verband houden met zijn veiligheid, maar heeft hij zowel de te beschermen belangen als de voor de bescherming van deze belangen getroffen maatregelen aangewezen.
68
Ten slotte heeft de Republiek Oostenrijk ter terechtzitting betoogd dat de opdrachten in kwestie niet kunnen worden uitgevoerd in het kader van een aanbesteding, omdat gevoelige informatie openbaar zou dreigen te worden gemaakt ten gevolge van het feit dat in andere lidstaten gevestigde ondernemingen zich niet volledig kunnen onttrekken aan de greep van de autoriteiten van hun respectieve staten en soms verplicht zijn om samen te werken met die autoriteiten of met de inlichtingendiensten van die staten, zelfs indien zij die opdrachten uitvoeren in een vaste inrichting die zich in Oostenrijk bevindt.
Beoordeling door het Hof
69
Om te beginnen zij opgemerkt dat uit het aan het Hof overgelegde dossier blijkt dat de eerste aan de ÖS gegunde opdrachten waarop het onderhavige beroep ziet, dateren uit 2004 en dus onder richtlijn 92/50 kunnen vallen, terwijl de opdrachten die aan die onderneming zijn gegund tussen 31 januari 2006 en 12 september 2014, de datum waarop de termijn is verstreken die was vastgesteld in het met redenen omklede advies, onder richtlijn 2004/18 kunnen vallen, aangezien laatstgenoemde richtlijn de relevante bepalingen van richtlijn 92/50 met ingang van 31 januari 2006 heeft ingetrokken en vervangen.
70
Voorts zijn de opdrachten in kwestie opdrachten voor diensten in de zin van bijlage I A bij richtlijn 92/50 en bijlage II A bij richtlijn 2004/18, meer bepaald diensten die bestaan in het uitgeven en drukken voor een vast bedrag of op contractbasis. Tevens staat tussen partijen vast dat de geraamde waarde van deze opdrachten de drempelbedragen voor de toepassing van die richtlijnen overschrijdt.
71
Aangezien het drukken van de documenten in kwestie een dienst is die bestaat in het uitgeven en drukken voor een vast bedrag of op contractbasis, is deze dienst — op grond van artikel 8 junctis de artikelen 11 tot en met 37 van richtlijn 92/50, en op grond van artikel 20 junctis de artikelen 23 tot en met 55 van richtlijn 2004/18 — in beginsel onderworpen aan de verplichting om een aanbestedingsprocedure te volgen die voldoet aan de vereisten van die artikelen.
72
Volgens artikel 346, lid 1, onder a), VWEU, is geen enkele lidstaat evenwel gehouden inlichtingen te verstrekken waarvan de verbreiding naar zijn mening strijdig zou zijn met de wezenlijke belangen van zijn veiligheid. Zoals de advocaat-generaal heeft opgemerkt in punt 42 van haar conclusie, is deze bepaling door de algemene bewoordingen ervan onder meer van toepassing op niet-militaire overheidsopdrachten, zoals de in het onderhavige beroep aan de orde zijnde drukopdrachten.
73
Daartegenover staat dat die richtlijnen blijkens artikel 4, lid 2, van richtlijn 92/50 en artikel 14 van richtlijn 2004/18, waarvan de bewoordingen nagenoeg identiek zijn, onder meer niet van toepassing zijn op diensten wanneer de uitvoering daarvan overeenkomstig de in de betrokken lidstaat geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen gepaard moet gaan met bijzondere veiligheidsmaatregelen, of wanneer de bescherming van de wezenlijke belangen van die staat zulks vereist.
74
De Republiek Oostenrijk beroept zich in de onderhavige procedure op deze uitzonderingen om de rechtstreekse gunning van de drukopdrachten in kwestie aan de ÖS te rechtvaardigen.
75
Dienaangaande zij opgemerkt dat, zoals de Republiek Oostenrijk stelt, het tot de bevoegdheid van de lidstaten behoort hun wezenlijke veiligheidsbelangen te definiëren, en het in casu aan de Oostenrijkse autoriteiten staat om de veiligheidsmaatregelen vast te stellen die noodzakelijk zijn om de openbare veiligheid van die lidstaat te beschermen in verband met het drukken van identiteitsdocumenten en andere officiële documenten als die welke in de onderhavige zaak aan de orde zijn (zie naar analogie arrest van 16 oktober 2003, Commissie/België, C-252/01, EU:C:2003:547, punt 30).
76
Niettemin dient eveneens in herinnering te worden gebracht dat, zoals het Hof reeds heeft geoordeeld, de maatregelen die de lidstaten treffen in het kader van de legitieme vereisten van nationaal belang, niet volledig aan de toepassing van het Unierecht zijn onttrokken alleen omdat zij onder meer de openbare veiligheid dienen (zie in die zin arrest van 8 april 2008, Commissie/Italië, C-337/05, EU:C:2008:203, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
77
Bovendien moeten de uitzonderingen die in het onderhavige beroep aan de orde zijn, restrictief worden uitgelegd, zoals volgens vaste rechtspraak geldt voor uitzonderingen op de fundamentele vrijheden [zie naar analogie, met betrekking tot artikel 346, lid 1, onder b), VWEU, arrest van 7 juni 2012, Insinööritoimisto InsTiimi, C-615/10, EU:C:2012:324, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak].
78
Voorts laten artikel 4, lid 2, van richtlijn 92/50 en artikel 14 van richtlijn 2004/18, waarop de Republiek Oostenrijk zich primair beroept, de lidstaten weliswaar een beoordelingsmarge om te beslissen welke maatregelen noodzakelijk zijn voor de bescherming van de wezenlijke belangen van hun veiligheid, maar die bepalingen kunnen niet aldus worden uitgelegd dat de lidstaten daaraan — alleen omdat zij zich op die belangen beroepen — de bevoegdheid ontlenen om af te wijken van de bepalingen van het VWEU. De lidstaat die zich op de uitzonderingen in kwestie beroept, moet namelijk aantonen dat het voor de bescherming van de wezenlijke belangen van zijn veiligheid noodzakelijk is om van deze uitzonderingen gebruik te maken. Aan dit vereiste moet ook worden voldaan voor zover deze lidstaat zich tevens beroept op artikel 346, lid 1, onder a), VWEU (zie naar analogie arrest van 4 september 2014, Schiebel Aircraft, C-474/12, EU:C:2014:2139, punt 34).
79
Bijgevolg moet de lidstaat die zich op die uitzonderingen beroept, aantonen dat in de behoefte aan de bescherming van die belangen niet had kunnen worden voorzien in het kader van een oproep tot mededinging als bedoeld in de richtlijnen 92/50 en 2004/18 (zie naar analogie arrest van 8 april 2008, Commissie/Italië, C-337/05, EU:C:2008:203, punt 53).
80
In casu heeft de Republiek Oostenrijk weliswaar aangegeven welke wezenlijke belangen van haar veiligheid volgens haar moeten worden beschermd en welke waarborgen inherent zijn aan de bescherming van die belangen, maar dat neemt niet weg dat — gelet op wat in de punten 75 en 76 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht — moet worden nagegaan of die lidstaat heeft aangetoond dat de door hem nagestreefde doelstellingen niet hadden kunnen worden bereikt in het kader van een oproep tot mededinging als bedoeld in die twee richtlijnen.
81
In dit verband voert de Republiek Oostenrijk in de eerste plaats aan dat de bescherming van de wezenlijke belangen van nationale veiligheid vereist dat de uitvoering van de opdrachten voor het drukken van officiële documenten wordt gecentraliseerd door die opdrachten aan één onderneming te gunnen.
82
Hoewel erkend dient te worden dat de centralisatie van de uitvoering van de opdrachten in kwestie, om de door de Republiek Oostenrijk aangevoerde redenen, kan worden beschouwd als een middel om de wezenlijke belangen van haar nationale veiligheid te beschermen, dient erop te worden gewezen dat de toepassing van de aanbestedingsprocedures als bedoeld in artikel 8 junctis de artikelen 11 tot en met 37 van richtlijn 92/50 respectievelijk artikel 20 junctis de artikelen 23 tot en met 55 van richtlijn 2004/18 niet eraan in de weg staat dat de uitvoering van die opdrachten wordt toevertrouwd aan één marktdeelnemer.
83
De lidstaten moeten zich weliswaar, zoals de Republiek Oostenrijk opmerkt, houden aan de voorschriften van artikel 3, lid 2, van verordening nr. 2252/2004, waarbij hun de verplichting wordt opgelegd om één organisatie aan te wijzen die verantwoordelijk is voor het drukken van paspoorten en reisdocumenten, maar vastgesteld dient te worden dat in deze bepaling enkel de verplichting is neergelegd om een dergelijke unieke organisatie aan te wijzen, zonder dat daarbij wordt uitgesloten dat voorafgaandelijk met het oog op deze aanwijzing een aanbestedingsprocedure wordt gevolgd.
84
Wat in de tweede plaats het argument van de Republiek Oostenrijk betreft dat de Oostenrijkse autoriteiten, in verband met de hun bij § 6, lid 3, StDrG toegekende bevoegdheden, ervoor moeten kunnen zorgen dat doeltreffende administratieve controles worden uitgevoerd bij een unieke opdrachtnemer van wie de productie- en opslagplaatsen zich op het grondgebied van die lidstaat bevinden, in casu bij de ÖS, zij opgemerkt dat de met de uitvoering van de drukopdracht in kwestie belaste marktdeelnemer weliswaar aan de vereisten inzake veiligheid moet voldoen opdat de vertrouwelijkheid van de te beschermen informatie wordt gewaarborgd, maar dat de Republiek Oostenrijk niet aantoont dat deze vertrouwelijkheid alleen kan worden gewaarborgd door de administratieve controles die de Oostenrijkse autoriteiten krachtens die bepaling bij de ÖS kunnen uitvoeren, noch dat daartoe de bij de richtlijnen 92/50 en 2004/18 vastgestelde aanbestedingsregels geen toepassing behoren te vinden.
85
In dit verband valt niet in te zien waarom dergelijke administratieve controles niet zouden kunnen worden uitgevoerd bij andere in Oostenrijk gevestigde ondernemingen dan de ÖS. Deze lidstaat toont evenmin aan dat het toezicht op de eerbiediging van de vertrouwelijkheid van de informatie die met het oog op het drukken van de officiële documenten in kwestie wordt verstrekt, minder goed zou worden gewaarborgd als dit drukwerk in het kader van een aanbestedingsprocedure werd toevertrouwd aan andere ondernemingen, waaraan bij een aan de regels van het privaatrecht onderworpen contractueel beding vertrouwelijkheids- en veiligheidsmaatregelen zouden worden opgelegd, ongeacht of deze ondernemingen in Oostenrijk dan wel in andere lidstaten zijn gevestigd.
86
Met name zou kunnen worden overwogen in het kader van een aanbestedingsprocedure de geselecteerde contractant de verplichting op te leggen om te aanvaarden dat veiligheidscontroles, bezoeken of inspecties plaatsvinden in de gebouwen van zijn onderneming, ongeacht of deze in Oostenrijk dan wel in een andere lidstaat is gevestigd, of nog om bij de uitvoering van de opdrachten in kwestie te voldoen aan — zelfs bijzonder hoge — technische vereisten inzake vertrouwelijkheid.
87
Wat in de derde plaats het door de Republiek Oostenrijk aangevoerde vereiste van voorzieningszekerheid betreft, zij opgemerkt dat de officiële documenten in kwestie weliswaar nauw samenhangen met de openbare orde en de institutionele werking van een staat, die vereisen dat de voorzieningszekerheid wordt gewaarborgd, maar dat die lidstaat niet heeft aangetoond dat het doel dat hij stelt na te streven, niet zou kunnen worden gewaarborgd in het kader van een aanbesteding, noch dat een dergelijke waarborg in gevaar zou worden gebracht indien het drukken van die documenten werd toevertrouwd aan andere ondernemingen, waaronder in voorkomend geval ondernemingen die in andere lidstaten zijn gevestigd.
88
Wat in de vierde plaats de noodzaak betreft om de betrouwbaarheid van de opdrachtnemer te garanderen, moeten de lidstaten weliswaar zich ervan kunnen vergewissen dat overheidsopdrachten als die welke in de onderhavige zaak aan de orde zijn, enkel aan betrouwbare ondernemingen worden gegund in het kader van een systeem dat zorgt voor de naleving van bijzondere vertrouwelijkheids- en veiligheidsnormen voor het drukken van de documenten in kwestie, maar de Republiek Oostenrijk heeft niet aangetoond dat de vertrouwelijkheid van de verstrekte gegevens niet voldoende zou kunnen worden gewaarborgd indien het drukken van die documenten werd toevertrouwd aan een andere onderneming dan de ÖS, die na een aanbestedingsprocedure wordt aangewezen.
89
In dit verband zij eraan herinnerd dat het Hof heeft geoordeeld dat de noodzaak om een verplichting tot vertrouwelijke behandeling op te leggen als zodanig niet eraan in de weg staat dat voor de gunning van een opdracht een aanbestedingsprocedure wordt gevolgd (zie in die zin arrest van 8 april 2008, Commissie/Italië, C-337/05, EU:C:2008:203, punt 52).
90
Bovendien heeft het Hof ook geoordeeld dat de vertrouwelijkheid van de gegevens kan worden gewaarborgd door een geheimhoudingsplicht, zonder dat van de procedures voor de gunning van overheidsopdrachten hoeft te worden afgeweken (zie naar analogie arrest van 5 december 1989, Commissie/Italië, C-3/88, EU:C:1989:606, punt 15).
91
Zoals de advocaat-generaal in punt 68 van haar conclusie heeft opgemerkt, staat het de aanbestedende dienst geheel vrij om bijzonder hoge eisen te stellen aan de bekwaamheid en de betrouwbaarheid van de inschrijvers, om zowel de aanbestedingsvoorwaarden als de dienstenovereenkomsten navenant op te stellen, en om van de eventuele kandidaten de nodige bewijzen te verlangen.
92
Dienaangaande heeft de Republiek Oostenrijk ter terechtzitting gesteld dat het risico bestaat dat gevoelige informatie openbaar wordt gemaakt, omdat buiten die lidstaat gevestigde ondernemingen zich niet volledig kunnen onttrekken aan de greep van de autoriteiten van hun respectieve lidstaat, gelet op het feit dat zij in bepaalde gevallen krachtens de in de betrokken staat toepasselijke wettelijke regeling verplicht zijn om samen te werken met die autoriteiten of met de inlichtingendiensten van die staat, zelfs indien zij overheidsopdrachten uitvoeren in een vaste inrichting die zich in Oostenrijk bevindt.
93
Beklemtoond zij evenwel dat het de Oostenrijkse autoriteiten vrijstaat om in de aanbestedingsvoorwaarden voor de gunning van de opdrachten in kwestie clausules op te nemen waarbij de inschrijver een algemene verplichting tot vertrouwelijke behandeling wordt opgelegd, en om te bepalen dat een meedingende onderneming van de gunningsprocedure zal worden uitgesloten indien zij met name wegens de wettelijke regeling van haar lidstaat niet in staat zou zijn voldoende waarborgen te bieden met betrekking tot de nakoming van die verplichting ten aanzien van de autoriteiten van die staat. Het is de Oostenrijkse autoriteiten ook toegestaan om te voorzien in de oplegging van — inzonderheid contractuele — sancties aan de opdrachtnemer, voor het geval dat die verplichting niet wordt nagekomen tijdens de uitvoering van de opdracht in kwestie.
94
De Republiek Oostenrijk heeft niet aangetoond dat het doel de openbaarmaking van gevoelige informatie in verband met de vervaardiging van de officiële documenten in kwestie te voorkomen, niet had kunnen worden bereikt in het kader van een oproep tot mededinging als bedoeld in artikel 8 junctis de artikelen 11 tot en met 37 van richtlijn 92/50 respectievelijk artikel 20 junctis de artikelen 23 tot en met 55 van richtlijn 2004/18.
95
Hieruit volgt dat de niet-toepassing van de in die richtlijnen neergelegde aanbestedingsprocedures onevenredig is aan dat doel.
96
Gelet op een en ander kunnen artikel 346, lid 1, onder a), VWEU, artikel 4, lid 2, van richtlijn 92/50 en artikel 14 van richtlijn 2004/18 niet met succes door de Republiek Oostenrijk worden ingeroepen om te rechtvaardigen dat de in deze twee richtlijnen neergelegde aanbestedingsprocedures niet worden gevolgd.
Opdracht voor een dienst die bestaat in het drukken van pyrotechnische certificaten
Argumenten van partijen
97
De Commissie betoogt dat voor zover het bedrag van de opdracht voor de vervaardiging van pyrotechnische certificaten de in die richtlijnen vastgestelde drempelbedragen niet overschrijdt, de in het VWEU neergelegde beginselen — met name de beginselen van de vrijheid van vestiging en van het vrij verrichten van diensten — in acht moeten worden genomen.
98
Volgens de Commissie vereisen de algemene beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie op grond van nationaliteit, waaruit de transparantieverplichting voortvloeit, dat die opdracht het voorwerp uitmaakt van een aankondiging waaraan voldoende ruchtbaarheid wordt gegeven.
99
Deze instelling preciseert dat het feit dat het bedrag van een opdracht voor de vervaardiging van pyrotechnische certificaten relatief laag lijkt, niet wegneemt dat een dergelijke opdracht — gelet op de technische kenmerken ervan — de belangstelling van ondernemingen uit andere lidstaten zou kunnen wekken. Er bestaat dus een duidelijk grensoverschrijdend belang, aangezien de markt van de ondernemingen die beveiligde identiteitsdocumenten vervaardigen, zowel gespecialiseerd als beperkt in omvang als geïnternationaliseerd is, en geografische nabijheid geen dwingend vereiste is voor de uitvoering van opdrachten voor de vervaardiging van beveiligde documenten.
100
Voorts wijst de Commissie op de omstandigheid dat de ÖS zelf door verschillende lidstaten is belast met het drukken van visa en paspoorten, wat in dit verband een zeer belangrijke aanwijzing vormt voor het bestaan van een duidelijk grensoverschrijdend belang.
101
De Republiek Oostenrijk brengt daartegen in dat de fundamentele beginselen waarop de Commissie zich beroept, niet van toepassing zijn op een opdracht waarvan het bedrag lager is dan de in het Unierecht vastgestelde drempel. Gelet op het geringe bedrag van de opdracht in kwestie heeft de Commissie niet aangetoond dat er sprake is van een duidelijk grensoverschrijdend belang.
102
Evenmin blijkt uit het feit dat de ÖS beveiligde documenten vervaardigt voor andere lidstaten, dat een duidelijk grensoverschrijdend belang is gemoeid met de opdracht voor een dienst die bestaat in het drukken van pyrotechnische certificaten.
Beoordeling door het Hof
103
In herinnering dient te worden gebracht dat tussen partijen vaststaat dat de geraamde waarde van de opdracht voor de vervaardiging van pyrotechnische certificaten 56 000 EUR bedraagt, dat wil zeggen een bedrag dat beduidend lager is dan de drempelbedragen die in de richtlijnen 92/50 en 2004/18 zijn vastgesteld met betrekking tot overheidsopdrachten voor diensten. Uit deze richtlijnen vloeide dan ook geen verplichting voort om een aanbestedingsprocedure te volgen.
104
Niettemin is het vaste rechtspraak dat de fundamentele regels en de algemene beginselen van het VWEU — met name het beginsel van gelijke behandeling en het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit, alsook de daaruit voortvloeiende transparantieverplichting — van toepassing zijn op de gunning van opdrachten die gelet op hun waarde niet binnen de werkingssfeer van de richtlijnen inzake de gunning van overheidsopdrachten vallen, voor zover met die opdrachten een duidelijk grensoverschrijdend belang is gemoeid (arrest van 6 oktober 2016, Tecnoedi Costruzioni, C-318/15, EU:C:2016:747, punt 19 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
105
In dit verband zij eraan herinnerd dat de Commissie dient aan te tonen dat een onderneming die is gevestigd in een andere lidstaat dan die van de aanbestedende dienst, een duidelijk belang heeft bij de opdracht in kwestie, en dat zij zich daarbij niet kan baseren op een of ander vermoeden (zie in die zin arrest van 13 november 2007, Commissie/Ierland, C-507/03, EU:C:2007:676, punten 32 en 33 alsook aldaar aangehaalde rechtspraak).
106
Wat de objectieve criteria betreft die kunnen wijzen op het bestaan van een duidelijk grensoverschrijdend belang, heeft het Hof reeds geoordeeld dat een dergelijk criterium onder meer zou kunnen bestaan in het feit dat met de opdracht in kwestie een bedrag van enige omvang is gemoeid, in combinatie met de plaats waar de werken worden uitgevoerd of met de technische kenmerken van de opdracht en de specifieke eigenschappen van de betreffende producten (zie in die zin arrest van 6 oktober 2016, Tecnoedi Costruzioni, C-318/15, EU:C:2016:747, punt 20 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
107
Zoals de Commissie heeft betoogd, kan niet uitsluitend op basis van de waarde van de opdracht worden uitgemaakt of er sprake is van een dergelijk grensoverschrijdend belang, aangezien het daarvoor noodzakelijk is alle andere criteria en alle relevante omstandigheden van het geval te beoordelen. Opgemerkt dient evenwel te worden dat de opdracht voor de vervaardiging van pyrotechnische certificaten niet alleen wordt gekenmerkt door het relatief lage bedrag ervan, maar ook door het zeer technische karakter ervan, dat bovendien noopt tot het respecteren van bijzondere veiligheidsmaatregelen en tot het dragen van de aan de toepassing van deze maatregelen verbonden kosten.
108
Het door de Commissie aangevoerde argument volgens hetwelk het feit dat de ÖS door verschillende vreemde staten is belast met het drukken van visa en paspoorten, een belangrijke aanwijzing vormt voor het bestaan van een duidelijk grensoverschrijdend belang, is niet relevant voor het drukken van pyrotechnische certificaten.
109
De door de Commissie verstrekte gegevens volstaan dan ook niet als bewijs dat met de opdracht in kwestie een duidelijk grensoverschrijdend belang was gemoeid.
110
Aangezien de Commissie niet het bewijs heeft geleverd van haar stellingen, moet haar beroep worden verworpen voor zover het betrekking heeft op de opdracht voor een dienst die bestaat in het drukken van de pyrotechnische certificaten in kwestie.
111
Gelet op een en ander dient te worden vastgesteld dat de Republiek Oostenrijk is tekortgeschoten in de verplichtingen die op haar rusten krachtens artikel 4, lid 2, en artikel 8 van richtlijn 92/50, gelezen in samenhang met de artikelen 11 tot en met 37 van deze richtlijn, alsook krachtens de artikelen 14 en 20 van richtlijn 2004/18, gelezen in samenhang met de artikelen 23 tot en met 55 van deze richtlijn, ten eerste doordat zij opdrachten voor diensten die bestaan in de vervaardiging van paspoorten met chip, noodpaspoorten, verblijfsdocumenten, identiteitsbewijzen, rijbewijzen in creditcardformaat en kentekenbewijzen in creditcardformaat, zonder aanbesteding ervan op het niveau van de Europese Unie rechtstreeks aan de ÖS heeft gegund, en ten tweede doordat zij nationale bepalingen heeft gehandhaafd op grond waarvan aanbestedende diensten gehouden zijn die opdrachten voor diensten rechtstreeks aan die vennootschap te gunnen.
112
Het beroep moet worden verworpen voor het overige.
Kosten
113
Volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd.
114
In de onderhavige zaak hebben de Commissie en de Republiek Oostenrijk gevorderd dat de respectieve tegenpartij in de procedure wordt verwezen in de kosten.
115
Op grond van artikel 138, lid 3, van dat Reglement kan het Hof beslissen dat een partij behalve in haar eigen kosten wordt verwezen in een deel van de kosten van de andere partij, indien dit gelet op de omstandigheden van de zaak gerechtvaardigd voorkomt. Aangezien in casu het beroep van de Commissie gegrond is verklaard, behalve voor zover het betrekking heeft op de opdracht voor de dienst die bestaat in het drukken van pyrotechnische certificaten, dient overeenkomstig die bepaling te worden beslist dat de Republiek Oostenrijk behalve in haar eigen kosten wordt verwezen in vier vijfde van de kosten van de Commissie.
116
De Commissie wordt verwezen in een vijfde van haar eigen kosten.
Het Hof (Grote kamer) verklaart:
- 1)
De Republiek Oostenrijk is tekortgeschoten in de verplichtingen die op haar rusten krachtens artikel 4, lid 2, en artikel 8 van richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening, gelezen in samenhang met de artikelen 11 tot en met 37 van deze richtlijn, alsook krachtens de artikelen 14 en 20 van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten, gelezen in samenhang met de artikelen 23 tot en met 55 van deze richtlijn, doordat zij opdrachten voor diensten die bestaan in de vervaardiging van paspoorten met chip, noodpaspoorten, verblijfsdocumenten, identiteitsbewijzen, rijbewijzen in creditcardformaat en kentekenbewijzen in creditcardformaat, zonder aanbesteding ervan op het niveau van de Europese Unie rechtstreeks aan de Österreichische Staatsdruckerei GmbH heeft gegund, en doordat zij nationale bepalingen heeft gehandhaafd op grond waarvan aanbestedende diensten gehouden zijn die opdrachten voor diensten zonder aanbesteding ervan op het niveau van de Unie rechtstreeks aan die vennootschap te gunnen.
- 2)
Het beroep wordt verworpen voor het overige.
- 3)
De Republiek Oostenrijk draagt haar eigen kosten en vier vijfde van de kosten van de Europese Commissie. De Commissie draagt een vijfde van haar eigen kosten.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 20‑03‑2018
Conclusie 20‑07‑2017
J. Kokott
Partij(en)
Zaak C-187/161.
Europese Commissie
tegen
Republiek Oostenrijk
I. Inleiding
1.
Het spreekt vanzelf dat bij de vervaardiging van officiële documenten als biometrische paspoorten, identiteitsbewijzen, rijbewijzen en verblijfsdocumenten aan bijzondere geheimhoudings- en veiligheidsvereisten moet worden voldaan. De afgifte van dergelijke documenten behoort immers tot de essentiële taken van de overheid. Zij worden in het dagelijkse leven voortdurend gebruikt, en het vertrouwen van eenieder in de echtheid en juistheid ervan is van niet te onderschatten belang. Daarom genieten de fraudebestendigheid, de gegarandeerde voorziening en een verantwoorde omgang met de betrokken documenten — met inbegrip van de bij de productie ervan verwerkte gegevens — de hoogste prioriteit, en moet misbruik effectief worden voorkomen.2.
2.
Of die overwegingen echter kunnen rechtvaardigen dat de vervaardiging van dergelijke documenten zonder enige aanbestedingsprocedure te volgen, uitsluitend wordt toevertrouwd aan een bepaalde, als bijzonder betrouwbaar beschouwde onderneming, dient door het Hof in de onderhavige niet-nakomingsprocedure te worden onderzocht.
3.
Concreet verwijt de Commissie de Republiek Oostenrijk in strijd met de Unierechtelijke voorschriften inzake de gunning van overheidsopdrachten te handelen door de vervaardiging van documenten die relevant zijn uit het oogpunt van veiligheid, uitsluitend toe te vertrouwen aan de Österreichische Staatsdruckerei GmbH, die vroeger een overheidsonderneming was maar thans in particuliere handen is.
4.
Het onderhavige geding is echter ook relevant los van het geval dat de aanleiding ertoe vormt, omdat het Hof in het kader van dit geding nogmaals de gelegenheid krijgt om grondig de speelruimte te belichten die de lidstaten is gelaten om af te wijken van het Unierecht door zich te beroepen op hun in artikel 346, lid 1, VWEU genoemde wezenlijke nationale veiligheidsbelangen. In een tijd waarin de dreiging door het internationale terrorisme en de georganiseerde misdaad, maar ook het vraagstuk van een effectieve controle van migratiestromen overal in het middelpunt van de publieke belangstelling staan, had deze zaak niet actueler kunnen zijn.
II. Toepasselijke bepalingen
A. Unierecht
5.
Het Unierechtelijke kader van de onderhavige zaak wordt gevormd door de primairrechtelijke bepalingen van de artikelen 49 en 56 en artikel 346, lid 1, onder a), VWEU [oude artikelen 43, 49 en 296, lid 1, onder a), EG], alsmede door enkele voorschriften van afgeleid recht die voortvloeien uit de richtlijnen 92/50/EEG3. en 2004/18/EG4., met dien verstande dat de eerstgenoemde richtlijn van toepassing is wat de periode tot en met 31 januari 2006 betreft, en de laatstgenoemde richtlijn wat alle latere tijdvakken betreft.
Richtlijnen inzake de gunning van overheidsopdrachten voor diensten
6.
Voor de gunning van overheidsopdrachten voor diensten die betrekking hebben op het ‘Uitgeven en drukken, voor een vast bedrag of op contractbasis’, dient op grond van zowel richtlijn 92/50 als richtlijn 2004/18 in beginsel een Unierechtelijke aanbestedingsprocedure te worden gevolgd. Dit vloeit voort uit artikel 3, lid 1, artikel 11, lid 1, artikel 8 en artikel 15, lid 2, juncto bijlage I A, punt 15, van richtlijn 92/50 respectievelijk uit artikel 20 juncto bijlage II, deel A, punt 15, van richtlijn 2004/18.
Uitzonderingen op de verplichting tot het volgen van een aanbestedingsprocedure
7.
Zowel volgens richtlijn 92/50 als volgens richtlijn 2004/18 zijn geheime opdrachten of opdrachten die bijzondere veiligheidsmaatregelen vereisen, evenwel uitgesloten van de werkingssfeer van de desbetreffende richtlijn.
Wat richtlijn 92/50 betreft, volgt dit uit artikel 4, lid 2. Deze bepaling luidt:
‘Deze richtlijn is niet van toepassing op diensten die geheim zijn verklaard of waarvan de uitvoering overeenkomstig de in de betrokken lidstaat geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen met bijzondere veiligheidsmaatregelen gepaard moet gaan of wanneer de bescherming van de fundamentele belangen van die staat zulks vereist.’
Artikel 14 van richtlijn 2004/18 bevat een inhoudelijk in wezen identiek voorschrift:
‘Deze richtlijn is niet van toepassing op overheidsopdrachten die geheim zijn verklaard of waarvan de uitvoering overeenkomstig de in de betrokken lidstaat geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen met bijzondere veiligheidsmaatregelen gepaard moet gaan of wanneer de bescherming van de wezenlijke belangen van die lidstaat zulks vereist.’
8.
De achtergrond van deze uitzondering op de werkingssfeer van de Unierechtelijke aanbestedingsprocedures voor overheidsopdrachten voor diensten wordt voor het eerst toegelicht in de veertiende overweging van richtlijn 92/50:
‘Overwegende dat in de dienstensector dezelfde uitzonderingen als in de richtlijnen 71/305/EEG en 77/62/EEG behoren te gelden ten aanzien van de staatsveiligheid en het staatsgeheim, alsmede ten aanzien van de voorrang van andere aanbestedingsvoorschriften, zoals die welke gelden krachtens internationale overeenkomsten of de regels van internationale organisaties, dan wel die welke betrekking hebben op de legering van strijdkrachten.’
9.
In overweging 22 van richtlijn 2004/18 wordt die uitzondering ten aanzien van de staatsveiligheid en het staatsgeheim als volgt omschreven:
‘Er dienen bepalingen te worden voorgesteld voor gevallen waarin de maatregelen tot coördinatie van de procedures niet noodzakelijk van toepassing dienen te zijn om redenen die met de staatsveiligheid of staatsgeheimen verband houden of doordat specifieke aanbestedingsvoorschriften van toepassing zijn die uit internationale overeenkomsten voortvloeien en betrekking hebben op de legering van strijdkrachten of eigen zijn aan internationale organisaties.’
10.
Tevens dient te worden gewezen op artikel 10 van richtlijn 2004/18, dat bij richtlijn 2009/81/EG5. met betrekking tot ‘Opdrachten op defensie- en veiligheidsgebied’ is gewijzigd als volgt:
‘Onverminderd [artikel 346 VWEU] is deze richtlijn van toepassing op overheidsopdrachten die worden geplaatst op defensie- en veiligheidsgebied, met uitzondering van de opdrachten waarop richtlijn 2009/81/EG […] van toepassing is.
Deze richtlijn is niet van toepassing op opdrachten waarop richtlijn 2009/81/EG op grond van de artikelen 8, 12 en 13 van genoemde richtlijn niet van toepassing is.’
11.
Ten slotte is richtlijn 2009/81 — volgens artikel 13, onder a), ervan, met als opschrift ‘Specifieke uitsluitingen’ — op haar beurt niet van toepassing op ‘opdrachten waarvoor de toepassing van de regels van deze richtlijn een lidstaat zou verplichten inlichtingen te verstrekken waarvan de verbreiding naar zijn mening strijdig zou zijn met zijn wezenlijke veiligheidsbelangen’.
12.
Richtlijn 2009/81 diende volgens artikel 72, lid 1, ervan uiterlijk op 21 augustus 2011 te zijn omgezet.
Bijzondere Unierechtelijke voorschriften voor paspoorten en identiteitsbewijzen
13.
Specifiek wat paspoorten en identiteitsbewijzen betreft, dient ook te worden verwezen naar verordening nr. 2252/20046.. Voor de inhoud van deze verordening is het allereerst raadzaam een blik te werpen op overweging 4 ervan, dat de volgende toelichtingen bevat:
‘Deze verordening gaat alleen over de harmonisatie van de veiligheidskenmerken, waaronder biometrische identificatiemiddelen, voor de paspoorten en reisdocumenten van de lidstaten. De aanwijzing van de autoriteiten en organisaties die toegang hebben tot de in het opslagmedium opgeslagen gegevens is een zaak van de nationale wetgeving, onder voorbehoud van bepalingen van het communautaire recht, het recht van de Europese Unie of van internationale overeenkomsten ter zake.’
14.
Artikel 3 van verordening nr. 2252/2004 bevat vervolgens de volgende regeling:
- ‘1.
In overeenstemming met de procedure bedoeld in artikel 5, lid 2[7.],kan worden besloten dat de in artikel 2 bedoelde specificaties[8.] geheim zijn en niet bekend worden gemaakt. Zij worden in dat geval uitsluitend verstrekt aan de door de lidstaten aangewezen organisaties die verantwoordelijk zijn voor het drukken en aan door een lidstaat of de Commissie naar behoren gemachtigde personen.
- 2.
Elke lidstaat wijst één organisatie aan die voor het drukken van paspoorten en reisdocumenten verantwoordelijk is. De lidstaat deelt de naam van die organisatie mee aan de Commissie en aan de andere lidstaten. Twee of meer lidstaten kunnen daartoe een zelfde organisatie aanwijzen. Elke lidstaat is gerechtigd om van organisatie te veranderen. Hij stelt de Commissie en de andere lidstaten daarvan op de hoogte.’
B. Nationaal recht
15.
De Österreichische Staatsdruckerei9. is privaatrechtelijk georganiseerd in de vorm van een Gesellschaft mit beschränkter Haftung (GmbH, vennootschap met beperkte aansprakelijkheid). De enige vennoot is de beursgenoteerde Österreichische Staatsdruckerei Holding AG, waarvan de aandelen in handen zijn van particulieren.
16.
Volgens de feitelijke en juridische situatie in Oostenrijk op 12 september 201410. is de vervaardiging van paspoorten met chip, noodpaspoorten, verblijfsdocumenten, identiteitsbewijzen, rijbewijzen in creditcard-formaat, kentekenbewijzen in creditcard-formaat en pyrotechnische certificaten toevertrouwd aan de Staatsdruckerei.
17.
Volgens § 1a, tweede volzin, en § 2, lid 2, punt 1, van het Staatsdruckereigesetz 1996 (wet op de staatsdrukkerij)11. is de Staatsdruckerei met name verantwoordelijk voor ‘de vervaardiging van drukwerk voor federale overheidsdiensten, waarbij geheimhouding of de naleving van veiligheidsvoorschriften (veiligheidsdruk) vereist is’. Voorts is in § 2, lid 3, van het Staatsdruckereigesetz 1996 bepaald dat de federale instellingen de vervaardiging van het genoemde drukwerk ‘uitsluitend mogen toevertrouwen aan de [Staatsdruckerei]’.12.
18.
Onder het opschrift ‘Toezicht op de veiligheidsdruk’ bepaalt § 6, lid 1, van het Staatsdruckereigesetz 1996 bovendien dat de commerciële en productieprocessen die betrekking hebben op de vervaardiging, bewerking en opslag van veiligheidsdrukwerk onder toezicht staan van de voor het veiligheidsdrukwerk in kwestie bevoegde federale minister. Volgens § 6, lid 2, van dezelfde wet dient de Staatsdruckerei alle ter voorkoming van misbruik vereiste veiligheidsmaatregelen te nemen voor de vervaardiging, bewerking en opslag van veiligheidsdrukwerk. Ten slotte bepaalt § 6, lid 3, van het Staatsdruckereigesetz 1996 dat aan de voor het betreffende veiligheidsdrukwerk bevoegde federale minister toegang moet worden verleend tot de bedrijfsruimten en inzage moet worden verleend van de bedrijfsdocumenten, voor zover dit voor het toezicht nodig is.
III. Feiten en precontentieuze procedure
19.
Bij schriftelijke aanmaning van 6 april 2011 heeft de Commissie de aandacht van Oostenrijk gevestigd op haar twijfels over de verenigbaarheid van de rechtstreekse gunning van bepaalde overheidsopdrachten voor diensten — te weten voor het drukken van officiële documenten — aan de Staatsdruckerei met de bepalingen van het VWEU en de richtlijnen 92/50 en 2004/18. Concreet ging het destijds om paspoorten met chip, noodpaspoorten, verblijfsdocumenten, identiteitsbewijzen, rijbewijzen in creditcard-formaat, kentekenbewijzen in papier- en creditcard-formaat, pyrotechnische certificaten, vaarbewijzen, formulieren voor veiligheidsdocumenten, vignetten voor verslavende middelen en brommercertificaten.
20.
In zijn antwoord van 7 juni 2011 heeft Oostenrijk zich beroepen op de bescherming van wezenlijke belangen van nationale veiligheid. Oostenrijk stelde dat het ten behoeve van de bescherming van geheime informatie, de waarborging van de echtheid en juistheid van de betreffende documenten, de gegarandeerde voorziening en de beveiliging van gevoelige gegevens gerechtvaardigd is de drukopdrachten uitsluitend te gunnen aan de Staatsdruckerei. Alleen de Staatsdruckerei zou namelijk de vereiste organisatorische, technische en bouwkundige veiligheidsmaatregelen ter uitvoering van die opdrachten kunnen waarborgen. Bij brieven van 17 juli 2012 en 28 maart 2013 heeft Oostenrijk zijn desbetreffende opmerkingen aangevuld.
21.
Op 10 juli 2014 heeft de Commissie een met redenen omkleed advies uitgebracht. Zij heeft daarin beklemtoond dat het volstrekt mogelijk is een openbare aanbesteding zo te organiseren dat hierop alleen ondernemingen kunnen inschrijven die gespecialiseerd zijn in de vervaardiging van documenten waarvoor bijzondere veiligheidseisen gelden en die dienovereenkomstig worden gecontroleerd.
22.
Oostenrijk heeft op 10 september 2014 gereageerd op het met redenen omklede advies. In wezen heeft deze lidstaat zich opnieuw beroepen op zijn nationale veiligheidsbelangen en benadrukt dat de uitvoering van de drukopdrachten nauw samenhangt met de openbare orde en de institutionele werking van de staat. De rechtstreekse gunning ervan aan de Staatsdruckerei wordt gerechtvaardigd door het vereiste van een gegarandeerde voorziening en de noodzaak van productievoorwaarden die de naleving van bijzondere geheimhoudings- en veiligheidsvoorschriften waarborgen. Ten opzichte van andere ondernemingen dan de Staatsdruckerei kan de naleving van de veiligheidsvereisten slechts met middelen van het burgerlijke recht worden afgedwongen, terwijl de Oostenrijkse overheidsinstanties bij wet over bijzondere controlebevoegdheden beschikken ten aanzien van de Staatsdruckerei.
23.
In de loop van de precontentieuze procedure liet de Commissie haar verwijten inzake brommercertificaten, kentekenbewijzen in papierformaat, vaarbewijzen, formulieren voor veiligheidsdocumenten en vignetten voor verslavende middelen geleidelijk vallen, ten dele omdat de betrokken documenten werden afgeschaft en ten dele omdat voor de vervaardiging ervan een aanbestedingsprocedure werd gevolgd.13. Voor het overige heeft zij haar verwijten evenwel gehandhaafd en erop gewezen dat Oostenrijk dient aan te tonen dat de rechtstreekse gunning van de litigieuze drukopdrachten aan de Staatsdruckerei noodzakelijk is.
IV. Conclusies van partijen en procedure bij het Hof
24.
Bij verzoekschrift van 4 april 2016 heeft de Commissie bij het Hof overeenkomstig artikel 258, lid 2, VWEU het onderhavige beroep ingesteld. Daarin verzoekt zij het Hof om:
- 1)
vast te stellen dat de Republiek Oostenrijk de krachtens de artikelen 49 en 56 VWEU respectievelijk krachtens artikel 4 junctis de artikelen 11 tot en met 37 van richtlijn 92/50 en de artikelen 14, 20 en 23 tot en met 55 van richtlijn 2004/18 op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen,
- —
doordat zij opdrachten voor diensten die bestaan in de vervaardiging van bepaalde documenten zoals paspoorten met chip, noodpaspoorten, verblijfsdocumenten, identiteitsbewijzen, pyrotechnische certificaten, rijbewijzen in creditcard-formaat en kentekenbewijzen in creditcard-formaat, onder en boven de voor de richtlijnen 92/50 en 2004/18 geldende drempelbedragen die van toepassing waren vóór en na de omzetting van richtlijn 2004/18 in het nationale recht, rechtstreeks heeft gegund aan de Österreichische Staatsdruckerei GmbH, en
- —
doordat zij nationale bepalingen, zoals met name § 2, lid 2, van het Bundesgesetz zur Neuordnung der Rechtsverhältnisse der Österreichischen Staatsdruckerei (federale wet inzake de reorganisatie van de rechtsverhoudingen van de Oostenrijkse staatsdrukkerij), handhaaft waarbij aanbestedende diensten worden verplicht om deze opdrachten voor diensten uitsluitend te gunnen aan de Österreichische Staatsdruckerei;
- 2)
de Republiek Oostenrijk te verwijzen in de kosten van de procedure.
25.
De Republiek Oostenrijk verzoekt het Hof harerzijds om:
- —
verwerping van het beroep van de Commissie, en
- —
verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure.
26.
Het beroep van de Commissie is voor het Hof schriftelijk en — op 7 juni 2017 — mondeling behandeld.
V. Beoordeling
27.
De onderhavige niet-nakomingsprocedure heeft thans enkel nog betrekking op de vervaardiging van paspoorten met chip, noodpaspoorten, verblijfsdocumenten, identiteitsbewijzen, rijbewijzen in creditcard-formaat, kentekenbewijzen in creditcard-formaat en pyrotechnische certificaten. Daarentegen heeft de Commissie reeds in de loop van de precontentieuze procedure haar verwijten betreffende de vervaardiging van kentekenbewijzen in papierformaat, vaarbewijzen, vignetten voor verslavende middelen, formulieren voor veiligheidsdocumenten en brommercertificaten laten vallen.
28.
Het beroep van de Commissie is gegrond indien en voor zover de gunning van de litigieuze drukopdrachten krachtens het Unierecht onderworpen was aan bepaalde voorschriften (zie punt A), die door Oostenrijk niet zijn nageleefd en waaraan deze lidstaat zich niet kon onttrekken door zich te beroepen op wezenlijke nationale veiligheidsbelangen.
29.
Enkel voor de volledigheid zij opgemerkt dat in casu de rechtspraak inzake ‘inhouse-opdrachten’14. niet kan worden toegepast, aangezien de Republiek Oostenrijk op de Staatsdruckerei geen toezicht meer uitoefent als op een eigen dienst. Integendeel, de Staatsdruckerei is een louter privaatrechtelijk georganiseerde onderneming die volledig in handen is van particulieren.
A. Unierechtelijke verplichtingen met betrekking tot de gunning van overheidsopdrachten voor diensten door instanties van de lidstaten
30.
Het lijdt geen enkele twijfel dat de litigieuze drukopdrachten overheidsopdrachten voor diensten waren in de zin van de in de relevante periode toepasselijke Unierechtelijke bepalingen inzake de gunning van overheidsopdrachten. Meer bepaald volgde dit voor de periode tot en met 31 januari 2006 uit bijlage I A, punt 15, van richtlijn 92/50 en voor de periode daarna uit bijlage II, deel A, punt 15, van richtlijn 2004/18, waarin het ‘Uitgeven en drukken, voor een vast bedrag of op contractbasis’ telkens wordt ingedeeld in de categorie van de prioritaire diensten. Voor dergelijke diensten bevatten beide richtlijnen gedetailleerde voorschriften over de te volgen aanbestedingsprocedures die de aanbestedende diensten moeten naleven.
1. Uit het afgeleide Unierecht voortvloeiende verplichting tot het volgen van een aanbestedingsprocedure voor het drukken van alle documenten met uitzondering van pyrotechnische certificaten
31.
Partijen zijn het erover eens dat alle in het geding zijnde drukopdrachten — met uitzondering van de opdracht voor de vervaardiging van pyrotechnische certificaten — boven de in de richtlijnen 92/50 en 2004/18 vastgestelde drempelbedragen voor overheidsopdrachten voor diensten lagen.
32.
Dat betekent dat — onder voorbehoud van de hieronder nog te bespreken kwestie van de bescherming van wezenlijke nationale veiligheidsbelangen15. — voor al die opdrachten in beginsel de verplichting bestond om een aanbestedingsprocedure te volgen overeenkomstig de voorschriften van het afgeleide Unierecht. Dit vloeit voort uit artikel 3, lid 1, artikel 11, lid 1, artikel 8 en artikel 15, lid 2, juncto bijlage I A, punt 15, van richtlijn 92/50 respectievelijk uit artikel 20 juncto bijlage II, deel A, punt 15, van richtlijn 2004/18.
2. Geen primairrechtelijke verplichting tot verwezenlijking van een minimale mate van openbaarheid voor de opdracht voor het drukken van pyrotechnische certificaten
33.
Het geraamde bedrag van de opdracht voor het drukken van pyrotechnische certificaten was daarentegen slechts ongeveer 56 000 EUR en lag dus duidelijk onder de drempelbedragen van richtlijn 92/50 en richtlijn 2004/18, zodat voor die opdracht geen uit het afgeleide recht voortvloeiende verplichting bestond om een aanbestedingsprocedure te volgen.
34.
Dit betekent geenszins dat dergelijke overheidsopdrachten volledig buiten de werkingssfeer van het Unierecht vallen. Integendeel, volgens vaste rechtspraak16. dient in het licht van de fundamentele vrijheden van de Europese interne markt — in casu de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting (dat wil zeggen de artikelen 43 en 49 EG voor de periode vóór 1 december 2009 en de artikelen 49 en 56 VWEU voor de periode daarna) — en met name de uit die vrijheden voortvloeiende verplichting tot transparantie, ook vóór de gunning van overheidsopdrachten voor diensten waarvan de waarde onder de drempelbedragen ligt, een passende mate van openbaarheid te worden gegarandeerd, voor zover de opdracht een duidelijk grensoverschrijdend belang heeft.
35.
In casu twisten de Commissie en Oostenrijk echter over de vraag of de litigieuze opdracht voor het drukken van pyrotechnische certificaten inderdaad een dergelijk duidelijk grensoverschrijdend belang had.
36.
Zoals Oostenrijk terecht benadrukt, vormt de geringe waarde van een opdracht een aanwijzing dat een duidelijk grensoverschrijdend belang ontbreekt. De Commissie heeft weliswaar gelijk met haar opvatting dat het al dan niet bestaan van een dergelijk grensoverschrijdend belang niet alleen kan worden vastgesteld aan de hand van de waarde van de opdracht, en dat integendeel een globale beoordeling van alle relevante omstandigheden van het betreffende individuele geval absoluut noodzakelijk is17., maar ook een dergelijke globale beoordeling leidt in het onderhavige geval niet tot de slotsom dat de opdracht een duidelijk grensoverschrijdend belang heeft.
37.
Het lijdt geen twijfel dat de markt voor de vervaardiging van fraudebestendige documenten globaal gezien wordt gekenmerkt door een hoge mate aan specialisatie en internationale vervlechting. Tegen die achtergrond kan niet worden uitgesloten dat reeds kleinere opdrachten uit een lidstaat elders in de Europese Unie of in de Europese Economische Ruimte (EER) op grote grensoverschrijdende belangstelling kunnen rekenen. De Commissie heeft in casu echter niet voldoende toegelicht in hoeverre uitgerekend het drukken van Oostenrijkse pyrotechnische certificaten — waarvan er volgens de onbetwiste verklaringen van Oostenrijk ieder jaar ongeveer 400 worden vervaardigd tegen een stukprijs van 35 EUR — een duidelijk grensoverschrijdend belang zou hebben.
38.
Weinig ter zake doet in dit verband de door de Commissie aangevoerde omstandigheid dat ook de Staatsdruckerei harerzijds van meerdere vreemde staten de opdracht tot het vervaardigen van visa en paspoorten heeft gekregen. Visa en paspoorten worden namelijk — in tegenstelling tot pyrotechnische certificaten — in duidelijk grotere aantallen en volgens uniforme Unierechtelijke voorschriften gedrukt. Het grensoverschrijdende belang van drukopdrachten voor visa en paspoorten is bijgevolg duidelijk groter dan en niet vergelijkbaar met het belang van drukopdrachten voor pyrotechnische certificaten.
39.
Al met al pleiten de door de Commissie aangevoerde omstandigheden dus niet duidelijk voor het bestaan van een grensoverschrijdend belang van de drukopdracht voor pyrotechnische certificaten. De Commissie heeft in zoverre dan ook niet voldaan aan de op haar rustende bewijslast.18. Derhalve kan in casu niet worden aangenomen dat Oostenrijk op grond van het primaire Unierecht verplicht was om vóór de gunning van de drukopdracht voor de pyrotechnische certificaten een minimale mate van openbaarheid te verwezenlijken. Oostenrijk mocht deze opdracht vanuit het oogpunt van het Unierecht derhalve rechtstreeks aan de Staatsdruckerei gunnen zonder eerst andere ondernemingen als opdrachtnemers in overweging te nemen.
B. Uitzonderingen op de Unierechtelijke verplichtingen
40.
Wat het onderdeel van het beroep van de Commissie betreft dat geen betrekking heeft op pyrotechnische certificaten, moet thans worden besproken of en in hoeverre het ongetwijfeld gevoelige karakter van de litigieuze drukopdrachten kan rechtvaardigen dat Oostenrijk deze opdrachten — in afwijking van de zojuist beschreven Unierechtelijke verplichtingen rechtstreeks heeft gegund aan de Staatsdruckerei zonder andere ondernemingen op enigerlei wijze als opdrachtnemers in overweging te nemen.
41.
Oostenrijk verwijst in dit verband naar artikel 4, lid 2, van richtlijn 92/50 en artikel 14 van richtlijn 2004/18. Deze lidstaat beroept zich niet op het tussen partijen eveneens intensief besproken artikel 346, lid 1, onder a), VWEU [oud artikel 296, lid 1, onder a), EG]. Dit is ter terechtzitting verduidelijkt.19. Mijns inziens is het echter zinvol hierna ook in te gaan op artikel 346, lid 1, onder a), VWEU, aangezien alle genoemde richtlijnbepalingen daarop zijn gebaseerd en er nauw mee samenhangen.
1. Algemene beschouwingen
42.
Artikel 346, lid 1, onder a), VWEU verduidelijkt op het niveau van het primaire recht dat een lidstaat niet is gehouden inlichtingen te verstrekken waarvan de verbreiding naar zijn mening strijdig zou zijn met de wezenlijke belangen van zijn veiligheid. In tegenstelling tot de daaropvolgende bepaling onder b) van dat artikellid beperkt de bepaling onder a) zich reeds qua bewoordingen niet tot wapens, munitie en oorlogsmaterieel, maar beschermt zij geheel in het algemeen de wezenlijke veiligheidsbelangen van de lidstaten en kan zij dus ook bij niet-militaire aanbestedingen zoals de in het geding zijnde drukopdrachten worden toegepast.20. Indien een lidstaat weigert een overheidsopdracht aan te besteden of anderszins openbaar te maken, onthoudt hij het geïnteresseerde publiek uiteindelijk relevante informatie over een ophanden zijnde aanbesteding. Aldus wijkt hij in de zin van artikel 346, lid 1, onder a), VWEU af van zijn op dat gebied bestaande Unierechtelijke verplichting tot het verstrekken van inlichtingen.
43.
In het afgeleide recht wordt de in artikel 346, lid 1, onder a), VWEU tot uitdrukking komende mogelijkheid om van de Unierechtelijke verplichtingen af te wijken met betrekking tot het recht inzake overheidsopdrachten nader ingevuld in zowel artikel 13, onder a), van richtlijn 2009/81 als in artikel 4, lid 2, van richtlijn 92/50 en artikel 14 van richtlijn 2004/18. In de twee laatstgenoemde bepalingen heet het telkens in grotendeels identieke bewoordingen dat die richtlijnen niet van toepassing zijn op overheidsopdrachten
- —
die geheim zijn verklaard, of
- —
waarvan de uitvoering overeenkomstig de in de betrokken lidstaat geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen met bijzondere veiligheidsmaatregelen gepaard moet gaan, of
- —
wanneer de bescherming van de wezenlijke belangen van die lidstaat zulks vereist.
44.
In dit verband beroept Oostenrijk zich enkel op de twee laatstgenoemde varianten van artikel 4, lid 2, van richtlijn 92/50 en artikel 14 van richtlijn 2004/18. Met andere woorden, deze lidstaat voert aan dat de litigieuze drukopdrachten met bijzondere veiligheidsmaatregelen gepaard moeten gaan (tweede variant) en dat de bescherming van wezenlijke veiligheidsbelangen van de staat in het geding is (derde variant). Oostenrijk stelt echter niet dat er voor de drukopdrachten behoefte aan geheimhouding bestaat (eerste variant).
45.
In wezen komt in artikel 4, lid 2, van richtlijn 92/50, artikel 14 van richtlijn 2004/18 en artikel 346, lid 1, onder a), VWEU telkens hetzelfde juridische denkbeeld tot uitdrukking, te weten dat de lidstaten ter bescherming van wezenlijke nationale veiligheidsbelangen mogen afwijken van eigenlijk op hen rustende Unierechtelijke verplichtingen. Het verdient dan ook aanbeveling al die uitzonderingen gezamenlijk te beoordelen, waarbij de uitgebreide rechtspraak over artikel 346, lid 1, VWEU — met name over lid 1, onder b) — ook als richtsnoer kan dienen voor de uitlegging van artikel 4, lid 2, van richtlijn 92/50 en artikel 14 van richtlijn 2004/18.
2. Beoordelingsbevoegdheid van de lidstaten met betrekking tot hun wezenlijke veiligheidsbelangen
46.
Bij de wezenlijke nationale veiligheidsbelangen gaat het om een Unierechtelijk begrip dat autonoom moet worden uitgelegd. Het ziet zowel op de interne als op de externe veiligheid van een lidstaat.21.
47.
Erkend wordt dat elke lidstaat een ruime beoordelingsmarge moet worden gelaten bij het definiëren van zijn wezenlijke veiligheidsbelangen.22. Dit blijkt reeds uit het gebruik van de woorden ‘naar zijn mening’ in artikel 346, lid 1, VWEU.
48.
De Unierechtelijke bepalingen betreffende de bescherming van wezenlijke nationale veiligheidsbelangen kunnen evenwel niet aldus worden uitgelegd dat zij de lidstaten machtigen om louter op grond van die belangen van hun Unierechtelijke verplichtingen af te wijken.23. Het staat veeleer aan de lidstaten om van geval tot geval gemotiveerd uiteen te zetten welke nationale veiligheidsbelangen precies in het geding zijn en in hoeverre de nakoming van bepaalde Unierechtelijke verplichtingen concreet in strijd zou kunnen zijn met die veiligheidsbelangen.
49.
In casu voert Oostenrijk op overtuigende wijze aan dat de afgifte van de in het geding zijnde officiële documenten verband houdt met essentiële functies van de staat.24. Paspoorten en identiteitskaarten dienen bijvoorbeeld om de identiteit, nationaliteit en leeftijd van personen te bewijzen. In de praktijk garandeert de overlegging van dergelijke documenten met name het recht van de houders ervan om aan verkiezingen deel te nemen, vrijelijk te reizen en in andere lidstaten van de Europese Unie of in andere EER-landen te verblijven alsook daar eventueel een studie te beginnen of een beroepsactiviteit uit te oefenen. Uit een rijbewijs blijkt dat de houder ervan het recht heeft een motorvoertuig te besturen en dus actief aan het verkeer deel te nemen. In bepaalde omstandigheden kan het zelfs als identiteitsbewijs worden aanvaard.
50.
Zoals Oostenrijk terecht beklemtoont, moet er bij het drukken van de genoemde en soortgelijke documenten voor worden gezorgd dat ten eerste de echtheid en fraudebestendigheid worden gewaarborgd, dat ten tweede onbevoegden geen kennis krijgen van de veiligheidsmaatregelen voor de vervaardiging ervan, dat ten derde de voorziening van de overheidsinstanties met de documenten in kwestie wordt gegarandeerd, en dat ten vierde ten aanzien van de bij de vervaardiging van de documenten verwerkte persoonsgegevens de hoogste mate van bescherming wordt gewaarborgd.
51.
Zelfs indien — in navolging van de Commissie — wordt betwijfeld of en in hoeverre met name het laatstgenoemde aspect van de gegevensbescherming kan worden aangemerkt als een kwestie van nationale veiligheid25., staat het buiten kijf dat hoe dan ook alle andere vermelde aspecten — echtheid en fraudebestendigheid van officiële documenten, bescherming van de veiligheidsmaatregelen voor de vervaardiging ervan en het waarborgen van een gegarandeerde voorziening — verband kunnen houden met wezenlijke nationale veiligheidsbelangen.
52.
In beginsel mag Oostenrijk zich dus beroepen op zijn wezenlijke nationale veiligheidsbelangen en op de ter bescherming daarvan vereiste maatregelen, zoals die worden genoemd in artikel 346, lid 1, onder a), VWEU, artikel 4, lid 2, van richtlijn 92/50 en artikel 14 van richtlijn 2004/18. Beslissend voor de beslechting van het onderhavige geding is echter de vraag of die veiligheidsbelangen en —maatregelen kunnen rechtvaardigen dat volledig wordt voorbijgegaan aan de Unierechtelijke voorschriften voor de gunning van overheidsopdrachten. Deze vraag zal ik thans behandelen.
3. Uitzonderingskarakter van maatregelen ter bescherming van wezenlijke nationale veiligheidsbelangen en evenredigheidsbeginsel
53.
Aangezien artikel 346, lid 1, onder a), VWEU de mogelijkheid biedt om af te wijken van de fundamentele vrijheden, die in het systeem van de Verdragen een essentiële plaats innemen, gaat het om een uitzonderingsbepaling die restrictief moet worden uitgelegd.26. Dit geldt ook voor artikel 4, lid 2, van richtlijn 92/50 en artikel 14 van richtlijn 2004/18, die op hun beurt voorzien in uitzonderingen op de werkingssfeer van de Unierechtelijke voorschriften inzake de gunning van overheidsopdrachten en dus uiteindelijk eveneens in uitzonderingen op de fundamentele vrijheden van de Verdragen.27.
54.
Ook al wordt de betrokken lidstaat een ruime beoordelingsmarge gelaten ten aanzien van veiligheidsbelangen, hij is niet volledig vrij wanneer hij zich op die uitzonderingsbepalingen beroept, maar is daarbij onderworpen aan het toezicht van het Hof. Met name dient die lidstaat aan te tonen dat de door hem getroffen maatregelen noodzakelijk zijn om zijn wezenlijke nationale veiligheidsbelangen te beschermen.28. De betrokken lidstaat moet zich dus uiteindelijk aan een evenredigheidstoetsing onderwerpen.
55.
In casu voert Oostenrijk in wezen drie argumenten aan om te motiveren waarom het gerechtvaardigd is de litigieuze drukopdrachten rechtstreeks te gunnen aan de Staatsdruckerei. Ten eerste vereist de bescherming van de wezenlijke nationale veiligheidsbelangen dat die drukopdrachten gecentraliseerd worden uitgevoerd door de gunning ervan aan één onderneming. Ten tweede moet bij de uitvoering van drukopdrachten die relevant zijn uit het oogpunt van veiligheid, worden voorzien in effectieve controles door de overheid. Ten derde moet de opdrachtnemer als zodanig betrouwbaar zijn. Zoals ik hierna zal uiteenzetten, doorstaat geen van deze argumenten in het concrete geval een nadere toetsing.
a) Vereiste van een gecentraliseerde uitvoering van de drukopdrachten
56.
In de eerste plaats beroept Oostenrijk zich op de noodzaak van een gecentraliseerde uitvoering van de litigieuze drukopdrachten door één onderneming. Daardoor kunnen de Oostenrijkse autoriteiten gemakkelijker controleren of de opdrachten naar behoren worden uitgevoerd en of daarbij de vereiste geheimhoudings- en veiligheidsmaatregelen worden gerespecteerd. Bovendien neemt het risico af dat onbevoegden van die veiligheidsmaatregelen op de hoogte raken, of dat gevoelig materiaal (bijvoorbeeld formulieren voor paspoorten of verblijfsdocumenten) in handen valt van onbevoegden.
57.
De centralisatie van de uitvoering van opdrachten kan weliswaar in een geval als het onderhavige om de door Oostenrijk genoemde redenen worden geacht bij te dragen tot de bescherming van wezenlijke nationale veiligheidsbelangen — en eventueel ook tot de bescherming van gegevens — maar het desbetreffende argument kan uiteindelijk alleen verklaren waarom altijd slechts één onderneming (en niet meerdere tegelijk) de litigieuze drukopdrachten krijgt. Het vereiste van centralisatie biedt daarentegen geen plausibele verklaring waarom het ter bescherming van wezenlijke nationale veiligheidsbelangen noodzakelijk is die opdrachten altijd aan één en dezelfde onderneming — namelijk de Staatsdruckerei — te geven.
58.
Ook het door Oostenrijk aangevoerde artikel 3, lid 2, van verordening nr. 2252/2004 leidt niet tot een andere beoordeling. Krachtens deze bepaling zijn de lidstaten weliswaar verplicht éénorganisatie aan te wijzen die verantwoordelijk is voor het drukken van paspoorten en reisdocumenten, maar in die bepaling wordt niet geregeld op welke wijze zij die organisatie moeten selecteren. Met name staat die bepaling geenszins eraan in de weg dat eerst een aanbestedingsprocedure wordt gevolgd die voldoet aan de Unierechtelijke vereisten. Dit blijkt ook uit de globale context van bedoelde bepaling. Verordening nr. 2252/2004 gaat namelijk blijkens overweging 4 ervan alleen over de harmonisatie van de veiligheidskenmerken voor paspoorten en reisdocumenten, terwijl ten aanzien van de aanwijzing van de verantwoordelijke autoriteiten en organisaties uitdrukkelijk wordt vermeld dat deze geschiedt onder voorbehoud van de relevante bepalingen van het Unierecht. Tot die bepalingen van het Unierecht — waarvan de toepassing onverlet wordt gelaten door verordening nr. 2252/2004 — behoort met name het recht inzake overheidsopdrachten zoals dat voortvloeit uit zowel de fundamentele vrijheden als de richtlijnen 92/50 en 2004/18.
b) Vereiste van effectieve overheidscontroles
59.
In de tweede plaats onderstreept Oostenrijk het belang van effectieve overheidscontroles in verband met de vervaardiging van de in het geding zijnde documenten. Ook om die reden is het volgens Oostenrijk gerechtvaardigd de litigieuze drukopdrachten aan de Staatsdruckerei te gunnen.
60.
Dienaangaande zij opgemerkt dat buiten kijf staat dat het gevoelige karakter van die drukopdrachten kan vereisen dat de begunstigde onderneming wordt onderworpen aan strenge en ook onaangekondigde overheidscontroles. Oostenrijk mag in dit verband echter alleen maatregelen nemen die daadwerkelijk noodzakelijk zijn om de doeltreffendheid van die controles te waarborgen. Een handelwijze die tot gevolg heeft dat alle andere potentiële inschrijvers dan de Staatsdruckerei bij voorbaat van de gunning van de opdracht worden uitgesloten, gaat verder dan wat nodig is om het legitieme doel van effectieve controles te verwezenlijken.
61.
Oostenrijk brengt daartegen in dat zijn autoriteiten naar geldend recht — meer bepaald krachtens § 6, lid 3, van het Staatsdruckereigesetz 1996 — enkel ten aanzien van de Staatsdruckerei beschikken over controlebevoegdheden die de uitoefening van openbaar gezag impliceren, maar niet ten aanzien van andere ondernemingen. Met name kan ten aanzien van buitenlandse ondernemingen in geval van problemen niet met middelen van openbaar gezag, maar hooguit met civielrechtelijke middelen worden opgetreden.
62.
Deze tegenwerping is evenwel niet overtuigend. Het is allerminst aan twijfel onderhevig dat met name controlebevoegdheden die de uitoefening van openbaar gezag impliceren, noodzakelijk kunnen zijn om wezenlijke nationale veiligheidsbelangen te beschermen, daar zij doeltreffender zijn dan louter civielrechtelijk, in een overeenkomst bedongen controlerechten. Deze omstandigheid rechtvaardigt op zichzelf beschouwd evenwel niet dat de bestaande Unierechtelijke voorschriften voor de gunning van overheidsopdrachten volledig genegeerd worden, en dat bij voorbaat altijd alleen maar één bepaalde onderneming — de Staatsdruckerei — als opdrachtnemer in overweging wordt genomen.
63.
Het staat veeleer aan de betrokken lidstaat — in casu Oostenrijk — om een zo zorgvuldig mogelijk evenwicht tot stand te brengen tussen enerzijds zijn controlebehoeften die met veiligheid verband houden, en anderzijds zijn Unierechtelijke verplichtingen. In dit verband zouden maatregelen in aanmerking komen die ongetwijfeld minder ingrijpend zijn ten aanzien van het recht inzake overheidsopdrachten, en die ook andere ondernemingen dan de Staatsdruckerei de mogelijkheid zouden hebben geboden om in te schrijven op de litigieuze drukopdrachten:
- —
In plaats van ondernemingen met zetel in een ander EER-land geheel van de aanbesteding uit te sluiten, zou Oostenrijk indien nodig alle gegadigden kunnen verplichten om in geval van gunning de litigieuze drukopdrachten uit te voeren in een vaste inrichting in het binnenland29., de daarbij verkregen persoonsgegevens uitsluitend in het binnenland te verwerken, en zowel dergelijke gegevens als uit het oogpunt van veiligheid relevante informatie niet via buitenlandse datalijnen of servers te leiden dan wel door te geven aan in het buitenland gelegen onderdelen van de onderneming of zelfs aan buitenlandse autoriteiten.
- —
In plaats van enkel ten aanzien van de Staatsdruckerei te voorzien in controlebevoegdheden die de uitoefening van openbaar gezag impliceren — zoals de bevoegdheden van § 6, lid 3, van het Staatsdruckereigesetz 1996 — zou de Oostenrijkse wetgever de verantwoordelijke overheidsinstanties bovendien geheel in het algemeen kunnen machtigen om dergelijke controles te verrichten bij alle ondernemingen met vaste inrichtingen in het binnenland indien deze daar drukopdrachten uitvoeren die uit het oogpunt van veiligheid relevant zijn.
c) Vereiste van betrouwbaarheid van de opdrachtnemer
64.
In de derde plaats betoogt Oostenrijk dat de litigieuze drukopdrachten juist aan de Staatsdruckerei zijn gegund wegens de bijzondere vertrouwensrelatie tussen deze onderneming en de bevoegde overheidsinstanties.
65.
Het is juist dat het ter bescherming van wezenlijke veiligheidsbelangen van een lidstaat noodzakelijk kan zijn de kring van kandidaten die in aanmerking komen voor de gunning van een overheidsopdracht te beperken tot ondernemingen die als bijzonder betrouwbaar te boek staan.
66.
Het zou evenwel flagrant in strijd zijn met de grondgedachte van de Europese interne markt in het algemeen en het recht inzake overheidsopdrachten in het bijzonder30. dat een lidstaat als het ware willekeurig één onderneming — die bovendien op een bepaald gebied zijn ‘historische’ dienstverrichter is, die ooit een overheidsonderneming was maar thans in particuliere handen is — onder het motto ‘bekend en beproefd’ als bijzonder betrouwbaar aanmerkt, terwijl de betrouwbaarheid van alle andere ondernemingen bij voorbaat ontkend of op zijn minst in twijfel getrokken wordt.
67.
Dit blijkt met name uit een vergelijking met overheidsopdrachten op militair en veiligheidsgebied, die eveneens uiterst gevoelige aangelegenheden betreffen, maar in de regel moeten worden onderworpen aan een aanbestedingsprocedure die in overeenstemming is met de Unierechtelijke voorschriften.31. Met name heeft het Hof reeds vastgesteld dat de noodzaak om te voorzien in een verplichting tot vertrouwelijke behandeling, geenszins eraan in de weg staat dat voor de gunning van een opdracht wordt gebruikgemaakt van een procedure van oproep tot mededinging.32. De Unierechtelijke voorschriften voor de gunning van overheidsopdrachten laten de aanbestedende diensten voldoende speelruimte om op gevoelige gebieden de noodzakelijke veiligheids- en geheimhoudingsmaatregelen te treffen, ofwel in de procedure tot aan de selectie van de meest geschikte opdrachtnemers, ofwel later in het stadium van de uitvoering van de opdracht.
68.
Zo staat het de aanbestedende dienst geheel vrij om bij de gunning van gevoelige overheidsopdrachten zoals de litigieuze opdrachten, voor het vervaardigen van officiële documenten bijzonder hoge eisen te stellen aan de bekwaamheid en betrouwbaarheid van de opdrachtnemers, de aanbestedingsvoorwaarden en dienstenovereenkomsten navenant te formuleren, en van de inschrijvers de nodige bewijzen te verlangen. Bovendien mogen aan de opdrachtnemers voorwaarden voor de uitvoering van de drukopdrachten worden opgelegd die met name betrekking kunnen hebben op maatregelen inzake gegevensbescherming, geheimhouding en veiligheid alsook op het dulden van overheidscontroles, met inbegrip van een veiligheidsscreening van alle met de uitvoering van de opdracht belaste medewerkers. Dit alles betekent echter niet dat de vervaardiging van officiële documenten zou moeten worden beschouwd als een opdracht intuitu personae, die slechts door één zeer specifiek aangewezen persoon mag worden verricht.
69.
Ter terechtzitting heeft Oostenrijk nog in overweging gegeven dat buitenlandse ondernemingen zich niet geheel kunnen onttrekken aan de greep van de autoriteiten van hun land van herkomst en ten dele zelfs verplicht zijn om met de geheime diensten van dat land samen te werken, zelfs wanneer zij overheidsopdrachten uitvoeren in een vaste inrichting in het binnenland. Derhalve komen dergelijke ondernemingen volgens Oostenrijk niet in aanmerking als opdrachtnemers voor gevoelige drukopdrachten zoals die welke in casu in het geding zijn.
70.
Zoals ik al eerder heb uiteengezet33., kunnen bepaalde afwijkingen van de door het Unierecht voorgeschreven aanbestedingsprocedures inderdaad gerechtvaardigd worden door het feit dat een lidstaat uit het oogpunt van veiligheid relevante informatie niet zonder meer wil meedelen aan buitenlandse of door buitenlanders gecontroleerde ondernemingen, met name wanneer het gaat om ondernemingen of personen uit derde landen. Ook kan het legitiem zijn dat een lidstaat ervoor waakt dat hij voor de voorziening met gevoelige goederen afhankelijk wordt van derde landen of ondernemingen uit derde landen.
71.
Volgens vaste rechtspraak is een maatregel evenwel slechts geschikt om de verwezenlijking van de nagestreefde doelstelling te waarborgen, wanneer hij daadwerkelijk ertoe strekt die doelstelling op coherente en stelselmatige wijze te bereiken.34. In casu heeft Oostenrijk — voor zover kan worden nagegaan — geen enkele maatregel genomen waardoor op doeltreffende wijze zou kunnen worden voorkomen dat de Staatsdruckerei onder zeggenschap van buitenlandse aandeelhouders komt te staan of een dochteronderneming van een buitenlandse rechtspersoon wordt. De Oostenrijkse Staat heeft zich geen door veiligheidspolitieke overwegingen ingegeven medezeggenschapsrechten met betrekking tot de Staatsdruckerei voorbehouden in de vorm van een bijzonder aandeel (‘gouden aandeel’)35., noch om veiligheidspolitieke redenen enigerlei beperking gesteld aan de vervreemding van aandelen in die vennootschap.
72.
De categorische weigering van Oostenrijk om naast zijn ‘historische’ dienstverrichter ook andere ondernemingen — of het nu gaat om ondernemingen uit Oostenrijk dan wel uit de overige EER-landen — als opdrachtnemers in overweging te nemen, kan dan ook niet door veiligheidspolitieke overwegingen worden gerechtvaardigd.
C. Samenvatting
73.
Al met al moet het beroep van de Commissie dus worden verworpen voor zover het betrekking heeft op de gunning van drukopdrachten voor pyrotechnische certificaten. Voor het overige moet het beroep volledig worden toegewezen en moet worden vastgesteld dat Oostenrijk zich schuldig heeft gemaakt aan de door de Commissie gestelde niet-nakoming van het Verdrag.
VI. Kosten
74.
Overeenkomstig artikel 138, lid 3, eerste volzin, van het Reglement voor de procesvoering dragen partijen in beginsel hun eigen kosten indien zij onderscheidenlijk — zoals in casu — op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld. Op grond van de tweede volzin van die bepaling kan het Hof evenwel beslissen dat een partij naast in haar eigen kosten ook in een deel van de kosten van de andere partij wordt verwezen indien dit gelet op de omstandigheden van de zaak gerechtvaardigd voorkomt.
75.
Volgens de door mij voorgestelde oplossing wordt de Commissie grotendeels in het gelijk gesteld, terwijl de argumenten van Oostenrijk slechts slagen ten aanzien van een klein deel van het voorwerp van het geding, namelijk uitsluitend ten aanzien van de pyrotechnische certificaten. Tegen die achtergrond lijkt het mij in casu passend dat Oostenrijk naast in zijn eigen kosten ook wordt verwezen in drie vierde van de kosten van de Commissie, terwijl de Commissie een vierde van haar eigen kosten dient te dragen.
VII. Conclusie
76.
Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging te beslissen als volgt:
- ‘1)
De Republiek Oostenrijk is in de krachtens de richtlijnen 92/50/EEG en 2004/18/EG op haar rustende verplichtingen tekortgeschoten door
- —
ten eerste nationale bepalingen zoals § 2, lid 3, van het Staatsdruckereigesetz 1996 te handhaven, waarbij aanbestedende diensten worden verplicht om drukopdrachten voor de vervaardiging van bepaalde officiële documenten te gunnen aan de Österreichische Staatsdruckerei GmbH,
- —
en, ten tweede, zonder aanbestedingsprocedure concrete opdrachten voor diensten die bestaan in de vervaardiging van paspoorten met chip, noodpaspoorten, verblijfsdocumenten, identiteitsbewijzen, rijbewijzen in creditcard-formaat en kentekenbewijzen in creditcard-formaat rechtstreeks te gunnen aan de bovengenoemde Staatsdruckerei.
- 2)
Het beroep wordt verworpen voor het overige.
- 3)
De Republiek Oostenrijk draagt haar eigen kosten en drie vierde van de kosten van de Europese Commissie. De Europese Commissie draagt een vierde van haar eigen kosten.’
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑07‑2017
Oorspronkelijke taal: Duits.
Zie dienaangaande bijvoorbeeld het Actieplan voor een krachtige Europese reactie op reisdocumentfraude, dat de Commissie in haar mededeling van 8 december 2016 aan het Europees Parlement en de Raad heeft toegelicht [COM(2016) 790 final].
Richtlijn van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening (PB 1992, L 209, blz. 1).
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB 2004, L 134, blz. 114).
Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG (PB 2009, L 216, blz. 76).
Verordening (EG) van de Raad van 13 december 2004 betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten (PB 2004, L 385, blz. 1).
Het gaat hierbij om een ‘comitologieprocedure’ in de zin van de artikelen 5 en 7 van besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (PB 1999, L 184, blz. 23).
Bedoeld worden hier technische specificaties betreffende aanvullende veiligheidskenmerken en -vereisten, het medium voor de opslag van de biometrische gegevens en de veiligheid ervan alsook kwaliteitseisen en gemeenschappelijke normen inzake gezichtsopname en vingerafdrukken.
Hierna ook: ‘Staatsdruckerei’.
Op 12 september 2014 is de termijn verstreken die de Commissie had gesteld in haar met redenen omklede advies in de zin van artikel 258, lid 1, VWEU.
BGB1 I nr. 1/1997.
Voor paspoorten met chip, noodpaspoorten en identiteitsbewijzen volgt dit tevens uit het besluit van de federale minister van Binnenlandse Zaken betreffende de vormgeving van paspoorten en noodpaspoorten, voor verblijfsdocumenten uit het besluit van diezelfde federale minister betreffende de tenuitvoerlegging van de wet op vestiging en verblijf, voor rijbewijzen in creditcard-formaat uit het besluit van de federale minister van Wetenschap en Verkeer betreffende de tenuitvoerlegging van de wet op het rijbewijs, voor kentekenbewijzen in creditcard-formaat uit het besluit van de federale minister van Wetenschap en Verkeer betreffende de inrichting van certificatie-instanties, en voor pyrotechnische certificaten uit het besluit van de federale minister van Binnenlandse Zaken betreffende de tenuitvoerlegging van de wet op de pyrotechniek 2010. Voor zover in deze besluiten niet uitdrukkelijk is vastgesteld dat het drukwerk noodzakelijkerwijs bij de Staatsdruckerei in opdracht moet worden gegeven, volgt dit uit het vereiste van de beveiliging tegen vervalsing van de genoemde documenten in verband met § 2, lid 3, van het Staatsdruckereigesetz 1996.
Blijkens de stukken had Oostenrijk op 17 juni 2012 aangekondigd de brommercertificaten te zullen afschaffen en een algemeen toegankelijke aanbestedingsprocedure voor pyrotechnische certificaten, kentekenbewijzen in papierformaat, vaarbewijzen, formulieren voor veiligheidsdocumenten en vignetten voor verslavende middelen te zullen volgen. Op 28 maart 2013 heeft Oostenrijk de Commissie ten slotte meegedeeld dat de brommercertificaten daadwerkelijk waren afgeschaft en dat het zijn aankondiging betreffende de formulieren voor veiligheidsdocumenten en vignetten voor verslavende middelen had verwezenlijkt. Ook wat vaarbewijzen betreft, zijn de bezwaren van de Commissie weggenomen, zoals deze in het verzoekschrift uitdrukkelijk vaststelt.
Zie dienaangaande bijvoorbeeld arresten van 18 november 1999, Teckal (C-107/98, EU:C:1999:562, punt 50); 8 april 2008, Commissie/Italië (C-337/05, EU:C:2008:203, punt 36), en 8 december 2016, Undis Servizi (C-553/15, EU:C:2016:935, punt 31). De uitzondering voor ‘inhouse-opdrachten’ geldt zowel in gevallen waarop de richtlijnen inzake overheidsopdrachten van toepassing zijn, als in gevallen die enkel worden getoetst aan de fundamentele vrijheden van de Europese interne markt: arresten van 13 oktober 2005, Parking Brixen (C-458/03, EU:C:2005:605, punten 60–62); 29 november 2012, Econord (C-182/11 en C-183/11, EU:C:2012:758, punt 26), en 8 december 2016, Undis Servizi (C-553/15, EU:C:2016:935, punt 24).
Zie dienaangaande de punten 40 tot en met 72 infra van de onderhavige conclusie.
Arresten van 7 december 2000, Telaustria en Telefonadress (C-324/98, EU:C:2000:669, punten 60–62); 18 juni 2002, HI (C-92/00, EU:C:2002:379, punten 42, 45 en 46); 13 november 2007, Commissie/Ierland (C-507/03, EU:C:2007:676, punten 29–31); 17 december 2015, UNIS en Beaudout Père et Fils (C-25/14 en C-26/14, EU:C:2015:821, punten 27, 38 en 39), en 6 oktober 2016, Tecnoedi Costruzioni (C-318/15, EU:C:2016:747, punt 19).
In die zin arrest van 6 oktober 2016, Tecnoedi Costruzioni (C-318/15, EU:C:2016:747, punt 20).
Zie aangaande de op de Commissie rustende bewijslast onder meer arrest van 13 november 2007, Commissie/Ierland (C-507/03, EU:C:2007:676, punt 32).
Oostenrijk beroept zich enkel met betrekking tot de reeds besproken pyrotechnische certificaten op artikel 346, lid 1, onder a), VWEU.
In die zin uitdrukkelijk de Commissie in haar interpretatieve mededeling van 7 december 2016 over de toepassing van artikel 296 van het Verdrag voor overheidsopdrachten op defensiegebied [COM(2006) 779 definitief; hierna ook: ‘mededeling van 2006’]. Daarin heet het dat artikel 296, lid 1, onder a), van het EG-Verdrag ‘niet alleen defensie [betreft], maar […] in het algemeen [is] gericht op de bescherming van informatie die de lidstaten niet openbaar kunnen maken zonder hun wezenlijke veiligheidsbelangen in gevaar te brengen’ (punt 1 van de mededeling). Advocaat-generaal Ruiz-Jarabo Colomer lijkt in zijn conclusie in de zaken Commissie/Finland e.a. (C-284/05, C-294/05, C-372/05, C-387/05, C-409/05, C-461/05 en C-239/06, EU:C:2009:79, punt 106) naar een dergelijke opvatting te neigen.
Arresten van 26 oktober 1999, Sirdar (C-273/97, EU:C:1999:523), en 11 januari 2000, Kreil (C-285/98, EU:C:2000:2, punt 17). In die zin ook arresten van 10 juli 1984, Campus Oil e.a. (72/83, EU:C:1984:256, punten 34–36); 4 oktober 1991, Richardt en ‘Les Accessoires Scientifiques’ (C-367/89, EU:C:1991:376, punt 22), en Commissie/Denemarken (C-461/05, EU:C:2009:783, punt 51, eerste volzin).
Arrest van 30 september 2003, Fiocchi munizioni/Commissie (T-26/01, EU:T:2003:248, punt 58); zie ook de mededeling van 2006 (aangehaald in voetnoot 20), waarin het heet dat wordt erkend dat artikel 296 EG (thans artikel 346 VWEU) ‘de lidstaten een ruime handelingsvrijheid’ geeft bij het bepalen van de wijze waarop zij hun wezenlijke veiligheidsbelangen zullen beschermen (punt 4 van de mededeling), en dat het ‘het prerogatief [is] van de lidstaten om hun wezenlijke veiligheidsbelangen te definiëren’ (punt 5 van de mededeling).
Arresten van 16 september 1999, Commissie/Spanje (C-414/97, EU:C:1999:417, punten 22 en 24); 15 december 2009, Commissie/Finland (C-284/05, EU:C:2009:778, punt 47); 7 juni 2012, Insinööritoimisto InsTiimi (C-615/10, EU:C:2012:324, punt 35), en 4 september 2014, Schiebel Aircraft (C-474/12, EU:C:2014:2139, punt 34).
In soortgelijke zin reeds de overwegingen van het Hof in het arrest van 15 januari 1998, Mannesmann Anlagenbau Austria e.a. (C-44/96, EU:C:1998:4, punt 24), aangaande de door de Staatsdruckerei uitgevoerde taken.
De Commissie beklemtoont dat gegevensbescherming weliswaar een wezenlijk algemeen belang is, maar geen kwestie van nationale veiligheid.
Arresten van 15 december 2009, Commissie/Finland (C-284/05, EU:C:2009:778, punt 48) en Commissie/Denemarken (C-461/05, EU:C:2009:783, punt 52), en 7 juni 2012, Insinööritoimisto InsTiimi (C-615/10, EU:C:2012:324, punt 35).
In die zin arrest van 7 juni 2012, Insinööritoimisto InsTiimi (C-615/10, EU:C:2012:324, punt 35), met betrekking tot artikel 10 van richtlijn 2004/18.
Arresten van 16 september 1999, Commissie/Spanje (C-414/97, EU:C:1999:417, punten 22 en 24); 15 december 2009, Commissie/Finland (C-284/05, EU:C:2009:778, punten 48 en 49); 8 april 2008, Commissie/Italië (C-337/05, EU:C:2008:203, met name punt 53); 2 oktober 2008, Commissie/Italië (C-157/06, EU:C:2008:530, punt 31), en 7 juni 2012, Insinööritoimisto InsTiimi (C-615/10, EU:C:2012:324, punt 45). In soortgelijke zin de mededeling van 2006 (aangehaald in voetnoot 20, punt 5), waarin het heet dat de lidstaat moet uiteenzetten waarom de niet-toepassing van de aanbestedingsregels in het specifieke geval noodzakelijk is voor de bescherming van een wezenlijk veiligheidsbelang.
Een dergelijk vereiste van een vaste inrichting in het binnenland komt weliswaar de factoneer op een ontkenning van de vrijheid van dienstverrichting, maar de lidstaten kunnen bij hoge uitzondering een dergelijke voorwaarde stellen indien zij aantonen dat dit voor de noodzakelijke overheidscontroles absoluut noodzakelijk is (zie arrest van 4 december 1986, Commissie/Duitsland, 205/84, EU:C:1986:463, punt 52 gelezen in samenhang met punt 54, laatste volzin).
Volgens vaste rechtspraak bestaat het hoofddoel van de Unierechtelijke voorschriften inzake overheidsopdrachten in de totstandbrenging van de vrijheid van vestiging en van het vrije verkeer van goederen en diensten alsook in de openstelling voor onvervalste mededinging in alle lidstaten. Zie bijvoorbeeld arresten van 16 december 2008, Michaniki (C-213/07, EU:C:2008:731, punten 39 en 53), en 8 december 2016, Undis Servizi (C-553/15, EU:C:2016:935, punt 28).
Zie dienaangaande artikel 10 van richtlijn 2004/18 en in het algemeen richtlijn 2009/81.
Arresten van 8 april 2008, Commissie/Italië (C-337/05, EU:C:2008:203, punt 52), en 2 oktober 2008, Commissie/Italië (C-157/06, EU:C:2008:530, punt 30); in dezelfde zin arrest van 7 juni 2012, Insinööritoimisto InsTiimi (C-615/10, EU:C:2012:324, punt 45 in fine).
Zie dienaangaande reeds mijn conclusie in de zaak Insinööritoimisto InsTiimi (C-615/10, EU:C:2012:26, punt 66).
Arresten van 10 maart 2009, Hartlauer (C-169/07, EU:C:2009:141, punt 55); 17 november 2009, Presidente del Consiglio dei Ministri (C-169/08, EU:C:2009:709, punt 42), en 13 juli 2016, Pöpperl (C-187/15, EU:C:2016:550, punt 34). Deze rechtspraak betreffende de fundamentele vrijheden moet ook gelden voor de bepalingen van afgeleid recht inzake de gunning van overheidsopdrachten, temeer daar deze ertoe strekken de fundamentele vrijheden te verwezenlijken (zie dienaangaande ook mijn conclusie in de zaak Persidera, C-112/16, EU:C:2017:250, punt 66 gelezen in samenhang met voetnoot 46).
Zie dienaangaande bijvoorbeeld arrest van 4 juni 2002, Commissie/België (C-503/99, EU:C:2002:328).