Hof Arnhem, 21-09-2007, nr. 21-002597-06
ECLI:NL:GHARN:2007:BB4001, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
21-09-2007
- Zaaknummer
21-002597-06
- LJN
BB4001
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2007:BB4001, Uitspraak, Hof Arnhem, 21‑09‑2007; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BK3202, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2010:BK3202
Uitspraak 21‑09‑2007
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid openbaar ministerie na niet verstrekken van relevante informatie. Vrijspraak pogingen diefstal met geweld bij oudere dames in Ede. Strafmotivering en geen oplegging van tbs met dwangverpleging.
Partij(en)
Parketnummer: 21-002597-06
Uitspraak d.d.: 21 september 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 2 juni 2006 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 05-960106-05 en 05-535415-05, tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 16 november 2006, 23 april 2007 en 7 september 2007 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr M.K. Rack naar voren is gebracht.
Omvang van het hoger beroep
Namens verdachte is ter terechtzitting verklaard dat het hoger beroep slechts is gericht tegen de veroordeling voor de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten en de opgelegde straf (en, naar het hof begrijpt, maatregel) alsmede tegen de toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging.
Het hoger beroep blijft daarom beperkt tot dat deel van het vonnis waarvan beroep waarbij verdachte ter zake van het onder 1 en 3 tenlastegelegde werd veroordeeld en de opgelegde straf en maatregel.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlagen IIa en IIb en voor de inhoud van de vordering nadere omschrijving van de tenlastelegging bijlage IIc)
Het hof nummert het onder parketnummer 05-535415-05 tenlastegelegde feit als feit 13.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie
Verweer
Namens de verdachte is aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat zowel de politie als de advocaat-generaal niet hebben voldaan aan een door het hof gegeven opdracht.
Feiten
Ten aanzien van de feiten die ten grondslag liggen aan het verweer, geldt het volgende:
In het tussenarrest van 30 november 2006 heeft het hof onder meer opdracht gegeven tot het opmaken van een aanvullend proces-verbaal waarin antwoord diende te worden gegeven op de volgende vraag:
‘Zijn er bij de politie, district West-Veluwe, unit BPZ Midden, aangiftes binnengekomen die betrekking hebben op feiten die soortgelijk zijn als de feiten waarvan [aangeefster 1] en [aangeefster 2] aangifte hebben gedaan en welke betrekking hebben op de periode kort voorafgaand aan of na de aanhouding van de verdachte?’
Het hof heeft de desbetreffende opdracht gegeven in verband met een door de raadsman ter zitting van 16 november 2006 gemaakte opmerking, namelijk dat ook na de aanhouding van zijn cliënt oudere dames zijn aangerand.
In het aanvullend proces-verbaal van 1 maart 2007 wordt onder meer vermeld dat kort na de aanhouding van de verdachte geen aangiften van dergelijke feiten zijn binnengekomen.
Op 13 april 2007 heeft de raadsheer die als voorzitter de zaak behandelde, de volgende mail naar de advocaat-generaal gestuurd:
“Op 23 april 2007 wordt de zaak [verdachte] behandeld. In het tussenarrest van
- 30.
november 2006 heeft het hof opdracht gegeven om aanvullend proces-verbaal op te stellen waarin onder meer de vraag wordt beantwoord of na de aanhouding van de verdachte aangiftes zijn binnengekomen die betrekking hebben op soortgelijke feiten als waarvan [aangeefster 1], aangifte heeft gedaan (waarbij het dus gaat om zedendelicten tegen bejaarde dames) en welke feiten zijn gepleegd in Ede of omgeving.
Het proces-verbaal van 1 maart 2007 vermeldt dat in de periode kort na de aanhouding van de verdachte geen aangiften van dergelijke feiten zijn binnen gekomen.
Dit antwoord is geen volledig antwoord op de vraag omdat het het hof (zoals uit de vraagstelling blijkt) niet alleen gaat om de periode kort na de aanhouding, maar om de gehele periode na de aanhouding (dus tot het opmaken van het proces-verbaal waarin de betreffende vraag wordt beantwoord).
Toevallig keek ik afgelopen woensdag naar het journaal op tv Gelderland en vernam dat er op dit moment bij de rechtbank Arnhem een zaak loopt waarin het gaat om zedendelicten gepleegd tegen bejaarde dames. De delicten zouden gepleegd zijn in juli 2006 in Bennekom. Verdachte zou een zekere [betrokkene 1] zijn.
Deze informatie acht het hof relevant en het hof had gehoopt dergelijke informatie via het aanvullend proces-verbaal te krijgen.
Teneinde een nieuwe aanhouding van de zaak te voorkomen wil ik langs deze weg verzoeken het hof informatie te verschaffen over de zaak [betrokkene 1]. Ik denk dan aan de tenlastelegging, aangiftes en een foto van [betrokkene 1].”
De advocaat-generaal stuurde als reactie de volgende brief:
“In deze zaak ontving ik een mail van een van de leden van uw Hof welke mail aan het dossier wordt toegevoegd.
Een van de leden van uw Hof heeft ambtshalve kennis genomen van de strafzaak tegen ene [betrokkene 1] die zich schuldig gemaakt zou hebben aan zedenzaken tegen bejaarde dames. De delicten zouden zijn gepleegd in juli 2006.
In voornoemde mail wordt verzocht om de aangiften, een foto van [betrokkene 1] en de tenlastelegging in het geding te brengen.
Aan dit verzoek zal ik niet voldoen. Vanzelfsprekend wil het Openbaar Ministerie dat de waarheid in deze zaak aan het licht komt. Maar op dit moment is er geen enkele relatie tussen de feiten waarvan deze [betrokkene 1] wordt verdacht en de feiten waarvan [verdachte] wordt verdacht.
Wel ben ik bereid om de politie te laten onderzoeken of er een verband kan bestaan tussen deze feiten en de feiten waarvoor [betrokkene 1] terecht staat.
In dat kader kan dan worden nagegaan of het signalement van [betrokkene 1] overeenkomt met het signalement in deze zaken etc.”
Op 23 april 2007 is het onderzoek ter zitting aangehouden en is de advocaat-generaal verzocht een foto van [betrokkene 1] en de aangiftes in die zaak aan het dossier toe te voegen.
Vóór aanvang van de zitting van 12 juni 2007 heeft het hof de verzochte stukken ontvangen.
Beoordeling verweer
Vast staat dat de stukken van het opsporingsonderzoek in de zaak [betrokkene 1] van groot belang zijn voor de bewijsvraag in de zaak tegen de verdachte. Het lijkt er op dat als de voorzitter de betreffende nieuwsuitzending van TV Gelderland had gemist, noch het hof, noch de verdachte kennis zouden hebben gekregen van die stukken.
Het mag niet zo zijn dat kennisname van voor het bewijs relevante stukken afhangt van een dergelijke toevalligheid. De politie en het openbaar ministerie zouden zodanig georganiseerd moeten zijn dat ook na aanvang van het onderzoek ter terechtzitting in eerste en tweede aanleg bij de politie en het openbaar ministerie binnengekomen en voor de zaak relevante stukken spontaan ter kennis worden gebracht van de rechter en de verdediging.
De stukken in de zaak [betrokkene 1] waren vóór de aanvang van het onderzoek in hoger beroep bekend bij het politiekorps en het arrondissementsparket die onderzoek deden in de zaak tegen de verdachte. Deze bekendheid leidde er evenwel niet toe dat die stukken ter kennis van het hof en de verdediging werden gebracht.
Ook het tussenarrest waarin het hof opdracht gaf tot het opmaken van aanvullend proces-verbaal omtrent de vraag of er na de aanhouding van verdachte nieuwe aangiften van soortgelijke delicten waren gedaan, leidde niet tot het verstrekken van de relevante stukken. Ook als het hof er van uit gaat dat de teamleider van het Tuinboononderzoek de opdracht van het hof anders heeft gelezen dan was bedoeld, begrijpt het hof niet goed waarom deze niet uit zich zelf die informatie heeft gegeven.
Zelfs de mail aan de advocaat-generaal waarin de voorzitter uitlegt dat de opdracht niet goed is uitgevoerd, heeft niet geleid tot het verstrekken van de relevante stukken.
Hoewel het zo is dat de opdracht van het hof (zoals geformuleerd in het tussenarrest) niet goed is uitgevoerd, de advocaat-generaal aanvankelijk niet de mogelijkheid heeft benut de opdracht alsnog goed te laten uitvoeren, is uiteindelijk de opdracht wel uitgevoerd. In zoverre ziet het hof geen aanleiding om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren en verwerpt het hof het verweer.
Wel is het openbaar ministerie te kort geschoten. De kennis die aanwezig was bij het arrondissementsparket had in een veel eerder stadium terecht moeten komen in het dossier van de verdachte. Voorts heeft de advocaat-generaal, die aanvankelijk de zaak behandelde, niet adequaat gereageerd op de aanwijzingen dat relevante informatie ontbrak.
Dit tekortschieten en het herstel hiervan heeft er toe geleid dat de verdachte in zijn belangen is geschaad, omdat de voorlopige hechtenis daardoor langer heeft geduurd. Het hof zal bij de strafoplegging hiermee rekening houden in die zin dat het hof de verdachte een lagere straf zal opleggen.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Nadere overwegingen ten aanzien van de vrijspraak van het onder 1 en 3 tenlastegelegde
Feit 1 betreft een poging diefstal met geweld, gepleegd tegen [aangeefster 1] en
feit 3 betreft een diefstal met geweld, gepleegd tegen [aangeefster 2]. Beide feiten zouden zijn gepleegd in de nacht van 30 op 31 juli 2005.
De aangeefsters hebben niet (alleen) verklaard over weggenomen goederen, maar (ook) over ontuchtige handelingen. Deze handelingen heeft de officier van justitie onder 2 en 4 ten laste gelegd, maar van deze feiten heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken en deze feiten zijn als zodanig niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
Bij de vraag of de verdachte op 31 juli 2005 bij de aangeefsters in de woning is geweest, spelen hun aangiften met betrekking tot de ontuchtige handelingen een belangrijke rol en om die reden zal het hof dat onderdeel in zijn overwegingen betrekken. Het hof heeft daarbij geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van die aangiften.
De verdachte heeft zowel bij de politie als bij de rechtbank diefstallen en schennis van de eerbaarheid bekend. De verdachte heeft steeds ontkend dat hij ontuchtige handelingen heeft gepleegd met bejaarde dames, waaruit voortvloeit dat hij tevens ontkent op 31 juli 2005 in de woningen van de aangeefsters te zijn geweest.
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal lijken te doen, leest het hof in het proces-verbaal van de zitting van 22 mei 2006 bij de rechtbank niet dat de verdachte toegeeft in de woning van aangeefster [aangeefster 1] te zijn geweest. De door de rechtbank als bewijsmiddel gebezigde verklaring van de verdachte is niet als zodanig terug te lezen in het proces-verbaal van de zitting van 22 mei 2006 en lijkt niet meer te zijn dan het achter elkaar plaatsen van zinnen - die echter op verschillende momenten zijn uitgesproken – waardoor het lijkt alsof de verdachte bekent op 31 juli 2005 bij de aangeefster in de woning te zijn geweest. Deze constructie is niet in overeenstemming met de uitdrukkelijke ontkenning van de verdachte ter zitting en had mede daarom niet toegepast mogen worden.
Anders dan de rechtbank en advocaat-generaal leest het hof ook de verklaring die de verdachte op 26 oktober 2005 bij de politie heeft afgelegd, niet als een gedeeltelijke bekentenis. Uit die verklaring blijkt dat de verdachte zich herinnert in een flatwoning te zijn ingeklommen, maar niet dat hij dat op 31 juli 2005 in Ede heeft gedaan. Verdachte zegt overigens in diezelfde verklaring dat hij nooit een vrouw heeft aangerand of geprobeerd te verkrachten en dat hij die behoefte bij oudere vrouwen ook nooit heeft gehad.
In de bewijsconstructie van zowel de advocaat-generaal als de rechtbank speelt de herkenning van verdachte door verbalisant [verbalisant 1] een belangrijke rol.
Vlak na de melding van aangeefster [aangeefster 1] zagen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] om ongeveer 5.35 uur een persoon op de fiets met witte handschoenen. Omdat in de melding gesproken zou zijn van witte handschoenen is de man door de verbalisanten achtervolgd. De verbalisanten kregen hem niet te pakken. [verbalisant 1] zou echter de man goed hebben kunnen zien. Als de verdachte op 5 september 2005 is aangehouden en zich in een politiecel bevindt, wordt verbalisant [verbalisant 1] gevraagd te komen kijken. [verbalisant 1] herkent (na een enkelvoudige confrontatie) de verdachte.
De persoon die op 31 juli 2005 is achtervolgd door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], lijkt dezelfde persoon te zijn die op 31 juli 2005 bij [getuige 1] (woonachtig aan de Stationsweg te Ede) om circa 05.45 uur aanbelde en zei dat hij van een escortbureau was. [getuige 1] en zijn partner verklaren namelijk dat ze die persoon op een fiets zagen stappen en dat die persoon vlak daarna achtervolgd werd door de politie. De partner [getuige 2] verklaart dat de man een witte doek of lap om zijn rechterhand had zitten. Zij weet zeker dat het een doek of lap was, want ze zag geen vingers.
Aangeefster [aangeefster 2] (ook woonachtig aan de Stationsweg) verklaart dat er op
- 31.
juli 2005 een insluiper in haar woning was en dat deze op haar ging liggen. Toen hij via het balkon weg ging, zag zij dat het 5.45 uur was.
In het dossier van de verdachte is te lezen dat in de periode april 2005 tot en met juli 2005 verschillende bejaarde dames in Ede en directe omgeving slachtoffer zijn geworden van zedendelicten. In de zaak tegen de verdachte zijn slechts twee aanrandingen van bejaarde dames in de tenlastelegging opgenomen. Zo is niet is opgenomen de aangifte van
[aangeefster 3] woonachtig in de directe omgeving van de aangeefsters [aangeefster 1] en [aangeefster 2]. Op 30 juli 2005 werd zij om 5:15 uur wakker en zag zij een man bij haar bed staan. Hij deed de rits van zijn broek open en haalde zijn geslachtsdeel er uit. Aangeefster was bang dat de man haar zou verkrachten en begon te schreeuwen. De man liep naar het balkon en verdween.
In haar beschrijving van de man zegt ze dat de man een zwart petje droeg.
Aangeefster [aangeefster 1] heeft op 28 september 2005 deelgenomen aan een meervoudige fotoconfrontatie. Tussen de foto’s bevond zich ook de foto van de verdachte. Zij verklaarde toen: ‘Nee, hij zit er niet tussen. Ik herken hem in ieder geval niet.’
Later, na een zitting op 27 februari 2006 bij de rechtbank, heeft aangeefster verklaard dat toen verdachte binnen kwam, zij hem eerst niet herkende, maar later wel.
Het hof acht deze herkenning niet betrouwbaar genoeg om als bewijsmiddel te bezigen. Aangeefster heeft namelijk eerst (bij de fotoconfrontatie) de verdachte niet herkend, terwijl de latere herkenning plaats vond op de zitting. Daarbij is niet duidelijk of aangeefster (vanwege de suggestieve werking die van de omstandigheden uitgaat) slechts denkt verdachte te herkennen als de dader, de aangeefster verdachte slechts herkent omdat ze eerder een foto van hem heeft gezien of dat ze hem herkent omdat hij de dader is.
Anders dan verbalisant [verbalisant 1] en aangeefster [aangeefster 1] zijn de overige hierboven genoemde getuigen en aangeefsters zijn niet aan een (enkelvoudige of meervoudige) confrontatie onderworpen.
Blijkens het dossier zijn in de woningen van aangeefsters geen sporen gevonden die afkomstig zijn van de verdachte.
Gelet op de brief van het Bureau Recherche officier van 30 maart 2007, zal het hof geen acht slaan op de resultaten van een sorteerproef, waarbij een geurovereenkomst werd waargenomen tussen een geurmonster van het linkergedeelte van het stuur van een fiets en geurdragers die waren vastgehouden door de verdachte.
In het aan het hof overgelegde proces-verbaal van voorgeleiding (11 juli 2006) tegen de verdachte [betrokkene 1] wordt onder andere het volgende vermeld -zakelijk weergegeven-:
Op 8 juli 2006 werd na een melding van een bewoonster van het Ericapark te Bennekom politiepersoneel ter plaatse gezonden. Daar aangekomen zien de politieambtenaren een vrouw op haar rug liggen. Op haar zit een man. De man vlucht en de politieambtenaren zetten de achtervolging in. Tijdens de vlucht verliest de man zijn pet. Er wordt even later een man aangehouden die een sok om één van zijn handen heeft. Een andere sok (die overeenkomt met de sok die de man over zijn hand had) wordt aangetroffen bij het slachtoffer.
Het slachtoffer is in 1937 geboren en verklaart dat zij door de man vaginaal gepenetreerd is.
De aangehouden man is [betrokkene 1].
In het proces-verbaal wordt nog het volgende opgemerkt -zakelijk weergegeven-:
Medio 2005 werd een recherche onderzoek ingesteld, onder de teamnaam TUINBOON, naar een aantal zedendelicten te weten openbare schennis der eerbaarheid ten opzichte van oudere vrouwen en (pogingen) tot verkrachting van bejaarde slachtoffers. Deze delicten vonden zowel in Ede als in Bennekom plaats waarbij het zwaartepunt lag bij locaties waar sprake was van een concentratie van bewoning door oudere, bejaarde mensen. De bedoelde feiten vonden hoofdzakelijk in de nachtelijke uren in de weekenden plaats. Een deel van de feiten vond ook plaats in het Ericapark te Bennekom.
(….)
Ook de verdachte [betrokkene 1] werd in het kader van het onderzoek TUINBOON aangehouden.
(…)
Het feit waarvan [betrokkene 1] werd verdacht betrof een insluiping in een woning van een alleenstaande vrouw in Bennekom, gepleegd op zaterdag 30 april 2005 tussen 5.00 en 5.30 uur. De 85-jarige bewoonster werd door een blanke man, die aan haar dekens trok, wakker gemaakt. De man had zijn broeksband geopend en zijn geslachtsdeel hing naar buiten. De man nam daarna haar handtas met inhoud weg. Naar aanleiding van het aantreffen van de bankpas uit de handtas werd een onderzoek ingesteld en dat leidde tot de aanhouding van [betrokkene 1].
(…)
De signalementbeschrijvingen van de daders van de delicten, die door het TUINBOON-team onderzocht werden, maakten in een aantal gevallen melding van een door de verdachte gedragen (baseball-)pet. De resultaten van het onderzoek maakten duidelijk dat de aangehouden verdachte [verdachte] kennelijk niet de gewoonte had om een pet te dragen. Bij doorzoeking van zijn verblijfadres werd dan ook geen enkele pet aangetroffen. Daarentegen is van de verdachte [betrokkene 1] bekend dat hij vrijwel altijd een pet draagt.
Voorts wordt in het bovengenoemde proces-verbaal melding gemaakt van CIE-informatie. Volgens die informatie was [betrokkene 1] in 2005 in het bezit van een gouden horloge dat afkomstig was van een inbraak aan de Willy Brandtlaan in Ede. De inbraak zou zijn vastgelegd in het BPS-systeem. Het betreffende delict betreft een inklimming in het appartement van een toen 90-jarige vrouw, gepleegd op 28 juni 2005 in Ede. Behalve dat er een gouden horloge werd weggenomen, werd er ook een zedendelict gepleegd.
Gelet op het bovenstaande en de overige stukken die zich in het dossier bevinden, kan het hof onvoldoende de volgende twee scenario’s uitsluiten:
1) de man die aangebeld heeft bij [getuige 1] en die is achtervolgd door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] is verdachte [verdachte], maar hij is niet degene die op 31 juli 2005 bij de aangeefsters [aangeefster 1] en [aangeefster 2] in huis is geweest.
2) de man die achtervolgd is door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], is dezelfde man die op 31 juli 2005 bij de aangeefsters [aangeefster 1] en [aangeefster 2] in huis is geweest, maar is niet de verdachte [verdachte]; verbalisant [verbalisant 1] heeft zich (mede ten gevolge van het feit dat sprake was van een enkelvoudige confrontatie) vergist.
Derhalve acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten, zodat het hof de verdachte daarvan zal vrijspreken.
Oplegging van straf en/of maatregel
Nu het hoger beroep is beperkt tot dat deel van het vonnis waarvan beroep waarbij verdachte ter zake van het onder 1 en 3 tenlastegelegde werd veroordeeld én de opgelegde straf en maatregel en verdachte in hoger beroep wordt vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten 1 en 3, moet opnieuw de straf voor de in eerste aanleg bewezenverklaarde en ad informandum gevoegde feiten worden bepaald.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het in eerste aanleg bewezenverklaarde, de ad informandum gevoegde feiten en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Anders dan de advocaat-generaal heeft geëist, zal het hof geen tbs met verpleging opleggen. Gelet op de rapportages van de deskundigen moet er rekening mee worden gehouden dat als de verdachte tbs opgelegd krijgt, hij langdurig van zijn vrijheid zal worden beroofd.
Hoewel het hof uitgaat van recidivegevaar, heeft het hof geen aanwijzingen dat er gevaar bestaat dat de verdachte delicten gaat plegen, zoals onder 1, 2, 3, en 4 aan hem zijn ten laste gelegd en waarvan hij is vrijgesproken.
Gelet op de bewezenverklaarde en ad informandum gevoegde feiten, de documentatie van de verdachte en de adviezen van de deskundigen, gaat het hof er van uit dat er -ondanks de door de verdachte geuite goede voornemens, waaraan hij reeds (voor zover mogelijk) in detentie uitvoering heeft gegeven- wel gevaar bestaat dat de verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan vermogensdelicten en schennis van de eerbaarheid.
Dit delictgevaar acht het hof niet zodanig dat dit -naast de vrijheidsbeneming die de verdachte reeds in het kader van de voorlopige hechtenis heeft ondergaan- een langdurige vrijheidsbeneming in het kader van een tbs met verpleging rechtvaardigt.
Mede gelet op de oriëntatiepunten voor de straftoemeting en de documentatie van de verdachte acht het hof voor de bewezenverklaarde en ad informandum gevoegde feiten een gevangenisstraf van 22 maanden passend.
Gelet hierop en gelet op de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, ziet het hof geen ruimte om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen.
Zoals overwogen onder ‘ontvankelijkheid van het openbaar ministerie’ is het hof van oordeel dat de verdachte in zijn belangen is geschaad als gevolg van het feit dat het openbaar ministerie niet tijdig voor het onderzoek belangrijke stukken aan het dossier heeft toegevoegd. Het hof ziet in dit tekortschieten aanleiding om de straf te matigen.
Als maatstaf daarbij neemt het hof de tijd die verstreken is tussen de eerste inhoudelijke behandeling (het moment waarop de aanvullende stukken zich in het dossier hadden moeten bevinden) en de volgende inhoudelijke behandeling (het moment waarop de stukken zich in het dossier bevonden en ze ter zitting besproken konden worden).
Gelet op die maatstaf zal het hof een aftrek van 4 maanden toepassen.
De vordering van de benadeelde partij [aangeefster 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 1.000,--. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 800,--. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
De vordering van de benadeelde partij [aangeefster 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 1.032,75. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 32,75. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte, ten aanzien van het onder 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11 primair, 12 en 13 bewezenverklaarde, tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De vordering van de benadeelde partij [aangeefster 1]
Verklaart de benadeelde partij, [aangeefster 1], in haar vordering niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [aangeefster 2]
Verklaart de benadeelde partij, [aangeefster 2], in haar vordering niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr J.D. den Hartog, voorzitter,
mr Y.A.J.M. van Kuijck en mr P.R. Wery, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr K.J.F. Roelofs, griffier,
en op 21 september 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.