Rb. Dordrecht, 22-01-2009, nr. 11/500505-05, 11/712090-08, 11/712356-08
ECLI:NL:RBDOR:2009:BH0649
- Instantie
Rechtbank Dordrecht
- Datum
22-01-2009
- Zaaknummer
11/500505-05, 11/712090-08, 11/712356-08
- LJN
BH0649
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDOR:2009:BH0649, Uitspraak, Rechtbank Dordrecht, 22‑01‑2009; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 22‑01‑2009
Inhoudsindicatie
Rechtbank bestraft beroving benzinestation en het doen van een valse aangifte met gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. Voorwaardelijk deel is bedoeld om hulpverlening mogelijk te maken. Politie niet ontvankelijk verklaard in vordering als benadeelde partij, omdat politie in de uitoefening van haar wettelijke taken niet kan worden aangemerkt als benadeelde van de valse aangifte.
Partij(en)
RECHTBANK DORDRECHT
Sector strafrecht
parketnummers: 11/500505-08 [P], 11/712090-08 (ttzgev) en 11/712356-08 (ttzgev)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 januari 2009
in de strafzaken tegen
[naam],
geboren 1984,
wonende te [adres en woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Rijnmond - HvB De IJssel, te Krimpen aan den IJssel.
Raadsman mr.drs. J.M. Walls, advocaat te Dordrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 januari 2009, waarbij de officier van justitie mr. D. van der Sluis en de verdachte en de raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de benadeelde partij.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd. De rechtbank heeft de feiten die onder deze parketnummers in de dagvaardingen zijn opgenomen, van een doorlopende nummering voorzien. Zij zal die nummering in dit vonnis aanhouden
2. De tenlasteleggingen
De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: een medewerker van een benzinestation heeft gedwongen een geldbedrag af te geven
Feit 2: een ruit van een deur heeft vernield
Feit 3: een valse aangifte heeft gedaan.
3. De voorvragen
De dagvaardingen voldoen aan alle wettelijke eisen en zijn dus geldig.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 1 is de officier van justitie van oordeel dat niet bewezen is dat verdachte de medewerker van het benzinestation heeft gedwongen het geldbedrag aan hem af te geven, zodat verdachte zou moeten worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde afpersing. Zij acht wel bewezen dat verdachte het geldbedrag zelf heeft weggenomen, nadat hij de medewerker heeft bedreigd, zoals dit subsidiair ten laste is gelegd. De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangifte van de medewerker van het benzinestation, de verklaring van verdachte dat hij de medewerker wilde doen geloven dat hij een wapen bij zich had, en de bevindingen van verbalisant Zwijnenburg die de beelden van de beveiligingscamera van het benzinestation heeft bekeken.
Voor het bewijs van feit 2 baseert de officier van justitie zich op de aangifte namens de benadeelde woningstichting. Woonbron en de verklaringen van de zussen en de moeder van verdachte.
Ten aanzien van feit 3 baseert de officier van justitie zich op de door verdachte gedane aangifte, zijn verklaring daarna dat die aangifte vals was én de verklaring van de benadeelde partij.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman vrijspraak bepleit van de primair ten laste gelegde afpersing, omdat hij het eens is met het standpunt van de officier van justitie dat er geen bewijs is dat verdachte de medewerker van het benzinestation heeft gedwongen om geld aan hem af te geven.
Wat betreft de subsidiair ten laste gelegde diefstal heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte weliswaar een geldbedrag heeft weggenomen, maar dat dit niet gepaard is gegaan met geweld of bedreiging met geweld. Dit zou ook blijken uit de verklaring van de medewerker van het benzinestation dat hij besloot mee te werken, conform de voor hem geldende richtlijn, en dat hij daarom het geld aan verdachte heeft gegeven. Volgens de raadsman zou daarom hooguit diefstal bewezen kunnen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman vrijspraak bepleit, omdat de ruit al kapot was en het niet mogelijk is om een kapotte ruit opnieuw te vernielen.
Over feit 3 heeft de raadsman geen opmerkingen gemaakt, omdat verdachte dit feit heeft toegegeven.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 2:
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van dit feit, omdat zij op grond van de inhoud van de wettige bewijsmiddelen er niet van overtuigd is geraakt dat verdachte de opzet heeft gehad om de ruit van de voordeur van de woning aan de [straatnaam] in Dordrecht te vernielen. Wanneer er sprake is van twijfel, dan dient dit in het voordeel van de verdachte te worden uitgelegd en moet vrijspraak volgen.
Feit 1:
Aangever [naam] heeft tegenover de politie verklaard dat hij medewerker is bij de benadeelde Total Station in Dordrecht en dat hij op 15 oktober 2008 daar aan het werk was. Omstreeks 06.20 uur die dag stond er een man bij de balie en hij hoorde dat die man zei: "Ik wil je geld" of "Ik moet je geld".
Aangever zag dat de man zijn rechterhand in zijn rechterjaszak deed en daarmee liet zien dat hij daar een wapen had. Met dat "wapen" wees hij in de richting van aangever. Aangever hoorde de man op een agressieve toon zeggen: "Ik wil je geld nu". Aangever zag en merkte dat de overvaller agressief werd en hij werd bang daardoor. Aangever deed vervolgens de kassa open en haalde daar geld uit. Hij deed het geld in een Total tasje en hij voelde dat de man het tasje met geld uit zijn handen trok. Aangever heeft verklaard dat het geld, een bedrag van ongeveer 300 euro, toebehoorde aan Total en dat er geen recht of toestemming is gegeven (de rechtbank begrijpt: "om dit feit te plegen").
Verdachte heeft tijdens de voorgeleiding bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op 15 oktober 2008 te Dordrecht geld heeft gestolen bij Total Station.
Tegenover de politie heeft verdachte verklaard dat hij tegen de jongen die achter de balie stond heeft gezegd dat hij geld nodig had en dat hij het moest geven. Toen hij om geld vroeg zat zijn rechterhand in zijn jaszak. Verdachte heeft verklaard dat hij zijn hand in zijn zak deed toen de jongen achter de balie ging en dat hij wilde dat die jongen dacht dat hij iets bij zich had, een mes of zo. Verdachte bleef tegen de jongen roepen dat hij het snel moest doen. De jongen haalde geld uit de kassa en verdachte kreeg het geld in een tas van Total.
Op grond van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte een medewerker van een benzinestation door bedreiging met geweld heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, zoals dit primair ten laste is gelegd. De rechtbank vindt dat er sprake is geweest van afpersing, omdat de medewerker onder dwang van verdachte het geld uit de kassa heeft gehaald en in het tasje heeft gestopt, dat daarna aan verdachte is overhandigd.
De verweren van verdachte en de raadsman
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op een normale manier om geld heeft gevraagd en dat de medewerker dat vervolgens aan hem heeft gegeven. Hij heeft niet de bedoeling gehad om de medewerker van het benzinestation bang te maken. De verklaring tegenover de politie dat hij zijn hand in zijn zak had gedaan om de medewerker te laten denken dat hij een wapen bij zich had zou hij onder druk van de politie hebben afgelegd.
De officier van justitie heeft gesteld dat van ongeoorloofde druk van de politie niet is gebleken en dat de door verdachte bij de politie afgelegde verklaringen worden ondersteund door de inhoud van de door haar aangevoerde wettige bewijsmiddelen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen aanwijzingen in het dossier dat verdachte zijn verklaringen bij de politie niet in vrijheid heeft afgelegd, omdat er ongeoorloofde druk zou zijn uitgeoefend door de verhorende verbalisanten. Op essentiële onderdelen worden de verklaringen van verdachte bij de politie immers ondersteund door de inhoud van wettige bewijsmiddelen, zoals de hierboven weergegeven aangifte, maar ook door foto 004 in het proces-verbaal van politie.
Op deze foto, een print van de beelden van de beveiligingscamera van het benzinestation, is te zien dat verdachte zijn rechterhand in zijn rechterjaszak heeft -op zodanige wijze dat voor aangever zichtbaar is dat de jas ter hoogte van deze hand naar buiten stulpt- en, licht voorovergebogen in de richting van de medewerker van het benzinestation wijst. Deze foto is ter terechtzitting aan verdachte getoond en verdachte heeft bevestigd dat hij degene is die op de foto is te zien.
Het verweer van de raadsman dat de diefstal niet gepaard is gegaan met geweld of bedreiging met geweld wordt door de rechtbank verworpen, op grond van de inhoud van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen. Ook de omstandigheid dat de medewerker van het benzinestation besloot om mee te werken en dat hij daarom het geld aan verdachte heeft gegeven brengt de rechtbank niet op andere gedachten. Aangever heeft immers verklaard dat hij geen risico wilde lopen of verdachte nu wel of geen wapen had en dat hij daarom besloot conform de richtlijnen mee te werken met de overvaller.
Feit 3:
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een valse aangifte heeft gedaan, op grond van de inhoud van de volgende wettige bewijsmiddelen:
- -
de bekennende verklaring van verdachte
- -
de aangifte van verdachte
- -
de verklaring van benadeelde partij.
Op grond van het bepaalde in artikel 359, lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, volstaat de rechtbank ten aanzien van dit feit met een opgave van de bewijsmiddelen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
- 1.
(primair)
op 15 oktober 2008 te Dordrecht met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (van ongeveer 300 euro), toebehorende aan Total Station, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
- -
tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: "Ik wil je geld" of "Ik moet je geld" en
- -
met een hand in zijn jaszak heeft doen voorkomen alsof hij in die jaszak een wapen had en
- -
tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: "Ik wil je geld nu"
3.
op 30 september 2008 te Dordrecht aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar ten overstaan van B. Bakker, agent van politie Zuid-Holland-Zuid opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van poging tot doodslag dan wel mishandeling en bedreiging.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 is de rechtbank van oordeel dat de onder het 1e gedachtestreepje omschreven handeling "het binnengaan van voornoemd Total Station" niet kan worden aangemerkt als een feitelijke omschrijving van de bewezen verklaarde "bedreiging met geweld". Dit deel van de bewezenverklaring is daarom door de rechtbank doorgehaald.
Wat betreft het laatste gedachtestreepje in de tenlastelegging van feit 1 is de rechtbank van oordeel dat de omschreven feitelijke handeling "het uit handen van die [slachtoffer] trekken" niet strookt met de bewezen verklaarde afgifte van het geldbedrag. Ook dit deel van de bewezenverklaring is daarom door de rechtbank doorgehaald.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
- 1.
(primair)
AFPERSING
- 3.
AANGIFTE DOEN DAT EEN STRAFBAAR FEIT GEPLEEGD IS, WETENDE DAT HET NIET GEPLEEGD IS.
6. De strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft aangevoerd dat de reclassering in 2004 heeft geadviseerd verdachte neurospychologisch en neurologisch te onderzoeken en dat dit nog steeds niet is gebeurd. Verdachte zou volgens de reclassering op zwakbegaafd niveau functioneren. De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte daardoor sterk verminderd toerekeningsvatbaar is te achten.
Wat hier ook van zij, daarmee is niet gesteld dat verdachte van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan was verstoken toen hij de bewezen verklaarde feiten pleegde. De rechtbank heeft daar uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de inhoud van de processtukken ook geen aanwijzingen voor gekregen.
De rechtbank is van oordeel dat er geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De strafoplegging
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van wat zij bewezen heeft geacht, te weten de diefstal onder bedreiging met geweld, de vernieling van een ruit en het doen van een valse aangifte, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk deel van de straf zou de bijzondere voorwaarde moeten worden gekoppeld dat verdachte zich moet gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een fors lagere gevangenisstraf bepleit, met een voorwaardelijk deel.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan, evenals op grond van de persoon en persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de vroege ochtend van 15 oktober 2008 een medewerker van een benzinestation beroofd van een geldbedrag van ongeveer 300 euro. Verdachte bedreigde de medewerker door met zijn hand in zijn jaszak te doen alsof hij een wapen bij zich had. De medewerker wilde geen risico nemen en besloot conform de instructies mee te werken en het geld uit de kassa te halen.
Het spreekt voor zich dat een op deze manier uitgevoerde beroving voor de medewerker van het benzinestation een bijzonder angstige ervaring moet zijn geweest. Dat verdachte in werkelijkheid geen wapen bij zich had maakt dit niet anders. Verdachte heeft er kennelijk in het geheel niet bij stilgestaan wat voor een impact de beroving zou hebben. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om op deze manier snel aan geld te komen.
Gebruikelijk worden voor dit soort berovingen gevangenisstraffen van 2 tot 21/2 jaar opgelegd en ook de door verdachte gepleegde beroving rechtvaardigt op zich de oplegging van zo'n langdurige gevangenisstraf.
Daarnaast heeft verdachte een valse aangifte gedaan bij de politie, waardoor de politie is misleid en ten onrechte opsporingshandelingen heeft moeten verrichten. Bovendien was een direct gevolg van de valse aangifte dat een onschuldige gedurende een aantal dagen heeft vastgezeten. De rechtbank vindt misleiding van de justitiële autoriteiten een ernstig feit, zeker wanneer dat tot gevolg heeft dat onschuldigen worden getroffen. Een forse bestraffing voor dit feit is dan ook zeker op zijn plaats.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder acht geslagen op de rapportage van de reclassering van 23 december 2008 en op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie. Hieruit blijkt dat verdachte in het verleden eerder door de strafrechter is veroordeeld voor diefstal met geweld en afpersing.
Omdat dit geruime tijd geleden is en verdachte in de afgelopen jaren niet voor misdrijven met justitie in aanraking is gekomen, zal de rechtbank het strafverleden van verdachte niet als een strafverzwarende omstandigheid laten meewegen bij de uiteindelijke strafoplegging.
In de persoon van verdachte, zoals weergegeven in het voorlichtingsrapport van de reclassering, zijn jeugdige leeftijd daaronder begrepen, vindt de rechtbank aanleiding om te volstaan met een gevangenisstraf van 24 maanden.
In het rapport van de reclassering komt daarnaast duidelijk naar voren dat hulpverlening noodzakelijk is om terugval in middelengebruik te voorkomen. Zonder hulpverlening wordt de kans op herhaling hoog geacht. De reclassering heeft daarom geadviseerd verplicht reclasseringscontact op te leggen.
De rechtbank kans zich vinden in het advies van de reclassering, gelet op de onderbouwing daarvan, en om de hulpverlening mogelijk te maken zal zij een gedeelte van de straf voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijk deel is tevens bedoeld om verdachte er van te doordringen dat hij in de toekomst geen strafbare feiten meer moet plegen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd moet gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering. Gelet op de ernst van de gepleegde feiten ziet de rechtbank geen ruimte voor een lichtere straf, zoals door de verdediging is bepleit.
8. De benadeelde partij
De benadeelde partij regiopolitie Zuid-Holland-Zuid vordert een schadevergoeding van Eur 1091,65 voor feit 3.
De rechtbank is van oordeel dat de politie in de uitoefening van haar wettelijke taken niet kan worden aangemerkt als benadeelde van het onder 3 bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
9. De wettelijke voorschriften
10. De beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 2 ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
- -
verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- -
spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- -
verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5 vermelde strafbare feiten oplevert;
- -
verklaart verdachte strafbaar;
- -
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- -
bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- *
omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- *
omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- -
stelt als bijzondere voorwaarde:
- *
dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens BoumanGGZ, ook als dit inhoudt het volgen van een (ambulante) behandeling en/of therapie voor verdachtes problematiek, voor zover en voor zolang die instelling dit (binnen de grenzen van de proeftijd) noodzakelijk acht;
- -
draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- -
bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Feit 3:
- -
verklaart de benadeelde partij regiopolitie Zuid-Holland-Zuid niet-ontvankelijk in haar vordering;
- -
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Duinhof, voorzitter, mr. E. van Schouten en mr. E.H. van der Steeg, rechters, in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 januari 2009.
Mr. Van der Steeg is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
- (11/500505-08)
hij op of omstreeks 15 oktober 2008 te Dordrecht met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (van ongeveer 300 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Total Station , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte,
- -
voornoemd Total Station is binnen gegaan en/of
- -
tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: "Ik wil je geld" of "Ik moet je geld" en/of
- -
met een hand in zijn jaszak heeft doen voorkomen alsof hij in die jaszak een wapen had en/of
- -
tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: "Ik wil je geld nu" en/of
- -
een tas waarin die [slachtoffer] voornoemd geldbedrag, althans enig goed, had gestopt, uit handen van die [slachtoffer] heeft getrokken;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 oktober 2008 te Dordrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag (van ongeveer 300 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Total Station, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte,
- -
genoemd Total Station is binnen gegaan en/of
- -
tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: "Ik wil je geld" of "Ik moet je geld" en/of
- -
met een hand in zijn jaszak heeft doen voorkomen alsof hij in die jaszak een wapen had en/of
- -
tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: "Ik wil je geld nu" en/of
- -
een tas waarin die [slachtoffer] voornoemd geldbedrag, althans enig goed, had gestopt, uit handen van die [slachtoffer] heeft getrokken;
- (11/712090-08)
hij op of omstreeks 29 augustus 2008 te Dordrecht opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een (voor)deur, van een perceel gelegen aan de [straatnaam], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan woningstichting Woonbron, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door (krachtig) tegen/op die ruit te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen, althans die ruit stuk te maken;
- (11/712356-08)
hij op of omstreeks 30 september 2008 te Dordrecht aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar ten overstaan van [naam], agent van politie Zuid-Holland-Zuid opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van poging tot doodslag dan wel mishandeling en/of bedreiging.
Parketnummers: 11/500505-08, 11/712090-08 en 11/712356-08
Vonnis d.d. 22 januari 2009