Hof Den Haag, 04-04-2017, nr. 200.177.943/01
ECLI:NL:GHDHA:2017:829
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
04-04-2017
- Zaaknummer
200.177.943/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2017:829, Uitspraak, Hof Den Haag, 04‑04‑2017; (Hoger beroep)
Uitspraak 04‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Geschil tussen een gemeente en een (ex-)ambtenaar over onrechtmatig verzonden en geaccordeerde facturen
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.177.943/01
Zaak- en rolnummers rechtbank : C/10/451596/HA ZA 14-546, C/10/459500/HA ZA 14-946
arrest van 4 april 2017
inzake
1. Expertisz B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. [appellant 2],
wonende te IJsselstein,
3. Workfair Holding B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
appellanten,
hierna afzonderlijk: Expertisz, [appellant 2] en Workfair, en gezamenlijk: [appellanten],
advocaat: mr. X.H.C. Woodhouse te Utrecht,
tegen
1. Gemeente Rotterdam,
zetelend te Rotterdam,
2. DIVOSA, de landelijke vereniging van leidinggevenden van gemeentelijke diensten op het terrein van werk, inkomen en zorg,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerden,
hierna afzonderlijk: de Gemeente Rotterdam en Divosa, en gezamenlijk: Gemeente Rotterdam c.s.,
advocaat: mr. J. van den Brande te Rotterdam.
Het geding
1. Bij exploot van 10 september 2015 is [appellanten] in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam gewezen vonnis van 26 augustus 2015 tussen partijen en de Stichting+Confidence, CID Beheer B.V. en [betrokkene 1]. Bij memorie van grieven met producties heeft [appellanten] negen grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord met producties heeft de Gemeente Rotterdam c.s. de grieven bestreden. [appellanten] hebben vervolgens een akte uitlating producties genomen. De Gemeente Rotterdam c.s. heeft bezwaar gemaakt tegen deze akte bij incidentele memorie met één productie. Dit bezwaar is door de rolraadsheer verworpen.
2. Op 12 december 2016 hebben partijen de zaak doen bepleiten, [appellanten] door mr. X.H.C. Woodhouse, advocaat te Utrecht, en de Gemeente Rotterdam c.s. door mr. J. van den Brande en mr. B.D. van der Ven, advocaten te Rotterdam, allen aan de hand van overgelegde pleitnotities. Beide partijen hebben eveneens een aantal op voorhand toegezonden aanvullende producties in het geding gebracht.
3. Ten slotte is arrest bepaald.
De feiten
4. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken en/of op grond van de onweersproken inhoud van de in het geding gebrachte producties staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
5. De Gemeente Rotterdam ontplooit diverse initiatieven op het gebied van de bestrijding van (jeugd)werkloosheid. De hiervoor beschikbare financiële middelen worden beheerd door het cluster “Werk en Inkomen”, voorheen genaamd Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: SoZaWe). Een afdeling van SoZaWe was de afdeling DAAD. DAAD is een servicepunt voor Rotterdamse werkgevers.
6. Ten behoeve van de bestrijding van jeugdwerkloosheid zijn in de periode 2009-2011 in het kader van het Actieplan Jeugdwerkloosheid extra financiële middelen door het Rijk ter beschikking van (onder meer) de Gemeente Rotterdam gesteld. De daarover met het Rijk gemaakte afspraken zijn vastgelegd in het Convenant “Regionale Aanpak Voorkomen en Bestrijden Jeugdwerkloosheid 2009-2011”(hierna: het Convenant).
7. Divosa is de Nederlandse vereniging voor gemeentelijke managers op het terrein van participatie, werk en inkomen. Divosa ontplooit namens alle gemeenten in Nederland initiatieven op deze terreinen met het oog op het terugdringen van werkloosheid.
8. Ter ondersteuning van het project Integrale Dienstverlening Werkpleinen heeft het Rijk aan het Algemeen Keten Overleg (hierna: AKO) van het UWV en de gemeentelijke sociale diensten extra budget ter beschikking gesteld. Dit AKO-ondersteuningsbudget was bestemd voor de G4 (de vier grootste gemeenten in Nederland, waaronder de Gemeente Rotterdam) en werd beheerd door Divosa.
9. [appellant 2] is van 15 juni 2004 tot 1 augustus 2011 als ambtenaar bij de Gemeente Rotterdam in dienst geweest. Tot 1 november 2008 heeft [appellant 2] de functie van Directeur Uitvoering WWB (Wet Werk en Bijstand) bij SoZaWe bekleed. Per 1 november 2008 is de aanstelling van [appellant 2] omgezet in twee aanstellingen: een vaste aanstelling voor onbepaalde tijd voor 13 uur per week in de functie van Projectmanager Regionaal Arbeidsbeleid, en een tijdelijke aanstelling voor 27 uur per week in de functie van Programmadirecteur Ketensamenwerking G4. Vanuit de laatste aanstelling heeft [appellant 2] gefunctioneerd als lid van het AKO-kernteam bij Divosa. De vanaf 1 november 2008 voor [appellant 2] geldende arbeidsvoorwaarden zijn vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst (hierna: de Vaststellingsovereenkomst).
10. In de Vaststellingsovereenkomst is onder meer het volgende bepaald:
- ten aanzien van de vaste aanstelling van [appellant 2] als Projectmanager Regionaal Arbeidsbeleid: (i) [appellant 2] zal deze functie uitoefenen tot uiterlijk 1 januari 2012; (ii) uiterlijk 1 juli 2011 zullen met [appellant 2] nadere afspraken worden gemaakt over zijn vervolgwerkzaamheden; (iii) [appellant 2] behoudt de bezoldiging die hij als Directeur Uitvoering WWB ontving naar rato van het aantal aanstellingsuren per week; (iv) over het organisatorische kader waarbinnen [appellant 2] deze werkzaamheden verricht, worden nadere afspraken gemaakt;
- ten aanzien van de tijdelijke aanstelling van [appellant 2] als Programmadirecteur Ketensamenwerking G4: (i) deze tijdelijke aanstelling eindigt van rechtswege per 1 januari 2012 en zal daarna niet worden verlengd of voortgezet, tenzij partijen voordien schriftelijk anders overeenkomen; (ii) [appellant 2] behoudt de bezoldiging die hij als Directeur Uitvoering WWB ontving naar rato van het aantal aanstellingsuren per week; (iii) de functie van Programmadirecteur Ketensamenwerking G4 zal worden ondergebracht in een nog op te richten Programmabureau Ketensamenwerking G4, waarbinnen [appellant 2] de verantwoordelijk manager zal zijn; (iv) gedurende de looptijd van deze aanstelling mag [appellant 2] zijn eigen onderneming starten; (v) de uit deze onderneming verworven inkomsten mag hij behouden naast zijn bezoldiging uit hoofde van deze aanstelling; (vi) gedurende 2009 wordt [appellant 2] voor maximaal 8 uur per week vrijgesteld van werkzaamheden in het kader van deze aanstelling, om hem in staat te stellen voor zijn eigen onderneming te werken; (vii) indien [appellant 2] deze nevenwerkzaamheden voortzet na 2009, zal de tijdelijke aanstelling worden teruggebracht in omvang van 27 naar 19 uur per week, dan wel naar rato als de omvang en werktijden zich wijzigen; (viii) tijdens deze aanstelling zal [appellant 2] in zijn hoedanigheid van zelfstandig ondernemer geen opdrachten aannemen van de Gemeente Rotterdam en/of het samenwerkingsverband van sociale diensten van de G4.
11. Per 1 augustus 2011 is op zijn verzoek eervol ontslag verleend aan [appellant 2], zowel van zijn vaste als van zijn tijdelijke aanstelling.
12. [appellant 2] is enig bestuurder en enig aandeelhouder van Workfair. Workfair houdt alle aandelen en is enig bestuurder van Expertisz.
13. Stichting+Confidence is begin 2011 opgericht door [appellant 2] en de heer [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]). [appellant 2] was tot 1 juli 2014 bestuurder van Stichting+Confidence.
14. R-Time B.V. (hierna: R-Time) is een werkmaatschappij van R-Time Beheer B.V., waarvan de heer [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3]) enig aandeelhouder en bestuurder is. [betrokkene 3] is een bekende van [appellant 2] en heeft [appellant 2] geadviseerd bij het starten van een eigen onderneming.
15. CID Beheer B.V. (hierna: CID Beheer) is een vennootschap waarvan mevrouw [betrokkene 4] (hierna: [betrokkene 4]) enig aandeelhouder en bestuurder is. [betrokkene 4] is de echtgenote van de heer [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]), een oud-collega van [appellant 2], die werkzaam is geweest als hoofd van de afdeling DAAD vanaf november 2007 totdat hij op 19 december 2013 wegens ernstig plichtsverzuim is ontslagen.
16. Factordrie B.V. (hierna: Factordrie) is een vennootschap waarvan de heer [betrokkene 5] (hierna: [betrokkene 5]), eveneens een bekende van [appellant 2], bestuurder is. Factordrie heeft op 18 februari 2011 (met als effectieve overnamedatum 30 september 2010) de activiteiten overgenomen van Media Werkplaats Rotterdam (hierna: MWR). MWR was een onderdeel van Roteb, een dienstverlenend bedrijf van de Gemeente Rotterdam. MWR produceerde onder meer video-cv’s (ook wel omschreven als vacaturefilms) waarin sollicitanten zich aan werkgevers in de regio presenteerden.
17. R-Time, CID Beheer en Factordrie hebben in de periode 2009 tot en met 2011 de volgende facturen gezonden aan Gemeente Rotterdam c.s., voor een bedrag van in totaal € 1.517.995,20, die allemaal zijn voldaan:
R-Time aan Divosa:
- -
een factuur van 4 december 2009 voor € 57.120,- met als omschrijving: “Advisering en ondersteuning werkpleinbijeenkomsten G4, 40 dagen, tarief € 1200”;
- -
een factuur van 4 december 2009 voor € 83.300,- met als omschrijving: “Maken van twee films met best practices van de werkpleinontwikkeling t.b.v. werkpleinondersteuning G4”;
- -
een factuur van 28 december 2009 voor € 71.400,- met als omschrijving: “Advies en ondersteuningsdagen, 60 dagen, tarief € 1.000,00”.
Het totaal van deze drie facturen bedraagt € 211.820,-.
R-Time aan de Gemeente Rotterdam:
- een factuur van 27 september 2010 voor € 224.910,- met als omschrijving: “150 films, € 1200 per film + coördinatie en begeleiding 150 uur, € 60 per uur”.
CID Beheer aan de Gemeente Rotterdam:
- -
een factuur van 14 juni 2010 voor € 78.000,- voor een budget ten behoeve van “financiële afwikkeling van de geplande dag van de stage op 6 oktober 2010”;
- -
een factuur van 26 september 2010 voor € 111.860,- met als omschrijving: “Inzet t.b.v. uitvoering actieplan Jeugdwerkloosheid tot 21-12-2010: 1. Uitvoering werkzaamheden Future Jobs € 58.000,00 2. Coördinatie en monitoring (incl evaluatie) Future Jobs € 36.000,00”;
- -
een factuur van 9 december 2010 voor € 192.922,80 met als omschrijving: “Zoals afgesproken met de heren [appellant 2] (projectleider Jeugdwerkloosheid Rijnmond), [betrokkene 1] (DAAD) en [betrokkene 6] (Colo) stuur ik u deze factuur m.b.t. het project ‘Samenwerking Bureau DAAD en Colo’ Inkoopordernummer Nr. 1780012051. De gemaakte kosten voor de verschillende uitvoeringsfasen bedragen Fase 1: € 27.120,00 Fase 2: € 105.000,00 Fase 3: € 30.000,00”;
- -
een factuur van 20 april 2011 voor € 43.982,40 met als omschrijving: “Inzet 2010: bijeenkomsten wegbereiders en voorbereiding ondersteunende communicatiestructuur: 42 dagen x 880 euro = 36.960 ex BTW + 7.022,40 euro (BTW) = 43.982,40 euro (inclusief BTW)”.
Het totaal van deze vier facturen bedraagt € 426.765,20.
Factordrie aan de Gemeente Rotterdam:
- -
een factuur van 13 april 2011 voor € 119.000,- met als omschrijving: “Volgens afspraak factureren wij u het volgende: Declaratie inzake: Stapeljobs in de Regio”;
- -
een factuur van 15 april 2011 voor € 119.000,- met als omschrijving: “Volgens afspraak factureren wij u het volgende: Declaratie inzake: Future Jobs in de Regio”;
- -
een factuur van 18 april 2011 voor een bedrag van € 166.600,- met als omschrijving: “Volgens afspraak factureren wij u het volgende: Declaratie inzake: Thuiszorg in de Regio”;
- -
een factuur van 19 april 2011 voor € 119.000,- met als omschrijving: “Volgens afspraak factureren wij u het volgende: Declaratie inzake: Ondersteuning werkgeversaanpak”;
- -
een factuur van 13 april 2011 voor € 130.900,- gericht aan DAAD met als omschrijving: “Stapeljobs Thuiszorg 170 video-cv’s”.
Het totaal van deze vijf facturen bedraagt € 654.500,-.
18. Met mogelijke uitzondering van de werkzaamheden genoemd in de laatste factuur van Factordrie van 13 april 2011 voor € 130.900,- gericht aan DAAD, zijn de werkzaamheden omschreven in de hiervoor in punt 17 genoemde facturen niet daadwerkelijk verricht door R-Time, CID Beheer en Factordrie. Deze vennootschappen fungeerden als “tussenstations”, die de van Divosa en de Gemeente Rotterdam ontvangen bedragen doorbetaalden aan andere ondernemingen.
19. Tot deze ondernemingen behoorde Expertisz. Expertisz heeft de volgende facturen verzonden aan R-Time, CID Beheer en Factordrie, die allemaal zijn voldaan:
Expertisz aan R-Time:
- -
een factuur van 29 januari 2010 voor € 55.930,- met als omschrijving: “Afrekening 2009: 47 dagen inzet x € 1000”;
- -
een factuur van 29 januari 2010 voor € 82.110,- met als omschrijving: “2 Films x € 34.500”;
- -
een factuur van 1 februari 2010 voor € 69.972,- met als omschrijving: “49 dagen inzet x € 1200”.
Het totaal van deze drie facturen bedraagt € 208.012,-.
Expertisz aan R-Time:
- een factuur van 14 december 2010 voor € 222.768,- met als omschrijving: “150 films x € 1200 per film= € 180.000, coördinatie en begeleiding 120 uur x € 60 per uur= € 7200,-“.
Expertisz aan R-Time:
- een factuur van 5 november 2010 voor € 37.485,- met als omschrijving: “Afrekening van de Regionale Dag van de Stage 31,5 dagen inzet x 1.000 euro = 31.500 euro ex BTW + 5.985 euro (19% BTW) = 37.485 euro inclusief BTW”. Deze factuur correspondeert met een factuur van R-Time aan CID Beheer van 27 september 2010 voor een bedrag van € 38.080,- met als omschrijving: “Zoals afgesproken met de heer [appellant 2] stuur ik u bijgaand een factuur voor de organisatie en begeleiding van de regionale Dag van de Stage op 6-10 a.s.: inzet diverse 32 dagen, € 1000 per dag”.
Expertisz aan CID Beheer:
- -
een factuur van 14 februari 2011 voor € 45.934,- met als omschrijving: “Maatschappelijke Kosten Baten Analyse Fit for Work”;
- -
een factuur van 19 april 2011 voor € 44.749,95 met als omschrijving: “Evaluatie onderzoek Jeugdwerkloosheid Regio Rijnmond”;
- -
een factuur van 31 mei 2011 voor € 29.750,- met als omschrijving: “Voorbereiding en uitvoering van de SAF bijeenkomst 2011”;
- -
een factuur van 13 augustus 2011 voor € 27.965,- met als omschrijving: “Afrekening Fit-4-Work”;
- -
een factuur van 12 juli 2010 voor € 29.750,- met als omschrijving “Conferentie Welfare to Work”.
Het totaal van deze vijf facturen bedraagt € 178.148,95.
Expertisz aan Factordrie:
- een factuur van 12 juli 2011 voor € 99.960,- met als omschrijving: “hierbij stuur ik u overeenkomstig de afspraak met de heer [betrokkene 1] (Daad Rotterdam) de factuur toe i.v.m. de projectondersteuning Fit-4-Work. Overeenkomstig deze afspraak betreft deze factuur: 60 dagen x € 1400 (ex btw) = 84.000 (ex btw) = € 15.960 (19% btw) = € 99.960 inclusief btw”.
20. Naast Expertisz hebben verschillende andere entiteiten facturen gezonden aan de “tussenstations” R-Time, CID Beheer en Factordrie. Een van deze entiteiten is Stichting+Confidence. In de andere entiteiten heeft [appellant 2] geen belangen.
21. De facturen van R-Time en CID Beheer aan Divosa en de Gemeente Rotterdam zijn blijkens de bevindingen in het hierna te omschrijven onderzoek van KPMG, welke bevindingen op dit punt als zodanig niet door [appellanten] zijn betwist, opgesteld overeenkomstig de aanwijzingen van [appellant 2], die [appellant 2] vanaf zijn privé e-mailadres heeft gegeven aan zijn contacten bij deze “tussenstations”. [appellant 2] heeft de betaling van deze facturen geaccordeerd in zijn hoedanigheid van Projectmanager Regionaal Arbeidsbeleid/Programmadirecteur Ketensamenwerking G4.
22. In een e-mail van 14 maart 2011 schrijft [betrokkene 1] het volgende aan [appellant 2]:
“[appellant 1],
Wat betreft inzet van het restant budget 2001 voor de verdere (door)ontwikkeling van future- en stapeljobs en een nieuw project dat we met Thuiszorg Rotterdam zijn gestart, graag je aandacht voor het volgende.
Omdat de inzet van deze gelden op zich laat wachten, komt met name de activiteit voor de door ontwikkeling van de future- en stapeljobs onder druk te staan.
Heb samen met [betrokkene 5] van MWP een constructie bedacht waardoor er een geldstoom om deze activiteiten te kunnen laten plaatsvinden via de ROTEB kan lopen.
Blijft het binnen de gemeente hetgeen in alle opzichten de voorkeur heeft Met [betrokkene 5] afgesproken dat hij, als ik dit aangeef. Er een aantal aantal facturen, naar jou gaat sturen, per factuur 100.000,-- EURO.
Hierdoor kunnen we snel actteren, waardoor er geen verdere vertraging, danwel afstel gaat ontstaan.
Bovenstaande in afwachting van definitieve besluitvorming van het college deze week. Ambitie is iss om het volgende week daadwerkelijk ingeregeld te hebben.
Mvg
Hans [betrokkene 1]”
23. In een door KPMG Advisory N.V. (hierna: KPMG) met [betrokkene 5] gehouden interview in het kader van het onderzoek dat geleid heeft tot het hierna te noemen KPMG-1 rapport heeft [betrokkene 5] verklaard dat hij de facturen van Factordrie aan de Gemeente Rotterdam en DAAD heeft opgemaakt en verzonden op verzoek van [betrokkene 1]. [appellant 2] heeft de betaling van de eerste vier in punt 17 genoemde facturen van Factordrie geaccordeerd in zijn hoedanigheid van Projectmanager Regionaal Arbeidsbeleid/Programmadirecteur Ketensamenwerking G4.
24. Naar aanleiding van vragen gesteld aan [betrokkene 5] door de Gemeente Rotterdam en KPMG over de eerste vier in punt 17 genoemde facturen van Factordrie heeft [betrokkene 5] zich bij e-mails van 23 november en 2 december 2013 met vragen gewend tot [appellant 2]. In zijn antwoorden op de vragen van [betrokkene 5] heeft [appellant 2] verwezen naar [betrokkene 1].
25. In oktober 2012 heeft de Gemeente Rotterdam aan KPMG een opdracht verstrekt om een onderzoek in te stellen naar mogelijke onregelmatigheden binnen DAAD en de betrokkenheid van (voormalige) medewerkers van SoZaWe en derden bij mogelijke onregelmatigheden. KPMG heeft verslag gedaan in een rapport (hierna: het KPMG 1-rapport) van 24 april 2013 (productie 1 bij dagvaarding in eerste aanleg). In oktober 2013 heeft de Gemeente Rotterdam KPMG opdracht gegeven om een onderzoek in te stellen naar mogelijke onregelmatigheden in relatie tot [appellant 2] en aan hem gelieerde (rechts)personen. De Gemeente Rotterdam heeft het concept-rapport van KPMG naar aanleiding van dit onderzoek van 10 juni 2015 overgelegd als productie 46 bij memorie van antwoord. Het definitieve rapport van 17 juli 2015 (hierna: het KPMG 2-rapport), dat op enkele ondergeschikte punten na identiek is aan het concept, is door de Gemeente Rotterdam in het geding gebracht bij akte van 12 december 2016.
26. Op 28 mei 2014 heeft de Gemeente Rotterdam c.s. op basis van een daartoe verkregen verlof van de rechtbank Utrecht conservatoir bewijsbeslag gelegd ten laste van Expertisz, Stichting+Confidence en Workfair. Op 12 november 2014 heeft de Gemeente Rotterdam c.s. op basis van een daartoe verkregen verlof van de rechtbank Utrecht nogmaals conservatoir bewijsbeslag gelegd ten laste van Workfair.
Vorderingen en de beoordeling in eerste aanleg
27. Het vonnis van de rechtbank van 26 augustus 2015 is gewezen in twee verschillende, maar met elkaar samenhangende procedures. Deze procedures zijn na rolvoeging gezamenlijk behandeld.
28. In de zaak met rolnummer HA ZA 14-546 heeft Gemeente Rotterdam c.s. gevorderd, na wijziging van eis (verkort weergegeven):
( i) [appellant 2] en Expertisz hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 211.820,- aan Divosa;
( ii) [appellant 2] en Expertisz hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 224.910,- aan de Gemeente Rotterdam;
( iii) [appellant 2] en Expertisz hoofdelijk te veroordelen, althans Expertisz te veroordelen tot betaling van € 468.265,- aan de Gemeente Rotterdam, met dien verstande dat deze vordering komt te vervallen indien de vorderingen genoemd onder (i), (ii) en (v) geheel zijn voldaan;
( iv) [appellant 2] en Expertisz hoofdelijk te veroordelen, althans Expertisz te veroordelen tot betaling van € 28.915,43 aan de Gemeente Rotterdam;
( v) [appellant 2], Expertisz, CID Beheer, Stichting+Confidence en [betrokkene 1] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 426.765,20 aan de Gemeente Rotterdam;
( vi) [betrokkene 1] te veroordelen tot betaling van € 226.260,06 aan de Gemeente Rotterdam;
( vii) [betrokkene 1], [appellant 2] en Expertisz hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 654.500,- aan de Gemeente Rotterdam;
( viii) [appellant 2] en Expertisz hoofdelijk te veroordelen, althans Expertisz te veroordelen tot betaling van € 99.960,- aan de Gemeente Rotterdam, met dien verstande dat deze vordering komt te vervallen indien de vordering onder (vii) volledig is voldaan;
( ix) [betrokkene 1] te veroordelen tot betaling van € 11.900,- aan de Gemeente Rotterdam;
( x) [betrokkene 1] te veroordelen tot betaling van € 10.913,81 aan de Gemeente Rotterdam; en
( xi) alle gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de kosten van KPMG ad € 8.195,75 aan de Gemeente Rotterdam c.s.;
telkens te vermeerderen met wettelijke rente, en met veroordeling van de gedaagden in de kosten.
29. Verder heeft de Gemeente Rotterdam c.s. gevorderd (verkort weergegeven):
( i) CID Beheer en [betrokkene 1] op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen kopieën te verstrekken van alle facturen die zij aan de Gemeente Rotterdam c.s. hebben verzonden van 1 oktober 2009 tot en met 1 januari 2012, met een overzicht van de data waarop deze facturen zijn betaald; en
( ii) [appellant 2], Expertisz en Stichting+Confidence op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen kopieën te verstrekken van alle facturen die zij aan de Gemeente Rotterdam c.s. en/of één van de andere gedaagden hebben verzonden van 1 oktober 2009 tot en met 1 januari 2012, met een overzicht van de data waarop deze facturen zijn betaald.
30. Gedaagden hebben verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van de Gemeente Rotterdam c.s. [appellant 2], Expertisz en Stichting+Confidence hebben een reconventionele vordering ingesteld om (verkort weergegeven) de Gemeente Rotterdam c.s. op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen de gelegde conservatoire bewijsbeslagen op te heffen, met veroordeling van de Gemeente Rotterdam c.s. in de kosten. De Gemeente Rotterdam c.s. heeft verweer gevoerd in reconventie en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering.
31. In de zaak met rolnummer HA ZA 14-946 heeft de Gemeente Rotterdam c.s. gevorderd, na wijziging van eis (verkort weergegeven):
( i) te verklaren voor recht dat Workfair als bestuurder van Expertisz onrechtmatig heeft gehandeld door Expertisz valse facturen te laten verzenden en daarmee gelden van de Gemeente Rotterdam c.s. te incasseren, en dat Workfair aansprakelijk is voor de door de Gemeente Rotterdam c.s. geleden schade;
( ii) te verklaren voor recht dat Workfair onrechtmatig heeft gehandeld door ten onrechte, althans onverschuldigd door de Gemeente Rotterdam c.s. betaalde bedragen in ontvangst te nemen en daardoor het verhaal van de Gemeente Rotterdam op Expertisz te frustreren, en dat Workfair aansprakelijk is voor de door de Gemeente Rotterdam c.s. geleden schade;
( iii) Workfair te veroordelen tot betaling van € 1.306.175,20 aan de Gemeente Rotterdam;
( iv) Workfair te veroordelen tot betaling van € 211.820,- aan Divosa;
( v) Workfair te veroordelen tot betaling van € 468.265,- aan de Gemeente Rotterdam, met dien verstande dat deze vordering komt te vervallen indien de vorderingen onder (iii) en (iv) volledig zijn voldaan;
( vi) Workfair te veroordelen tot betaling van € 28.915,43 aan de Gemeente Rotterdam;
telkens te vermeerderen met wettelijke rente (waarop in het geval van de vordering genoemd onder (iii) € 29.355,77 in mindering wordt gebracht) en kosten.
32. Verder heeft de Gemeente Rotterdam c.s. gevorderd (verkort weergegeven):
( i) Workfair te veroordelen inzage te geven in de in beslag genomen gegevens beschreven in een akte van 17 september 2014, althans een deskundige te benoemen om deze gegevens te onderzoeken en daarover verslag uit te brengen;
( ii) Workfair op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen kopieën te verstrekken van alle facturen die zij heeft gezonden aan de Gemeente Rotterdam c.s., Divosa, Expertisz, Stichting+Confidence, R-Time, CID Beheer, Factordrie en/of [appellant 2] van 1 oktober 2009 tot en met 1 januari 2012, met een overzicht van de data waarop deze facturen zijn betaald; en
( iii) Workfair op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen inzage te geven in haar administratie.
33. Workfair heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van de Gemeente Rotterdam c.s. In reconventie heeft Workfair (verkort weergegeven) een verklaring voor recht gevorderd dat het door de Gemeente Rotterdam c.s. gelegde bewijsbeslag in juni 2014 van rechtswege is komen te vervallen, alsmede de Gemeente Rotterdam c.s. op straffe van verbeurte van een dwangsom te gebieden de in beslag genomen gegevens door de deurwaarder te laten vernietigen en de gelegde bewijsbeslagen op te heffen, met veroordeling van de Gemeente Rotterdam c.s. in de kosten. De Gemeente Rotterdam c.s. heeft verweer gevoerd in reconventie en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van Workfair.
34. In haar vonnis van 26 augustus 2015 heeft de rechtbank (verkort weergegeven) in zaak HA ZA 14-546 in conventie de volgende beslissingen genomen.
35. De rechtbank heeft [appellant 2], Expertisz en Workfair hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de volgende bedragen, vermeerderd met wettelijke rente:
( i) € 211.820,- aan Divosa;
( ii) € 224.910,- en € 654.500,- aan de Gemeente Rotterdam.
36. [appellant 2], Expertisz, Workfair, CID Beheer en Stichting+Confidence zijn door de rechtbank hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 426.765,20 vermeerderd met wettelijke rente aan de Gemeente Rotterdam (met dien verstande dat Stichting+Confidence slechts € 45.000,- vermeerderd met wettelijke rente hoeft te betalen). Verder heeft de rechtbank [appellant 2], Expertisz en CID Beheer hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de kosten van KPMG ad € 8.195,75, vermeerderd met wettelijke rente.
37. De rechtbank heeft [appellant 2] en Expertisz op straffe van verbeurte van een dwangsom veroordeeld om aan de Gemeente Rotterdam c.s. kopieën te verstrekken van alle facturen die zij aan elkaar dan wel aan Stichting+Confidence, CID Beheer, R-Time, Factordrie en Workfair hebben verzonden vanaf 1 oktober 2009 tot en met 1 januari 2012, met een overzicht van de data waarop deze facturen zijn betaald.
38. Voor het overige zijn de vorderingen van de Gemeente Rotterdam c.s. tegen [appellant 2], Expertisz, CID Beheer en Stichting+Confidence door de rechtbank afgewezen. [appellant 2], Expertisz, CID Beheer en Stichting+Confidence zijn hoofdelijk in de kosten van de Gemeente Rotterdam c.s. veroordeeld. Alle tegen [betrokkene 1] gerichte vorderingen zijn afgewezen, met veroordeling van de Gemeente Rotterdam c.s. in de kosten van [betrokkene 1].
39. In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant 2], Expertisz en Stichting+Confidence afgewezen en hen in de kosten veroordeeld.
40. In zaak HA ZA 14-946 heeft de rechtbank Workfair veroordeeld inzage te geven in de volgende gegevens die zijn getroffen door het tweede bewijsbeslag:
( i) alle documenten en/of administratie en/of elektronische bestanden waaruit blijkt welke partijen op verzoek van [appellant 2], Expertisz, Stichting+Confidence en/of Workfair facturen hebben verzonden aan de Gemeente Rotterdam c.s.;
( ii) alle documenten en/of administratie en/of elektronische bestanden waaruit blijkt welke bedragen Workfair, Expertisz, Stichting+Confidence en/of [appellant 2] direct of indirect hebben ontvangen van elkaar, van de Gemeente Rotterdam c.s., CID Beheer, R-Time of Factordrie;
( iii) alle documenten en/of administratie en/of elektronische bestanden waaruit blijkt wat de grondslag is geweest van de betalingen die Workfair, Expertisz, Stichting+Confidence en/of [appellant 2], direct of indirect hebben ontvangen van R-Time, CID Beheer, Factordrie en de Gemeente Rotterdam c.s.;
41. Verder heeft de rechtbank Workfair op straffe van verbeurte van een dwangsom veroordeeld om kopieën te verstrekken van alle facturen die zij aan Expertisz en/of aan Stichting+Confidence en/of aan R-Time en/of aan CID Beheer en/of aan Factordrie en/of aan [appellant 2] heeft verzonden van 1 oktober 2009 tot en met 1 januari 2012, met een overzicht van alle betalingen van en aan de hiervoor genoemde partijen in deze periode, inclusief de data waarop de betreffende betalingen zijn ontvangen of gedaan. Voor het overige zijn de vorderingen van de Gemeente Rotterdam c.s. tegen Workfair door de rechtbank afgewezen. Workfair is in de kosten veroordeeld.
42. In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van Workfair afgewezen, en Workfair in de kosten veroordeeld.
43. Deze beslissingen steunen, voor zover zij [appellanten] betreffen, op de volgende, kort samengevatte overwegingen van de rechtbank.
44. Het verweer van [appellant 2] en Expertisz dat de Gemeente Rotterdam c.s. niet ontvankelijk was, omdat zij gelden terugvorderde die aan het Rijk toebehoorden, is door de rechtbank verworpen. Naar het oordeel van de rechtbank behoorden de gelden tot het vermogen van de Gemeente Rotterdam c.s. De rechtbank heeft ook de stelling van [appellant 2] en Expertisz dat de Gemeente Rotterdam c.s. geen zeggenschap had over de betreffende gelden, verworpen.
45. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [appellant 2] en Expertisz onrechtmatig gehandeld jegens de Gemeente Rotterdam c.s. door op ondoorzichtige wijze subsidiegelden aan het vermogen van de Gemeente Rotterdam c.s. te (doen) onttrekken. Op grond daarvan heeft de rechtbank [appellant 2] en Expertisz veroordeeld de door de Gemeente Rotterdam c.s. geleden schade te vergoeden, bestaande uit de bedragen die ten onrechte door de Gemeente Rotterdam aan R-Time, CID Beheer en Factordrie zijn uitbetaald naar aanleiding van de door deze “tussenstations” verzonden facturen. In totaal gaat het daarbij om een bedrag van € 1.517.995,20, samengesteld uit de facturen verzonden door R-Time aan Divosa en de Gemeente Rotterdam, ten bedrage van, respectievelijk, € 211.820,- en € 224.910,-; de facturen verzonden door CID Beheer aan de Gemeente Rotterdam, ten bedrage van € 426.765,20; en de facturen verzonden door Factordrie aan de Gemeente Rotterdam, ten bedrage van € 654.500,-.
46. De vordering om inzage te verlenen in facturen heeft de rechtbank toegewezen, voor zover het betreft facturen die [appellant 2] en Expertisz hebben gezonden aan één van de andere gedaagden. Nu [appellant 2] en Expertisz onrechtmatig hebben gehandeld jegens de Gemeente Rotterdam c.s. is naar het oordeel van de rechtbank aan de voorwaarden van artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) voldaan.
47. Verder heeft de rechtbank de vordering tot vergoeding van de kosten van KPMG toegewezen, nu het redelijke kosten betreft die niet inhoudelijk zijn bestreden. Als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij zijn [appellant 2] en Expertisz in de kosten veroordeeld. De gevorderde veroordelingen tot betaling van € 468.265,-, € 28.915,43 en € 99.960,- (hiervoor genoemd in punt 28 onder (iii), (iv) en (viii)) heeft de rechtbank afgewezen, omdat toewijzing van deze vorderingen zou betekenen dat de Gemeente Rotterdam een dubbele vergoeding voor dezelfde schade zou ontvangen.
48. Omdat de vorderingen van Gemeente Rotterdam c.s. gedeeltelijk zijn toegewezen, heeft de rechtbank de reconventionele vordering van [appellant 2] en Expertisz tot opheffing van de gelegde beslagen afgewezen. [appellant 2] en Expertisz zijn zowel in conventie als in reconventie in de kosten veroordeeld, nu zij hoofdzakelijk in het ongelijk zijn gesteld.
49. Ten aanzien van Workfair heeft de rechtbank geoordeeld dat Workfair als bestuurder van Expertisz, die op haar beurt werd bestuurd door [appellant 2], in dezelfde mate aansprakelijk is als Expertisz en [appellant 2]. De rechtbank heeft Workfair derhalve hoofdelijk met [appellant 2] en Expertisz veroordeeld tot betaling van de hiervoor in punt 45 genoemde schadevergoeding aan de Gemeente Rotterdam en Divosa. De gevorderde verklaringen voor recht heeft de rechtbank afgewezen omdat de Gemeente Rotterdam c.s. naast de reeds toegewezen schadevergoeding geen belang had bij deze vorderingen.
50. De vorderingen om facturen af te geven heeft de rechtbank toegewezen voor zover het betreft facturen die Workfair heeft verzonden aan één van de andere gedaagden. Volgens de rechtbank heeft de Gemeente Rotterdam c.s. belang bij deze vordering, nu het onrechtmatig handelen van Workfair is komen vast te staan. Tegen de vordering inzage te verlenen in documenten, administratie en/of elektronische bestanden heeft Workfair als verweer gevoerd dat het eerste bewijsbeslag van rechtswege is vervallen. Dit verweer is door de rechtbank verworpen omdat de Gemeente Rotterdam c.s. een tweede bewijsbeslag heeft gelegd. Verder heeft de rechtbank het verweer verworpen van Workfair dat sprake is van vertrouwelijke financiële bedrijfsgegevens. Daarbij is de rechtbank ervan uitgegaan dat de Gemeente Rotterdam c.s. alleen gebruik zal maken van de verkregen gegevens voor het gestelde doel.
51. In reconventie heeft de rechtbank de gevorderde verklaring voor recht dat het eerste bewijsbeslag van rechtswege is komen te vervallen en de vordering tot vernietiging van de door dit beslag getroffen stukken afgewezen wegens gebrek aan belang, gelet op het tweede bewijsbeslag gelegd door de Gemeente Rotterdam c.s.. De vordering van Workfair tot opheffing van de gelegde beslagen heeft de rechtbank afgewezen, nu in conventie is komen vast te staan dat Workfair onrechtmatig heeft gehandeld. Als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij is Workfair zowel in conventie als in reconventie in de kosten veroordeeld.
De beoordeling in hoger beroep
De vorderingen in hoger beroep
52. [appellanten] heeft in hoger beroep gevorderd het vonnis van de rechtbank van 26 augustus 2015 te vernietigen en opnieuw rechtdoende, de vorderingen van Gemeente Rotterdam c.s. in conventie af te wijzen. In reconventie hebben [appellanten] gevorderd:
( i) de Gemeente Rotterdam c.s. te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het in deze procedure te wijzen arrest alle beslagen die zij in het kader van onderhavige procedure en in eerste aanleg ten laste van [appellant 2] en Expertisz heeft gelegd op te heffen, op straffe van een hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 10.000,00 per dag(deel) dat zij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
( ii) de Gemeente Rotterdam c.s. te gebieden om binnen twee werkdagen na betekening van het in deze procedure te wijzen arrest de deurwaarder (de heer [naam], werkzaam bij deurwaarderskantoor Groot & Evers) en bewaarder (Digijuris B.V.) te instrueren de met het bewijsbeslag (beslagverlof op 12 november 2014) in beslag genomen materialen per direct te (laten) vernietigen;
( iii) de Gemeente Rotterdam c.s. te veroordelen om binnen twee werkdagen na betekening van het in deze procedure te wijzen arrest alle beslagen die zij in het kader van onderhavige procedure en in eerste aanleg ten laste van Workfair heeft gelegd, op te heffen; en
( iv) te bepalen dat Gemeente Rotterdam c.s. voor iedere dag dat zij in strijd handelt met het bepaalde onder (ii) en (iii), aan Workfair een hoofdelijke dwangsom verbeurt van € 10.000,-, tot een maximum van € 500.000,-.
Verder heeft [appellanten] gevorderd de Gemeente Rotterdam c.s. te veroordelen in de kosten van de procedure in conventie en in reconventie.
53. Stichting+Confidence, CID Beheer, [betrokkene 1] en de Gemeente Rotterdam c.s. hebben geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank.
Samenvatting grieven
54. [appellanten] heeft kort samengevat de volgende grieven aangevoerd tegen het vonnis. Grief 1 is gericht tegen overwegingen 4.9 en 4.65 van het vonnis, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat de Gemeente Rotterdam c.s. ontvankelijk is in haar vorderingen. Volgens [appellanten] is de Gemeente Rotterdam c.s. uitsluitend houder en geen eigenaar geworden van ter beschikking gestelde subsidiegelden. Uitsluitend de Staat, dan wel de 25 gemeenten in de regio Rotterdam-Rijnmond gezamenlijk zijn gerechtigd deze gelden terug te vorderen, indien daar gronden voor zijn. Met grief 2 komt [appellanten] op tegen overweging 4.12 van het vonnis. Volgens [appellanten] heeft de rechtbank ten onrechte geconcludeerd dat de Gemeente Rotterdam c.s. zeggenschap had over de gelden. De Gemeente Rotterdam kon niet zelfstandig besluiten hoe de regionale gelden voor het Actieplan Jeugdwerkloosheid werden aangewend, en ook Divosa was niet meer dan een “doorgeefluik”. Nu de Gemeente Rotterdam c.s. niet (zelfstandig) kon besluiten hoe de subsidiegelden werden aangewend, kan zij ook niet besluiten dat deze gelden op een onjuiste wijze zijn besteed en deze gelden terugvorderen. Met grief 3 bestrijdt [appellanten] overweging 4.14 van het vonnis, waarin de rechtbank het verweer heeft gepasseerd dat de inzet van de “tussenstations” rechtmatig was. Volgens [appellanten] is dat onjuist, omdat de “tussenstations” bedoeld waren als tijdelijke oplossing voor het betalingsprobleem van de Gemeente Rotterdam en om het AKO-ondersteuningsbudget veilig te stellen dat in 2009 gefactureerd moest worden, en de Gemeente Rotterdam c.s. van deze inzet van de “tussenstations” op de hoogte was en daarmee heeft ingestemd. Grief 4 komt op tegen overweging 4.17 van het vonnis, waarin de rechtbank het verweer heeft verworpen dat Expertisz subsidiegerechtigd was en deugdelijk heeft gepresteerd. Volgens [appellanten] hadden alle door Expertisz verrichte werkzaamheden betrekking op initiatieven ter bestrijding van jeugdwerkloosheid, en vielen deze werkzaamheden niet onder de ambtelijke aanstellingen van [appellant 2]. Ook was de Gemeente Rotterdam c.s. op de hoogte van de werkzaamheden van Expertisz en heeft zij daarmee ingestemd. Grief 5 is gericht tegen overweging 4.18 van het vonnis, waarin de rechtbank heeft geconcludeerd dat [appellanten] onrechtmatig heeft gehandeld. Deze overweging steunt op voorafgaande overwegingen die, gelet op de daartegen gerichte grieven, volgens [appellanten] niet in stand kunnen blijven. Verder heeft de Gemeente Rotterdam c.s. geen schade geleden, nu de ter beschikking gestelde gelden bij subsidiegerechtigde partijen terecht zijn gekomen, en zo dat al anders zou zijn geweest, deze gelden teruggestort hadden moeten worden aan de Staat. [appellanten] verwijt de rechtbank bovendien dat zij verschillende criteria heeft gehanteerd bij het bepalen of sprake is van onrechtmatig handelen van [betrokkene 1] en [appellant 2], terwijl het in beide gevallen gaat om ambtenaren aangesteld bij de Gemeente Rotterdam. Volgens grief 6 heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat alle door de Gemeente Rotterdam c.s. aan de “tussenstations” betaalde bedragen door [appellanten] dienden te worden vergoed. In de eerste plaats heeft [appellanten] niet alle uitgekeerde subsidiegelden verkregen. Verder heeft de rechtbank [appellanten] ten onrechte veroordeeld om de gelden betaald aan Factordrie terug te betalen, aangezien niet [appellanten] maar [betrokkene 1] betrokken is geweest bij de inschakeling van Factordrie als tussenstation. Ten slotte is volgens [appellanten] sprake van eigen schuld van de Gemeente Rotterdam c.s., nu zij op de hoogte was van de inschakeling van de “tussenstations”. Met grief 7 komt [appellanten] op tegen de veroordelingen tot inzage/afgifte van stukken. Volgens [appellanten] zijn deze veroordelingen ongegrond, onder meer omdat niet is komen vast te staan dat [appellanten] onrechtmatig heeft gehandeld. Grief 8 is gericht tegen de toewijzing van de vorderingen tot betaling van wettelijke rente, de kosten van KPMG en proceskosten in conventie. Met grief 9 komt [appellanten] op tegen de afwijzing van de reconventionele vordering tot opheffing van de gelegde beslagen en de veroordeling van [appellanten] in de proceskosten in reconventie. Deze laatste twee grieven steunen op de voorgaande grieven.
55. De Gemeente Rotterdam c.s. heeft verweer gevoerd, en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente en de nakosten.
56. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Grief 1
57. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de door het Rijk ter beschikking gestelde subsidiegelden tot het vermogen van de Gemeente Rotterdam en Divosa behoorden omdat zij de subsidiegelden op hun bankrekeningen hebben ontvangen. Hieraan doet niet af dat de subsidiegelden in bepaalde gevallen geheel of gedeeltelijk moeten worden terugbetaald aan het Rijk. Zoals de rechtbank heeft overwogen, is er in die gevallen slechts een verbintenisrechtelijke verplichting tot terugbetaling. De stelling van [appellanten] dat de Gemeente Rotterdam na 31 december 2011 (de datum waarop ingevolge het Convenant de beheerstaak van de Gemeente Rotterdam is geëindigd) niet langer bevoegd is om subsidiegelden terug te vorderen, miskent dat de Gemeente Rotterdam het recht om onrechtmatig aan haar vermogen onttrokken subsidiegelden terug te vorderen niet ontleent aan deze beheerstaak, maar aan het feit dat deze subsidiegelden tot haar vermogen zijn gaan behoren en daaraan onrechtmatig zijn onttrokken. Ook de stelling van [appellanten] dat de subsidiegelden zijn gaan behoren tot het gezamenlijk vermogen van de gemeenten in de regio Rotterdam-Rijnmond is onjuist. Nu de subsidiegelden op de bankrekening van de Gemeente Rotterdam c.s. zijn overgemaakt, maakten zij deel uit van het vermogen van de Gemeente Rotterdam c.s. Dat vermogen is door het gestelde handelen van [appellanten] verminderd. Daarom leidt terugbetaling ook niet tot een ongerechtvaardigde verrijking van de Gemeente Rotterdam c.s. De stelling van [appellanten] dat de Gemeente Rotterdam c.s. slechts houder was van het geld op haar rekening miskent het karakter van de rechtsverhouding tussen een bank en een rekeninghouder en het feit dat de op een bankrekening gestorte bedragen niet zijn af te scheiden van het (overige) vermogen van de rekeninghouder (HR 3 februari 1984, NJ 1984, 752). De vraag welk subsidieregime van toepassing is raakt ook niet het karakter van de op de rekening van de Gemeente Rotterdam c.s. aanwezige gelden en kan in ieder geval niet tot de conclusie leiden dat die gelden niet tot het vermogen van de Gemeente Rotterdam c.s. behoren.
58. Aangezien de subsidiegelden tot het vermogen van de Gemeente Rotterdam c.s. zijn gaan behoren, kan zij de subsidiegelden terugvorderen indien deze onrechtmatig aan haar vermogen zijn onttrokken. Grief 1 van [appellanten] faalt dus.
Grief 2
59. Het hof volgt [appellanten] evenmin in zijn betoog dat de Gemeente Rotterdam c.s. de subsidiegelden niet kan terugvorderen omdat zij geen zeggenschap had over de aanwending van de subsidiegelden. Dit betoog miskent dat [appellant 2] de betaling van de facturen op grond waarvan de subsidiegelden zijn uitgekeerd, heeft geaccordeerd in zijn hoedanigheid van Projectmanager Regionaal Arbeidsbeleid en Programmadirecteur Ketensamenwerking G4, en in die hoedanigheid kon beschikken over de subsidiegelden die behoorden tot het vermogen van de Gemeente Rotterdam c.s. De uiteindelijke zeggenschap berustte dus bij de Gemeente Rotterdam c.s. die de uitvoering aan [appellant 2] heeft gedelegeerd. [appellant 2] verrichtte deze taak uit hoofde van zijn aanstelling bij de Gemeente Rotterdam, en niet (ook) in opdracht van de andere gemeenten in de regio Rotterdam-Rijnmond, die immers slechts met tussenkomst van de Gemeente Rotterdam c.s. over de gelden konden beschikken. Daar komt bij dat, ook als de Gemeente Rotterdam c.s. niet zelfstandig over de aanwending van de subsidiegelden kon beslissen, dat onverlet laat dat uit haar vermogen gelden zijn weggevloeid. Als dat op onrechtmatige wijze is gebeurd, kan zij reeds op die grond vergoeding van de aldus geleden schade vorderen.
60. Dat de Gemeente Rotterdam c.s. bij de toekenning van de subsidiegelden gebonden was aan de afspraken gemaakt met het Rijk doet hier niet aan af. Daarbij gaat het wederom om een verbintenisrechtelijke verplichting, die de Gemeente Rotterdam c.s. niet beperkt in haar recht om onrechtmatig aan haar vermogen onttrokken subsidiegelden terug te vorderen. De stelling van [appellanten] dat op grond van de met het Rijk gemaakte afspraken niet de Gemeente Rotterdam, maar de gezamenlijke gemeenten in de regio Rotterdam-Rijnmond zeggenschap hadden over (een deel van) de subsidiegelden, valt bovendien niet te rijmen met artikel 3 van het Convenant, op grond waarvan de Gemeente Rotterdam verantwoordelijk is voor het beheer van de ter beschikking gestelde regiomiddelen. Daar komt bij dat, ook als juist is dat de Gemeente Rotterdam gebonden zou zijn aan de in een regionaal overleg gemaakte afspraken, nog steeds haar instemming nodig was om de gelden uit haar vermogen te doen vloeien.
61. Met betrekking tot Divosa heeft [appellanten] nog aangevoerd dat Divosa slechts een “doorgeefluik” was en dat de werkelijke zeggenschap over de subsidiegelden berustte bij [appellant 2] als verantwoordelijk lid van het AKO-kernteam. Deze stelling van [appellanten] miskent dat Divosa verantwoordelijk was voor de juiste besteding van de door het Rijk ter beschikking gestelde financiële middelen (zie onder meer de brief van 28 maart 2008 van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan Divosa). [appellant 2] ontleende zijn bevoegdheden als lid van het AKO-kernteam aan Divosa, die de uiteindelijke zeggenschap had.
62. Ook de door [appellanten] overgelegde verklaring van de heer [betrokkene 7] (hierna: [betrokkene 7]) van 15 oktober 2015 leidt niet tot een ander oordeel. [betrokkene 7] was in de periode 2009-2011 algemeen directeur van SoZaWe en de leidinggevende van [appellant 2]. In zijn verklaring stelt [betrokkene 7] onder meer dat leden van het AKO-kernteam, waaronder [appellant 2], zelfstandig besluiten konden nemen over de inzet van het AKO- ondersteuningsbudget, en dat daarbij “… ook duidelijk [was] dat Divosa geen zeggenschap over deze middelen had”. Verder stelt [betrokkene 7] dat “… de gemeente Rotterdam geen zeggenschap had over de voor andere gemeenten bestemde gelden en het regionale deel van het budget jeugdwerkloosheid”. De verklaring van [betrokkene 7] houdt echter geen rekening met de formele bevoegdheden zoals beschreven in de voorgaande overwegingen. Dat in de beleving van [betrokkene 7] de zeggenschap over de subsidiegelden niet door de Gemeente Rotterdam c.s. werd uitgeoefend doet er in ieder geval niet aan af dat deze gelden tot het vermogen van de Gemeente Rotterdam c.s. behoorden en de Gemeente Rotterdam c.s. derhalve gerechtigd is deze gelden terug te vorderen indien zij onrechtmatig aan haar vermogen zijn onttrokken. Het bewijsaanbod van [appellanten] in punt 42 van de memorie van grieven heeft daarom geen relevantie en zal worden gepasseerd.
63. Grief 2 van [appellanten] stuit hierop af.
Grieven 3 tot en met 6
64. Met grieven 3 tot en met 6 bestrijdt [appellanten] de veroordeling om aan de Gemeente Rotterdam c.s. in totaal een bedrag van € 1.517.995,20 te betalen. Deze grieven hangen met elkaar samen zodat het hof ze gezamenlijk zal behandelen. Hierna zal het hof eerst de relevante geldstromen in kaart brengen, en de rol die [appellanten] daarbij heeft gespeeld.
Geldstromen
65. Het bedrag van € 1.517.995,20 is de som van de facturen verzonden door R-Time, CID Beheer en Factordrie aan de Gemeente Rotterdam c.s. in de periode 2009 tot en met 2011. Deze facturen zijn in punt 17 van dit arrest als volgt gegroepeerd: (i) drie facturen van R-Time aan Divosa voor een bedrag van in totaal € 211.820,-; (ii) één factuur van R-Time aan de Gemeente Rotterdam van € 224.910,-; (iii) vier facturen van CID Beheer aan de Gemeente Rotterdam voor een bedrag van in totaal € 426.765,20; en (iv) vijf facturen van Factordrie aan de Gemeente Rotterdam voor een bedrag van in totaal € 654.500,-.
66. De facturen van R-Time aan Divosa zijn opgesteld overeenkomstig de aanwijzingen van [appellant 2], en door hem geaccordeerd. Het bedrag van € 211.820,- is terechtgekomen bij Expertisz, die aan R-Time drie facturen heeft gezonden voor een bedrag van in totaal € 208.012,- (voor de facturen van Expertisz aan R-Time, CID Beheer en Factordrie, zie punt 19 van dit arrest). Het verschil tussen beide bedragen bestaat uit vergoedingen voor administratieve werkzaamheden die door R-Time zijn ingehouden, op grond van de aanwijzingen van [appellant 2] aan [betrokkene 3] (tweemaal een vergoeding van € 1.000,- exclusief btw en éénmaal een vergoeding van € 1.200,- exclusief btw, zie pagina 36 van het KPMG 2-rapport).
67. De factuur van € 224.910,- van R-Time aan de Gemeente Rotterdam is eveneens opgesteld overeenkomstig de aanwijzingen van [appellant 2], en door hem geaccordeerd. Dit bedrag is ook terechtgekomen bij Expertisz, via een factuur van Expertisz voor een bedrag van € 222.768,-. R-Time heeft € 1.800,- exclusief btw ingehouden op aanwijzing van [appellant 2] (zie de e-mail van 14 december 2010 van Expertisz aan R-Time geciteerd op pagina 71 van het KPMG 2-rapport).
68. Ook de facturen van CID Beheer aan de Gemeente Rotterdam zijn opgesteld overeenkomstig de aanwijzingen van [appellant 2], en door hem geaccordeerd. Van het totale bedrag van € 426.765,20 gedeclareerd door CID Beheer, is € 45.000 bij Stichting+Confidence terechtgekomen, en € 178.148,95 bij Expertisz. Het bedrag betaald aan Stichting+Confidence is niet in geschil in deze procedure in hoger beroep. Voor het bedrag van € 178.148,95 heeft Expertisz vijf facturen gezonden aan CID Beheer. Naast de rechtstreeks aan Expertisz betaalde bedragen heeft CID Beheer nog een bedrag van € 38.080,- betaald aan R-Time, waarvan uiteindelijk (na inhouding van een vergoeding voor administratieve werkzaamheden) € 37.485,- bij Expertisz terecht is gekomen. Het resterende bedrag is, afgezien van de inhouding van een vergoeding voor administratieve werkzaamheden, door CID Beheer betaald aan derden. In deze derden heeft [appellanten] geen belangen.
69. Factordrie heeft vijf facturen verzonden aan de Gemeente Rotterdam voor een bedrag van in totaal € 654.500,-. De eerste vier in punt 17 van dit arrest genoemde facturen zijn geaccordeerd door [appellant 2]. De factuur van Factordrie aan (de afdeling DAAD van) de Gemeente Rotterdam van 13 april 2011 voor € 130.900,- is niet door [appellant 2] geaccordeerd. Uit de stukken blijkt ook niet dat het bedrag dat de Gemeente Rotterdam op grond van deze factuur heeft betaald, aan een derde partij is overgemaakt. In de e-mail wisseling genoemd in punt 24 van dit arrest stelt [betrokkene 5] vragen over de eerste vier facturen van Factordrie genoemd in punt 17, voor een bedrag van in totaal € 523.600,-, maar niet over de factuur van € 130.900,-.
70. Uit het bedrag van € 523.600,- dat Factordrie op grond van de eerste vier in punt 17 genoemde facturen van de Gemeente Rotterdam heeft ontvangen, heeft zij een bedrag van € 99.960,- betaald aan Expertisz, op grond van de factuur van Expertisz van 12 juli 2011 genoemd in punt 19. Het resterende bedrag van € 423.640 is door Factordrie betaald aan derden (afgezien van een mogelijke inhouding voor administratieve werkzaamheden). In deze derden heeft [appellanten] geen belangen.
71. Van de door de “tussenstations” R-Time, CID Beheer en Factordrie aan de Gemeente Rotterdam c.s. gefactureerde bedragen is dus € 746.373,95 terechtgekomen bij Expertisz (€ 430.780,- via R-Time, € 215.633,95 via CID Beheer (waarvan € 37.485,- via een omweg langs R-Time) en € 99.960,- via Factordrie). [appellanten] heeft erkend dat Expertisz dit bedrag heeft ontvangen (zie punt 132 van de memorie van grieven). Van een bedrag van € 130.900,- gefactureerd door Factordrie kan het hof niet vaststellen dat Factordrie als “tussenstation” heeft gefungeerd. Een bedrag van € 165.536,20 is via CID Beheer bij derden terecht gekomen, en via Factordrie is nog eens € 423.640,- bij derden terecht gekomen.
72. Volgens de Gemeente Rotterdam c.s. is ten minste € 891.711,- bij [appellanten] terecht gekomen. Een deel van het verschil ten opzichte van het hiervoor genoemde bedrag van € 746.373,95 kan worden verklaard doordat in het bedrag genoemd door de Gemeente Rotterdam c.s. een bedrag van € 45.000 is inbegrepen dat bij Stichting+Confidence terecht is gekomen. Verder zijn in het door de Gemeente Rotterdam genoemde bedrag kennelijk ook inbegrepen de bedragen gefactureerd door Expertisz aan Magazijn13 en Buro10 genoemd in het overzicht op pagina 14 van het KPMG-2 rapport. In het door de Gemeente Rotterdam c.s. van [appellanten] gevorderde en in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 1.517.995,20 zijn echter geen bedragen inbegrepen die aan de Gemeente Rotterdam c.s. zijn gefactureerd door Magazijn13 en Buro10. Overigens valt uit het KPMG-2 rapport af te leiden dat het bedrag gefactureerd door Expertisz aan Buro10 en het bedrag gefactureerd door Buro10 aan de Gemeente Rotterdam beide zijn terugbetaald, zie pagina 32 van het KPMG-2 rapport.
Onrechtmatige daad
73. Met betrekking tot de facturen van R-Time en CID Beheer aan de Gemeente Rotterdam c.s. staat vast dat deze zijn opgesteld en verzonden op grond van de aanwijzingen van [appellant 2], en vervolgens door [appellant 2] zijn geaccordeerd in zijn functie(s) bij de Gemeente Rotterdam c.s. Verder staat van al deze facturen vast dat zij vals zijn, in die zin dat R-Time en CID Beheer niet de werkzaamheden hebben verricht die in de omschrijving van deze facturen worden genoemd. In het geval van R-Time en CID Beheer is [appellant 2] bovendien niet alleen betrokken geweest bij zowel het laten opstellen als het accorderen van de door deze “tussenstations” verzonden facturen, maar ook bij het doorsluizen van de door de “tussenstations” geïncasseerde bedragen naar derden, hoofdzakelijk naar zijn eigen vennootschap Expertisz. Naar het oordeel van het hof is deze handelwijze van [appellant 2] onrechtmatig jegens de Gemeente Rotterdam c.s. Op de vraag of ook Expertisz en Workfair onrechtmatig hebben gehandeld jegens de Gemeente Rotterdam c.s. zal het hof later ingaan.
74. Volgens de Gemeente Rotterdam c.s. strekt het onrechtmatig handelen van [appellant 2] zich ook uit tot de facturen verzonden door Factordrie. Uit de stellingen van de Gemeente Rotterdam c.s. en de onderbouwing daarvan kan het hof echter niet afleiden dat [appellant 2] betrokken is geweest bij het opstellen van valse facturen door Factordrie. Van tenminste één van de facturen, de factuur van € 130.900,- van Factordrie aan (de afdeling DAAD van) de Gemeente Rotterdam van 13 april 2011, staat niet vast dat zij vals is. Deze factuur heeft betrekking op het maken van video-cv’s, wat een activiteit was van MWR die door Factordrie is overgenomen. Verder blijkt uit de e-mail van [betrokkene 1] van 14 maart 2011 en de verklaring van [betrokkene 5] dat de facturen van Factordrie aan de Gemeente Rotterdam c.s. zijn opgesteld en verzonden op verzoek van [betrokkene 1]. Weliswaar heeft [appellant 2] vier van de vijf facturen van Factordrie geaccordeerd, maar volgens de eigen stellingen van de Gemeente Rotterdam c.s. is dat niet voldoende om onrechtmatig handelen van [appellant 2] aan te nemen. De Gemeente Rotterdam c.s. heeft in dit verband nog een beroep gedaan op een e-mail van [betrokkene 5] aan [appellant 2] van 27 november 2013 (zie punten 69 tot en met 71 van de conclusie van antwoord in reconventie). Het hof kan echter uit de door de Gemeente Rotterdam c.s. geciteerde passages niet afleiden dat [appellant 2] (mede)verantwoordelijk was voor het opstellen van de facturen. Uit het feit dat [betrokkene 5] aan [appellant 2] vraagt wat er met het geld is gebeurd, volgt immers niet de betrokkenheid van [appellant 2] bij het opstellen van de facturen. Daarbij komt dat niet is komen vast te staan dat [appellant 2] betrokken is geweest bij het doorsluizen van de door Factordrie ontvangen bedragen aan derden. Een en ander betekent dat, met uitzondering van het hierna te bespreken bedrag van € 99.960,- dat Expertisz aan Factordrie heeft gefactureerd, de Gemeente Rotterdam c.s. haar stelling dat [appellant 2] onrechtmatig heeft gehandeld jegens de Gemeente Rotterdam c.s. voor zover het de facturen van Factordrie betreft, niet van voldoende onderbouwing heeft voorzien tegenover de gemotiveerde betwisting door [appellanten] Het bewijsaanbod van de Gemeente Rotterdam c.s. wordt daarom gepasseerd.
75. Het hof maakt een uitzondering voor het bedrag van € 99.960,- dat Expertisz aan Factordrie heeft gefactureerd, en dat inbegrepen is in de facturen die Factordrie aan de Gemeente Rotterdam heeft verzonden. De Gemeente Rotterdam c.s. heeft voldoende aangevoerd op grond waarvan kan worden vastgesteld dat tegenover de factuur van Expertisz geen reële werkzaamheden hebben gestaan. De factuur van Expertisz van 12 juli 2011 voor dit bedrag heeft als omschrijving “methodisch kader Fit-4-Work en projectondersteuning”. KPMG heeft vastgesteld dat Het Gilde (een netwerk van verschillende partijen die actief waren op het gebied van “het gedachtegoed van re-integratie en ontwikkeling vakmanschap”, zie pagina 81 van het KPMG 2-rapport) het methodisch kader Fit-4-Work heeft opgesteld. De Gouden Knop Beheer B.V. is een van de bij dit netwerk aangesloten partijen en verzorgde de facturering. De Gouden Knop Beheer B.V. heeft voor deze werkzaamheden in totaal € 89.131,- aan de Gemeente Rotterdam gefactureerd. Blijkens het KPMG 2-rapport heeft Expertisz dus een factuur gestuurd voor een methodisch kader dat door Het Gilde/De Gouden Knop Beheer B.V. is ontworpen en gedeclareerd. Bij conclusie van antwoord in eerste aanleg heeft [appellanten] gesteld dat de factuur van 12 juli 2011 betrekking had op 60 dagen werk aan projectondersteuning ten behoeve van gemeenten in de regio. Die werkzaamheden zijn niet in overeenstemming met de omschrijving in de factuur. Verder valt uit het overzicht dat [appellanten] als productie 46 bij memorie van grieven heeft overgelegd slechts af te leiden dat [appellant 2] enkele e-mails heeft gestuurd met betrekking tot dit project. De Gemeente Rotterdam c.s. heeft naar aanleiding van deze factuur opgemerkt dat [appellant 2] uit hoofde van zijn aanstelling bij de Gemeente Rotterdam voorzitter was van het managementteam Fit-4-Work, en werkzaamheden ten behoeve van het project Fit-4-Work in dat kader zijn verricht. [appellanten] heeft een en ander niet gemotiveerd bestreden. [appellanten] heeft evenmin bestreden dat het bedrag van € 99.960,- uiteindelijk door de Gemeente Rotterdam is betaald, op basis van de facturen die Factordrie aan de Gemeente Rotterdam heeft gestuurd. Uit de e-mail wisseling tussen [appellant 2] en [betrokkene 5], overgelegd door de Gemeente Rotterdam c.s. als (onderdeel van) productie 27 bij conclusie van antwoord in reconventie, blijkt dat [appellant 2] ervan op de hoogte was dat Factordrie dit bedrag aan de Gemeente Rotterdam factureerde. Het factureren aan Factordrie van € 99.960,- voor niet verrichte werkzaamheden, in de wetenschap dat Factordrie dit bedrag aan de Gemeente Rotterdam doorberekende, is onrechtmatig jegens de Gemeente Rotterdam.
76. [appellant 2] heeft het versturen van valse facturen door de “tussenstations” verdedigd met de stelling dat de inzet van “tussenstations” noodzakelijk was om een (tijdelijke) oplossing te bieden voor vermeende betalingsproblemen van de Gemeente Rotterdam en om te voorkomen dat een onbenut deel van het AKO-ondersteuningsbudget terug zou moeten vloeien naar het Rijk. Zelfs als deze problemen zich hebben voorgedaan (wat door de Gemeente Rotterdam c.s. wordt betwist), dan nog valt niet in te zien dat het laten opstellen en incasseren van valse facturen door de “tussenstations” noodzakelijk was om aan deze problemen het hoofd te bieden. Aangezien [appellanten] niet stelt dat de Gemeente Rotterdam c.s. ervan op de hoogte was dat er valse facturen werden voldaan, is de vraag of de inzet van de “tussenstations” bekend was bovendien niet doorslaggevend. Ook wanneer die inzet bekend was, rechtvaardigt dat immers niet dat grote bedragen op basis van valse facturen werden voldaan. Het bewijsaanbod van [appellanten] met betrekking tot het bestaan van betalingsproblemen bij de Gemeente Rotterdam c.s. (punt 48 van de memorie van grieven) en de bekendheid bij de Gemeente Rotterdam c.s. met de inzet van “tussenstations” (punten 49 en 61 van de memorie van grieven) is daarom evenmin relevant en zal worden gepasseerd. Deels ten overvloede overweegt het hof nog het volgende.
77. De stelling van [appellanten] dat de Gemeente Rotterdam c.s. op de hoogte was van de inzet van de “tussenstations” en daarmee heeft ingestemd valt moeilijk te rijmen met het gebruik van [appellant 2]’s privé e-mailadres voor het geven van aanwijzingen aan de “tussenstations”, en de weigering van [appellanten] om inzage te geven in zijn administratie. Deze gedragingen wekken op zijn minst de indruk dat [appellanten] geen (volledige) openheid van zaken wens(t)e te betrachten met betrekking tot de inzet van de “tussenstations”. Als de Gemeente Rotterdam c.s. op de hoogte was van de inzet van “tussenstations”, valt evenmin te verklaren dat voor de omslachtige weg is gekozen om meerdere “tussenstations” te gebruiken.
78. Daarbij heeft [appellanten] zijn stelling dat de Gemeente Rotterdam c.s. heeft ingestemd met de inzet van de “tussenstations”, onvoldoende onderbouwd. [appellanten] heeft zich in dit verband onder meer beroepen op de schriftelijke verklaring van [betrokkene 7] van 15 oktober 2015. Uit deze verklaring blijkt echter niet dat [betrokkene 7] van de inzet van de “tussenstations” op de hoogte was en daarmee heeft ingestemd. [betrokkene 7] heeft het tegendeel verklaard in een latere schriftelijke verklaring van 5 november 2015 in antwoord op vragen van de advocaat van de Gemeente Rotterdam c.s. Daarin stelt [betrokkene 7] onder meer dat hij niet op de hoogte was van het fenomeen “tussenstation”, dat het gebruik daarvan nooit door [appellant 2] aan hem is voorgelegd en dat hij niet bekend is met enige toestemming voor het gebruik van dergelijke “tussenstations” vanuit de Gemeente Rotterdam. Volgens [appellanten] is [betrokkene 7] door de Gemeente Rotterdam c.s. onder druk gezet om deze verklaring te geven. Uit de overgelegde eerdere versies van deze verklaring en de e-mail correspondentie van [betrokkene 7] met (de advocaten van) partijen blijkt echter dat [betrokkene 7] met beide partijen contact heeft gehad over de inhoud van zijn verklaring en dat ook [appellant 2] tekstvoorstellen aan [betrokkene 7] heeft gedaan. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat [betrokkene 7] in zijn verklaring van 5 november 2015 in strijd met de waarheid heeft ontkend dat hij van de inzet van “tussenstations” op de hoogte was.
79. Verder heeft [appellanten] een beroep gedaan op e-mails van de heer E. [betrokkene 6] (hierna: [betrokkene 6]), destijds deelnemer aan het regionaal overleg over het project Jeugdwerkloosheid, de heer [betrokkene 9] (hierna: [betrokkene 9]), destijds werkzaam bij de gemeente Capelle aan den IJssel en namens deze gemeente betrokken bij het regionaal overleg, en de heer [betrokkene 8] (hierna: [betrokkene 8]), destijds werkzaam bij de gemeente Spijkenisse en namens de gemeenten op Voorne-Putten betrokken bij het regionaal overleg, alsmede een schriftelijke verklaring van [betrokkene 2], destijds werkzaam voor de onderneming Buro10 en betrokken bij de uitvoering van het project Jeugdwerkloosheid. Uit deze e-mails en verklaring blijkt evenmin dat de Gemeente Rotterdam c.s. ingestemd heeft met het gebruik van “tussenstations”. [betrokkene 6] en [betrokkene 9] stellen weliswaar dat in het regionaal overleg gesproken is over een constructie om met behulp van een tussenstation/tussenschakel sneller betalingen te kunnen doen, maar daaruit blijkt niet dat is ingestemd met de verzending van valse facturen door ondernemingen, voor werkzaamheden die deze ondernemingen niet hebben verricht. [betrokkene 8] stelt niets over de inzet van “tussenstations”. [betrokkene 2] nam zelf niet deel aan het regionaal overleg. Hij stelt dat de projectleider (waarmee hij kennelijk [appellant 2] bedoelt) een constructie met CID Beheer als tussenstation heeft gevonden voor het snel en effectief kunnen besteden van de regionale middelen, en dat de afspraak met CID Beheer door [appellant 2] in het regionaal overleg is besproken en geaccordeerd. Uit de verklaring van [betrokkene 2] is niet duidelijk wie of wat de bron van deze informatie is geweest. Met name kan niet worden uitgesloten dat [betrokkene 2] zich (mede) baseert op informatie van [appellant 2]. Daarmee legt de verklaring van [betrokkene 2] onvoldoende gewicht in de schaal. Hoe dan ook blijkt uit deze e-mails en verklaring niet dat de Gemeente Rotterdam c.s. met de inzet van de “tussenstations” hebben ingestemd.
80. [appellanten] heeft ook gesteld dat de inzet van de “tussenstations” met de heer Van Ruijven van de financiële afdeling van de Gemeente Rotterdam is besproken (die dit op zijn beurt met de heer Mark van de Gemeente zou hebben besproken). Ook de heer Fasseur, destijds administrateur bij Divosa, zou van de inzet van de “tussenstations” hebben geweten. Van Ruijven heeft echter iedere wetenschap van (de inzet van) “tussenstations” uitdrukkelijk ontkend tegenover KPMG. Fasseur heeft slechts verklaard dat [appellant 2] over uitgebreide bevoegdheden beschikte om facturen te accorderen; niet dat hij van de inzet van de “tussenstations” op de hoogte was.
81. Naast deze e-mails en verklaringen van betrokkenen heeft [appellanten] een beroep gedaan op een aantal schriftelijke stukken. In de notulen van het bestuurlijk overleg van 24 juni 2009 wordt slechts gesproken over de mogelijke inhuur van externe partijen. Hetzelfde geldt voor de presentatie van [appellant 2] tijdens het regionaal overleg van 20 januari 2010. Daaruit blijkt geenszins van instemming met het tijdelijk parkeren van subsidiegelden bij ondernemingen op basis van valse facturen. In zijn uitleg aan [betrokkene 7] bij e-mail van 8 november 2010, naar aanleiding van vragen van [betrokkene 7] over een factuur van “tussenstation“ R-Time, zegt [appellant 2] niets over de inzet van tussenstations. Ook de e-mail correspondentie met de interne accountantsdienst van de Gemeente Rotterdam en met Divosa kan niet dienen als bewijs van de gestelde instemming. Uit deze correspondentie blijkt juist dat [appellant 2] geen openheid van zaken geeft als er vragen worden gesteld over facturen van “tussenstations”. Ten slotte stelt [appellanten] dat facturen van “tussenstations” door anderen dan hemzelf zijn geaccordeerd. Voor de facturen van R-Time en CID Beheer en de vier facturen die Factordrie als “tussenstation” heeft verzonden, geldt echter dat zij allemaal op last van [appellant 2] zijn betaald.
82. [appellanten] heeft nog gewezen op de omschrijving in twee facturen van CID Beheer van 14 juni 2010 en 26 september 2010, waaruit zou blijken dat CID Beheer uitsluitend als “tussenstation” optrad. Uit de omschrijving in deze facturen (“de financiële afwikkeling” en “het contract dat u heeft afgesloten met Gratiae Entrepreneurs”) valt dat echter niet af te leiden. Deze stelling van [appellanten] gaat er bovendien aan voorbij dat [appellant 2] zelf de facturen accordeerde. Hij beschikte daarbij naar eigen zeggen over ruime bevoegdheden, wat meebrengt dat andere afdelingen van de Gemeente Rotterdam c.s. niet snel kritische vragen zullen hebben gesteld bij door [appellant 2] geaccordeerde facturen. Bovendien instrueerde [appellant 2] de “tussenstations” met betrekking tot de omschrijvingen in de facturen, juist met de bedoeling dat de facturen zo weinig mogelijk vragen zouden oproepen. Daarom kent het hof in dit verband ook geen betekenis toe aan het feit dat facturen die op aanwijzingen van [appellant 2] zijn opgesteld en door hem zijn geaccordeerd, ook door andere ambtenaren van de Gemeente Rotterdam c.s. zijn gezien en verwerkt.
83. Door [appellanten] is ten slotte aangevoerd dat andere medewerkers van de Gemeente Rotterdam c.s. eveneens aan subsidiegerechtigde partijen mededeelden welke omschrijvingen zij op facturen dienden te plaatsen om voor uitkering in aanmerking te komen. De e-mails die [appellanten] ten bewijze daarvan heeft overgelegd zijn echter van een geheel andere orde dan de e-mails die [appellant 2] aan de “tussenstations” zond. In de door [appellanten] overgelegde e-mails gaat het om instructies ten aanzien van inkoopordernummers en de inkleding van subsidieaanvragen van (deel)gemeenten die, anders dan de “tussenstations”, de beoogde ontvangers van de betreffende subsidies waren.
84. [appellanten] heeft zijn stelling dat de Gemeente Rotterdam c.s. met de inzet van de “tussenstations” heeft ingestemd, dus niet voldoende onderbouwd. Daarnaast is het algemene bewijsaanbod van [appellanten] (punt 160 van de memorie van grieven) onvoldoende gespecificeerd in dit opzicht, omdat niet is aangegeven met betrekking tot welke stellingen ten aanzien van de inzet van de “tussenstations” de genoemde getuigen zouden kunnen verklaren. Het hof ziet derhalve geen aanleiding om [appellanten] in dit opzicht tot nadere bewijslevering toe te laten.
85. Vervolgens heeft [appellanten] aangevoerd dat hij niet onrechtmatig heeft gehandeld omdat Expertisz subsidiegerechtigd was, en deugdelijk heeft gepresteerd. Het hof volgt [appellanten] niet in dit verweer. Zelfs als Expertisz deugdelijke prestaties heeft verricht, die op zichzelf voor subsidiëring in aanmerking zouden zijn gekomen, dan nog heeft [appellant 2] onrechtmatig gehandeld door het laten opstellen en accorderen van valse facturen van de “tussenstations”. De stelling dat Expertisz subsidiegerechtigd was, valt bovendien niet te verenigen met artikel 11 van de Vaststellingsovereenkomst. Op grond van dat artikel mag [appellant 2] tijdens zijn aanstelling als Programmadirecteur Ketensamenwerking G4, in zijn hoedanigheid van zelfstandig ondernemer geen opdrachten aannemen van de Gemeente Rotterdam en/of het samenwerkingsverband van sociale diensten van de G4. [appellanten] rechtvaardigen de inschakeling van Expertisz met een beroep op de verklaring van [betrokkene 7] van 15 oktober 2015. Volgens deze verklaring was [betrokkene 7] op de hoogte van het feit dat Expertisz werkzaamheden uitvoerde met gelden uit het regionale budget Jeugdwerkloosheid en/of het AKO-ondersteuningsbudget, en waren deze werkzaamheden destijds ook bekend binnen de Gemeente Rotterdam, bij de regiogemeenten, het regio-overleg en het AKO. [betrokkene 7] verklaart tevens dat deze werkzaamheden waren toegestaan en pasten binnen de Vaststellingsovereenkomst. De verklaring van [betrokkene 7] valt echter niet te rijmen met artikel 11 van deze overeenkomst. Bovendien is [betrokkene 7] niet consistent. Aan KPMG heeft [betrokkene 7] gezegd dat het vanwege de Vaststellingsovereenkomst niet mogelijk zou zijn geweest dat subsidiegelden direct of indirect naar [appellant 2] zouden zijn toegevloeid en dat als daar in een bijzondere situatie wel aanleiding voor zou zijn geweest, in ieder geval volledige transparantie door [appellant 2] had moeten worden betracht.
86. Op grond van het voorgaande staat vast dat [appellant 2] onrechtmatig heeft gehandeld jegens de Gemeente Rotterdam c.s. voor zover het betreft de facturen verzonden door R-Time en CID Beheer en het bedrag van € 99.960,- gefactureerd door Expertisz aan Factordrie en door Factordrie aan de Gemeente Rotterdam.
87. Daarmee komt het hof toe aan de vraag of ook Expertisz en Workfair onrechtmatig handelen kan worden verweten. Beide vennootschappen zijn door [appellant 2] gebruikt bij zijn onrechtmatige activiteiten. [appellant 2] is enig bestuurder en aandeelhouder van Workfair, die op haar beurt enig bestuurder en aandeelhouder is van Expertisz. Expertisz heeft facturen gestuurd aan de “tussenstations”, in het kader van een door haar uiteindelijke aandeelhouder en indirecte bestuurder opgezette constructie met het oogmerk subsidiegelden aan de Gemeente Rotterdam c.s. te onttrekken en de Vaststellingsovereenkomst te omzeilen. Daarnaast heeft Expertisz facturen gestuurd en geïncasseerd voor werkzaamheden die zij, zoals hierna zal blijken, niet heeft verricht of die in ieder geval de facturen niet rechtvaardigden. Workfair heeft als bestuurder van Expertisz aan een en ander meegewerkt. Daarmee hebben ook Expertisz en Workfair onrechtmatig gehandeld jegens de Gemeente Rotterdam c.s.
Schade
88. Het verweer van [appellanten] dat Expertisz deugdelijke prestaties heeft geleverd, die in aanmerking kwamen voor subsidiëring, zou hoogstens een rol kunnen spelen bij de vaststelling van de schade die de Gemeente Rotterdam c.s. heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van [appellanten] Dat geldt ook voor de subsidiegelden die via R-Time en CID Beheer terecht zijn gekomen bij anderen dan Expertisz, ten aanzien waarvan [appellanten] eenzelfde verweer heeft gevoerd. Met de onrechtmatige onttrekking van de subsidiegelden aan het vermogen van de Gemeente Rotterdam c.s. op basis van valse facturen is de schade van de Gemeente Rotterdam c.s. in beginsel gegeven. Indien de subsidiegelden uiteindelijk ten goede zijn gekomen aan de doelen waaraan zij zouden zijn besteed indien zij rechtmatig zouden zijn aangewend, dan kan dat in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de schade van de Gemeente Rotterdam c.s. Stelplicht en bewijslast daarvan rusten op [appellanten]
89. In dat verband zal het hof eerst ingaan op de werkzaamheden die Expertisz volgens [appellanten] heeft verricht voor de drie facturen die zij heeft verzonden aan R-Time voor een bedrag van in totaal € 208.012,-. Deze facturen corresponderen met de drie facturen van R-Time aan Divosa ten bedrage van in totaal € 211.820,- (zie voor deze facturen punt 17 van dit arrest). De geringe verschillen kunnen worden verklaard door inhoudingen van R-Time als vergoeding voor haar diensten als “tussenstation”.
90. Uit het KPMG 2-rapport blijkt dat de twee films genoemd in de factuur van Expertisz aan R-Time van 29 januari 2010 voor € 82.110,-, vervaardigd zijn door MWR. Voor deze twee films heeft MWR € 27.609,- gefactureerd aan CID Beheer, die deze factuur heeft betaald met middelen die ze heeft ontvangen via Divosa Utrecht en het UWV en GGD Den Haag (zie pagina 38 van het KPMG 2-rapport). Volgens KPMG heeft Expertisz dus geen prestaties verricht met betrekking tot de (vervaardiging van de) films. [appellanten] stelt dat de factuur van Expertisz van 29 januari 2010 betrekking heeft op een “rol (…) in de voorbereiding van de productie van deze films….. waarbij partijen zijn benaderd door Expertisz om hun medewerking te verlenen aan de films”, en, zo stelt hij, “zijn er verscheidene gesprekken naderhand gevoerd over de vervolgacties” (conclusie van antwoord van [appellanten] in eerste aanleg, punt 120). [appellanten] erkent dat de films door MWR zijn vervaardigd, en bestrijdt ook niet dat deze door MWR zijn gefactureerd. De rol die Expertisz volgens [appellanten] heeft gehad is naar het oordeel van het hof echter vaag, en niet in overeenstemming met de omschrijving in de factuur. In ieder geval rechtvaardigt deze rol zonder nadere toelichting geen factuur voor een bedrag van € 82.110,-.
91. De factuur van Expertisz aan R-Time van 29 januari 2010 voor € 55.930,- heeft volgens [appellanten] betrekking op het project Fit-4-Work. De in rekening gebrachte 47 dagen ad € 1.000,- per dag betroffen volgens [appellanten] de inzet van Expertisz in 2010 voor de deelname aan verscheidene werkgroepen en overleggen. De in rekening gebrachte dagen vielen volgens de omschrijving in de factuur echter in 2009. In het overzicht van de door Expertisz verrichte werkzaamheden overgelegd door [appellanten] als productie 46 bij memorie van grieven worden geen werkzaamheden in 2010 genoemd met betrekking tot het project Fit-4-Work.
92. Met de factuur aan R-Time van 1 februari 2010 voor € 69.972,- declareert Expertisz 49 dagen inzet ad € 1.200,- per dag in 2010. Alle werkzaamheden gedeclareerd door Expertisz zijn verricht door [appellant 2] persoonlijk. [appellant 2] kan onmogelijk op 1 februari 2010 49 dagen in 2010 hebben gewerkt. [appellanten] heeft bij conclusie van antwoord in eerste aanleg gesteld dat deze werkzaamheden ook na 1 februari 2010 zijn verricht, maar in dat geval is niet duidelijk hoe Expertisz deze werkzaamheden al op 1 februari 2010 heeft kunnen declareren.
93. De factuur van Expertisz aan R-Time van 14 december 2010 voor € 222.768,- correspondeert met de factuur van R-Time van 27 september 2010 aan de Gemeente Rotterdam voor € 224.910,- (na inhouding door R-Time van een vergoeding voor haar diensten). Volgens beide facturen hebben zij betrekking op de productie van 150 vacaturefilms en coördinatie en begeleiding. Uit het KPMG 2-rapport blijkt echter dat geen 150 maar slechts 22 films zijn geproduceerd, waarna het project is stopgezet op instructie van [appellant 2]. Verder zijn deze 22 films niet geproduceerd door Expertisz maar door MWR, die de kosten van deze films op instructie van [appellant 2] voor de helft aan de Gemeente Rotterdam en voor de andere helft aan CID Beheer heeft gefactureerd (zie pagina 72 van het KPMG-2 rapport). Geconfronteerd met de bevindingen van KPMG heeft [appellant 2] verklaard dat de factuur van Expertisz betrekking heeft op 156 dagen (ad € 1200,- per dag), die door [appellant 2] zijn besteed aan pogingen het project te redden. Dat is een hoeveelheid dagen die zonder nadere deugdelijke toelichting (die ontbreekt) niet valt te verklaren. Bovendien komen deze werkzaamheden niet overeen met de omschrijving in de factuur. [appellanten] heeft in dit verband nog verwezen naar een verklaring van de heer T. Aarts, projectleider bij de Gemeente Rotterdam. In deze verklaring wordt echter gesproken over 128 films, terwijl er maar 22 zijn gemaakt. Bovendien geeft ook Aarts geen verklaring voor de grote omvang van de door [appellanten] gestelde werkzaamheden.
94. Aan CID Beheer heeft Expertisz vijf facturen gestuurd voor een bedrag van in totaal € 178.148,95. Verder heeft Expertisz nog een factuur gestuurd aan R-Time voor een bedrag van € 37.485,-, waarvoor R-Time weer een factuur heeft gestuurd aan CID Beheer (zie punt 19 van dit arrest).
95. De factuur van Expertisz aan CID Beheer van 14 februari 2011 voor € 45.934,- ziet volgens de omschrijving op een maatschappelijke kosten baten analyse van het project Fit-4-Work. Uit het onderzoek van KPMG is echter gebleken dat het onderzoeksbureau SEO in opdracht van de Gemeente Rotterdam voor precies eenzelfde bedrag een maatschappelijke kosten baten analyse van het project Fit-4-Work heeft geoffreerd en uitgevoerd. De offerte is voor akkoord getekend door [appellant 2] en de betaling van SEO is eveneens door [appellant 2] geaccordeerd. KPMG concludeert dan ook dat Expertisz ten onrechte een factuur voor deze analyse heeft gezonden (zie pagina 62/63 van het KPMG-2 rapport). [appellanten] heeft geen bevredigende verklaring gegeven voor deze dubbele facturering.
96. De factuur van Expertisz aan CID Beheer van 19 april 2011 voor € 44.750,- heeft eveneens betrekking op werkzaamheden die Expertisz niet lijkt te hebben verricht. Volgens de omschrijving in de factuur heeft zij immers betrekking op een evaluatie van het Actieplan Jeugdwerkloosheid. Deze evaluatie is echter (in opdracht van [appellant 2]) uitgevoerd en (intern) gefactureerd door de sociaalwetenschappelijke afdeling van de Gemeente Rotterdam (zie pagina 61 van het KPMG-2 rapport). Ook voor deze dubbele facturering heeft [appellanten] geen bevredigende verklaring gegeven.
97. De drie overige facturen van Expertisz aan CID Beheer, en de factuur van Expertisz aan R-Time voor € 37.485,- die correspondeert met de factuur van R-Time aan CID Beheer voor € 38.080,- (zie punt 19 van dit arrest), hebben betrekking op conferenties en een project, waarmee [appellant 2] zich volgens de Gemeente Rotterdam c.s. uit hoofde van zijn taak als ambtenaar heeft bezig gehouden, zodat Expertisz niet gerechtigd was daarvoor facturen te zenden. [appellant 2] heeft niet betwist dat de werkzaamheden (ook) pasten bij zijn taak als ambtenaar. Volgens hem mocht hij deze werkzaamheden echter verrichten via Expertisz. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, laat de Vaststellingsovereenkomst dat niet toe. Bovendien: als [appellant 2] werkelijk meende dat hij op grond van de Vaststellingsovereenkomst deze werkzaamheden mocht verrichten - en declareren - naast zijn taak als ambtenaar, dan had hij open kaart moeten spelen, in plaats van een omweg via “tussenstations” te gebruiken. Ook daarvoor heeft hij geen verklaring gegeven.
98. Naast het bedrag van in totaal € 216.228,95 dat via CID Beheer bij Expertisz terecht is gekomen, en het bedrag van € 45.000,- dat via CID Beheer bij Stichting+Confidence terecht is gekomen, heeft CID Beheer een bedrag van in totaal € 165.536,20 aan de Gemeente Rotterdam c.s. gedeclareerd dat op aanwijzingen van [appellant 2] naar andere ondernemingen is doorgesluisd, afgezien van enkele bedragen die aan hem zijn betaald als vergoeding voor reiskosten. Ten aanzien van de reiskosten blijkt uit correspondentie van [appellant 2] met [betrokkene 4] van CID Beheer aangehaald in het KPMG-2 rapport dat deze kosten zijn gemaakt voor privédoeleinden van [appellant 2]. De overige bedragen zijn betaald aan verschillende andere ondernemingen. [appellant 2] heeft zo weinig inzicht gegeven in de bestemming van deze bedragen en de verrichte prestaties dat het hof niet kan vaststellen dat deze bedragen zijn betaald voor prestaties die ten goede zijn gekomen aan de bestrijding van (jeugd) werkloosheid.
99. Ten aanzien van de factuur van Expertisz van 12 juli 2011 ingediend voor € 99.960,- met als omschrijving “methodisch kader Fit-4-Work en projectondersteuning” is hiervoor reeds vastgesteld dat tegenover deze factuur geen reële werkzaamheden hebben gestaan die voor subsidiëring door de Gemeente Rotterdam c.s. in aanmerking hadden kunnen komen.
100. Uit de voorgaande overwegingen volgt dat [appellanten] onvoldoende heeft gesteld op grond waarvan aangenomen zou kunnen worden dat tegenover de facturen van de “tussenstations” werkzaamheden van Expertisz of derden hebben gestaan die ten goede zijn gekomen aan de bestrijding van de (jeugd)werkloosheid en voor subsidiëring in aanmerking hadden kunnen komen. Van verschillende facturen van Expertisz kan worden vastgesteld dat zij vals zijn, omdat de gefactureerde werkzaamheden in werkelijkheid door anderen zijn verricht en gefactureerd. Voor alle facturen van Expertisz geldt dat de omschrijving - en de nadere toelichting van [appellanten] in de gesprekken met KPMG en in deze procedure - vaag is, en vaak niet meer omvat dan de vermelding van een aantal gewerkte dagen, dat niet in een redelijke verhouding staat tot het onderwerp van de factuur. De Gemeente Rotterdam c.s. heeft er bovendien terecht op gewezen dat het fysiek onmogelijk moet zijn geweest voor [appellant 2] om alle door Expertisz gedeclareerde dagen te hebben gewerkt, zeker in combinatie met zijn taak als ambtenaar. [appellanten] heeft afgezien van de facturen geen enkel schriftelijk stuk overgelegd waaruit de aard en omvang van de werkzaamheden valt af te leiden. In productie 46 van [appellanten] wordt wel naar stukken verwezen, maar deze zijn niet overgelegd. Het hof passeert het aanbod van [appellanten] om die stukken alsnog in het geding te brengen (punt 100 van de memorie van grieven), omdat van een partij die stukken in het geding wil brengen mag worden verwacht dat hij dat zelfstandig doet. Voor zover het betreft de andere ondernemingen waarbij op aanwijzingen van [appellant 2] via de “tussenstations” subsidiegelden terecht zijn gekomen, ontbreekt eveneens het vereiste inzicht in de verrichte werkzaamheden. Nu [appellanten] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, ziet het hof ook overigens geen aanleiding [appellanten] tot bewijslevering toe te laten.
101. Het hof gaat er op grond van het voorgaande vanuit dat de schade die de Gemeente Rotterdam c.s. als gevolg van het onrechtmatig handelen van [appellant 2] heeft geleden, gelijk is aan het bedrag dat door toedoen van [appellant 2] met valse facturen van de “tussenstations” aan haar vermogen is onttrokken.
102. [appellanten] heeft aangevoerd dat de Gemeente Rotterdam c.s. geen schade heeft geleden omdat de subsidiegelden ofwel volledig zouden zijn uitgekeerd, ofwel aan de Staat zouden zijn terugbetaald (punten 118 en 119 van de memorie van grieven). Deze stelling miskent dat, zoals het hof hiervoor heeft vastgesteld bij de bespreking van grief 2 van [appellanten], de subsidiegelden tot het vermogen van de Gemeente Rotterdam c.s. zijn gaan behoren. Doordat de subsidiegelden onrechtmatig aan dat vermogen zijn onttrokken, heeft de Gemeente Rotterdam c.s. wel degelijk schade geleden.
103. [appellanten] heeft verder aangevoerd dat de rechtbank verschillende maatstaven heeft gehanteerd bij de beoordeling van zijn aansprakelijkheid voor de schade van de Gemeente Rotterdam c.s. en de aansprakelijkheid van [betrokkene 1]. In het geval van [betrokkene 1] heeft de rechtbank overwogen dat volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep voor aansprakelijkheid van een ambtenaar voor de door de dienst geleden schade in het algemeen sprake zou moeten zijn van een aan opzet of bewuste roekeloosheid grenzende verwijtbaarheid. Volgens [appellanten] moet ten aanzien van [appellant 2] eenzelfde maatstaf worden gehanteerd, nu het onrechtmatig handelen dat hem wordt verweten ook heeft plaatsgevonden gedurende zijn dienstverband als ambtenaar. Voor de aansprakelijkheid van [appellant 2] maakt het echter geen verschil welke maatstaf wordt gehanteerd. Uit de voorgaande overwegingen volgt immers dat [appellant 2] opzettelijk onrechtmatig heeft gehandeld.
104. Ook aan het verweer van [appellanten] dat zijn aansprakelijkheid dient te worden verminderd vanwege eigen schuld van de Gemeente Rotterdam c.s. zal het hof voorbijgaan. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [appellanten] de Gemeente Rotterdam c.s. niet kan tegenwerpen dat zij niet direct heeft doorzien dat zij werd misleid en de facturen na accordering door [appellant 2] in goed vertrouwen heeft betaald. [appellanten] heeft in dit verband voorts aangevoerd dat de inzet van de “tussenstations” en Expertisz breed bekend was binnen de Gemeente Rotterdam c.s. Deze stelling heeft het hof reeds verworpen in de voorgaande overwegingen.
105. Verder faalt het beroep van [appellanten] op de klachttermijn van artikel 6:89 BW (punten 105 tot en met 107 van de memorie van grieven). Deze klachttermijn geldt uitsluitend in een contractuele relatie. Van een contractuele relatie tussen [appellanten] en de Gemeente Rotterdam c.s. is, voor zover het de voldoening van valse facturen betreft, geen sprake (geweest). Zelfs als deze klachttermijn wel van toepassing zou zijn, gaat het beroep op artikel 6:89 BW niet op. Zoals de rechtbank heeft overwogen, begint deze termijn pas te lopen op het moment dat de Gemeente Rotterdam c.s. het gebrek in de prestatie heeft ontdekt of had moeten ontdekken, en wist de Gemeente Rotterdam c.s. pas na het onderzoek van KPMG dat ten onrechte facturen waren voldaan en [appellanten] daarbij betrokken was. [appellanten] heeft in dit verband aangevoerd dat de Gemeente Rotterdam c.s. bekend was met de inzet van de “tussenstations” en het verrichten van werkzaamheden door Expertisz met subsidiegelden. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen (zie rov. 76) heeft [appellanten] echter niet gesteld dat de Gemeente Rotterdam c.s. vóór het onderzoek van KPMG ervan op de hoogte was dat er valse facturen van de “tussenstations” werden voldaan. [appellanten] heeft ook niet gesteld dat de Gemeente Rotterdam c.s. vóór het onderzoek van KPMG op de hoogte was van het feit dat Expertisz werkzaamheden factureerde die zij niet had verricht.
106. Volgens het bestreden vonnis van de rechtbank is de schade van de Gemeente Rotterdam c.s. gelijk aan het bedrag gefactureerd door R-Time, CID Beheer en Factordrie van in totaal € 1.517.995,20. Van een bedrag van € 554.540,- gefactureerd door Factordrie is echter niet vast komen te staan dat het onrechtmatig door [appellanten] aan de Gemeente Rotterdam c.s. is onttrokken. (In totaal heeft Factordrie € 654.500,- aan de Gemeente Rotterdam gefactureerd. Slechts ten aanzien van een bedrag van € 99.960,- is hiervoor vast komen te staan dat het onrechtmatig door [appellanten] aan de Gemeente Rotterdam c.s. is onttrokken.) In zoverre slagen de grieven 3 tot en met 6 van [appellanten] Met betrekking tot de overige subsidiegelden die aan de Gemeente Rotterdam c.s. zijn onttrokken (in totaal € 963.455,20) is het onrechtmatig handelen van [appellant 2] wel vast komen te staan. Zoals hiervoor is overwogen, is de schade die de Gemeente Rotterdam c.s. als gevolg van dit onrechtmatig handelen heeft geleden, gelijk aan het aan haar vermogen onttrokken bedrag van € 963.455,20. Voor deze schade is [appellant 2] volledig aansprakelijk. In het geval van Expertisz en Workfair is het onrechtmatig handelen (en de daardoor veroorzaakte schade) beperkt tot het verzenden en incasseren van valse facturen door Expertisz. Zij zijn derhalve hoofdelijk met [appellant 2] aansprakelijk tot een bedrag van € 746.373,95.
107. Het hof zal het vonnis van de rechtbank derhalve vernietigen, voor zover de rechtbank [appellanten] heeft veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 654.500,-. Dit deel van de vorderingen van de Gemeente Rotterdam c.s. zal het hof slechts toewijzen voor zover het betreft het bedrag van € 99.960,- dat via Factordrie bij Expertisz terecht is gekomen. De veroordeling van [appellanten] tot betaling van € 211.820,- aan Divosa zal het hof bekrachtigen, evenals de veroordelingen tot betaling van € 224.910,- en € 426.765,20 aan de Gemeente Rotterdam. De laatste veroordeling is een hoofdelijke veroordeling die ook gericht is tot CID Beheer en Stichting+Confidence. De veroordeling van CID Beheer en Stichting+Confidence blijft in stand aangezien zij geen beroep hebben ingesteld. Het hof zal in aanvulling op de veroordelingen van de rechtbank bepalen dat Expertisz en Workfair gehouden zijn tot betaling van maximaal € 746.373,95.
Grief 7
108. Grief 7 van [appellanten] is gericht tegen de veroordelingen van Expertisz en Workfair om kopieën te verstrekken van facturen en (in het geval van Workfair) inzage te verlenen in de administratie. Deze grief slaagt omdat de Gemeente Rotterdam c.s. geen belang (meer) heeft bij deze veroordelingen. Voor zover het betreft het bedrag van € 1.517.995,20 waarvan de Gemeente Rotterdam c.s. in deze procedure betaling vordert, is immers bekend welke facturen Expertisz heeft verstuurd (en is tevens bekend dat Workfair geen facturen heeft verstuurd). Voor zover dit bedrag niet bij Expertisz terecht is gekomen, is het bij derden terecht gekomen die door KPMG zijn geïdentificeerd. De rechtsbetrekking die ten grondslag ligt aan de vorderingen van de Gemeente Rotterdam c.s. op grond van artikel 843a Rv is de verbintenis uit onrechtmatige daad van [appellanten] De Gemeente Rotterdam c.s. heeft niet gesteld dat deze verbintenis nog verder gaat dan de vergoeding van het genoemde bedrag van € 1.517.995,20. Daarmee is er geen rechtsgrondslag (meer) voor een veroordeling op grond van dit artikel. In zoverre zal het hof het vonnis van de rechtbank vernietigen, en de betreffende vorderingen van de Gemeente Rotterdam c.s. alsnog afwijzen.
Grief 8
109. Grief 8 is gericht tegen de toewijzing van de nevenvorderingen. De veroordeling tot betaling van de kosten van KPMG is echter juist. Het gaat hierbij om redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96, eerste lid onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW). Tegen de veroordeling tot betaling van wettelijke rente heeft [appellanten] uitsluitend gegriefd op de grond dat de hoofdvorderingen van de Gemeente Rotterdam c.s. ten onrechte zijn toegewezen. De veroordeling tot betaling van wettelijke rente zal worden bekrachtigd voor zover de toewijzing van de hoofdvorderingen wordt bekrachtigd.
Grief 9
110. De laatste grief van [appellanten] is gericht tegen de afwijzing van de reconventionele vordering tot opheffing van de door de Gemeente Rotterdam c.s. gelegde conservatoire bewijsbeslagen ten laste van Expertisz en Workfair. Deze grief treft doel, op dezelfde grond als grief 7: de Gemeente Rotterdam c.s. heeft geen belang (meer) bij deze bewijsbeslagen, nu zij geen recht (meer) kan doen gelden op verstrekking van, dan wel inzage in de beslagen stukken. Het hof zal de Gemeente Rotterdam c.s. overeenkomstig de vordering van [appellanten] veroordelen om de gelegde beslagen op te heffen en de deurwaarder en bewaarder te instrueren de inbeslaggenomen materialen te laten vernietigen. De gevorderde dwangsom zal het hof achterwege laten, ervan uitgaande dat de Gemeente Rotterdam c.s. ook zonder dwangsom aan deze veroordeling zal voldoen. Omdat het oordeel van de rechtbank ten tijde van het vonnis evenwel juist was - KPMG had toen haar tweede, specifiek op [appellanten] gerichte rapport nog niet afgerond, en de geldstromen waren toen nog niet volledig in kaart gebracht - dient de proceskostenveroordeling in reconventie in stand te blijven.
Slotoverwegingen
111. Als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij zal [appellanten] in de proceskosten in hoger beroep worden veroordeeld. Gelet op het feit dat de veroordeling in overwegende mate in stand blijft, heeft [appellanten] onverminderd als de in eerste aanleg overwegend in het ongelijk gestelde partij te gelden. De veroordeling in eerste aanleg in de proceskosten in conventie zal derhalve worden bekrachtigd, evenals de proceskostenveroordeling in reconventie.
Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 augustus 2015 gewezen tussen partijen in conventie, voor zover het betreft de hoofdelijke veroordeling van [appellanten] tot betaling aan de Gemeente Rotterdam van een bedrag van € 654.500,- (zegge: zeshonderd vierenvijftigduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119, eerste lid BW vanaf de respectieve betaaldagen van de onderliggende facturen tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [appellanten] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt, ook de anderen zullen zijn bevrijd, om aan de Gemeente Rotterdam te betalen het bedrag van € 99.960,- (zegge: negenennegentig duizend negenhonderd zestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 14 dagen na 12 juli 2011 tot de dag van volledige betaling;
vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 augustus 2015 gewezen tussen partijen in conventie, voor zover het betreft de veroordeling van [appellant 2] en Expertisz om binnen 14 dagen na dit vonnis kopieën te verstrekken aan de Gemeente Rotterdam c.s. van facturen zoals nader omschreven in het vonnis;
vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 augustus 2015, voor zover het betreft de veroordeling van Workfair inzage te geven aan de Gemeente Rotterdam c.s. van de ter zake van het tweede bewijsbeslag (verlof op 12 november 2014) in beslag genomen gegevens, zoals nader omschreven in het vonnis;
vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 augustus 2015 gewezen tussen partijen in conventie, voor zover het betreft de veroordeling van Workfair kopieën te verstrekken aan de Gemeente Rotterdam c.s. van facturen zoals nader omschreven in het vonnis;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 augustus 2015 gewezen tussen partijen in conventie voor het overige, met de bepaling dat Expertisz en Workfair op grond van de veroordelingen tot betaling van een geldsom gehouden zijn tot betaling van maximaal € 746.373,95;
vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 augustus 2015 gewezen tussen partijen in reconventie, behalve voor zover het betreft de proceskosten;
veroordeelt de Gemeente Rotterdam c.s. om binnen zeven dagen na betekening van dit arrest het op 28 mei 2014 gelegde conservatoire bewijsbeslag ten laste van Expertisz alsmede het op 12 november 2014 gelegde conservatoire bewijsbeslag ten laste van Workfair op te heffen;
veroordeelt de Gemeente Rotterdam c.s. om binnen zeven dagen na betekening van dit arrest de deurwaarder ([naam], werkzaam bij deurwaarderskantoor Groot & Evers) en bewaarder (Digijuris B.V.) te instrueren de met het op 12 november 2014 gelegde conservatoire bewijsbeslag inbeslaggenomen materialen te vernietigen;
veroordeelt [appellanten] in de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van de Gemeente Rotterdam c.s. tot op heden begroot op € 16.030,- aan salaris advocaat en € 5.160,- aan verschotten, vermeerderd met € 131,- aan nasalaris advocaat, nog te verhogen met € 68,- indien niet binnen 14 dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van dit arrest dan wel, wat betreft het bedrag van € 68, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;
verklaart de veroordelingen in dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.J. van der Helm, H.J.M. Burg en P. Glazener en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 april 2017 in aanwezigheid van de griffier.