Rb. Oost-Brabant, 20-09-2018, nr. 18, 2076
ECLI:NL:RBOBR:2018:4599
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
20-09-2018
- Zaaknummer
18_2076
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2018:4599, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 20‑09‑2018; (Voorlopige voorziening)
Uitspraak 20‑09‑2018
Inhoudsindicatie
artikel 2:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Partij(en)
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/2076
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 september 2018 in de zaak tussen
[verzoeker] , te [woonplaats] (B), verzoeker,
[naam] BV, te [vestigingsplaats] , verzoekster,
hierna zullen verzoeker en verzoekster samen verzoekers worden genoemd
(gemachtigde: mr. M.M. de Jong),
en
de directeur van de Belastingdienst, de directeur
(gemachtigden: mr. A.J. van Lohuizen, mr. A.M. Dennekamp en H.J. Wijnands).
Procesverloop
Bij besluit van 3 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft de directeur besloten [verzoeker] met ingang van 6 augustus 2018 voor drie maanden als gemachtigde te weigeren.
Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De gronden dateren van 24 augustus 2018.
Verweerder heeft op 5 september 2018 een verweerschrift ingestuurd.
Bij brief van 6 september 2018 hebben verzoekers aanvullende stukken ingestuurd
De zaak is behandeld op de zitting van 7 september 2018. Verzoeker is samen met de gemachtigde van verzoekers naar de zitting gekomen. Namens de burgemeester zijn zijn gemachtigden naar de zitting gekomen.
Overwegingen
Feiten en standpunten van partijen
Verzoeker treedt op als gemachtigde in bestuursrechtelijke zaken. Hij doet dat onder de vlag van zijn BV: [naam] BV (verzoekster). Het werkgebied van verzoeker is het belastingrecht en daarom heeft hij veel te maken met verweerder (verder: de belastingdienst). In de loop der jaren is de verstandhouding tussen verzoeker en de belastingdienst steeds slechter geworden. Op 8 december 2016 heeft de belastingdienst aan verzoeker een brief geschreven waarin is meegedeeld dat verzoeker alleen nog per brief mag communiceren met de belastingdienst en niet meer per e-mail en fax.
Op 15 juni 2018 heeft de belastingdienst een waarschuwingsbrief aan verzoeker verstuurd, waarin is geschreven dat als de belastingdienst opnieuw wordt geconfronteerd met een beledigende, intimiderende of bedreigende tekst van verzoeker, verzoeker bij besluit zal worden geweigerd als gemachtigde en de klanten van verzoeker daarvan op de hoogte zullen worden gesteld.
3. Op 3 augustus 2018 heeft de belastingdienst het bestreden besluit genomen waarbij verzoeker is geweigerd als gemachtigde. Daarin is verwezen naar twee schriftelijke stukken van de hand van verzoeker (een verweerschrift van 2 juli 2018 en een e-mail van 18 juli 2018) waarin hij zich volgens de belastingdienst opnieuw ontoelaatbaar heeft geuit. De weigering geldt voor 3 maanden, vanaf 6 augustus 2018.
4. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en dit verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, omdat hij vindt dat hij de beslissing op zijn bezwaarschrift niet kan afwachten. Hij lijdt schade omdat hij nu een periode geen werk kan verrichten en dus geen geld kan verdienen. Verzoeker vindt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 47 en verder van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Op grond van dat artikel mag iedereen zijn eigen gemachtigde kiezen en dat recht wordt geschonden, omdat verzoeker zijn cliënten niet meer kan bijstaan. Ook het feit dat verzoeker niet is gehoord voorafgaand aan het nemen van het – belastende – besluit, is in strijd met het Unierecht. Verzoeker verwijst daarbij naar de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie Kamino (ECLI:EU:C:2014:2041) en Texdata (ECLI:EU:C:2013:588).
Het karakter van deze procedure: een voorlopige voorziening
5. Uitgangspunt van de wet is dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort. Dat staat in artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met andere woorden: het besluit blijft van kracht, ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. De mogelijkheid daarvoor is geregeld in artikel 8:81 van de Awb. In dat artikel staat dat als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De verzoeker moet dus redenen hebben die maken dat hij de beslissing op het bezwaar niet kan afwachten en die een uitzondering op de hoofdregel dat het bezwaar de uitvoering van het besluit niet schorst, rechtvaardigen. Een voorlopige voorziening heeft – zoals de term al zegt – het karakter van een tussenmaatregel, in afwachting van de bodemzaak (in dit geval de beslissing op bezwaar). De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt, is dus voorlopig van aard en de rechtbank die in een later stadium in een eventuele bodemprocedure over de zaak beslist, is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
6. Als sprake is van onverwijlde spoed, zal de voorzieningenrechter kijken of een – zoals gezegd voorlopig – oordeel is te geven over de vraag of het besluit rechtmatig is. Vervolgens maakt de voorzieningenrechter aan de hand daarvan een belangenafweging, waarbij verschillende elementen worden betrokken, met name:
in hoeverre duidelijk is dat (en in hoeverre valt te beoordelen of) aan het besluit een gebrek kleeft;
- -
in hoeverre dat gebrek naar verwachting te herstellen valt in de beslissing op bezwaar;
- -
of er een onomkeerbare situatie ontstaat als de gevraagde voorlopige voorziening wel of niet getroffen wordt;
- -
hoe groot de mate van spoedeisendheid is.
Bij zo'n belangenafweging moeten alle belangen pro en contra worden afgewogen; als de belangen aan de ene kant groot zijn, moeten de belangen aan de andere kant ook groot zijn om daar tegen op te kunnen wegen.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van onverwijlde spoed zoals hierboven omschreven. Het bestreden besluit is immers op dit moment van kracht en duurt nog voort tot 6 november 2018.
Het voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit
8. Anders dan verzoeker is de voorzieningenrechter niet van oordeel dat het Unierecht, en daarmee artikel 47 van het Handvest, hier van toepassing is. Dat verzoeker zich als gemachtigde bezighoudt met het toetsen van binnenlandse wetgeving en daarop gebaseerde beschikkingen aan direct doorwerkende Unierechtelijke bepalingen, zoals hij stelt, maakt niet dat daarmee het bestreden besluit een Unierechtelijke dimensie krijgt. Het bestreden besluit is gebaseerd op artikel 2:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin de mogelijkheid is neergelegd voor een bestuursorgaan om een gemachtigde te weigeren. Het soort zaken dat die gemachtigde normaal gesproken behandelt, heeft geen invloed op de toepasselijkheid van het Unierecht, dat immers niet door het bestreden besluit ten uitvoer wordt gebracht.
9. Dat betekent dat de stellingen van verzoeker, die verband houden met het Unierecht, niet slagen. Er is dus geen sprake van strijd met artikel 47 van het Handvest en evenmin had verzoeker op grond van Unierechtelijke jurisprudentie hoeven te worden gehoord voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit.
10. Voor zover verzoeker betoogt dat sprake is van strijd met de Awb omdat hij niet is gehoord, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De strekking van de hoorplicht ingevolge artikel 4:8 van de Awb is beperkt. Die bepaling beoogt slechts te waarborgen dat een verificatie van gegevens plaatsvindt. De hoorplicht uit dit artikel heeft geen rechtsbeschermingsfunctie; zij is uitdrukkelijk niet bedoeld als een soort bezwaarprocedure vooraf en is er niet op gericht alle mogelijke aanwezige belangen in kaart te brengen. Met de woorden ‘ter zake’ heeft de wetgever, zo blijkt uit de parlementaire geschiedenis, beoogd tot uitdrukking te brengen dat het niet mag gaan om gegevens die de belanghebbende ooit voor een ander doel heeft verstrekt. Uit de wetsgeschiedenis blijkt verder dat als in strijd met artikel 4:8 is gehandeld, dit gebrek kan worden hersteld in bezwaar (MvT, Parlementaire Geschiedenis Awb, p. 256). Het betoog van verzoeker faalt dus.
11. De voorzieningenrechter vindt verder dat in het bestreden besluit voldoende is gemotiveerd waarom verzoeker wordt geweigerd als gemachtigde. Verzoeker was gewaarschuwd (met de brief van 15 juni 2018) voor de gevolgen als hij de belastingdienst opnieuw met beledigende, intimiderende of bedreigende teksten zou confronteren. Hij heeft dat in de in punt 3 genoemde schriftelijke stukken toch opnieuw gedaan. Verzoeker heeft betoogd dat de teksten die in die stukken zijn vervat, het besluit tot weigering niet kunnen dragen, maar de voorzieningenrechter is het daar niet mee eens. De toonzetting, bewoordingen en materiële inhoud van de brieven (die de voorzieningenrechter hier niet zal vermelden, maar die partijen genoegzaam bekend zijn) rechtvaardigt zonder meer dat aan de waarschuwing gevolg werd gegeven. Gezien de uitgebreide voorgeschiedenis, die gekenmerkt wordt door een sterk verslechterde verstandhouding, waarin verzoeker met regelmaat teksten aan (medewerkers van de) belastingdienst stuurde die als beledigend en intimiderend kunnen worden gekwalificeerd, kwam ook de waarschuwing niet uit de lucht vallen.
12. Het verzoek wordt, nu het bestreden besluit niet onrechtmatig is, afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
13. Tijdens de zitting heeft de voorzieningenrechter aan verzoeker gevraagd wat hij zelf vond van de hele situatie en van de teksten die hij, gezien de stukken in het dossier, aan (medewerkers van de) belastingdienst heeft geschreven. Verzoeker heeft daarop geantwoord dat hij zelf ook niet gelukkig is met het feit dat hij dat soort teksten heeft geschreven, maar dat het voor hem soms lastig is om de frustratie die hij koestert, niet te uiten via het toetsenbord. Verzoeker heeft de uitdrukkelijke wens uitgesproken om in gesprek te gaan met de belastingdienst over de verstandhouding en over hoe die kan verbeteren. Ook de belastingdienst heeft gezegd dat zij bereid is om het gesprek met verzoeker daarover aan te gaan. De voorzieningenrechter hoopt dat de hoorzitting in de bezwaarfase in deze zaak wordt benut door partijen om daadwerkelijk met elkaar het gesprek aan te gaan. Hoe slecht de verstandhouding ook is (geweest), partijen moeten uiteindelijk met elkaar verder, in elk geval vanaf het moment dat de huidige weigeringsperiode eindigt. Het is – zo beaamden beide partijen tijdens de zitting – in ieders belang dat dat op een zo ordentelijk en beschaafd mogelijke manier gebeurt. Zowel de medewerkers van de belastingdienst als verzoeker zelf hebben last van de manier waarop het nu gaat. Daarom geeft de voorzieningenrechter partijen uitdrukkelijk in overweging om het gesprek op een open manier met elkaar aan te gaan, waarvoor tijdens de zitting al een aanzet lijkt te zijn gegeven.
De conclusie en de proceskosten
14. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorzien in af.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Lie, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 september 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.