Rb. Rotterdam, 08-02-2007, nr. 258550 / F2 RK 06-733 en 258549 / F2 RK 06-320
ECLI:NL:RBROT:2007:BA0238
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
08-02-2007
- Zaaknummer
258550 / F2 RK 06-733 en 258549 / F2 RK 06-320
- LJN
BA0238
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2007:BA0238, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 08‑02‑2007; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 08‑02‑2007
Inhoudsindicatie
draagmoederschap
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Meervoudige kamer
Datum uitspraak: 8 februari 2007
Zaak- / Rekestnummer: 258550 / F2 RK 06-733 en 258549 / F2 RK 06-320
Beschikking in de zaken van:
de Raad voor de Kinderbescherming te Rotterdam, hierna: de Raad, verz[gerequestreerde]
tege[gerequestreerde], echtgenoten, belast met het gezag over het staande huwelijk op 1 juni 2005 te Rotterdam geboren kind [kind], gerequestreerden.
In deze zaak zijn belanghebbenden: [X] en echtgenote, [Y].
De procedure
De Raad heeft primair verzocht gerequestreerden te ontheffen van het gezag over genoemd kind en [X] en zijn echtgenote, [Y] te belasten met de voogdij. Dit verzoek heeft de Raad gepaard doen gaan met een verzoek tot ondertoezichtstelling van het kind.
De Raad heeft subsidiair verzocht genoemde dragers van het gezag te ontheffen van het gezag en de voogdij op te dragen aan de voogdijinstelling, Bureau Jeugdzorg, afdeling W. Schrikkerstichting.
De zaak is aanvankelijk behandeld door een enkelvoudige kamer, waarna de zaak is verwezen naar en behandeld door de meervoudige kamer.
De feiten
De geboorte van het kind heeft als volgt plaats gevonden. Nadat gebleken was, dat [X] en zijn echtgenote, [Y], niet langs natuurlijke weg samen een kind konden krijgen, hebben zij met [gerequestreerde] en zijn echtgenote, [gerequestreerde], afgesproken, dat [X] een kind zou verwekken bij de echtgenote van [gerequestreerde], [gerequestreerde], en dat dit kind na de geboorte verder zou gaan verblijven bij [X] en zijn echtgenote om daar verder te worden verzorgd en opgevoed als ware dit kind het kind van laatstgenoemden.
Nadat op vermelde wijze het kind op 1 juni 2005 was geboren, is het inderdaad bij [X] en echtgenote gaan verblijven.
Namens [X] en echtgenote is de Raad verzocht ertoe over te gaan een verzoek in te dienen om het gezag te wijzigen.
Het standpunt van de Raad
De Raad wijst er op, dat er spanningen tussen beide families zijn geweest en is er niet van overtuigd dat deze spanningen niet opnieuw zullen oplaaien. Daarnaast is er bij [X] sprake van een lichte verstandelijke handicap. Ondanks dat [Y] en de directe omgeving mede de zorg over het kind hebben, sluit de Raad niet uit dat er mogelijk in de (nabije) toekomst, wanneer het kind wat ouder wordt en andere behoeften overeenkomstig zijn leeftijd krijgt, [X] niet de zorg kan bieden die noodzakelijk is. De Raad acht in geval van voogdijopdracht aan dhr. en [X] een ondertoezichtstelling noodzakelijk.
De Raad acht subsidiair voogdijopdracht aan een voogdijinstelling een passende oplossing.
De beoordeling
- 1.
Ingevolge artikel 7 van het Verdrag inzake de rechten van het kind heeft het kind, voor zover mogelijk, het recht zijn ouders te kennen en door hen te worden verzorgd.
De rechtbank is van oordeel, dat door bovenvermelde handelwijze van de betrokken volwassenen evenvermeld recht van het kind in wezen niet wordt gerespecteerd. Immers, het kind wordt door de overplaatsing naar het gezin van de verwekker niet verzorgd en opgevoed door zijn moeder, zijnde de vrouw uit wie hij geboren is, op welke verzorging en opvoeding het kind in beginsel recht heeft.
Bovendien brengt de door betrokkenen gevolgde handelwijze mee, dat het kind in de huidige opvoedingssituatie van [X] en echtgenote niet door beide biologische ouders wordt opgevoed, omdat slechts [X] biologische ouder is.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat deze handelwijze, hoezeer daarmee beoogd wordt in het maatschappelijke probleem van kinderloosheid te voorzien, in strijd kan komen met het recht van het kind en derhalve in beginsel moet worden afgekeurd.
Ook is vanuit het belang van het kind beschouwd niet goed in te zien, welk eigen belang een kind erbij zou kunnen hebben om na de geboorte te worden overgeplaatst en (deels) als kind van een ander dan de biologische ouder te gaan fungeren.
De rechtbank acht in verband met het vorenstaande de verzochte ontheffing van de biologische moeder en de juridische vader annex opdracht van de voogdij aan de biologische vader en zijn echtgenote een oneigenlijke toepassing van deze procedure.
- 2.
Nu het kind reeds geruime tijd verblijft bij dhr. en [X] is thans een overplaatsing niet meer in zijn belang, zodat de rechtbank uitgaat van zijn verder verblijf daar. De rechtbank acht het hierop gelet en gelet op het bovenstaande, mede gezien de door de Raad geuite zorgen inzake mogelijke toekomstige opvoedingsproblemen, aangewezen, dat het Bureau Jeugdzorg (de William Schrikker Stichting) wordt belast met de voogdij, welke stichting zich ter terechtzitting bereid heeft verklaard dit op zich te nemen. In verband met de voogdij door deze stichting is het verzoek tot ondertoezichtstelling niet meer aan de orde.
De besli[gerequestreerden] van het ouderlijk gezag over [kind], geboren 1 juni 2005 te Rotterdam.
Benoemt tot voogdes over de minderjarige:
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Diemen,
namens Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam.
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Groot, Schröder en Vlaardingerbroek, rechters tevens kinderrechters, in bijzijn van Landman, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift door tussenkomst van een procureur ter griffie van het Gerechtshof te Den Haag.
Door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking; door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.