ABRvS, 06-02-2013, nr. 201207372/1/A1 en 201207373/1/A1
ECLI:NL:RVS:2013:BZ0725
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
06-02-2013
- Zaaknummer
201207372/1/A1 en 201207373/1/A1
- LJN
BZ0725
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2013:BZ0725, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 06‑02‑2013; (Hoger beroep)
Uitspraak 06‑02‑2013
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 2 september 2011 heeft het college aan [appellant sub 1] op straffe van een dwangsom gelast uiterlijk 1 oktober 2011 de veevoederopslag, de kuilvoerplaten en de sleufsilo op het perceel, kadastraal bekend gemeente Sint-Oedenrode, sectie […], nummer […] (hierna: het perceel) te verwijderen en verwijderd te houden.
Partij(en)
201207372/1/A1 en 201207373/1/A1.
Datum uitspraak: 6 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Sint-Oedenrode,
2. [appellanten sub 2] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Sint-Oedenrode,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 20 juni 2012 in de zaken nrs. 12/1219, 12/1220 in het geding tussen:
[appellant sub 1]
en
het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode
en tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Hertogenbosch van 20 juni 2012 in zaak nr. 12/1289 in het geding tussen:
[appellant sub 2]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 2 september 2011 heeft het college aan [appellant sub 1] op straffe van een dwangsom gelast uiterlijk 1 oktober 2011 de veevoederopslag, de kuilvoerplaten en de sleufsilo op het perceel, kadastraal bekend gemeente Sint-Oedenrode, sectie […], nummer […] (hierna: het perceel) te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 11 oktober 2011 heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken nadat op het bezwaarschrift is besloten. Bij besluit van 1 december 2011 heeft het college besloten om geen invorderingsbesluit te nemen.
Bij besluit van 20 maart 2012 heeft het college, naar aanleiding van de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaren, voornoemde besluiten herroepen en [appellant sub 1] op straffe van een dwangsom gelast uiterlijk 4 mei 2012 het strijdige gebruik van het perceel te beëindigen en beëindigd te houden door het verwijderen van de opslag van veevoeder, een kuilvoerplaat (bestaande uit een betonverharding) en de verhardingsmaterialen (bestaande uit klinkers en tegels), welke buiten het in het nieuwe bestemmingsplan opgenomen differentiatievlak zijn gelegen.
Bij onderscheiden uitspraken van 20 juni 2012 heeft de voorzieningenrechter onder meer het door [appellant sub 1] tegen het besluit van 20 maart 2012 ingestelde beroep ongegrond verklaard, het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraken zijn aangehecht.
Tegen deze uitspraken hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 2 oktober 2012 heeft het college opnieuw beslist op de gemaakte bezwaren, de besluiten van 2 september 2011, 11 oktober 2011 en 1 december 2011 herroepen en [appellant sub 1] op straffe van een dwangsom gelast uiterlijk 4 weken na de datum waarop de uitspraak van de Afdeling op dit hoger beroep bekend is gemaakt, het strijdige gebruik van het perceel te beëindigen en beëindigd te houden door het verwijderen van de opslag van ophoogzand, een kuilplaat (bestaande uit een betonverharding) en verhardingsmaterialen (bestaande uit o.a. klinkers, tegels en opsluitbanden), welke buiten het in het nieuwe bestemmingsplan opgenomen differentiatievlak zijn gelegen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de hoger beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gevoegd behandeld.
De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 15 januari 2012, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. E.T. Stevens, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. P.W.G.M. Christophe, en het college, vertegenwoordigd door mr. W.F.M. van Gurp-Steenbakkers en J.F.M. Vlemminx, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
- 1.
[appellant sub 1] woont en exploiteert op het perceel [locatie 1] een melkveebedrijf. [appellant sub 2] woont in de burgerwoning op het naastgelegen perceel [locatie 2]. Het college heeft geconstateerd dat op het perceel opslag van veevoeder plaatsvindt, een kuilvoerplaat (betonverharding) aanwezig is en verhardingsmaterialen (klinkers en tegels) worden opgeslagen. Dit perceel grenst aan [locatie 2].
De raad van de gemeente Sint-Oedenrode heeft bij besluit van 15 maart 2012 voor onder meer het perceel het bestemmingsplan
"Buitengebied Sint-Oedenrode" vastgesteld. Daarbij is een deel van de gronden op het perceel met een oppervlakte van 50 m bij 50 m door middel van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - sleufsilo" ingevuld als zogenoemd differentiatievlak ten behoeve van voeropslag.
- 2.
Het college heeft aan het besluit van 20 maart 2012 ten grondslag gelegd dat de opslag van veevoeder en de aanwezigheid van een kuilvoerplaat en verhardingsmaterialen op het perceel in strijd zijn met artikel 8 en artikel 22a van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1997". Voor zover deze opslag en verharding aanwezig zijn binnen het in het onlangs vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Sint-Oedenrode" opgenomen differentiatievlak, is er volgens het college concreet zicht op legalisering. Voor de kuilvoerplaat en opslag van stoffen/producten buiten dat differentiatievlak behoort legalisering volgens het college niet tot de mogelijkheden.
- 3.
Ingevolge het ten tijde van belang ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1997" rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied -A-".
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden op dit perceel bestemd voor de volgende doeleinden:
- a.
een duurzame agrarische bedrijfsvoering;
- b.
instandhouding van abiotische waarden;
- c.
extensief recreatief medegebruik, met uitzondering van een kano-rustplaats.
Ingevolge artikel 8, vierde lid, mag op de gronden niet worden gebouwd, met uitzondering van:
- (1)
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke ter plaatse noodzakelijk zijn uit een oogpunt van doelmatige agrarische bedrijfsvoering dan wel uit een oogpunt van beheer en onderhoud overeenkomstig de doeleinden, waaronder begrepen beperkte voorzieningen ten behoeve van extensieve recreatie, zoals zitbanken, routeborden e.d. Sleufsilo’s worden hier niet onder begrepen. De hoogte van de bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 2 m bedragen;
(…).
Ingevolge artikel 22a, tweede lid, onder b, wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan:
- (…)
- -
binnen de bestemmingen (…) "Agrarisch gebied", het gebruik van gronden:
als opslag-, stort- of bergplaats van andere al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden en zulks geen afgedankte voorwerpen, stoffen of producten betreft.
- 4.
Ter zitting heeft [appellant sub 1] de hogerberoepsgrond, dat de voorzieningenrechter in de uitspraak van 20 maart 2010 in zaken nrs. 12/1219 en 12/1220 heeft miskend dat het op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied 1997" was toegestaan om buiten het bouwblok een voeropslag te hebben van 500 m2, ingetrokken.
- 5.
[appellant sub 1] betoogt dat de voorzieningenrechter in de uitspraak van 20 maart 2012 in zaken nrs. 12/1219 en 12/1220 ten onrechte heeft geoordeeld dat het college bevoegd was om handhavend op te treden tegen de aanwezigheid van de kuilvoerplaat, de opslag van veevoeder en de opslag van verhardingsmaterialen buiten het zogenoemde differentiatievlak op het perceel. Hiertoe voert hij aan dat de kuilvoerplaat van het in artikel 8, vierde lid, van de planvoorschriften neergelegde bouwverbod is uitgezonderd omdat deze ter plaatse noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige agrarische bedrijfsvoering. Voorts voert hij aan dat de bewuste opslag noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden.
- 5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de kuilvoerplaat een bouwwerk is. In artikel 8, vierde lid, van de planvoorschriften is bepaald welke bouwwerken zijn uitgezonderd van het in die bepaling neergelegde bouwverbod. Sleufsilo’s worden echter expliciet niet onder de van het bouwverbod uitgezonderde bouwwerken begrepen. [appellant sub 1] heeft het oordeel van de voorzieningenrechter, dat de ruimtelijke uitstraling van een kuilvoerplaat niet anders is dan die van een sleufsilo en beide bedoeld zijn voor hetzelfde gebruik, zodat een kuilvoerplaat met een sleufsilo gelijk is te stellen en daarmee onder het bouwverbod in artikel 8, vierde lid, van de planvoorschriften valt, niet bestreden. Dit brengt met zich dat de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen dat reeds daarom niet meer wordt toegekomen aan het betoog van [appellant sub 1], dat deze kuilvoerplaat ter plaatse noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige agrarische bedrijfsvoering. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat het college bevoegd was handhavend op te treden tegen de buiten het zogenoemde differentiatievlak aanwezige kuilvoerplaat.
Het betoog faalt in zoverre.
- 5.2.
Het betoog van [appellant sub 1], dat de opslag van veevoeder en verhardingsmaterialen buiten het zogenoemde differentiatievlak is toegestaan omdat het noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden, faalt evenzeer. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat onder opslag noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden bestemd als "Agrarisch gebied" niet de opslag van veevoeder en verhardingsmaterialen wordt begrepen. Het college heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat daaronder onder andere moet worden verstaan het plaatsen van machines gedurende de oogsttijd, de opslag van geoogste gewassen of het plaatsen van een drinkbak voor het vee. De opslag van veevoeder en verhardingsmaterialen op gronden met de bestemming "Agrarisch gebied", bestemd voor het verderop gelegen agrarisch bedrijf, dat is gevestigd op gronden met de bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden", valt zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen, niet onder de in artikel 22a, tweede lid, onder b, van de planvoorschriften opgenomen uitzonderingsclausule. Dit betekent dat de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen dat in strijd met dit artikel opslag van veevoeder en verhardingsmaterialen buiten het zogenoemde differentiatievlak plaatsvindt op het perceel, zodat het college bevoegd was hiertegen handhavend op te treden.
- 6.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
- 7.
[appellant sub 1] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college van handhavend optreden had behoren af te zien omdat dat onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.
- 7.1.
De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat bij de op 23 mei 2008 geaccepteerde melding als bedoeld in artikel 8:41 van de Wet milieubeheer, niet wordt getoetst aan het bestemmingsplan, zodat geen grond bestaat voor het oordeel dat [appellant sub 1] hieruit mocht afleiden dat het college hiermee tevens toestemming heeft verleend om het perceel in zoverre in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dat de kuilvoerplaten, naar gesteld, dichter bij de woning van [appellant sub 2] liggen dan in de melding is aangegeven, is daarom evenmin van belang.
Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat de noodzaak van de bewuste opslag voor het bedrijf zich verzet tegen handhavend optreden, heeft de voorzieningenrechter overwogen dat niet is gebleken dat deze opslag op geen enkele andere manier kan plaatsvinden. [appellant sub 1] heeft in hoger beroep niet aangevoerd waarom de voorzieningenrechter op dit punt niet kan worden gevolgd.
Hetgeen [appellant sub 1] overigens heeft aangevoerd, biedt evenmin aanknopingspunten voor het oordeel dat de voorzieningenrechter ten onrechte geen grond heeft gezien voor het oordeel dat handhavend optreden in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat het college in deze situatie daarvan behoorde af te zien.
- 8.
Het hoger beroep van [appellant sub 1] tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 juni 2012 in de zaken nrs. 12/1219 en 12/1220 is ongegrond. Deze uitspraak dient te worden bevestigd.
- 9.
[appellant sub 2] betoogt dat de voorzieningenrechter in de uitspraak van 20 juni 2012 in zaak nr. 12/1289 ten onrechte het gehele besluit van het college van 20 maart 2012 heeft vernietigd, nu uit de overwegingen blijkt dat de voorzieningenrechter had beoogd dat besluit te vernietigen, alleen voor zover daarin wordt afgezien van handhavend optreden tegen de in de last omschreven overtredingen bestaande uit de opslag van veevoeder en verhardingsmaterialen en de kuilvoerplaat, voor zover deze zich bevinden binnen het in het bestemmingsplan "Buitengebied Sint-Oedenrode" opgenomen differentiatievlak. Hij meent dat het instellen van hoger beroep noodzakelijk is om het naar aanleiding van de uitspraak te nemen besluit in rechte te kunnen aanvechten.
- 9.1.
Dit betoog is terecht voorgedragen, maar leidt niet tot het daarmee beoogde doel. Het dictum in de uitspraak is leidend. Dat betekent dat de voorzieningenrechter in dit geval het beroep van [appellant sub 2] gegrond heeft verklaard en het besluit van het college van 20 maart 2012 geheel heeft vernietigd, terwijl [appellant sub 2] in beroep het besluit niet had bestreden, voor zover dat betrekking had op het handhavend optreden tegen de in de als hiervoor in de last omschreven activiteiten buiten het bedoelde differentiatievlak en uit de overwegingen evenmin blijkt dat was beoogd het besluit ook in zoverre te vernietigen. [appellant sub 2] is hierdoor evenwel niet in zijn belangen geschaad. Door de vernietiging van het besluit van 20 maart 2012 is de werking van het besluit van 2 september 2011 blijven bestaan, dat strekt tot handhavend optreden, zowel binnen als buiten het hiervoor bedoelde differentiatievlak. Voorts heeft het college naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter in zaak nr. 12/1289 bij besluit van 2 oktober 2012 opnieuw op de bezwaren beslist en wederom beslist dat handhavend wordt opgetreden tegen het strijdige gebruik van de gronden buiten het differentiatievlak.
- 9.2.
Het hoger beroep van [appellant sub 2] tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 juni 2012 in zaak nr. 12/1289 is ongegrond.
- 10.
[appellant sub 1] betoogt dat de voorzieningenrechter in de uitspraak van 20 juni 2012 in zaak nr. 12/1289 heeft miskend dat er, zoals het college in het besluit van 20 maart 2012 ook heeft aangenomen, concreet zicht op legalisering bestaat van de aanwezige kuilvoerplaat, de opslag van veevoeder en verhardingsmaterialen, voor zover deze zijn gesitueerd binnen het zogenoemde differentiatievlak, zoals dit is opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied Sint Oedenrode".
- 10.1.
Om concreet zicht op legalisering aan te nemen in verband met de komst van een nieuw bestemmingsplan is ten minste vereist dat een ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd, waarbinnen het gebruik, waar het handhavingsverzoek op ziet, past. In dat geval bestaat echter evenmin concreet zicht op legalisering, indien op voorhand duidelijk is dat het ontwerpplan geen rechtskracht zal verkrijgen. Dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan mogelijk kan worden vernietigd, is onvoldoende om dat aan te nemen.
Bij besluit van 15 maart 2012 heeft de raad van de gemeente Sint-Oedenrode het bestemmingsplan "Buitengebied Sint-Oedenrode" vastgesteld. Het besluit op bezwaar is op 20 maart 2012 genomen. Dit betekent dat wordt voldaan aan de eis dat ten tijde van het besluit op bezwaar een ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd. Ingevolge dit bestemmingsplan, zoals vastgesteld ten tijde van het besluit op bezwaar, zijn buiten het bouwvlak, binnen een differentiatievlak met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - sleufsilo", sleufsilo’s ten behoeve van opslag toegestaan. Nu de planvoorschriften ter plaatse van deze aanduiding het realiseren van sleufsilo’s mogelijk maken, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat aldaar in zoverre ook de bouw van kuilvoerplaten met bijbehorende opslag is toegestaan.
[appellant sub 1] betoogt terecht dat de voorzieningenrechter ten onrechte op voorhand heeft aangenomen dat dit nieuwe bestemmingsplan geen rechtskracht zal verkrijgen. De terinzagelegging van een ontwerpplan is bepalend, zodat de voorzieningenrechter ten onrechte in aanmerking heeft genomen dat ten tijde van het besluit op bezwaar het bestemmingsplan zeer recent was vastgesteld en het vastgestelde bestemmingsplan nog niet ter inzage was gelegd. De voorzieningenrechter heeft, door in zijn oordeel te betrekken dat het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerp gewijzigd is vastgesteld en belanghebbenden zich daarover nog niet hebben kunnen uitlaten, het moment van ter inzagelegging van het ontwerpplan bepalend geacht, terwijl het moment van het nemen van het besluit op bezwaar in deze bepalend is. Op dat moment werd aan het vereiste dat tenminste een ontwerpplan ter inzage moest zijn gelegd, voldaan, nu zelfs al een bestemmingsplan was vastgesteld. De uitspraak van de voorzitter van de Afdeling van 7 september 2012 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=QUzS37iooDw%3D">201205174/2/R3a> en de daarin geconstateerde gebreken kunnen evenmin als grond worden aangemerkt voor de conclusie dat op voorhand moet worden aangenomen dat het nieuwe bestemmingsplan geen rechtskracht zal verkrijgen reeds omdat deze uitspraak dateert van na het bestreden besluit.
Gelet op het voorgaande, heeft de voorzieningenrechter ten onrechte geconcludeerd dat het college ten tijde van het besluit van 20 maart 2012 geen concreet zicht op legalisering mocht aannemen van de aanwezige kuilvoerplaat en de opslag van veevoeder en verharding, voor zover gelegen binnen het meergenoemde differentiatievlak met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - sleufsilo".
Het betoog slaagt.
- 11.
Het hoger beroep van [appellant sub 1] gericht tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter in zaak nr. 12/1289 is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de voorzieningenrechter zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van 20 maart 2012 van het college van Sint-Oedenrode alsnog ongegrond verklaren.
- 12.
Bij besluit van 2 oktober 2012 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gemaakte bezwaren. Aangezien bij dit nieuwe besluit niet aan de bezwaren van [appellant sub 1] en van [appellant sub 2] is tegemoetgekomen, worden de hoger beroepen van [appellant sub 1] en van [appellant sub 2], gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht mede beroepen tegen dit besluit in te houden. Gelet op hetgeen in overweging 11, is aan dit besluit de grondslag komen te ontvallen. Om die reden zal het eveneens vernietigd worden. De daartegen gerichte beroepen zijn reeds daarom gegrond.
- 13.
Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
bevestigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Hertogenbosch van 20 juni 2012 in zaken nrs. 12/1219 en 12/1220;
- II.
verklaart het hoger beroep van [appellanten sub 2] tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Hertogenbosch van 20 juni 2012 in zaak nr. 12/1289 ongegrond;
- III.
verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Hertogenbosch van 20 juni 2012 in zaak nr. 12/1289 gegrond;
- IV.
vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 20 juni 2012 in zaak nr. 12/1289;
- V.
verklaart het door [appellanten sub 2] bij de voorzieningenrechter ingestelde beroep ongegrond;
- VI.
verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode van 2 oktober 2012 gegrond;
- VII.
vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode van 2 oktober 2012;
- VIII.
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1652,00 (zegge: zestienhonderdtweeënvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
- IX.
gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode aan [appellant sub 1] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,00 (zegge: tweehonderd tweeëndertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2013
357-776.