Circulaire wijziging beleid inzake afstand doen van oorspronkelijke nationaliteit bij naturalisatie tot Nederlander
Tekst
Geldend
Geldend vanaf 01-10-1997
- Bronpublicatie:
18-06-1997, Stcrt. 1997, 128 (uitgifte: 09-07-1997, regelingnummer: 631150/97/6)
- Inwerkingtreding
01-10-1997
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-06-1997, Stcrt. 1997, 128 (uitgifte: 09-07-1997, regelingnummer: 631150/97/6)
- Vakgebied(en)
Staatsrecht / Nationaliteitsrecht
Afstandsverplichting bij naturalisatie
1. Inleiding
Deze circulaire vervangt de circulaire van 20 december 1991 (Stcrt. 1992, 25), die op 1 januari 1992 in werking is getreden. In die circulaire heeft mijn toenmalige ambtsvoorganger aangegeven dat artikel 9, eerste lid, onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap met ingang van 1 januari 1992 aldus zal worden toegepast dat de wens van de verzoeker geen afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit geen beletsel zal zijn voor zijn naturalisatie tot Nederlander. Voorts heeft hij daarin medegedeeld dat een wetsvoorstel tot wijziging van de wet in bedoelde zin was ingediend.
Bedoeld wetsvoorstel is thans aanhangig bij de Eerste Kamer der Staten-Generaal. Echter is gebleken, dat het wetsvoorstel niet kan rekenen op de steun van de meerderheid van deze Kamer. Eén van de gevolgen daarvan is, dat het vanaf 1 januari 1992 gevoerde afstandsbeleid herziening behoeft. Deze circulaire geeft dat herziene beleid weer. Zij treedt in werking op 1 oktober 1997.
2. Het herziene afstandsbeleid
Het is mijn bedoeling de verplichting van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit, zoals neergelegd in artikel 9, eerste lid, onder b, en de toegelaten uitzonderingen op die verplichting in deze circulaire voor zoveel mogelijk nader te omschrijven en te objectiveren. Vanaf de datum van inwerkingtreding van deze circulaire zal iemand die om naturalisatie tot Nederlander verzoekt, in beginsel gehouden zijn afstand te doen van zijn of haar oorspronkelijke nationaliteit, tenzij op de verzoeker een van de hierna met name genoemde uitzonderingscategorieën van toepassing is. Naast deze zal slechts in zeer bijzondere gevallen en na individuele afweging, om redenen van redelijkheid van de verzoeker niet worden verlangd afstand te doen.
3. Algemene opmerkingen
Bij de toepassing van artikel 9, eerste lid, onder b, moet rekening worden gehouden met diverse situaties, te weten:
- a.
de naturalisatie tot Nederlander heeft geen invloed op de oorspronkelijke nationaliteit, nu daarvan geen afstand gedaan kan worden, hetzij omdat de betreffende nationaliteitswet dat bepaalt, hetzij omdat verzoeken tot afstand in de praktijk niet worden gehonoreerd;
- b.
door de naturalisatie tot Nederlander gaat de oorspronkelijke nationaliteit van rechtswege verloren, hetzij op grond van de nationale wet van de verzoeker hetzij op grond van het Verdrag van Straatsburg van 1963;
- c.
door de naturalisatie tot Nederlander gaat de oorspronkelijke nationaliteit niet automatisch verloren. Bij deze gevallen dient weer te worden onderscheiden tussen de volgende mogelijkheden:
- c.1.
van de oorspronkelijke nationaliteit kan afstand worden gedaan vóór de ver krijging van het Nederlanderschap;
- c.2.
eerst na de naturalisatie tot Nederlander kan afstand worden gedaan van de oorspronkelijke nationaliteit;
- d.
bij de naturalisatie is het anderszins niet redelijk afstand te verlangen.
4. Ad 3a en 3b: Buitenlandse wetgevingen
In een bijlage is ter informatie opgenomen een overzicht van de Staten die geen mogelijkheid van afstand kennen, van de Staten wier nationaliteit van rechtswege verloren gaat bij de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit, van de Staten die Partij zijn bij het Verdrag van Straatsburg van 6 mei 1963 tot beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit (Trb. 1964, nr. 4), dan wel bij het Tweede Protocol bij het Verdrag van Straatsburg (Trb. 1994, 265). Dit overzicht is uiteraard een momentopname. Buitenlandse nationaliteitswetgevingen worden regelmatig gewijzigd en niet altijd worden die wijzigingen direct aan het ministerie van Justitie bekend gemaakt. Wijzigingen in dit overzicht zullen zo spoedig mogelijk worden bekend gemaakt.
5. Ad 3b: Het Verdrag van Straatsburg
Bij de beoordeling van de vraag of de verzoeker door naturalisatie tot Nederlander zijn oorspronkelijke nationaliteit van rechtswege verliest, speelt het Verdrag van Straatsburg van 6 mei 1963 betreffende beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit (Trb. 1964, nr. 4) een belangrijke rol. De hoofdregel van hoofdstuk I van het verdrag — inzake de meervoudige nationaliteit — luidt dat een onderdaan van een verdragsstaat die vrijwillig de nationaliteit van een andere verdragsstaat verkrijgt, van rechtswege zijn oorspronkelijke nationaliteit verliest. Aangezien dit verdrag rechtstreekse werking heeft, gaat de nationaliteit ook verloren als het nationale recht zulk verlies niet regelt.
Bij hoofdstuk 1 van dit verdrag zijn partij: België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland (voor het gehele Koninkrijk), Noorwegen, Oostenrijk, en Zweden. Op het Verdrag is in 1993 bij het z.g. Tweede Protocol een belangrijke wijziging aangebracht.
6. Het Tweede Protocol
Het op 2 februari 1993 te Straatsburg tot stand gekomen Tweede Protocol tot wijziging van het Verdrag betreffende de beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit (Trb. 1994, 265) is voor het Koninkrijk der Nederlanden in werking getreden op 20 augustus 1996. Partij bij het Protocol zijn: Frankrijk, Italië (beide sedert 24 maart 1995) en Nederland (voor het gehele Koninkrijk).
Het Protocol bepaalt, dat Verdragspartijen bij het Protocol in bepaalde gevallen in hun nationale wet kunnen afwijken van de hoofdregel van het Verdrag van 1963, zoals hiervoor onder 5 geformuleerd, en derhalve kunnen bepalen dat bij verkrijging van een nieuwe nationaliteit geen verlies van de oorspronkelijke nationaliteit intreedt.
Het Protocol noemt daarbij de volgende gevallen:
- a.
de verzoeker verkrijgt de nationaliteit van zijn echtgenoot;
- b.
de verzoeker is een minderjarige wiens ouders onderdanen zijn van verschillende staten en die de nationaliteit van een van zijn ouders verkrijgt;
- c.
de verzoeker behoort tot de tweede generatie migranten, d.w.z.:
- —
de verzoeker is geboren en heeft verblijf in de Staat wiens nationaliteit hij verkrijgt, of
- —
de verzoeker heeft gedurende een tijdvak, dat aanvangt vóór de leeftijd van achttien jaar, zijn gewone verblijf gehad in de Staat wiens nationaliteit hij verkrijgt.
Zoals gezegd kunnen de toetredende Staten deze uitzonderingen op het Verdrag van 1963 in hun nationale wetgeving neerleggen.
Dit is in het Koninkrijk nog niet het geval.
Aangezien Nederland (voor het gehele Koninkrijk) tot het Protocol is toegetreden, zal — niet alleen waar het betreft het verlies van de Nederlandse nationaliteit, maar ook waar het de verkrijging betreft — rekening gehouden moeten worden met de daarin gegeven regelingen. Geen afstand zal dan ook gevraagd worden van de verzoeker die onderdaan is van een Staat die Partij is bij het Tweede Protocol. De aan het Protocol ten grondslag liggende doelstellingen van integratie en van eenheid van nationaliteit in het gezin brengen mee, dat de toepassing van de daarin genoemde gevallen niet uitsluitend beperkt kan blijven tot personen die onderdaan zijn van bij het Protocol aangesloten Staten; de genoemde uitzonderingen op de algemene regel dat de Staat van de oorspronkelijke nationaliteit die nationaliteit dient te ontnemen bij de verkrijging van het Nederlanderschap, zullen ook dienen te gelden voor een ieder die bij het verzoek om verkrijging van het Nederlanderschap behoort tot een van de doelgroepen omschreven in het Tweede Protocol.
7. Ad 3c.2: Van de oorspronkelijke nationaliteit kan niet direct afstand worden gedaan
Voor een aantal Staten geldt dat eerst dan afstand van de nationaliteit kan worden gedaan nadat een andere nationaliteit is verkregen (bijvoorbeeld ter voorkoming van staatloosheid). In die gevallen zal van de naturalisandus moeten worden gevraagd bij de inbehandelingneming van zijn verzoek een schriftelijke verklaring te ondertekenen, houdende dat hij bereid is na de naturalisatie het nodige te zullen doen om ontslag als staatsburger van zijn oorspronkelijke Staat te verkrijgen. Op de uitvoering van die bereidverklaring zal toezicht dienen te worden gehouden. Zo nodig kan artikel 15, onder d, van de Rijkswet op het Nederlanderschap worden toegepast.
8. Ad 3d: Overige gevallen waarin het niet redelijk is afstand te verlangen
Naast de hierboven genoemde gevallen is reeds sinds 1985 een aantal gevallen onderkend, waarin het in objectieve zin niet redelijk geacht is van de verzoeker te verlangen dat hij afstand doet van zijn oorspronkelijke nationaliteit. In het bijzonder betreft dit enerzijds vluchtelingen, anderzijds personen die door het doen van afstand ernstig nadeel lijden.
Daarnaast kan het in andere zeer bijzondere, individuele gevallen onredelijk zijn bij een verzoek tot verkrijging van de Nederlandse nationaliteit de eis van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit te stellen.
8a. Vluchtelingen
Van erkende vluchtelingen kan en mag niet worden gevergd dat zij contact opnemen met de autoriteiten van de Staat waaruit zij zijn gevlucht. In de praktijk kunnen zich gevallen voordoen waarin de verzoeker geen erkende vluchteling is maar het evident onwenselijk is dat hij of zij zich in verbinding stelt met de autoriteiten van de Staat van herkomst. Daartoe behoort onder meer het geval dat de verzoeker in het bezit is van een geldige vergunning tot verblijf, die is afgegeven op grond van artikel 9 van de Vreemdelingenwet en op grond van artikel 28, lid 7 van het Voorschrift Vreemdelingen is vrijgesteld van het paspoortvereiste; de aanwezigheid van deze situatie blijkt niet uit het verblijfsdocument, maar staat aangetekend in de beschikking op grond waarvan de betrokkene toegang is verleend en kan worden geverifieerd bij de Vreemdelingendienst of bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Erkende vluchtelingen en personen die van het paspoortvereiste zijn vrijgesteld, behoeven geen afstand van hun oorspronkelijke nationaliteit te doen. Naast deze gevallen kunnen zich andere, vergelijkbare gevallen voordoen; zij dienen ter beoordeling aan mij te worden voorgelegd, ter attentie van de IND.
8b. Gevallen van ernstig nadeel
Als gevallen waarin het wegens ernstig nadeel onredelijk is te verlangen dat afstand wordt gedaan, kunnen worden genoemd:
- I.
Het doen van afstand brengt, vanwege de vergoeding die de Staat van de oorspronkelijke nationaliteit verlangt, een substantieel financieel nadeel mee.
- II.
Het doen van afstand van de nationaliteit leidt tot substantieel financieel nadeel wegens het verlies van erfrechtelijke aanspraken, of van het recht van eigendom of van bezit dan wel van het recht op verwerving van goederen.
- III.
Het doen van afstand is onderworpen aan de toestemming van de autoriteiten van de Staat van de oorspronkelijke nationaliteit terwijl door deze autoriteiten disproportionele voorwaarden gesteld worden. Als voorbeeld daarvan kan dienen de voorwaarde, dat de persoon die verzoekt afstand te mogen doen eerst zijn militaire dienstplicht in de Staat van zijn nationaliteit zal dienen te vervullen, dan wel een bepaalde som gelds moet betalen om deze verplichting af te kopen.
8c. Bijzondere individuele gevallen
Zoals reeds uit artikel 9, eerste lid, onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap blijkt kan soms ‘redelijkerwijs’ niet worden verlangd dat afstand wordt gedaan. Het begrip ‘redelijkerwijs’ is hierboven voor een aantal gevallen nader ingevuld. Ik ontveins mij overigens niet dat zich gevallen kunnen voordoen die niet direct vallen onder de hierboven genoemde omschrijving maar waar het wellicht toch een onredelijke hardheid zou zijn aan te dringen op het doen van afstand. Deze gevallen dienen aan mij ter beoordeling voorgelegd te worden, ter attentie van de IND.
9. Inwerkingtreding
De overgang van de toepassing van de circulaire van december 1991 naar deze circulaire zal niet ten nadele mogen zijn van personen, die zich voor het tijdstip van inwerkingtreden van deze circulaire ter naturalisatie hebben gemeld. Personen die een naturalisatieverzoek indienen of aan de met de naturalisatie belaste instanties te kennen geven het Nederlanderschap te willen verkrijgen, zullen worden beoordeeld naar de voorwaarden, gesteld in de circulaire van 20 december 1991, indien die instanties dat verzoek of die kennisgeving vóór de datum van inwerkingtreden van deze circulaire hebben ontvangen.
10. Samenvatting
Artikel 9, eerste lid, onder b, zal als volgt worden toegepast.
De verzoeker om naturalisatie tot Nederlander die een andere nationaliteit bezit, zal van die nationaliteit afstand moeten doen, met uitzondering van de volgende gevallen:
- a.
de verzoeker bezit de nationaliteit van een Staat, in wiens wetgeving de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit leidt tot het verlies van die nationaliteit (een opsomming van Staten wier nationaliteitswetgeving deze regeling kennen, is gegeven in de Bijlage);
- b.
de verzoeker bezit de nationaliteit van een Staat wiens wetgeving of rechtspraktijk geen afstand van nationaliteit toestaat (een opsomming van Staten wier nationaliteitswetgeving deze regeling kennen, is gegeven in de Bijlage);
- c.
de verzoeker is onderdaan van een Staat die Partij is bij het op 2 februari 1993 te Straatsburg tot stand gekomen Tweede Protocol tot wijziging van het Verdrag betreffende de beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit (Trb. 1993, 265);
- d.
de verzoeker kan eerst na de verkrijging van het Nederlanderschap afstand doen, in welk geval hij bereid moet zijn afstand te doen, tenzij hij behoort tot een der andere hier volgende gevallen (een opsomming van Staten wier nationaliteitswetgeving deze regeling kennen, is gegeven in de Bijlage);
- e.
de verzoeker is in het Koninkrijk der Nederlanden geboren en verblijft ten tijde van het verzoek om naturalisatie in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba;
- f.
de verzoeker heeft voor het bereiken van de meerderjarige leeftijd gedurende een aaneengesloten periode van tenminste vijf jaar in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba zijn gewone verblijfplaats gehad;
- g.
de verzoeker is gehuwd met een Nederlander;
- h.
de verzoeker is het minderjarige kind van ouders, waarvan een Nederlander is;
- i.
de verzoeker is een door Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba erkende vluchteling of van het paspoortvereiste vrijgestelde vreemdeling;
- j.
de verzoeker zal voor het doen van afstand een betaling moeten doen van zodanige hoogte dat hij daardoor een substantieel financieel nadeel zal lijden;
- k.
de verzoeker zal — naar hij aantoont — door het doen van afstand zodanige vermogensrechtelijke rechten, waaronder erfrechtelijke aanspraken, die hij thans in het land van oorsprong bezit, verliezen dat hij daardoor een substantieel financieel nadeel zal lijden;
- l.
de verzoeker zal — naar hij aantoont — slechts dan afstand van zijn oorspronkelijke nationaliteit kunnen doen, nadat hij aldaar zijn militaire dienstplicht heeft verricht of deze heeft afgekocht;
- m.
de verzoeker heeft — naar hij stelt en aantoont — bijzondere en objectief waardeerbare redenen om geen afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit (zie hiervoor onder 8.c).
11. Datum inwerkingtreding
Deze circulaire treedt in werking op 1 oktober 1997; zij is alleen van toepassing op verzoeken om naturalisatie of kennisgevingen van het voornemen van naturalisatie die na deze datum worden ontvangen.
12. Bekendmaking
Deze circulaire, met de daarbij behorende bijlage, zal in de Staatscourant worden geplaatst.