Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier behorend bij onderzoek 25 TGO37 met het nummer 2013065441, doorgenummerd blz. 1 tot en met blz. 3566
Rb. Midden-Nederland, 15-12-2015, nr. 16.659137-14 (P)
ECLI:NL:RBMNE:2015:8972
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
15-12-2015
- Zaaknummer
16.659137-14 (P)
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2015:8972, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 15‑12‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2017:1544
Uitspraak 15‑12‑2015
Inhoudsindicatie
De rechtbank Midden-Nederland veroordeelt een 41-jarige vrouw uit Culemborg tot een gevangenisstraf van dertien jaar voor de doodslag op Nikki Lawalata en het wegmaken van haar stoffelijk overschot. Op grond van al het bewijsmateriaal in het strafdossier concludeert de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte zich op 31 augustus 2013 in de woning van haar ex-vriend in Almere schuldig heeft gemaakt aan de doodslag op het slachtoffer door haar te verwurgen. Vervolgens heeft verdachte het stoffelijk overschot weggevoerd naar de Torenvalkweg in Lelystad en daar neergelegd en achtergelaten. Het slachtoffer was de nieuwe vriendin van de ex-vriend van verdachte. Jaloezie lijkt het motief te zijn geweest voor deze brute en gewelddadige daad. Alles wijst erop dat verdachte het niet kon verkroppen dat het slachtoffer de droomvrouw van haar ex-vriend was en verdachte het contact met haar ex-vriend aan het verliezen was. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een schokkend strafbaar feit waarbij Nikki Lawalata het hoogste rechtsgoed, het leven, is ontnomen. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank in het bijzonder rekening gehouden met het feit dat verdachte geen openheid van zaken heeft willen geven en de familie daarmee met veel vragen achterlaat. Daarnaast heeft verdachte volhard in haar beschuldiging tegen haar ex-vriend, waarvoor geen onderbouwing is geleverd. De voorlopige hechtenis van de verdachte was eerder door het gerechtshof opgeheven. De rechtbank heeft bij de veroordeling de gevangenneming van de verdachte bevolen.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.659137-14 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 15 december 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1974] te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende te [woonplaats] , [adres] .
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 14 april 2015, 19 mei 2015, 30 november 2015 en 1 december 2015. Op de twee laatstgenoemde data is de zaak inhoudelijk behandeld. Daarbij is de verdachte verschenen, bijgestaan door mr. G.I. Roos en mr. J.B. van Faassen, beiden advocaat te Almere.
Mr. Roos heeft hoofdzakelijk het woord gevoerd in de strafzaak tegen verdachte. Daarom zal in het vonnis worden gesproken over “de raadsman”, waarmee mr. Roos wordt bedoeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van officier van justitie mr. M. Kamper en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.
2. DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 31 augustus 2013 tot en met 04 september 2013 te Almere, althans in Nederland, opzettelijk (en met voorbedachte rade) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft zij, verdachte, opzettelijk (en met voorbedachte rade)
- met een (glazen) karaf/vaas, althans een soortgelijk voorwerp, op/tegen het hoofd en/of op/in/tegen het gezicht van die [slachtoffer] geslagen en/of
- die [slachtoffer] gewurgd/verwurgd en/of
- tegen de hals(streek) van die [slachtoffer] geschopt,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
2.
zij in of omstreeks de periode van 31 augustus 2013 tot en met 04 september 2013 te Almere en/of Lelystad, althans in Nederland, het lijk van [slachtoffer] heeft/hebben begraven en/of verbrand en/of vernietigd en/of verborgen en/of weggevoerd en/of weggemaakt met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen door
- het vervoeren van dat lijk vanaf de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] naar het bosgebied, althans het buitengebied, aan de Torenvalkweg te Lelystad, althans het gemeentegebied van Lelystad en/of
- het neerleggen (op de buik/maag) van dat lijk in dat/het bosgebied, althans het buitengebied aan de Torenvalkweg te Lelystad, althans het gemeentegebied van Lelystad, en/of
- het afdekken/bedekken van dat lijk met gras en/of takken en/of riet en/of zand/aarde.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten.
De verdachte wordt daardoor niet in haar verdediging geschaad.
3. DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
De raadsman heeft primair aangevoerd dat in deze zaak sprake is van een schending van de belangen van verdachte in die mate dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. De raadsman heeft daartoe naar voren gebracht dat:
- er sprake is van ernstige vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek. Verdachte verklaart dat zij zich bij het schoonmaken van de badkamer mogelijk aan een tegeltje heeft gesneden en dat er daardoor bloed van haar op de muur van de badkamer terecht is gekomen. De tegelscherven die in de badkamer op de grond lagen komen echter in het forensisch onderzoek nergens meer voor. Kennelijk zijn de scherven niet nader onderzocht, waardoor de (ontlastende) verklaring van verdachte niet meer kan worden geverifieerd;
- de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] in april 2015 is geseponeerd, terwijl het politieonderzoek toen nog in volle gang was. Het Openbaar Ministerie weigert om aan te geven waarom de zaak tegen de medeverdachte is geseponeerd en de zaak tegen verdachte niet. Het Openbaar Ministerie heeft hierdoor gehandeld in strijd met de beginselen van een goede procesorde en in het bijzonder in strijd met het gelijkheidsbeginsel en het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging;
- er in het onderzoek veel zaken onduidelijk zijn gebleven. Zo is de mobiele telefoon van het slachtoffer nog steeds verdwenen, is er in de auto van het slachtoffer DNA van een onbekende vrouw gevonden en is het tijdstip van het overlijden van het slachtoffer ondanks entomologisch onderzoek onduidelijk gebleven;
- veel stukken pas in een (zeer) laat stadium door het Openbaar Ministerie aan het dossier zijn toegevoegd. De verdediging is daarbij keer op keer achtergesteld bij de rechtbank, de rechter-commissaris en de medeverdachte.
De verdediging is van mening dat verdachte hierdoor geen eerlijk proces heeft gehad overeenkomstig artikel 6 van het EVRM en dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.
De raadsman heeft subsidiair - indien de rechtbank het Openbaar Ministerie ontvankelijk verklaart - verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden in afwachting van de beslissing van het Hof Arnhem-Leeuwarden in de door de verdediging ingestelde procedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) naar aanleiding van het seponeren van de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] . De raadsman heeft dit verzoek ingediend op vrijdag 27 november 2015.
De rechtbank verwerpt het primaire verweer van de raadsman. Dat de tegeltjes dan wel de scherven die in de badkamer lagen niet nader zijn onderzocht kan niet leiden tot de conclusie dat daardoor is gehandeld in strijd met de beginselen van een goede procesorde. Het Openbaar Ministerie heeft door dit onderzoek achterwege te laten haar recht op vervolging niet verspeeld. Dat geldt ook voor het feit dat er zaken in het onderzoek onduidelijk zijn gebleven en het feit dat bepaalde stukken laat aan het dossier zijn toegevoegd. De zaak moet worden beoordeeld op basis van de resultaten van het onderzoek, zoals deze thans in het dossier zijn opgenomen. De stukken zijn niet dusdanig laat aangeleverd dat aan het recht op een eerlijk proces tekort is gedaan.
Voor wat betreft het vervolgen van een (mede)verdachte door het Openbaar Ministerie geldt het opportuniteitsbeginsel. Het Openbaar Ministerie is in beginsel vrij in haar keuze om iemand al dan niet te vervolgen. Dat het Openbaar Ministerie heeft besloten om de zaak tegen de medeverdachte te seponeren kan niet leiden tot de conclusie dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Daar komt bij dat de zaak tegen verdachte en de zaak tegen de vermeende medeverdachte, ondanks dat deze zaken veel met elkaar te maken hebben, los van elkaar staan.
De rechtbank is gelet op al het bovenstaande van oordeel dat hetgeen de raadsman heeft aangevoerd de ontvankelijkheid van de officier van justitie niet raakt en zij stelt dan ook vast dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging.
De rechtbank ziet geen reden om de behandeling van de zaak tegen verdachte aan te houden in afwachting van de uitkomst van de door de verdediging ingestelde artikel 12 Sv procedure naar aanleiding van de in april 2015 in de zaak tegen de medeverdachte genomen sepotbeslissing. De rechtbank wijst het subsidiaire verzoek van de raadsman af.
De rechtbank heeft tot slot vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1 en 2 aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen in die zin dat verdachte zich in de periode van 31 augustus 2013 tot en met 4 september 2013 schuldig heeft gemaakt aan doodslag op [slachtoffer] door middel van de onder feit 1 genoemde handelingen en aan het wegmaken van het lijk van [slachtoffer] .
De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte vrij te spreken van het onder feit 1 tenlastegelegde voor zover dit feit ziet op het plegen van de daarin genoemde handelingen met voorbedachte raad. Nu niet duidelijk is geworden of deze handelingen al dan niet na kalm beraad en rustig overleg hebben plaatsgevonden kan de voorbedachte raad en daarmee de moord op [slachtoffer] niet worden bewezen gelet op de huidige eisen die daaraan door de Hoge Raad worden gesteld.
De officier van justitie heeft voornoemde standpunten nader verwoord in het ter zitting overgelegde schriftelijke requisitoir.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs in het dossier niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van de aan verdachte onder 1 ten laste gelegde moord dan wel doodslag op [slachtoffer] .
De verdediging heeft zich voor wat betreft een bewezenverklaring van het aan verdachte onder feit 2 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft voornoemde standpunten nader verwoord in de ter zitting overgelegde pleitnota.
Het oordeel van de rechtbank1.
De rechtbank overweegt omtrent een bewezenverklaring van de aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten als volgt.
Aantreffen stoffelijk overschot [slachtoffer] en de doodsoorzaak
Op zondag 1 september 2013 komt bij de politie de melding binnen van de vermissing van [slachtoffer] (hierna te noemen: [slachtoffer] ). [slachtoffer] werd vermist sinds zaterdag 31 augustus 2013 omstreeks 15.00 uur.2.
Uit de historische printgegevens van de telefoon van [slachtoffer] met nummer [telefoonnummer] volgt dat deze telefoon vanaf 30 augustus 2013 om 18.01 uur tot en met 31 augustus 2013 om 18.01 uur de zendmast aan de Neptunussingel in Almere aanstraalt.3.De Neptunussingel ligt in het verlengde van de Poseidonsingel en in de nabije omgeving van de woning van haar vriend [medeverdachte] (hierna te noemen: [medeverdachte] ) aan de [adres] in [woonplaats] .4.Op 30 augustus 2013 om 22.00 uur komt er nog een gesprek binnen op de telefoon van [slachtoffer] afkomstig van [A] , welk gesprek wordt beantwoord.5.Op 31 augustus 2013 in de ochtend stuurt [slachtoffer] nog vier WhatsApp berichten naar [A] , te weten om 07.29.38 uur, om 07.29.56, om 07.30.23 uur en om 07.30.40 uur.6.Op 31 augustus 2013 om 11.22 uur wordt door de telefoon van [slachtoffer] nog een smiley verstuurd naar de telefoon van [medeverdachte] .7.Dit is het laatste gebruik van de telefoon van [slachtoffer] . Er wordt na dit tijdstip door verschillende mensen via de mobiele telefoon van [slachtoffer] geprobeerd contact met haar te krijgen, maar [slachtoffer] reageert nergens meer op. Op 31 augustus 2013 om 18.34 uur is het toestel van [slachtoffer] uit het netwerk gegaan.8.
Taalkundige dr. F. van der Houwen heeft onderzoek gedaan naar de laatste vier met de telefoon van [slachtoffer] verstuurde WhatsApp berichten en de smiley. Van der Houwen komt tot de conclusie dat het waarschijnlijk tot heel waarschijnlijk is dat [slachtoffer] de vier berichten aan [A] zelf heeft geschreven. Zij kan geen uitspraak doen over de smiley, omdat dit maar één stijlkenmerk betreft. Van der Houwen merkt daarbij op dat de smiley niet inconsistent is met de stijl van [slachtoffer] in haar interactie met [medeverdachte] .9.
Op 4 september 2013 wordt op de Torenvalkweg in Lelystad in de greppel tussen de berm en de bosschages een stoffelijk overschot gevonden.10.Alleen de voeten, een stukje van een arm, een stukje van de onderrug en een gedeelte van het haar waren zichtbaar.11.Het stoffelijk overschot was afgedekt met gras. Door de forensisch onderzoekers werd, gezien de aanwezige sporen, vastgesteld dat het slachtoffer aan haar handen dan wel armen in de afwateringssloot was gesleept. Het slachtoffer lag op haar buik.12.
DNA-verwantschapsonderzoek wijst uit dat van elk van de vijftien vergeleken loci van het DNA-profiel van het slachtoffer ten minste één DNA-kenmerk gelijk is aan een DNA-kenmerk van het desbetreffende locus in het DNA-profiel van [moeder] , zijnde de biologische moeder van [slachtoffer] , terwijl het tweede DNA-kenmerk gelijk is aan een DNA-kenmerk van het desbetreffende locus in het DNA-profiel van [vader] , zijnde de biologische vader van [slachtoffer] . Dit past bij een verwantschap van een kind en de twee biologische ouders. Dit betekent dat het slachtoffer een biologische dochter van
[moeder] en [vader] kan zijn. De kans op de verkregen autosomale DNA-profielen is meer dan één miljard keer groter wanneer het slachtoffer een biologische dochter van beide genoemde personen is dan wanneer het slachtoffer niet aan beide genoemde personen verwant is. Het verwantschapsonderzoek leidt tot de conclusie dat het slachtoffer de vermiste [slachtoffer] kan zijn.13.
Bij sectie op het lichaam worden inwendig in de hals bloeduitstortingen vastgesteld. Deze bloeduitstortingen zijn bij leven ontstaan ten gevolge van inwerking van uitwendig mechanisch (samen)drukkend geweld op de hals, zoals in het kader van manuele strangulatie (verwurging), botsend geweld (zoals door slaan/schoppen) of een combinatie van deze kan ontstaan. Het intreden van de dood kan goed worden verklaard op grond van verwikkelingen (verstikking) als gevolg van dit ingewerkt uitwendig geweld op de hals.14.Bij postmortaal radiologisch onderzoek werd ter plekke van het neusbot een breuk/onderbreking gezien. Deze mogelijke breuk in het benig deel van het neustussenschot kan duiden op een recent of in het verleden bij leven doorgemaakte breuk als gevolg van ingewerkt uitwendig mechanisch stomp geweld, maar kan ook duiden op een postmortaal verschijnsel.15.Niet gesteld wordt dat deze breuk moet worden toegeschreven aan geweldsinwerking vlak voor de dood. De geconstateerde letsels ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch stomp geweld, zoals door slaan en vallen kan ontstaan, hebben (zeer waarschijnlijk) geen rol van betekenis gespeeld bij het intreden van de dood.16.
De rechtbank stelt op grond van het voornoemde vast dat [slachtoffer] in de periode van
31 augustus 2013 tot en met 4 september 2013 door verwurging om het leven is gekomen.
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat zij vroeg op zaterdagochtend 31 augustus 2013 op haar mobiele telefoon een bericht van [medeverdachte] kreeg, de man met wie zij een seksuele relatie had gehad en met wie zij op dat moment een vriendschappelijke relatie had. In dat bericht stond iets in de trant van ‘SOS, ik heb je hulp nodig’. Verdachte was naar de woning van [medeverdachte] gegaan. In de woning zag zij in de slaapkamer een persoon op de grond liggen, waarvan zij begreep dat het [slachtoffer] was. Verdachte zag bloed bij het hoofd van [slachtoffer] . [medeverdachte] was vervolgens naar zijn werk gegaan en verdachte was naar huis gegaan. Later die ochtend kreeg zij weer een bericht van [medeverdachte] , waarin stond dat ze de auto van [slachtoffer] , die voor de woning van [medeverdachte] stond, moest verplaatsen. Verdachte was met een rolkoffer naar het huis van [medeverdachte] gegaan. Hierbij had zij mogelijk de gedachte gehad dat het lichaam nog vervoerd moest worden. Ze had in de woning van [medeverdachte] zitten wachten en ze was een paar keer met de koffer naar buiten gelopen naar de auto en weer terug naar de woning. Vervolgens was ze in de auto van [slachtoffer] gestapt en was ze weggereden. Ze had de auto neergezet op de Poseidonsingel en was naar haar eigen auto teruggelopen. Later die avond was ze weer naar de woning van [medeverdachte] gegaan en had ze [medeverdachte] geholpen met het schoonmaken van de woning. Na het schoonmaken hadden ze [slachtoffer] in dekens gerold en hadden ze haar lichaam naar buiten gedragen. Verdachte had het lichaam vastgepakt aan het hoofd en de oksels. Ze hadden [slachtoffer] in de auto van verdachte, een Peugeot 107, gelegd. Daarna waren ze weggereden. Bij de dijk hadden ze alle spullen die ze gebruikt hadden bij het schoonmaken in het water gegooid. Ze waren doorgereden naar de plek waar het lichaam van [slachtoffer] was gevonden, aan de Torenvalkweg. Ze had geholpen met het uit de auto halen van het lichaam en het naast de auto leggen van het lichaam en was daarna weer in de auto gaan zitten.17.
Resultaten uit het politieonderzoek
Uit onderzoek naar de historische printgegevens blijkt dat de telefoon van verdachte met het nummer [telefoonnummer] op 30 augustus 2013 omstreeks 23.00 uur de zendmast aanstraalt op de locatie Lijn Diemen-Ens/Transistorweg in Almere. Daarna straalt de telefoon van verdachte op 31 augustus 2013 op vier tijdstippen, te weten om 13.30 uur, om 14.52 uur, om 15.28 uur en om 17.32 uur, de zendmasten aan op de locaties parkeerplaats Muiderzand/ Muiderweg/IJmeerdijk in Almere en de Lijn Diemen-Ens/Transistorweg/Hoogspanningsmast 46 in Almere. De genoemde zendmasten liggen binnen het bereik van de [adres] in [woonplaats] , zijnde de woning van [medeverdachte] , en worden als eerste aangestraald.18.
Uit dat onderzoek blijkt verder dat er met het genoemde telefoonnummer van verdachte vanaf 19 juli 2013 in totaal 29 keer is gebeld naar het telefoonnummer van [restaurant] in Amsterdam.19.Tijdens dit bellen straalde de telefoon van verdachte drie keer de zendmast Lijn Diemen-Ens/Transistorweg in Almere aan en één keer een zendmast aan de Nieuwmarkt in Amsterdam.20.De Nieuwmarkt grenst aan de [adres] aan welke straat [restaurant] is gelegen.21.
Verdachte heeft bevestigd dat zij meerdere keren naar [restaurant] heeft gebeld en zij gaf daarbij aan dat ze wist dat [restaurant] het restaurant van [slachtoffer] was en dat zij contact zocht met [slachtoffer] .22.
Bij een doorzoeking in de woning van verdachte aan de [adres] in [woonplaats] werd een harde schijf aangetroffen en in beslag genomen voor nader onderzoek.23.Op deze harde schijf bleek een foto te staan van de personenauto, een witte Fiat 500, van [slachtoffer] . De foto was gemaakt op 10 juli 2013 om 09.05 uur met een camera van een mobiele telefoon Apple iPhone 4S.24.Uit de historische printgegevens van de telefoon van verdachte met het nummer [telefoonnummer] blijkt dat haar telefoon op 10 juli 2013 vanaf 08.16 uur tot 21.35 uur nagenoeg de gehele dag de zendmasten aanstraalt op parkeerplaats Muiderzand/Muiderweg/ IJmeerdijk en de Lijn Diemen-Ens/Transistorweg in Almere. Ook wordt er op die dag met het telefoonnummer van verdachte vier keer naar de vaste telefoonlijn van [medeverdachte] gebeld, te weten om 12.24 uur, om 14.01 uur, om 14.40 uur en om 16.04 uur, en wordt er meerdere keren naar het mobiele telefoonnummer van [medeverdachte] gebeld.25.
Bij de doorzoeking in de woning van de zus van verdachte, [B] , aan de [adres] in [woonplaats] , werd een laptop aangetroffen en in beslag genomen voor nader onderzoek.26.Uit een door verdachte en haar zus gevoerd en afgeluisterd telefoongesprek blijkt dat deze laptop afkomstig was van verdachte.27.Op deze laptop werd een (verwijderde) foto gevonden van het paspoort van [slachtoffer] . De foto was gemaakt met een camera van een mobiele telefoon Apple iPhone 4S op 18 juli 2013 om 21.04 uur.28.
Het Nederlands Forensisch Instituut heeft onderzoek verricht aan deze digitale foto’s naar aanleiding van de vraag of deze foto’s gemaakt waren met de telefoon van verdachte, zijnde een iPhone 4S. Om de resultaten van het onderzoek te kunnen evalueren zijn twee hypotheses opgesteld:
1- de foto’s zijn gemaakt met de iPhone 4S van verdachte;
2- de foto’s zijn gemaakt met een willekeurige andere iPhone.
Het onderzoek leidt tot de conclusie dat de bevindingen zeer veel waarschijnlijker zijn als hypothese 1 waar is dan wanneer hypothese 2 waar is.29.
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat zij de foto’s heeft gemaakt. Zij verklaarde dat ze de foto van de auto van [slachtoffer] heeft gemaakt toen zij in haar auto bij de woning van [medeverdachte] stond en zij de auto daar zag staan. De foto van het paspoort van [slachtoffer] had ze gemaakt toen ze in de woning van [medeverdachte] was en ze het paspoort van [slachtoffer] op tafel zag liggen.30.
Er is onderzoek verricht naar (contact)sporen op het lichaam van [slachtoffer] . Bij dat onderzoek is op de linkervoetzool van [slachtoffer] een bloedspoor gevonden.31.DNA-onderzoek aan deze bemonstering levert een DNA-mengprofiel op van minimaal twee vrouwen. De DNA-profielen van zowel [slachtoffer] als verdachte passen in dit mengprofiel.32.De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen vrouw matcht met deze combinatie van afgeleide DNA-kenmerken is kleiner dan één op één miljard.33.
De auto van verdachte, een Peugeot 107 met kenteken [kenteken] , is op sporen onderzocht. Daarbij werden middels een luminolonderzoek bloedsporen gevonden op de zitting van de bestuurdersstoel, op de zitting van de bijrijdersstoel, op de middenconsole en op de onderzijde van de hoedenplank.34.DNA-onderzoek aan de bemonstering van het spoor op de hoedenplank levert een onvolledig DNA-profiel op dat overeenkomt met het DNA-profiel van [slachtoffer] . De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen vrouw matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.35.Onderzoek aan de bemonstering van het spoor op de bijrijdersstoel levert een DNA-mengprofiel op van minimaal vier personen. Hieruit kan een DNA-hoofdprofiel worden afgeleid dat matcht met het DNA-profiel van [slachtoffer] . De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen vrouw matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.36.Onderzoek aan de bemonstering van het spoor op de bestuurdersstoel levert een DNA-mengprofiel op van minimaal drie personen. Het DNA-profiel van [slachtoffer] past in dat DNA-mengprofiel.37.Onderzoek aan de bemonstering van het spoor op de middenconsole levert een DNA-mengprofiel op van minimaal vier personen. De DNA-profielen van verdachte en [slachtoffer] komen overeen met dit mengprofiel.38.
Er zijn vertrouwelijke gesprekken opgenomen in de genoemde Peugeot 107 van verdachte. Op 22 oktober 2013 om 14.23 uur is een gesprek hoorbaar tussen verdachte en haar partner [C] . In dit gesprek zegt verdachte dat ze naar de Kruidvat in Almere Buiten moet om schoonmaakspul te kopen.39.
Diezelfde dag om 17.48 uur zijn er in de auto geluiden te horen die duiden op het spuiten met een bus en het wrijven over een stof.40.
Uit de van verdachte opgevraagde bankgegevens blijkt dat er op 22 oktober 2015 om 17.33 uur voor een bedrag van € 21,49 is gepind bij de Kruidvat in Almere Buiten en dat er voor dat bedrag schoonmaakmiddelen zijn gekocht, te weten de schoonmaakproducten van het merk Beckmann ossengal prewash, vlekkenspray prewash, bloed en eiwit, ossengalzeep en roest en deodorant.41.
Dit leidt tot de conclusie dat de bekleding van de auto kennelijk wordt schoon gemaakt.42.
De woning van [medeverdachte] aan de [adres] in [woonplaats] is ook op sporen onderzocht. Bij dit onderzoek is een grote hoeveelheid kleine bloedspatten aangetroffen.43.De meeste bloedsporen zaten in de badkamer.44.Gezien het sporenbeeld bestaat bij de onderzoekers de indruk dat de badkamer was schoongemaakt.45.Verdachte heeft dit ter zitting ook verklaard.
Bij het luminolonderzoek in de badkamer worden luminescentiereacties gezien op de tegels van de muur recht tegenover de ingang, op de muurtegels aan beide zijden van het raam, op de muurtegels rondom de spiegel en de wasbak en op de badkamervloer.46.De bemonstering van het bloedspoor op de tegelwand in de badkamer levert een DNA-profiel op dat matcht met het DNA-profiel van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen vrouw matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.47.
Tot slot zijn er in het onderzoek getuigen gehoord wier verklaringen wijzen in de richting van de ex van [medeverdachte] . [getuige 1] heeft verklaard dat [medeverdachte] op 1 september 2013, toen ze met de familie in het appartement van de toen nog vermiste [slachtoffer] waren, had gezegd ‘ik heb een ex die heeft gezegd als ik niet gelukkig word[t] dan zal niemand dat ooit met je worden’.48.[getuige 2] heeft verklaard dat [medeverdachte] op die dag heeft gezegd dat zijn ex erachter zou kunnen zitten.49.[medeverdachte] heeft verklaard dat hij op 1 september 2013 had aangegeven dat zijn ex had gezegd ‘ik hoop dat jij de liefde van je leven een keer verliest’.50.
Verklaring verdachte wordt niet ondersteund door feiten uit het onderzoek
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaringen afgelegd. Daarbij valt op dat verdachte ter terechtzitting op meerdere punten anders verklaart dan bij de politie en dat zij ter terechtzitting over dingen verklaart waar zij bij de politie niet eerder over heeft gesproken, dit terwijl verdachte bij de politie tot tien keer toe gedurende vele uren is verhoord. Daar komt bij dat de verklaring van verdachte op meerdere punten in strijd is met de resultaten van het onderzoek door de politie.
De rechtbank constateert in dit verband het volgende:
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij samen met [medeverdachte] op de Torenvalkweg te Lelystad het lichaam van [slachtoffer] uit de auto heeft getild en dat ze het lichaam samen hebben neergelegd. Verdachte had de twee doeken waarin het lichaam was gewikkeld opengeslagen en het lichaam bij de schouders vastgepakt. [medeverdachte] zou het lichaam bij de knieën hebben vastgepakt. Ze hebben het lichaam samen in het gras gelegd en op de buik gerold.51.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zij [medeverdachte] heeft geholpen met het uit de auto tillen van het lichaam, dat ze het lichaam naast de auto hebben neergelegd, dat zij zelf weer in de auto is gaan zitten en dat [medeverdachte] de rest zou hebben gedaan.
De verklaringen van verdachte zijn op dit punt tegenstrijdig. Bovendien strookt geen van haar verklaringen met de bevindingen uit het forensisch onderzoek dat het lichaam, gezien de sporen, aan haar handen/armen de greppel in moet zijn gesleept, zoals hierboven reeds weergegeven.
Nadat het lichaam in de greppel was neergelegd zijn verdachte en [medeverdachte] teruggereden via de weg waar ze vandaan kwamen en aldus via de Larserdreef te Lelystad naar de snelweg A6 en via die snelweg naar Almere, zo verklaart verdachte bij de politie. Verdachte zou [medeverdachte] via dezelfde route als op de heenweg over de Poseidonsingel thuis hebben afgezet.52.Rond 01.00 uur of 02.00 uur waren ze naar de Torenvalkweg gereden en rond 04.00 uur of 05.00 uur waren ze weer teruggereden.
In het onderzoek zijn de beelden van bakkerij Alhambra en JJI Rentray bekeken. Alhambra is gevestigd aan de Poseidonsingel in Almere en de camera’s geven zicht op de Poseidonsingel. De verklaring van verdachte zou betekenen dat zij in de nacht van
31 augustus 2013 op 1 september 2013 twee keer met haar Peugeot 107 over de Poseidonsingel is gereden. De beelden wijzen echter uit dat in die nacht na 01.00 uur slechts eenmaal een voertuig passeert dat gelijkenis vertoont met een Peugeot 107.53.De camerabeelden van Rentray geven zicht op de Torenvalkweg te Lelystad in de richting van Almere en in de richting van Lelystad. De beelden wijzen uit dat omstreeks de door verdachte genoemde tijdstippen tweemaal een auto gelijkend op een Peugeot 107 de Torenvalkweg op rijdt, maar dat beide voertuigen in de richting van Almere rijden. Geen van deze voertuigen noch andere voertuigen rijden over de Torenvalkweg terug.54.
Ter terechtzitting is verdachte met deze bevindingen geconfronteerd. Zij heeft hierop verklaard dat ze niet zijn gekeerd op de Torenvalkweg en vervolgens terug gereden zijn naar de snelweg A6, maar dat ze de Torenvalkweg rechtdoor zijn afgereden en ze pas bij Almere de A6 op zijn gereden. Verdachte heeft dit verschil tussen beide verklaringen ter zitting toegelicht door te stellen dat zij het narijden van de route met de politie zo traumatisch vond dat zij het niet meer wilde meemaken en dat zij toen gelogen heeft dat zij op de Torenvalkweg zijn gekeerd en terug zijn gereden.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij vroeg in de ochtend van 31 augustus 2013 een WhatsApp bericht kreeg van [medeverdachte] dat hij haar hulp nodig had. Ook later die dag had [medeverdachte] haar WhatsApp berichten gestuurd. Ze was na het eerste WhatsApp bericht nagenoeg direct naar de woning van [medeverdachte] gegaan en had het lichaam van [slachtoffer] in de woning zien liggen.
Uit onderzoek naar de telefoon van [medeverdachte] blijkt dat er op 31 augustus 2013 in het geheel geen WhatsApp verkeer heeft plaatsgevonden tussen zijn telefoon en de telefoon van verdachte.55.De unieke nummering van de WhatsApp berichten die in zijn telefoon staan loopt gewoon door, op grond waarvan kan worden vastgesteld dat er geen WhatsApp berichten zijn verwijderd.56.
Onderzoek naar de telefoon van verdachte wijst uit dat er in totaal 42 WhatsApp berichten zijn verwijderd, althans ontbreken, tussen de laatste WhatsApp op 31 augustus 2013 en de eerstvolgende WhatsApp op 2 september 2013.57.
Ter terechtzitting is verdachte met deze bevindingen geconfronteerd. Zij heeft verklaard dat zij en [medeverdachte] in de ochtend van 31 augustus 2013 niet met hun iPhone’s hadden gewhatsappt, maar dat [medeverdachte] met zijn Nokia telefoon een sms-bericht met de roep om hulp naar haar Nokia telefoon had verstuurd. Ze gebruikten deze Nokia telefoons, zodat haar partner niet achter hun relatie zou komen. Ze had de Nokia telefoon aan [medeverdachte] gegeven om te gebruiken toen hij op vakantie ging naar Egypte. Dit zou volgens verdachte verklaren waarom het sms-bericht op de vroege ochtend van 31 augustus 2013 niet gevonden was in de iPhone van [medeverdachte] of in haar iPhone. Verdachte heeft verklaard dat zij haar Nokia-telefoon heeft weggegooid en dat ze niet weet wat [medeverdachte] met de zijne heeft gedaan. Het telefoonnummer van de Nokia kan verdachte zich niet herinneren.
De rechtbank overweegt dat verdachte door de politie ook met de onderzoeksgegevens betreffende de WhatsApp-geschiedenis is geconfronteerd en dat zij zich toen op haar zwijgrecht heeft beroepen. Pas ter zitting komt zij met voornoemde uitleg die verder op geen enkele wijze is onderbouwd. [medeverdachte] heeft bovendien ter zitting als getuige verklaard nooit een Nokia telefoon van verdachte te hebben gekregen.58.Om deze redenen acht de rechtbank de verklaring van verdachte op dit punt niet aannemelijk en niet geloofwaardig.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat zij de auto van [slachtoffer] heeft verplaatst en dat zij op dat moment het lichaam van [slachtoffer] wel had zien liggen in de woning van [medeverdachte] , maar dat zij het lichaam nog niet had aangeraakt. Dit gebeurde pas toen ze op zaterdagavond samen met [medeverdachte] het lichaam van [slachtoffer] in dekens wikkelde en zij het lichaam naar haar auto droegen. Ook heeft zij, toen zij ’s ochtends vroeg in de woning van [medeverdachte] was, geen bloed gezien op de bank en dergelijke, alleen bij het lichaam. Bij het sporenonderzoek in de Fiat 500 van [slachtoffer] is op de zitting van de bestuurdersstoel een bloedveeg aangetroffen.59.DNA-onderzoek aan de bemonstering van het spoor op de zitting van de bestuurdersstoel leverde een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen op. Hieruit kon een DNA-hoofdprofiel worden afgeleid dat matcht met het DNA-profiel van [slachtoffer] met een matchkans van kleiner dan één op één miljard.60.Getuige
[getuige 3] heeft verklaard dat hij samen met [slachtoffer] gebruik maakte van de Fiat 500 en dat de laatste keer dat hij in de auto had gereden op 28 augustus 2015 deze bloedvlek er nog niet in zat.61.
Dit impliceert dat verdachte in aanraking is gekomen met bloed van [slachtoffer] reeds voordat verdachte de Fiat 500 verplaatste.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat ze spullen waarmee ze de woning hadden schoongemaakt in de koffer hadden gestopt die verdachte had meegenomen, dat ze de koffer bij het lichaam in de auto van verdachte hadden gezet en dat ze de koffer bij de dijk in het water hadden gegooid.62.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat ze de koffer mee naar huis had genomen, dat ze de koffer in de hal had gezet en dat haar partner de koffer boven had opgeborgen.
De verklaringen van verdachte zijn ook op dit punt tegenstrijdig.
Bewezenverklaring feit 1 en feit 2
De rechtbank stelt op grond van de bevindingen uit het onderzoek vast dat verdachte bijzondere aandacht had voor [slachtoffer] . Verdachte zocht immers tot 29 keer telefonisch contact met [slachtoffer] en ze maakte foto’s van de auto en het paspoort van [slachtoffer] , terwijl ze [slachtoffer] niet kende en zij [slachtoffer] niet eerder had ontmoet. Verdachte heeft er blijk van gegeven haar verklaringen voortdurend aan te passen op bevindingen uit het politieonderzoek die haar worden voorgehouden. Verdachte legt tegenstrijdige verklaringen af.
Het door verdachte geschetste alternatieve scenario, inhoudende dat [medeverdachte] [slachtoffer] van het leven zou hebben beroofd en zij hem alleen heeft geholpen met het wegmaken van het lichaam is, gelet op hetgeen hiervoor is benoemd, niet aannemelijk geworden en niet geloofwaardig.
Verdachte heeft nog aangevoerd dat het – met haar matchende – bloedspoor in de badkamer is veroorzaakt doordat zij zich bij het schoonmaken kan hebben gesneden aan daar liggende losse tegeltjes. Nu verdachte echter tevens heeft verklaard bij het schoonmaken en ook achteraf niets te hebben gemerkt van een verwonding of van pijn, en evenmin van een bloeding, terwijl zij deze mogelijkheid tot aan de terechtzitting nimmer heeft geopperd, acht de rechtbank verdachtes verklaring op dit punt ongeloofwaardig.
Op grond van al het bovenstaande concludeert de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte zich op 31 augustus 2013 in de woning van [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan de doodslag op [slachtoffer] door haar te verwurgen. Vervolgens heeft verdachte het lijk van [slachtoffer] weggevoerd naar de Torenvalkweg en daar neergelegd en achtergelaten.
De rechtbank acht aldus het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Vrijspraak feit 1 voor zover dit feit ziet op de voorbedachte raad
De rechtbank kan op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet vaststellen of verdachte ten aanzien van de levensberoving van [slachtoffer] al dan niet heeft gehandeld na kalm beraad en rustig overleg. Daardoor kan niet bewezen worden verklaard dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Verdachte zal aldus van de onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde moord op [slachtoffer] worden vrijgesproken.
Vrijspraak feit 1 voor zover dit ziet op het slaan met een karaf/vaas en het schoppen tegen de hals
Sectie op het lichaam van [slachtoffer] heeft uitgewezen dat [slachtoffer] door verstikking (verwurging) om het leven is gekomen. De letsels die zijn ontstaan door ander botsend geweld, zoals slaan of schoppen, hebben zeer waarschijnlijk niet aan de dood bijgedragen. Niet bewezen is dat verdachte het slachtoffer met een karaf tegen het hoofd/gezicht heeft geslagen. De rechtbank zal verdachte daarom voor wat betreft het ten laste gelegde slaan met een karaf/vaas tegen het hoofd en tegen het gezicht en het schoppen tegen de hals van feit 1 vrijspreken.
5. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
in de periode van 31 augustus 2013 tot en met 04 september 2013 te Almere opzettelijk
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft zij, verdachte, opzettelijk
- die [slachtoffer] gewurgd/verwurgd,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
2.
in de periode van 31 augustus 2013 tot en met 04 september 2013 te Almere en Lelystad, het lijk van [slachtoffer] heeft weggevoerd en verborgen met het oogmerk om het feit te verhelen door
- het vervoeren van dat lijk vanaf de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] naar het bosgebied aan de Torenvalkweg te Lelystad en
- het neerleggen op de buik van dat lijk in dat bosgebied en
- het afdekken/bedekken van dat lijk met gras.
Van het onder feit 1 en feit 2 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6. KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
Ten aanzien van feit 1 impliciet subsidiair:
Doodslag.
Ten aanzien van feit 2:
Het een lijk wegvoeren en verbergen met het oogmerk om het feit te verhelen.
7 STRAFBAARHEID
De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8. STRAFOPLEGGING
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd om - indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt - een bevel tot plaatsing ter observatie in het Pieter Baan Centrum af te geven om het handelen van verdachte te kunnen plaatsen in haar persoonlijkheid.
Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
13 jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, alsmede om bij vonnis de gevangenneming van verdachte te bevelen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van een op te leggen straf naar voren gebracht dat er volgens jurisprudentie in soortgelijke zaken lagere straffen worden opgelegd dan de door de officier van justitie gevorderde straf.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft een nog jong en onschuldig slachtoffer van het leven beroofd door haar te wurgen. Verdachte had het slachtoffer nog nooit gezien. Het slachtoffer was de nieuwe vriendin van de man met wie verdachte een relatie had gehad en zij kende haar alleen van verhalen die hij over zijn vriendin aan haar vertelde. Alles wijst erop dat verdachte het niet kon verkroppen dat deze vrouw de droomvrouw van haar ex-vriend was en dat verdachte het contact met hem aan het verliezen was. Jaloezie lijkt dus het motief te zijn geweest voor deze brute en gewelddadige daad. Het slachtoffer heeft geen enkele aanleiding voor deze daad gegeven, zij kende verdachte niet eens.
Verdachte is, na het slachtoffer te hebben gedood, geslepen en koelbloedig te werk gegaan door de woning schoon te maken, het lichaam met haar auto te vervoeren naar een bosgebied en het lichaam daar in een greppel achter te laten.
Verdachte heeft alles behalve openheid van zaken gegeven. Hierdoor laat verdachte de familie in onwetendheid en met veel vragen achter over de laatste momenten van hun dierbare, getuige de door de vader, moeder en broer van het slachtoffer ter zitting voorgelezen slachtofferverklaringen. Dat verdachte het lichaam in een greppel heeft verborgen, waardoor de familie van het slachtoffer dagenlang in onzekerheid is gebleven over haar lot dient strafverhogend te werken.
De rechtbank rekent het verdachte in het bijzonder aan dat zij, in een poging om zichzelf te ontlasten, tot op de terechtzitting heeft volhard in haar beschuldiging jegens [medeverdachte] , voor welke beschuldiging geen onderbouwing is geleverd. Verdachte heeft dus niet alleen een gewelddadig einde gemaakt aan het leven van de nieuwe partner van haar ex-vriend, maar schroomt er vervolgens niet voor om deze ex-vriend als schuldige aan te wijzen. De rechtbank laat dit als gewetenloos aan te merken handelen in het nadeel van verdachte meewegen in de strafmaat.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een schokkend strafbaar feit waarbij [slachtoffer] het hoogste rechtsgoed, het leven, is ontnomen. Verdachte heeft hierdoor groot en onherstelbaar leed toegebracht aan familie en vrienden van het slachtoffer. Maar ook buiten die kring is de rechtsorde door dit feit ernstig geschokt.
De rechtbank maakt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte d.d. 13 februari 2015 op dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Verdachte heeft niet willen meewerken aan onderzoek naar haar persoon door een psychiater en een psycholoog. Ook aan het opmaken van een reclasseringsrapport heeft verdachte niet willen meewerken. Omtrent de persoonlijkheid en de psychische toestand van verdachte is de rechtbank daardoor niet veel bekend geworden.
De officier van justitie heeft primair gevorderd om verdachte ter observatie in het Pieter Baan Centrum te plaatsen om het handelen van verdachte in haar persoonlijkheid te kunnen plaatsen zodat de juiste sanctie kan worden opgelegd. De rechtbank is echter van oordeel dat de inhoud van het dossier, de bevindingen van de psychiater en de psycholoog naar aanleiding van het korte gesprek met verdachte en de wijze van optreden van verdachte ter terechtzitting geen aanwijzingen opleveren voor enige bij verdachte aanwezige stoornis, noch voor een mogelijke verminderde toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank volgt de officier van justitie daarom in deze niet.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur dient te worden opgelegd. Gelet op de ernst van de feiten is de door de officier van justitie gevorderde straf een passende sanctie. Een lagere straf doet geen recht aan de bewezenverklaarde feiten. Aan verdachte wordt aldus opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
De rechtbank zal de gevangenneming van verdachte bevelen, nu zij zich heeft schuldig gemaakt aan een feit, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld en de rechtsorde ernstig door dat feit is geschokt.
9. DE BENADEELDE PARTIJEN
Voor aanvang van de terechtzitting hebben [vader] , [moeder] en [D] – daartoe vertegenwoordigd door mr. R.A. Korver – zich als benadeelde partijen in dit geding gevoegd en vorderingen ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
De hoogte van de schade wordt door [vader] begroot op:
Begrafenis uitvaartpakket € 2.590,00
Begrafenisrechten € 2.412,00
Bloemen Intratuin € 81,59
Opwaarderen prepaid telefoon € 30,00
Geschatte kosten voor ontvangst bezoek € 1.000,00
Kosten annuleren vakantie [slachtoffer] € 817,75
Gedenksteen € 3.150,00
Graveren gedenksteen € 322,00
Reiskosten € 485,52
Kosten beneficiaire aanvaarding € 665,50
Immateriële schade € 17.500,00 +
TOTAAL € 29.054,36
De hoogte van de schade wordt door [moeder] begroot op:
Fysiotherapie € 56,00
Immateriële schade € 17.500,00
Vermiste sieraden € 250,00
Vermiste telefoon € 400,00
Vermiste kleding € 500,00 +
TOTAAL € 18.706,00
De hoogte van de schade wordt door [D] begroot op:
Telefoonkosten € 100,00
Vermindering inkomsten € 955,13
Reiskosten € 91,58
Immateriële schade € 17.500,00 +
TOTAAL € 18.646,71
Benadeelde partijen hebben verzocht de gevorderde schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, toe te wijzen en verdachte te veroordelen tot het betalen van de schade onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Subsidiair verzoeken benadeelde partijen – indien de rechtbank van oordeel is dat de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert – hen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vordering.
Ter onderbouwing van de immateriële schade heeft mr. Korver aangevoerd dat deze vorderingen – bij de huidige stand van de wet – aan nabestaanden in een strafzaak kunnen worden toegewezen, indien deze vorderingen niet worden betwist. Voorts heeft mr. Korver aangevoerd dat op 16 november 2015 de implementatietermijn van de Richtlijn minimumnormen voor slachtoffers63.(hierna: de Richtlijn) is verstreken en dat de benadeelde partijen een beroep doen op de rechtstreekse werking van de Richtlijn. Indien de rechtbank deze argumenten passeert, dan verzoekt mr. Korver om te anticiperen op zowel het wetsvoorstel ter implementatie van de Richtlijn, als op het wetsvoorstel Zorg- en affectieschade. Voor het geval de rechtbank niet het gehele gevorderde bedrag toewijst, verzoekt mr. Korver aan te knopen bij het bedrag dat het Schadefonds Geweldsmisdrijven in soortgelijke zaken uitkeert, namelijk € 5.000,00 dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag toe te wijzen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot toewijzing van voornoemde bedragen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
Gezien de bepleite vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde, heeft de verdediging primair verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren voor wat betreft de kosten die hiermee in verband staan.
Het subsidiaire standpunt van de verdediging luidt als volgt.
Ten aanzien van de vordering van [vader] dienen de kosten van ontvangst van bezoek van € 1000,00 te worden afgewezen omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd. De kosten voor het annuleren van de vakantie dienen eveneens te worden afgewezen omdat niet gebleken is of deze kosten door een annuleringsverzekering worden gedekt.
Ten aanzien van de vordering van [moeder] dienen de kosten van vermiste sieraden, kleding en telefoon te worden afgewezen omdat er geen sprake is van rechtstreekse schade en deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd. Het causaal verband tussen het tenlastegelegde en de kosten voor fysiotherapie is niet gebleken en deze kosten zijn onvoldoende onderbouwd.
Ten aanzien van de vordering van [D] dient de vordering van gederfde inkomsten niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat de berekening ervan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, dan wel te worden afgewezen omdat niet blijkt in hoeverre de schade rechtstreeks voortvloeit uit het tenlastegelegde.
Ten aanzien van de vorderingen tot vergoeding van de immateriële schade heeft de verdediging aangevoerd dat deze zijn gebaseerd op een wetsvoorstel. Door de bedragen genoemd in het wetsvoorstel thans over te nemen, wordt teveel op de zaken vooruitgelopen. De berekening van de immateriële schade levert aldus een onevenredige belasting van het strafproces op en de vorderingen dienen primair niet-ontvankelijk te worden verklaard. Er is geen andere onderbouwing dan het wetsvoorstel aan de vorderingen ten grondslag gelegd, de vorderingen zijn derhalve onvoldoende onderbouwd en dienen subsidiair te worden afgewezen.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade.
Wat betreft de gevorderde materiële schade stelt de rechtbank vast dat de verdediging de vorderingen van [vader] genoemd onder schadeposten 1, 2, 3, 4, 7, 8, 9 en 10 en de vorderingen van [D] genoemd onder schadeposten 1 en 3 niet heeft betwist. Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat deze benadeelde partijen rechtstreeks materiële schade hebben geleden ten gevolge van het onder 5 bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 9.736,61 voor [vader] en € 191,58 voor [D] . Nu dit gedeelte overigens ook niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt zal de vordering voor bovengenoemde schadeposten worden toegewezen.
Wat betreft de kosten van ontvangst van bezoek van € 1.000,00 die [vader] vordert, is de rechtbank van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat deze kosten zijn gemaakt in verband met het ontvangen van bezoek op dagen die te maken hebben met de dood van [slachtoffer] en zal dit deel van de vordering dan ook toewijzen.
Wat betreft de annuleringskosten van € 817,75 terzake een vakantiereis die [slachtoffer] zou gaan maken, heeft mr. Korver gesteld dat er geen annuleringsverzekering was afgesloten zodat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat deze kosten zijn gemaakt en zal dit deel van de vordering dan ook toewijzen.
De vordering van [moeder] terzake de kosten voor fysiotherapie is genoegzaam onderbouwd. Nu dit gedeelte overigens ook niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt zal de vordering, ondanks de betwisting hiervan, voor deze post worden toegewezen.
Wat betreft de posten 3 tot en met 5 die door [moeder] worden gevorderd, overweegt de rechtbank dat indien degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit ten gevolge van het strafbare feit is overleden, de erfgenamen zich op de voet van artikel 51f lid 2 Wetboek van Strafvordering kunnen voegen terzake van hun onder algemene titel verkregen vordering. Het zal dan moeten gaan om zaakschade die rechtstreeks is veroorzaakt door het strafbare feit. Bewezen verklaard is doodslag en het onttrekken van een lijk aan nasporing. De rechtbank is van oordeel dat het causaal verband tussen de vordering terzake de vermiste sieraden, kleding en telefoon en het bewezenverklaarde ontbreekt, zodat [moeder] in haar vordering terzake de posten 3 tot en met 5 niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Wat betreft de door [D] gevorderde gederfde inkomsten overweegt de rechtbank als volgt. Gederfde inkomsten kunnen niet worden gekwalificeerd als verplaatste schade die op grond van artikel 6:107 BW kan worden gevorderd door een derde. Dit betreffen immers geen kosten die de gelaedeerde ook zelf van de voor de schade aansprakelijke partij kan vorderen. De rechtbank zal [D] in dit deel van zijn vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade.
Wat betreft de vorderingen tot vergoeding van de immateriële schade oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat de verdediging inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen voornoemde vorderingen zodat deze niet (zonder meer) kunnen worden toegewezen. Hierbij gaat de rechtbank ervan uit dat het verweer gevoerd tegen de vordering ingediend door [moeder] en [D] ook geldt voor de vordering ingediend door
[vader] .
De implementatietermijn van de Richtlijn is verstreken, terwijl deze nog niet is omgezet in Nederlandse wet- en regelgeving. Dit betekent dat slachtoffers beroep kunnen doen op bepalingen van de Richtlijn die rechtstreekse werking hebben. Het gaat dan om bepalingen die voldoende duidelijk en nauwkeurig zijn en die rechten toekennen aan individuen.
Mr. Korver heeft gesteld dat uit de Richtlijn volgt dat slachtoffers, waaronder ook familieleden van een persoon wiens overlijden rechtstreeks is veroorzaakt door een strafbaar feit moeten worden geschaard, al de door hen geleden schade in een strafzaak kunnen vorderen. De rechtbank stelt echter vast dat geen van de bepalingen van de Richtlijn aan slachtoffers als de onderhavige concreet het recht op vergoeding van immateriële schade toekent. Artikel 16 van de Richtlijn bepaalt weliswaar dat het slachtoffer recht heeft op een beslissing over schadevergoeding door de dader in de loop van de strafprocedure, maar deze bepaling is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk en nauwkeurig om hierop in dit geval het recht tot vergoeding van de immateriële schade te baseren.
De raadsman heeft voorts verzocht te anticiperen op het wetsvoorstel tot implementatie van de Richtlijn. Ook hier geldt dat in het wetsvoorstel niet wordt bepaald dat familieleden van een persoon wiens overlijden rechtstreeks is veroorzaakt door een strafbaar feit, recht hebben op vergoeding van immateriële schade, zodat dit wetsvoorstel geen mogelijkheden biedt om te anticiperen, zo de rechtbank daartoe al zou willen overgaan.
Het wetsvoorstel affectieschade64.is op 16 juli 2015 ingediend bij de Tweede Kamer. De Memorie van Toelichting bij dit wetsvoorstel vermeldt dat uitgangspunt in ons recht is dat schadevergoeding slechts verschuldigd is voor zover de wet daartoe de mogelijkheid opent. Uitgangspunt is tevens dat bij letsel waarvoor een ander aansprakelijk is, alleen de gekwetste zelf aanspraak heeft op vergoeding van zijn materiële en immateriële schade. Erkenning van het leed van naasten en de maatschappelijk gevoelde behoefte om ook naasten enige vorm van genoegdoening te verschaffen, gaan evenwel de rechtsvormende taak van de rechter te boven, aldus de Hoge Raad in inmiddels een reeks van arresten. Gezien deze stand van zaken zal de rechtbank mr. Korver niet volgen in de door hem bepleite anticiperende interpretatie.
Nu noch de Richtlijn, noch de wet basis biedt voor de toekenning van immateriële schadevergoeding ten behoeve van de onderhavige benadeelde partijen, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partijen in de vordering tot vergoeding van de immateriële schade niet-ontvankelijk zijn en dat de vordering voor dit gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Slotsom is dat de rechtbank de vordering van [vader] zal toewijzen tot het bedrag van € 11.554,36, de vordering van [moeder] tot het bedrag van € 56,00 en de vordering van [D] tot het bedrag van € 191,58, met wettelijke rente vanaf
4 september 2013 tot de dag der algehele voldoening. Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partijen zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partijen.
10. TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 57, 151 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11. BESLISSING
De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1 impliciet primair (moord) ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 impliciet subsidiair (doodslag) en feit 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder feit 1 en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar en kwalificeert deze feiten op de wijze zoals onder 6 omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaar;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- beveelt de gevangenneming van verdachte;
Benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [vader] , van een bedrag van € 11.554,36 (zegge: elfduizendvijfhonderdvierenvijftig euro en zesendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 september 2013 tot de dag van voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 11.554,36, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 september 2013 tot de dag van voldoening, ten behoeve van het slachtoffer [vader] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 92 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de benadeelde partij [vader] voor wat betreft het meer gevorderde in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [moeder] , van een bedrag van € 56,00 (zegge: zesenvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 september 2013 tot de dag van voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 56,00 ten behoeve van het slachtoffer [moeder] voornoemd, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 september 2013 tot de dag van voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis;
- bepaalt dat de benadeelde partij [moeder] voor wat betreft het meer gevorderde in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij haar vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [D] , van een bedrag van € 191,58 (zegge: honderdeenennegentig euro en achtenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 september 2013 tot de dag van voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 191,58 ten behoeve van het slachtoffer [D] voornoemd, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 september 2013 tot de dag van voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de benadeelde partij [D] voor wat betreft het meer gevorderde in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. S.M. van Lieshout, voorzitter, mrs. A. van Holten en H.J. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 december 2015.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 15‑12‑2015
Proces-verbaal van bevindingen, blz. 74
Proces-verbaal van bevindingen, blz. 80
Relaasproces-verbaal, blz. 5
Proces-verbaal van bevindingen, blz. 85
Overzicht WhatsApp gesprekken telefoon [A] , blz. 283
Proces-verbaal van bevindingen smiley iPhone [medeverdachte] , blz. 143
Proces-verbaal van bevindingen, blz. 85
Forensisch taalkundig rapport d.d. 22 mei 2014, opgemaakt door dr. F. van der Houwen, blz. 1420 tot en met 1436
Proces-verbaal van bevindingen, blz. 162 en proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 170
Proces-verbaal van bevindingen, blz. 164
Proces-verbaal sporenonderzoek, blz. 183
Rapport Nederlands Forensisch Instituut d.d. 10 september 2013, opgemaakt door dr. A.J. Kal, NFI-deskundige forensisch DNA-verwantschapsonderzoek, blz. 449 en 450 van het Forensisch dossier
Rapport Nederlands Forensisch Instituut, pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood, d.d. 13 september 2013, op gemaakt door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog, blz. 427 van het Forensisch dossier
Rapport Nederlands Forensisch Instituut, pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood, d.d. 13 september 2013, op gemaakt door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog, blz. 428 van het Forensisch dossier
Rapport Nederlands Forensisch Instituut, pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood, d.d. 13 september 2013, opgemaakt door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog, blz. 427 van het Forensisch dossier
Verklaring verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 30 november 2015
Proces-verbaal van bevindingen, blz. 1117
Proces-verbaal van bevindingen, blz. 1121
Overzicht printgegevens, blz. 1122
Relaas-proces-verbaal, blz. 42
Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 30 november 2015
Proces-verbaal van bevindingen aantreffen externe harde schijf, blz. 2796 en 2797
Proces-verbaal van bevindingen, blz. 1256 en 1257
Proces-verbaal van bevindingen, blz. 1260 en 1262
Proces-verbaal van bevindingen, blz. 2839 en 2840
Tapgesprek d.d. 4 oktober 2013, blz. 1224 en 1225
Proces-verbaal van bevindingen, blz. 1288 en 1289
Rapport Nederlands Forensisch Instituut d.d. 8 mei 2014, opgemaakt door dr. Z.J.M.H. Geradts, NFI-deskundige, blz. 1271 tot en met 1281
Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 30 november 2015
Proces-verbaal sporen, blz. 573 en 574 van het Forensisch dossier
Rapport Nederlands Forensisch Instituut d.d. 14 november 2013, opgemaakt door dr. R.J. Bink, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, blz. 732 van het Forensisch dossier
Rapport Nederlands Forensisch Instituut d.d. 14 november 2013, opgemaakt door dr. R.J. Bink, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, blz. 733 van het Forensisch dossier
Proces-verbaal sporenonderzoek, blz. 736 tot en met blz. 738 van het Forensisch dossier
Rapport Nederlands Forensisch Instituut d.d. 20 november 2013, opgemaakt door dr. R.J. Bink, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, blz. 763 en 764 van het Forensisch dossier
Rapport Nederlands Forensisch Instituut d.d. 3 januari 2014, opgemaakt door dr. R.J. Bink, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, blz. 766 en 767 van het Forensisch dossier
Rapport Nederlands Forensisch Instituut d.d. 3 januari 2014, opgemaakt door dr. R.J. Bink, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, blz. 766 en 767 van het Forensisch dossier
Rapport Nederlands Forensisch Instituut d.d. 3 januari 2014, opgemaakt door dr. R.J. Bink, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, blz. 766 en 767 van het Forensisch dossier
Uitwerking opgenomen vertrouwelijk communicatie, blz. 2015 en 2016
Uitwerking opgenomen vertrouwelijk communicatie, blz. 2018
Proces-verbaal van bevindingen, blz. 1442 en 1449
Uitwerking opgenomen vertrouwelijk communicatie, blz. 2018
Proces-verbaal sporenonderzoek, blz. 82 en 83 van het Forensisch dossier
Rapport Nederlands Forensisch Instituut d.d. 25 september 2013, opgemaakt door ing. L. Meijrink, NFI-deskundige, blz. 168 van het Forensisch dossier
Proces-verbaal sporenonderzoek, blz. 77 van het Forensisch dossier
Proces-verbaal sporenonderzoek, blz. 190 van het Forensisch dossier
Rapport Nederlands Forensisch Instituut d.d. 23 januari 2014, opgemaakt door dr. R.J. Bink, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, blz. 830 en 831 van het Forensisch dossier
Verklaring van getuige [getuige 1] , afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 3 november 2015
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] , blz. 292
Verklaring van (destijds) verdachte [medeverdachte] , blz. 2662
Proces-verbaal verhoor verdachte, blz. 3191
Proces-verbaal verhoor verdachte, blz. 3194
Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden Alhambra, blz. 1351
Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden JJI Rentray, blz. 1401
Proces-verbaal van onderzoek digitale gegevensdragers, blz. 703 en 704
Proces-verbaal van onderzoek digitale gegevensdrager, blz. 702
Proces-verbaal van onderzoek digitale gegevensdrager, blz. 702 en 703
Verklaring van [medeverdachte] , als getuige afgelegd ter terechtzitting van 30 november 2015
Proces-verbaal van sporenonderzoek, blz. 106
Rapport Nederlands Forensisch Instituut d.d. 23 oktober 2013, opgemaakt door dr. R.J. Bink, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, blz. 568 en 569 van het Forensisch dossier
Proces-verbaal bevindingen tonen foto’s Fiat 500, blz. 443 en 444
Proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 3154
richtlijn 2012/29/EU van het Europees parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ
Wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht teneinde de vergoeding van affectieschade mogelijk te maken en het verhaal daarvan alsmede het verhaal van verplaatste schade door derden in het strafproces te bevorderen