Geldend van 1 oktober 2010 tot 25 april 2013, van 25 april 2013 tot 24 mei 2013 en van 24 mei 2013 tot 14 april 2016; art. 1.1 is niet gewijzigd op voor de onderhavige zaak relevante onderdelen.
HR, 23-04-2019, nr. 18/02770
ECLI:NL:HR:2019:667
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-04-2019
- Zaaknummer
18/02770
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:667, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑04‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:211
ECLI:NL:PHR:2019:211, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑03‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:667
- Vindplaatsen
JM 2019/72 met annotatie van Pieters, S.
Uitspraak 23‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Heimelijk overpompen naar tankauto van deel van lading van tankschepen die minerale olie vervoeren. Medeplegen verduistering in dienstbetrekking, valsheid in geschrift en opzettelijke overtreding van voorschrift gesteld bij art. 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Middelen over 1. uos t.a.v. valsheid en 2. bewijs dat sprake is van een “vergunningplichtige inrichting”. HR: art. 81.1 RO. Samenhang tussen 18/00512, 18/01195, 18/01238, 18/02767 en 18/02770.
Partij(en)
23 april 2019
Strafkamer
nr. S 18/02770
ABO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 14 november 2017, nummer 22/002627-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C.M. Peeperkorn, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink enA.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2019.
Conclusie 12‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG in zaak verduistering grote hoeveelheden minerale olie door het heimelijk overpompen vanuit een tankschip in een, op een bepaalde plaats langs het water gereedstaande, tankauto. De conclusie gaat nader in op valsheid in geschrift en (het wettelijk kader van) het begrip 'vergunningsplichtige inrichting'. De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
Nr. 18/02770 Zitting: 12 maart 2019 | Mr. E. J . Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 14 november 2017 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit beroep zich richt tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraken, met aanvulling en verbetering van gronden het vonnis van de rechtbank bevestigd, waarbij de verdachte: - van het onder 1. primair tenlastegelegde is vrijgesproken en - voor 1. subsidiair “medeplegen van verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd”, 2 “medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd” en 3 “opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht” is veroordeeld, en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden.
Er bestaat samenhang met de zaken 18/00512, 18/01195, 18/01238 en 18/02767. Ook in die zaken zal ik vandaag concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. C.M. Peeperkorn, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Waar het in deze zaak om gaat
4. Blijkens de bewezenverklaring, ’s hofs bewijsvoering en de strafmotivering, draait het in deze zaak om het volgende. Enkele medeverdachten zijn schipper op een tankschip dat minerale olie vervoert. Als zij een lading (deels) ‘kwijt kunnen’, attenderen zij de verdachte. De verdachte spreekt (al dan niet samen met zijn vader) met de schippers af om op bepaalde locaties langs het water in Nederland, België en Duitsland aan te leggen. Daar staat de verdachte klaar met een tankauto en wordt heimelijk een deel van de lading olie naar de tankauto overgepompt. De schippers krijgen daarvoor een vergoeding van de verdachte en/of zijn vader. De verdachte is bij 17 van dergelijke verduisteringen van olie betrokken geweest en heeft daarin een zeer actieve en centrale rol. Hij onderhoudt niet alleen de contacten met de schippers en de afnemers, maar zorgt ook voor het transport en de opslag van de olie. De olie wordt door de verdachte en diens vader voor een gunstige prijs verkocht aan bedrijven. In dat verband worden facturen betreffende de levering van de minerale olie valselijk opgemaakt. De facturen worden opgemaakt uit naam van twee bedrijven, waarvan er een Wolles is genaamd, die klaarblijkelijk zijn opgericht of gebruikt opdat de verdachte en zijn vader zich kunnen voordoen als bonafide verkopers, verbonden aan bedrijven die niet direct tot hen herleidbaar zijn.
Het eerste middel
5. Het eerste middel klaagt met betrekking tot feit 2 dat het hof het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging dat van een werkelijke leverancier en/of verkoper van de geleverde minerale olie sprake is en dat derhalve de intellectuele valsheid ten aanzien van de facturen ontbreekt, slechts met een algemene overweging en dus onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.
6. Voor zover hier van belang, heeft de raadsman op de terechtzitting van het hof van 31 oktober 2017 het volgende naar voren gebracht (met weglating van noten):
“II Feit 2: valsheid in geschrifte
[…]
5. Het zal i.c. dus moeten gaan over het valselijk (doen) opmaken van de facturen, waarvan alleen de intellectuele valsheid tll is gelegd.
6. Van intellectuele valsheid is namelijk sprake als de inhoud van een geschrift niet overeenstemt met de werkelijkheid, bijv. een notariële akte met een partijverklaring waarvan de inhoud niet is verklaard, het weglaten van essentiële zekerheden in een kredietovereenkomst of een geschrift dat van a tot z is verzonnen.
[…]
De Rechtbank struikelt in dit verband over het feit dat de facturen zijn verzonden door Wolles en Bos, maar dat zij niet de werkelijke leveranciers en/of verkopers zijn van de geleverde minerale oliën.
Voor [medeverdachte 1]/ [medeverdachte 1] geldt dat hij (samen [met] [verdachte] ; de verdachte, AG) het bedrijf [A] heeft opgericht en bij de KvK heeft ingeschreven, hij samen met [verdachte] de minerale olie ophaalt in Duitsland en Basel (uit het dossier blijkt dat het onzin Is dat hij hierbij niet aanwezig is geweest, omdat de olie op een afgesloten terrein zou zijn overgepompt; gebeurt iedere keer onder de spoorbrug naast de Willy Brandtring te Neuss), zij meermalen samen in een hotel verblijven, zij deze olie vervolgens samen naar Barendrecht brengen en/of samen bij [C] , [betrokkene 2] , [betrokkene 4] en [betrokkene 3] aflevert, nadat zij eerst de hoeveelheid olie hadden gewogen, hij de CMR vrachtbrieven invalt en ondertekent, hij de informatie voor facturen aan Glas aanlevert en dat de betaling van de geleverde olie aan [C] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] of [betrokkene 4] op het rekeningnummer van zijn bedrijf [A] plaatsvindt. Uiteraard levert [verdachte] hierbij eveneens een significante bijdrage (hij rijdt de tankwagen, legt de contacten, pompt de olie over, regelt de prijzen, etc,) maar het uitgangspunt van de rechtbank dat [A] niet mede de werkelijke leverancier en/of verkoper van de afgeleverde oliën zou zijn, snijdt geen hout.
[medeverdachte 1] en daarmee zijn bedrijf [A] zijn van a tot z betrokken bij het verkrijgen, vervoeren, wegen en uiteindelijk afleveren van de in de facturen genoemde oliën aan [C] , [betrokkene 2] , [betrokkene 4] en [betrokkene 3] . Dat de facturen niet op naam van [verdachte] staan, maar op naam van [A] maakt niet dat daarmee de werkelijkheid geweld aan wordt gedaan en niet dat de afnemers worden misleid of op het verkeerde been worden gezet. [medeverdachte 1]( [medeverdachte 1] ) is samen met [verdachte] wel degelijk de werkelijke leverancier en/of verkoper van de geleverde minerale olie, waarvan in de administratie van [C] , [betrokkene 2] , [betrokkene 4] en [betrokkene 3] de facturen op naam van [A] zijn aangetroffen.
[...]
Er is dan ook geen sprake van intellectuele valsheid.
[…]
8. Conclusie
Nu er geen sprake is van het (doen) vervalsen dan wel het valselijk (doen) opmaken van de facturen door [medeverdachte 1] […] verzoek ik u [verdachte] hiervan vrij te spreken.”
7. Het hof heeft de respons op dit standpunt, dat ook in eerste aanleg was ingenomen, van de rechtbank overgenomen en verder aangevuld, een en ander als volgt:
“4.2.4. Beoordeling Uit de bewijsmiddelen volgt dat de in de onderhavige zaak relevante bedrijven, namelijk [A] en [B] , niet de werkelijke verkopers en/of leveranciers zijn van geleverde minerale olie. De rechtbank verbindt daaraan de conclusie dat de inhoud van de facturen op dit punt, namelijk waar deze vermelden dat deze bedrijven de minerale olie geleverd hebben, niet overeenstemt met de werkelijkheid en dat mitsdien sprake is van zogenoemde intellectuele valsheid. Ten aanzien van het oogmerk tot misleiding als bedoeld in het eerste lid van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht merkt de rechtbank op dat het voor het bewijs hiervan niet noodzakelijk is dat derden zijn misleid doordat zij niet van de valsheid op de hoogte waren. Voldoende is de bedoeling tot gebruik van het geschrift dat in het maatschappelijk verkeer misleidend is doordat het vals is (vgl. HR 16 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7960). Dat de verdachte die bedoeling had, leidt de rechtbank af uit het gegeven dat de facturen daadwerkelijk zijn verzonden. De facturen zijn immers in de administraties van de afnemers aangetroffen.”
Het hof heeft daaraan toegevoegd:
“Ten aanzien van de beoordeling onder punt 4.2.4 Het hof vult op p. 3 het eind van de eerste alinea onder het kopje beoordeling na de woorden "... zogenoemde intellectuele valsheid." als volgt aan: De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep in aanvulling hierop gesteld dat [medeverdachte 1] de werkelijke verkoper van de minerale olie was. Het hof ziet in het dossier hiertoe evenwel onvoldoende aanknopingspunten, zodat het verweer op die grond faalt.”
8. Anders dan de steller van het middel wil, heeft het hof niet gereageerd met louter een algemene overweging. Uit de bewijsvoering blijkt dat “[A]” is opgericht om te doen voorkomen dat dit bedrijf de echte eigenaar was van de minerale olie en dat “[A]” het bedrijf is dat deze olie legaal, met factuur en al, verkoopt aan afnemers, terwijl in werkelijkheid de olie is verduisterd en door de verdachte en zijn vader wordt geleverd. De als bewijsmiddel 99 opgenomen verklaring van [medeverdachte 1] (zie ook randnummer 13) spreekt in dit verband boekdelen: hij is overgehaald om een bedrijf te starten, hij heeft de olie nooit in bezit gehad, “de zoon” – de verdachte dus, AG – verkoopt de olie, etc.
9. Waarop precies het hof nog nader had moeten ingaan, wordt in de schriftuur op geen enkele manier aangegeven, zodat in zoverre geen sprake is van een cassatiemiddel in de zin der wet.
10. Het eerste middel faalt.
Het tweede middel
11. Het tweede middel klaagt met betrekking tot feit 3 dat uit ’s hofs bewijsvoering niet (voldoende) blijkt dat sprake is van een vergunningplichtige inrichting.
Bewezenverklaring en bewijsvoering
12. Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 23 januari 2013 tot en met 15 oktober 2013 te Barendrecht, opzettelijk (telkens) zonder omgevingsvergunning een project heeft uitgevoerd, bestaande uit het in werking hebben van een inrichting, te weten een inrichting op het [A straat 1] , voor
- het opslaan en/of overslaan van gevaarlijke stoffen, te weten diesel en/of benzine, althans (mengsels van/met) minerale olie in (een) bovengrondse tank(s), en
- het meer dan 24 uur parkeren van een vervoerseenheid met gevaarlijke stoffen, te weten benzine en/of diesel.”
13. Deze bewezenverklaring steunt klaarblijkelijk – gezien de inhoud van alle 117 bewijsmiddelen en de nadere overweging van het hof – op de volgende bewijsmiddelen:
“35. Het proces-verbaal van bevindingen van politie eenheid Rotterdam, d.d. 11 juli 2013, met documentcode 1307110730.BAK, inhoudende als relaas van de verbalisant (p. 346 e.v. zaaksdossier Necton):
Aan de vrachtwagen voorzien van het kenteken [kenteken 1] werd een peilbaken geplaatst. Dit voertuig is blijkens proces-verbaal met documentnummer 1302041355. AMB in gebruik bij verdachte [verdachte] .
Ik zag dat het voertuig op 9 mei 2013 omstreeks 10:56 uur vertrok vanaf het [A straat ] te Barendrecht. Ik zag dat het voertuig reed naar de Bijlandseweg te Rijnwaarden. Ik zag bij onderzoek dat de Bijlandsweg te Rijnwaarden is gelegen aan de Vluchthaven nabij Tolkamer. De Vluchthaven is gelegen aan de oostelijke oever van de rivier de Rijn. Ik zag dat het voertuig omstreeks 13:06 uur aan kwam op de Bijlandseweg. Ik zag dat de locatie die door het baken was vastgelegd overeen kwam met een zogenaamde autokade aan de Vluchthaven. Ik zag dat het voertuig hier stil stond tot omstreeks 13:52 uur. Ik zag vervolgens dat het voertuig vertrok van deze plaats en reed naar het [A straat ] te Barendrecht.
36. Het proces-verbaal van bevindingen van politie eenheid Rotterdam, d.d. 11 juli 2013, met documentcode 1306131419.BAK, inhoudende als relaas van de verbalisant (p. 342 e.v. zaaksdossier Necton):
Aan het voertuig, een Mercedes Benz, type 180 C, kleur grijs en voorzien van het kenteken [kenteken 2] werd een peilbaken geplaatst. Dit voertuig is blijkens proces-verbaal met documentnummer 1301291455.OBS in gebruik bij verdachte [verdachte] .
Ik zag dat op 9 mei 2013 omstreeks 11:00 uur vanaf het [A straat ] te Barendrecht werd gereden naar de Bijlandseweg in Rijnwaarden. Ik zag dat het voertuig daar aan kwam omstreeks 13:06 uur. Ik zag dat omstreeks 13:53 uur met het voertuig werd gereden naar Dordrecht.
37. Een geschrift, te weten een tapverslag met documentcode 1305091356.T26, voor zover inhoudende (p. 337 zaaksdossier Necton):
Tijdstip: 09-05-13 13:56:04
[verdachte] belt uit naar [medeverdachte 2]
[verdachte] zegt [medeverdachte 2] bel die jongen dat ze nu weggaan, want er is er eentje die de juten heeft gebeld. Want ik denk eerder voor mij dan voor jou, want hij kan de naam van het schip niet zien. Maar ik ben al vertrokken en hij wordt op afstand gehouden. Dus laat die jongens nou vertrekken. [medeverdachte 2] zegt wie heeft er gebeld. [verdachte] zegt ja een auto die er stopte, weetje wel en die heeft de hele tijd staan te bellen, maar we hebben hem wel volgemaakt of afgemaakt in ieder geval en toen ben ik vertrokken, nou en toen ging hij helemaal als een gek bellen. Maar hij wordt nu op afstand gehouden door de andere auto van mij snappie. Dus laat die jongens vertrekken.
38. Een geschrift, te weten een tapverslag met documentcode 1305101517.T47, voor
zover inhoudende (p. 349 zaaksdossier Necton):
Tijdstip: 10-05-13 15:17:28
Met nummer: 31-06-51925380
Tenaamstelling: [C] B.V.
[verdachte] belt uit naar NNman5380
[verdachte] : Spreek ik met de senior of de junior?
[betrokkene 1] : De junior hahaha
[verdachte] : He uuh ik zou maandag een kubje of 8 blanke gasolie hebben (...) hij komt met de auto en dan kan ik het bij jullie lossen dan.
[betrokkene 1] : ooow ok ok ik overleg wel effen, Wat hebben jullie voor prijs dan?
[verdachte] : 1 euro 1 doe ik het heel netjes met hem
[betrokkene 1] : Ik geef het wel even door en dan komt hij er nog even op terug
39. Een geschrift, te weten een tapverslag met documentcode 1305101616.T46, voor zover inhoudende (p. 350 zaaksdossier Necton):
Tijdstip: 10-05-13 16:16:51
[verdachte] wordt gebeld door [betrokkene 1]
: Je mag hem brengen maandag die 8 ton voor 1 euro
40. Het proces-verbaal van bevindingen van politie eenheid Rotterdam, d.d. 21 mei 2013, met documentcode 1305161630.BAK, inhoudende als relaas van de verbalisant (p. 351 e.v. zaaksdossier Necton):
Aan de vrachtwagen voorzien van het kenteken [kenteken 3] werd een peilbaken geplaatst.
Dit voertuig is blijkens proces-verbaal met documentnummer 1301221705.OBS in gebruik bij verdachte [verdachte] .
Ik zag dat het voertuig op maandag 13 mei 2013, omstreeks 07:22 uur, zichtbaar werd op het [A straat ] te Barendrecht. Ik zag verder dat het voertuig omstreeks 08:31 uur vertrok en reed naar Ermelo. Ik zag dat het voertuig omstreeks 10:48 uur aankwam op de Lokhorstweg te Ermelo. Ik heb vervolgens de gegevens van de vastgelegde locaties vergeleken met kaartmateriaal. Hieruit bleek mij dat op de locatie welke door het baken was geregistreerd het bedrijf [C] B.V. is gevestigd.
41. Een geschrift, te weten een factuur, voor zover inhoudende (p. 366 zaaksdossier Necton):
Aan: [C] B.V.
Factuurdatum: 13-05-2013
Omschrijving Aantal Prijs
Aan u geleverd a.d.o. 16407 € 1,00
De rechtbank begrijpt dat met a.d.o. wordt bedoeld Automotive Diesel Oil.
[…]
61. Het proces-verbaalvan politie eenheid Rotterdam, d.d. 8 januari 2014, met
documentcode 1401080926.AMB, inhoudende als relaas van de verbalisant (p. 478 zaaksdossier Rosa/Rosita):
Het kenteken [kenteken 3] heeft een zogenaamde hit opgeleverd in het Automatic Number
Plate Recognition-systeem, en wel op de onderstaande data, tijdstippen en locaties:
21-09-2013 04:07:33 A16 69.9 links Grensovergang Hazeldonk
21-09-2013 05:56:31 A16 68.5 rechts Grensovergang Hazeldonk
62. Het proces-verbaal van bevindingenvan politie eenheid Rotterdam, d.d.
21 november 2013, met documentcode 1311201710.AMB, inhoudende als relaas van de verbalisant (p. 474 e.v. zaaksdossier Rosa/Rosita):
Van de Inspectie Leefomgeving en Transport werden de navolgende gegevens ontvangen:
Locatie: A16 R3 (Moerdijk)
Datum en tijdstip passage: 21 september 2013, 03:48 uur (UTC +2)
Kenteken voertuig: [kenteken 3]
Gemeten totaalgewicht: 12.562 kilogram
Locatie: A16 L3 (Dordrecht)
Datum en tijdstip passage: 21 september 2013, 06:16 uur (UTC+2)
Kenteken voertuig: [kenteken 3]
Gemeten totaalgewicht: 20.035 kilogram
63. Het proces-verbaal van bevindingen van politie eenheid Rotterdam, d.d. 6 februari 2014, met documentcode 1402061330.AMB, inhoudende als relaas van de verbalisant (p. 743 e.v. zaaksdossier Rosa/Rosita):
Van de Inspectie Leefomgeving en Transport werden de navolgende gegevens ontvangen:
Locatie: A15 R2 (Gorinchem)
Datum en tijdstip passage: 23 september 2013, 14:21 uur (UTC +2)
Kenteken voertuig: [kenteken 3]
Gemeten totaalgewicht: 20.935 kilogram
Locatie: A15 L2 (Gorinchem)
Datum en tijdstip passage: 23 september 2013, 17:41 uur (UTC+2)
Kenteken voertuig: [kenteken 3]
Gemeten totaalgewicht: 10.068 kilogram
Uit onderzoek is gebleken dat op 23 september 2013 een bedrag is overgemaakt door [betrokkene 2] internationaal transport te Ermelo op de rekening van [A] BV. Verder werd in de administratie van [A] een factuur aangetroffen met nummer 16004-0907 ten name van [betrokkene 2] internationaal transport, voor de levering van 10.771 liter dieselbrandstof.
[…]
66. Een geschrift, te weten een tapverslag met documentcode 1310122157.T45, voor zover inhoudende (p. 499 zaaksdossier Rosa/Rosita):
Tijdstip: 12-10-13 21:57:43
[medeverdachte 3] wordt gebeld door [verdachte]
is er over 5 a 10 minuten.
67. Een geschrift, te weten een tapverslag met documentcode 1310121523.T45, voor zover inhoudende (p. 493 zaaksdossier Rosa/Rosita):
Tijdstip: 12-10-13 15:23:13
[medeverdachte 3] wordt gebeld door [verdachte]
: Het wordt eehhh eehhhh Utrecht.
[medeverdachte 3] Ohh ja nee dat is goed.
: Je weet waar?
[medeverdachte 3] Ja het zelfde wat we altijd...
68. Het proces-verbaal van bevindingenvan politie eenheid Rotterdam, d.d.
18 december 2013, met documentcode 1312121501.AMB, inhoudende als relaas van de verbalisant (p. 506 e.v. zaaksdossier Rosa/Rosita):
Van de Inspectie Leefomgeving en Transport werden de navolgende gegevens ontvangen:
Locatie: A15 R2 ( Hardinxveld-Giesendam)
Datum en tijdstip passage: 12 oktober 2013 21:38 uur (UTC +2)
Kenteken voertuig: [kenteken 3]
Gemeten totaalgewicht: 11.603 kilogram
Locatie: A15 L2 ( Hardinxveld-Giesendam)
Datum en tijdstip passage: 12 oktober 2013 22:46 uur (UTC+2)
Kenteken voertuig: [kenteken 3]
Gemeten totaalgewicht: 22.108 kilogram
69. Een geschrift, te weten een tapverslag met documentcode 1310141215.T77, voor zover inhoudende (p. 501 e.v. zaaksdossier Rosa/Rosita):
Tijdstip: 14-10-13 12:15:17
[verdachte] wordt gebeld door [betrokkene 4]
[verdachte] : Maar ik heb ehhh even denken hoor...eehhh een kuubje of 15 denk ik he ja eehhh 15 stink zitten.
[verdachte] : Kan het jou kant op.
[betrokkene 1] : Ja...ja.... kijken hoor
[verdachte] : Wanneer..
[betrokkene 1] : ehhhmmm
[verdachte] : Ik het in ..ntv.. zitten dus het liefst zo heel snel mogelijk. Want het staat bij mij binnen, want dan stinkt alles ernaar.
[betrokkene 1] : Ehhh ehhh ja dan moeten we morgen even kijken. Dat we het morgen even doen.
[…]
99. Het proces-verbaal van verhoor verdachte van de politie eenheid Rotterdam, d.d. 19 november 2013, met documentcode 1311191347.V19, inhoudende als verklaring van de verdachte [medeverdachte 1] (p. 1616 e.v. zaaksdossier Valsheid in geschrift):
Ik ben door een ander ertoe overgehaald om een bedrijf te starten. Het bedrijf is genaamd [A]. Zoon had toegang tot een loods in Barendrecht en hij had ook een tankwagen. De eerste keer dat ik die loods binnenkwam stond er een grote containerbak met twee wielen eronder. Hij was oranje of geel van kleur. Ik denk dat het een container was om graan in op te slaan maar zoon gebruikte het om benzine of diesel in op te slaan. Het stonk daar enorm naar benzine. Er stond ook een zwarte tankwagen met iets van gouden bies aan de voorzijde. Er stond ook een witte bakwagen met een wit zeil, er stond iets van oliehandel of zoiets op. Q8 denk ik dat erop stond als reclame. Ik heb de olie nooit in mijn bezit gehad. De zoon verkoopt het. De olie werd opgehaald uit Duitsland. Die olie blijft in de tankwagen of in de loods. Het enige wat ik deed was meerijden, lossen en facturen opmaken. Mijn boekhouder, [betrokkene 5] , maakte de facturen voor mij en verzond deze naar de klanten. Ik ben vijf á zes keer mee naar Duitsland geweest om die zwarte tankwagen te laden. Dat was in een kort tijdsbestek. We zijn ook een keer in Basel geweest. Nadat wij geladen hadden gingen we naar Barendrecht. Meestal liet hij het een dag staan en leverde hij het de volgende dag. De tankwagen werd binnengezet en naar mijn weten gebeurde er niets. De volgende dag ging het gelijk weg.
Vraag: En jij, deed je nog wat in de loods?
Antwoord: Nee, ik had daar niets te doen in dat stinkhol. Ik had nog gezegd dat het zo stonk, dat de milieupolitie nog eens zou komen. De buurman, die de loods aan zoon verhuurde, kwam nog wel eens klagen dat hij hoofdpijn van de benzinelucht kreeg.
[…]
113. Het proces-verbaal van verhoor verdachte van de Dienst Regionale Recherche, d.d. 3 februari 2014, met documentcode 1402031420.V32, inhoudende als verklaring van de verdachte [medeverdachte 4] (p. 236 e.v. zaaksdossier Opslag en milieu):
De loods op het adres [A straat 1] te Barendrecht is mijn eigendom. In augustus 2012 kwamen de huidige huurders in persoon naar mij toe. Het betreft een vader en zijn zoon. De zoon heette [verdachte] en de vader [betrokkene 6] . Ik heb het originele huurcontract bij me.
Opmerking verbalisanten: Terstond werd er een kopie van deze huurovereenkomst gemaakt, welke als bijlage bij dit proces-verbaal gaat.
Vraag: Wat kunt u verklaren over de activiteiten van de huurders van de loods op [A straat 1] te Barendrecht?
Antwoord: Ik heb gezien dat er vrachtwagens naar binnen en buiten werden gereden.
Vraag: Wat hebben [betrokkene 6] en [verdachte] u verklaard over hun werkzaamheden?
Antwoord: Ze hebben weleens verteld dat ze een oliehandeltje hadden.
U toont mij een foto met nummer 4. Deze man herken ik als de zoon van [betrokkene 6] , genaamd [verdachte] . Dit was de persoon die er het meeste was. Hij reed altijd in een van de twee vrachtwagens. U toont mij een foto van een tankwagen ( [kenteken 3] ). Deze herken ik als de zwarte tankwagen, die altijd in en uit de loods aan de [A straat 1] te Barendrecht ging. Dit was de vrachtwagen waar [verdachte] altijd in reed. U toont mij een foto van een andere vrachtwagen ( [kenteken 1] ). Deze herken ik als de bakwagen met het zeil aan de zijkanten. Hier stond ook Q-8 op. Deze stond ook vaak voor de deur van de loods geparkeerd. Hiermee ging [verdachte] ook vaak op pad. De laatste 3 á 4 maanden ondervond ik hinder door stank. Dit was een doordringende olie- of diesellucht.
114. Een geschrift, te weten een als bijlage bij voornoemd proces-verbaal van verhoor verdachte gevoegde kopie van een huurovereenkomst, voor zover inhoudende (p. 241 zaaksdossier Opslag en milieu):
De verhuurder verhuurt aan de huurder die aanvaardt, het onroerend goed gelegen te [A straat 1] [postcode] Barendrecht, bestaande uit:
- Bedrijfsruimte en bijgelegen grond
115. Het proces-verbaal van bevindingen van DCMR milieudienst Rijnmond, d.d. 4 april 2014, met proces-verbaalnummer DCMR 1593-2451-21716535, inhoudende als relaas van de verbalisant (p. 153 e.v. zaaksdossier Opslag en milieu):
De definitie van gevaarlijke stoffen volgens het Bor is als volgt:
Stoffen en voorwerpen, waarvan het vervoer volgens het ADR is verboden of slechts onder daarin opgenomen voorwaarden is toegestaan, dan wel stoffen, materialen en voorwerpen aangeduid in de International Maritime Dangerous Goods Code.
Op basis van de aan mij aangeleverde informatie heb ik benzine en diesel aan de hand van de van de zogenoemde "Veiligheidsinformatiebladen" (VIB's) van verschillende brandstofleveranciers geïnventariseerd op specifieke kenmerken die van belang zijn om te kunnen bepalen in hoeverre benzine en diesel een gevaarlijke stof zijn. Aan de hand daarvan kan worden geconcludeerd dat benzine en diesel een gevaarlijke stof zijn.
Uit het dossier van de DCMR bleek mij dat het bevoegd gezag geen omgevingsvergunning had afgegeven voor de bedrijfsactiviteiten aan [A straat 1] te Barendrecht. Voor de bovengrondse opslag van benzine in een opslagtank en het meer dan 24 uur parkeren van een vervoerseenheid met gevaarlijke stoffen was ook geen omgevingsvergunning aangevraagd.
Het hof heeft deze (door de rechtbank gebezigde en door het hof overgenomen) bewijsmiddelen aangevuld met de navolgende twee bewijsmiddelen:
116. Een proces-verbaal van de Inspectie Leefomgeving en Transport met nummer 2013/346-Object G . Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (Project Varley, zaak Opslag & Milieu p. 88-110):
Op dinsdag 15 oktober 2013 bevond ik mij op het terrein [A straat 1] te Barendrecht. De hulpofficier van justitie gaf opdracht tot het bemonsteren van de inhoud van een tankwagen en een aantal IBC's.
Ten behoeve van het onderzoek zijn de IBC's door mij, verbalisant genummerd van 1 t/m 6.
1 & 2, Twee IBC’s in de witte vrachtwagen merk Daf kenteken [kenteken 1] ;
3 t/m 6, Diverse IBC's
Ik zag dat de vrachtwagen geladen was met 1,0 containers van het type IBC. Ik heb de IBC's op inhoud gecontroleerd. Ik zag dat twee IBC's gevuld waren (1 en 2). Ik zag dat achter de zwarte tankwagen, tegen de muur, een aantal op elkaar gestapelde IBC's stonden (3 en 4).
Ik zag dat een IBC geplaatst was tussen de zwarte tankwagen en de witte vrachtwagen (5). Ik zag dat de inhoud van de IBC uit twee lagen bestond. Ik zag dat een IBC geplaatst was achter de gele container en naast de witte vrachtwagen.(6) Monsternemer [verbalisant] besloot de vloeistof uit de IBC's te bemonsteren. Elk monster is vervolgens door mij voorzien van stickers.
Monsternummer Sin-nummer
ILT13/346_ G _1_O1_01A AAGN7570NL
IL113/346_ G _1_01_01B AAGN7569NL
ILT13/346_ G _1_02_01A AAGN7571NL
ILT13/346_ G _1_02_01B AAGN7572NL
ILT13/346_ G _1_03_01B AAGN7573NL
ILT13/346_ G _1_0 3_01A AAGN7574NL
ILT13/346_ G _1_0 4_01A AAGN7575NL
ILT13/346_ G _1_04_01B AAGN7576NL
ILT13/346_ G _1_05_01A AAGN7577NL
ILT13/346_ G _1_05_01B AAGN7578NL
ILT13/346_ G _1_05_02A AAGN7579NL
ILT13/346_ G _1_05 02B AAGN7580NL
ILT13/346_ G _1_06_01A AAGN7581NL
ILT13/346_ G _1_06_01B AAGN7582NL
117. Een geschrift, te weten een NFI-rapport Chemisch Identificatie onderzoek naar aanleiding van zoekingen op diverse locaties in Nederland op 15 oktober 2013, d.d. 30 januari 2014. Dit rapport houdt onder meer in - zakelijk weergegeven (Project Varley, zaak Opslag & Milieu p. 111 e.v.):
Interpretatie :
De samenstelling van de vluchtige componenten in de vloeistofmonsters [AAGN7569NL] en [AAGN7573NL] is kenmerkend voor motorbenzine.
De samenstelling van de vluchtige componenten in de vloeistofmonsters [AAGN7571NL] en [AAGN7581NL] is kenmerkend is voor diesel. De methylesters van vetzuren die tevens zijn aangetoond in de vloeistofmonsters [AAGN7571NL] zijn kenmerkend voor biodiesel.
De samenstelling van de vluchtige componenten in de vloeistofmonsters [AAGN7575NL] (bovenlaag), [AAGN7577NL] en [AAGN7579NL] (bovenlaag) hebben zowel de kenmerken van motorbenzine als de kenmerken van diesel.
In de vloeistofmonsters [AAGN7577NL] en [AAGN7579NL] (bovenlaag) is de concentratie van de componenten uit diesel laag ten opzichte van de concentratie van de componenten uit motorbenzine. De methylesters van vetzuren die tevens zijn aangetoond in de vloeistofmonsters [AAGN7575NL] zijn kenmerkend voor biodiesel.”
14. De door het hof overgenomen overwegingen van de rechtbank houden, voor zover hier van belang, het volgende in:
“4.2.6. Beoordeling
In artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is bepaald dat voor bepaalde projecten een omgevingsvergunning is vereist. Dat is onder meer het geval indien het bij zo'n project gaat om een inrichting (art. 2 lid 1 sub e Wabo). Voor het inrichtingsbegrip uit de Wabo wordt aangesloten bij het inrichtingsbegrip uit de Wet milieubeheer (art. 2.1 lid 1 sub e j ° art. 1.1 Wabo). Ingevolge het bepaalde in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer wordt onder een inrichting in de zin van die wet verstaan elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.
Voor het bestaan van strikt “bedrijfsmatige” bedrijvigheid op het terrein in kwestie, het [A straat 1] te Barendrecht, biedt het dossier naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten. Beoordeeld dient daarom te worden of sprake is van bedrijvigheid “in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen”.
In dit verband acht de rechtbank het volgende van belang. De ruimte is als bedrijfsruimte verhuurd, zoals blijkt uit de huurovereenkomst die is overhandigd door de eigenaar van de aan de verdachte verhuurde loods, [medeverdachte 4]. Over de aard van de werkzaamheden die in de loods werden verricht heeft [medeverdachte 4] verklaard dat de verdachte en medeverdachte [verdachte] hem hebben verteld dat ze een oliehandeltje hadden, en dat er vrachtwagens naar binnen en buiten werden gereden. Hij ondervond de laatste drie of vier maanden hinder door stank, een doordringende olie- of diesellucht. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft over de loods verklaard dat daar een grote containerbak stond, die de verdachte gebruikte om benzine of diesel in op te slaan. Ook hij heeft verklaard dat het daar enorm stonk naar benzine, en dat de buurman ([medeverdachte 4]) wel eens kwam klagen over de benzinelucht in het stinkhol — zoals [medeverdachte 1] de loods noemt. [medeverdachte 1] heeft voorts verklaard dat de olie na het ophalen in de tankwagen of in de loods bleef. Hij is vijf of zes keer meegereden bij het ophalen van olie in Duitsland (in een kort tijdsbestek) en een keer in Basel. Hij heeft verklaard dat ze na het laden naar Barendrecht gingen, dat de tankwagen werd binnengezet en dat er naar zijn weten niets gebeurde. De volgende dag ging het meteen weg.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de bedrijvigheid die werd ondernomen in de loods, zoals met name blijkt uit voornoemde verklaringen, een zodanige was, dat deze in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was werd ondernomen, en dat in het onderhavige geval sprake is een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de in die inrichting uitgevoerde activiteiten de inrichting vergunningplichtig maakten als bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: BOR), meer specifiek de activiteiten die ten laste zijn gelegd. Als categorieën vergunningplichtige inrichtingen worden ingevolge het bepaalde in Bijlage I, onderdeel C, categorie 4.4 onder f, van het BOR onder meer aangewezen inrichtingen voor de opslag van gevaarlijke stoffen of CMR-stoffen (niet zijnde een aantal nader in dat artikellid genoemde stoffen die hier niet van toepassing zijn). Als categorieën vergunningplichtige inrichtingen worden ingevolge het bepaalde in Bijlage I, onderdeel C, categorie 13.4 onder f van het BOR tevens aangewezen inrichtingen voor het meer dan 24 uur parkeren van vervoerseenheden met gevaarlijke stoffen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is in beginsel geen sprake van een vergunningplichtige inrichting als de activiteiten genoemd in Bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht incidenteel worden verricht.
[…]”
15. Voorts heeft het hof, mede naar aanleiding van hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd, een hierboven niet weergegeven overweging van de rechtbank niet overgenomen en deze vervangen door de navolgende:
“Op grond van de wettige bewijsmiddelen, steeds vermeld bij de betreffende leveringen, kan worden vastgesteld dat gevaarlijke stoffen zijn opgeslagen in bovengrondse opslagtanks. Dit gebeurde in een groot deel van de hierna bewezenverklaarde transporten als de vrachtwagen met verduisterde olie in de opslagtank parkeerde op het terrein en in de loods. Hoewel de betrokken vrachtwagen meestal eerder wegreed, is het ook een aantal keer gebeurd dat een tankwagen met olie meer dan 24 uur is geparkeerd in de loods, te weten in de niet in hoger beroep bestreden periodes van 9 tot en met 13 mei 2013 (zie de bewijsmiddelen met de nummers 35 tot en met 41), 21 tot en met 23 september 2013 (zie de bewijsmiddelen met de nummers 61, 62 en 63) en 12 tot en met 15 oktober 2013 (zie de bewijsmiddelen met de nummers 66 tot en met 69). Verder blijkt uit de door [betrokkene 7] op 17 september 2015 en [betrokkene 2] en [betrokkene 4] op 29 september 2015 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaringen dat de minerale olie (diesel) door de verdachte meermalen bij hen werd geleverd ofwel met een zwarte vrachtwagen ofwel in een bakwagen/huifbak met multiboxen/IBC's (met een inhoud van 1000 liter). Voorts blijkt uit het proces-verbaal van de Inspectie Leefomgeving en Transport dat op 15 oktober 2013 in de loods (op het adres [A straat 1] te Barendrecht) verschillende IBC's zijn aangetroffen, waarbij uit verschillende IBC's monsters zijn genomen (Zaak Opslag & Milieu, p. 88 e.v.). Uit het rapport Chemisch identificatie onderzoek naar aanleiding van zoekingen op diverse locaties in Nederland op 15 oktober 2013 van het NFI van 30 januari 2014 blijkt dat de samenstelling van de monsters kenmerken bevatten van minerale olie (diesel, biodiesel en motorbenzine) (zaak Opslag & Milieu, p. 111 e.v., met name p. 119). De verhuurder van deze loods [medeverdachte 4] (bewijsmiddel 113) heeft over de activiteiten die in de loods plaatsvonden verklaard dat er vrachtwagens naar binnen en naar buiten werden gereden en dat de verdachte en zijn vader [verdachte] over hun werkzaamheden tegen hem hebben gezegd dat zij een oliehandeltje hadden. Gelet op het bovenstaande stelt het hof vast dat de minerale olie in de bewezenverklaarde periode meer dan incidenteel in de loods is op- dan wel overgeslagen is geweest in IBC's en dat tevens meer dan incidenteel sprake is geweest van het langer dan 24 uur parkeren van een tankwagen met olie in die loods. Aan bovenstaande doet niet af hetgeen door de raadsman van de verdachte in hoger beroep is aangevoerd dat volgens de verdediging niet kan worden bewezen dat er van 25 februari 2013 op 26 februari een overslag en levering heeft plaatsgevonden.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat sprake is van een vergunningsplichtige inrichting, zoals in de tenlastelegging genoemd. Nu de verdachte deze inrichting zonder omgevingsvergunning heeft gedreven moet het onder 3 ten laste gelegde feit bewezen worden geacht.”
16. Voor zover wordt geklaagd dat de, op de bewijsmiddelen gebaseerde, vaststellingen van het hof nog niet met zich brengen dat sprake is geweest van een vergunningplichtige inrichting geldt het volgende.
17. Bewezen is verklaard dat de verdachte (telkens) een project heeft uitgevoerd door een inrichting in werking te hebben voor het op- en overslaan van gevaarlijke stoffen (diesel en/of benzine dan wel (een mengsel van) minerale olie) in een bovengrondse tank en het meer dan 24 uur parkeren van een vervoerseenheid met die gevaarlijke stoffen (benzine en/of diesel).
Wettelijk kader
18. Zowel de tenlastelegging als de bewezenverklaring is gestoeld op regelgeving krachtens of bij de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende bepalingen van belang:
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
Art. 1.1.1.
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
activiteit: activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid […]
[…]
inrichting: inrichting, behorende tot een categorie die is aangewezen krachtens het derde lid;
[…]
omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 […]
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden categorieën inrichtingen aangewezen als bedoeld in artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer [...].
Art. 2.12.
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
[…]
e.
1° het oprichten,
[…] of
3° het in werking hebben
van een inrichting […]
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot hetgeen wordt verstaan onder de in het eerste lid bedoelde activiteiten.”
Wet milieubeheer3.
Art. 1.1
[…]
inrichting: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht;
“Par. 2.1. Aanwijzing van diverse categorieën inrichtingen en gevallen waarin een omgevingsvergunning is vereist
Art. 2.1 Inrichting
1. Als categorieën inrichtingen als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer worden aangewezen de categorieën inrichtingen in bijlage I, […] onderdeel C.”
Bijlage I “Aanwijzing van categorieën inrichtingen en van vergunningplichtige inrichtingen […]”:5.
Onderdeel C
[…]
4.4
Als categorieën vergunningplichtige inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, van dit besluit, worden inrichtingen aangewezen:
[…]
f. voor de opslag van gevaarlijke stoffen
[…]
Als categorieën vergunningplichtige inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, van dit besluit, worden inrichtingen aangewezen voor:
(…)
g . het voor meer dan 24 uur parkeren van vervoerseenheden met gevaarlijke stoffen.”
Beoordeling van het tweede middel
19. Uit dit wettelijk kader volgt dat voor het opslaan van gevaarlijke stoffen een vergunning is vereist voor zover de activiteit bedrijfsmatig is of een omvang heeft als ware die activiteit bedrijfsmatig.6.
20. Uit de bewijsvoering en de bewezenverklaring blijkt dat gedurende een bepaalde periode de verdachte een “oliehandeltje” had opgericht, waarbij met regelmaat een tankauto met verduisterde minerale olie (diesel en/of benzine, dan wel een mengsel daarvan), dit is een gevaarlijke stof in de zin der wet, het terrein en de loods was binnengereden voor het opslaan van de minerale olie, in welk stinkhol volgens de medeverdachte [medeverdachte 1] en de verhuurder [medeverdachte 4] de laatste paar maanden een penetrante benzine-, olie- of diesellucht werd waargenomen. In de loods stond een grote containerbak die gebruikt werd voor het opslaan van benzine of diesel. Ook volgt uit de bewijsvoering dat de tankauto een aantal keer langer dan 24 uur stond geparkeerd.
21. Het oordeel van het hof dat de minerale olie meer dan incidenteel in de loods is op- dan wel overgeslagen en dat een tankwagen met olie meer dan incidenteel langer dan 24 uur geparkeerd stond in de loods, en dat (derhalve) sprake was van een bedrijfsmatige activiteit en een vergunningplichtige inrichting, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is – ook gezien in het licht van hetgeen daaromtrent ter ’s hofs terechtzitting is aangevoerd – niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
22. Het tweede middel faalt.
Slotsom
23. Beide middelen falen en kunnen mijns inziens beide worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
24. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
25. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑03‑2019
Geldend van 1 oktober 2010 tot 1 juli 2016.
Zoals geldend van 1 juli 2012 tot 12 april 2013, van 12 april 2013 tot 24 mei 2013 en vanaf die datum tot 1 januari 2014. De begripsbepaling is ten tijde van de onderhavige pleegperiode niet veranderd en luidt ook thans nog in gelijke zin.
Zoals geldend van 1 januari 2013 tot 1 maart 2013, van 1 maart 2013 tot 1 juli 2013, van 1 juli 2013 tot 1 januari 2014. Wat betreft de pleegperiode hebben diverse wijzigingen plaatsgevonden, maar die wijzingen zien niet op par. 2.1 en/of art. 2.1 van het besluit.
Zoals luidend van 1 januari 2013 tot 1 maart 2014.