Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsregeling GLB 2023
Bijlage 3
Geldend
Geldend van 04-04-2024 tot 01-01-2025. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
28-03-2024, Stcrt. 2024, 10711 (uitgifte: 03-04-2024, regelingnummer: WJZ/ 46081717)
- Inwerkingtreding
04-04-2024, terugwerkend tot: 01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
28-03-2024, Stcrt. 2024, 10711 (uitgifte: 03-04-2024, regelingnummer: WJZ/ 46081717)
- Vakgebied(en)
Agrarisch recht (V)
Overheidsfinanciën / EU-financiën
bij artikel 32, onderdeel a
RBE 1. Kaderrichtlijn Water Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid: Artikel 11, lid 3, onder e), en artikel 11, lid 3, onder h), met betrekking tot verplichte vereisten ter beheersing van diffuse bronnen van vervuiling door fosfaten | ||
---|---|---|
1.1 | artikel 4.3, onder a en b van het Besluit kwaliteit leefomgeving | Waterbeheerprogramma Een waterbeheerprogramma bevat maatregelen als bedoeld in artikel 11 van de kaderrichtlijn water en maatregelen als bedoeld in de artikelen 4, vijfde lid, en 6, eerste lid, van de grondwaterrichtlijn, in samenhang met artikel 11 van de kaderrichtlijn water. Hieronder vallen: beheersingsmaatregelen van de onttrekking van zoet oppervlaktewater en grondwater en de opstuwing van zoet oppervlaktewater alsmede beheersingsmaatregelen voor diffuse bronnen die verontreiniging kunnen veroorzaken, maatregelen ter preventie of beheersing van de introductie van verontreinigende stoffen. |
1.2 | artikel 4.4, derde lid, onder a en b van het Besluit kwaliteit leefomgeving | Regionaal waterprogramma Een regionaal waterprogramma bevat maatregelen als bedoeld in artikel 11 van de kaderrichtlijn water en maatregelen als bedoeld in de artikelen 4, vijfde lid, en 6, eerste lid, van de grondwaterrichtlijn, in samenhang met artikel 11 van de kaderrichtlijn water. |
1.3 | artikel 4.10, derde lid, onder a en b van het Besluit kwaliteit leefomgeving | Nationaal waterprogramma Een nationaal waterprogramma bevat maatregelen als bedoeld in artikel 11 van de kaderrichtlijn water en maatregelen als bedoeld in de artikelen 4, vijfde lid, en 6, eerste lid, van de grondwaterrichtlijn, in samenhang met artikel 11 van de kaderrichtlijn water. |
1.4 | artikel 4.12, eerste lid, onder a van het Besluit kwaliteit leefomgeving | Vrijstelling/toestemming De mogelijkheden tot het verlenen van vrijstellingen of toestemmingen als bedoeld in artikel 11, derde lid, aanhef en onder e, laatste volzin, van de kaderrichtlijn water. |
RBE 2. Nitraatrichtlijn Artikelen 4 en 5 van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreinigingen door nitraten uit agrarische bronnen (Pb L 375) | ||
---|---|---|
2.1 | artikelen 4.1195, 4.1196, 4.1197, 4.1200 en 4.1201 van het Besluit activiteiten leefomgeving | Natuurterrein/overige grond Het verbod op gebruik van andere meststoffen dan dierlijke meststoffen en zuiveringsslib op natuurterrein en op overige grond dan landbouwgrond. |
2.2 | artikelen 4.1184, 4.1185, 4.1203 en 4.1204 van het Besluit activiteiten leefomgeving | Bevroren/besneeuwde/waterverzadigde bodem Het verbod op het gebruik van dierlijke meststoffen, stikstofkunstmest of zuiveringsslib op bevroren of besneeuwde bodem of op waterverzadigde bodem. |
2.3 | artikelen 4.1186 en 4.1205 van het Besluit activiteiten leefomgeving | Beregenen/ bevloeien/ infiltreren Het verbod in de periode van 1 september tot en met 31 januari op het gebruik van dierlijke meststoffen, overige organische meststoffen, stikstofkunstmest of zuiveringsslib tegelijkertijd met het beregenen of bevloeien of infiltreren van de bodem. |
2.4 | artikelen 4.1187, 4.1188, 4.1206 en 4.1207 van het Besluit activiteiten leefomgeving | Gesloten periode Het verbod op het gebruik van dierlijke mest en zuiveringsslib in de, afhankelijk van de grondsoort, bepaalde periode. |
2.5 | artikel 4.1189 van het Besluit activiteiten leefomgeving | Gesloten periode stikstofkunstmest (N) Het verbod op het gebruik van stikstofkunstmest in de afhankelijk van het gewas bepaalde periode. |
2.6 | artikel 4.1215 in samenhang met artikel 4.1218 van het Besluit activiteiten leefomgeving | Vernietigen graszode Het verbod om op grasland de graszode te vernietigen in de daarvoor bepaalde periode. |
2.7 | artikelen 4.1199 en 4.1213 van het Besluit activiteiten leefomgeving | Emissiearm aanwenden De verplichting om dierlijke meststoffen en zuiveringsslib emissiearm aan te wenden. |
2.8 | artikelen 4.1190 en 4.1208 Besluit activiteiten leefomgeving | Geulenerosie Het verbod op het gebruik van dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of stikstofkunstmest op steile hellingen (> 7%) met geulenerosie (geulen > 30 cm diep). |
2.9 | artikelen 4.1191 en 4.1209 van het Besluit activiteiten leefomgeving | Onbeteelde grond, helling ≥ 7% Het verbod op het gebruik van dierlijke meststoffen zuiveringsslib op niet beteelde gronden met een hellingspercentage van 7% of meer. |
2.10 | artikel 4.1191 Besluit activiteiten leefomgeving | Stikstofkunstmest (N) op onbeteelde grond, helling ≥ 7% Het verbod op het gebruik van stikstofkunstmest op niet beteelde gronden met een hellingspercentage van 7% of meer. |
2.11 | artikelen 4.1192 en 4.1210 van het Besluit activiteiten leefomgeving | Bouwland, helling ≥ 18% Het verbod op het gebruik van dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of stikstofkunstmest op bouwland met een hellingspercentage van 18% of meer. |
2.12 | artikel 4.1193 van het Besluit activiteiten leefomgeving | Vanggewas De verplichting omtrent het telen van een bepaald vanggewas uiterlijk op 1 oktober, of een bepaalde hoofdteelt voor het volgende kalenderjaar uiterlijk op 31 oktober, na de teelt van mais op zand- en lössgronden. Vernietiging van het gewas dat aansluitend op de mais wordt geteeld mag niet vóór 1 februari. |
2.13 | artikelen 4.723i en 4.723j van het Besluit activiteiten leefomgeving | Teeltvrije zone Het verbod op het gebruik van meststoffen in de teeltvrije zone. |
2.14 | artikelen 4.835, 4.838, 4.844, 4.858, 4.858a in samenhang met artikel 4.859a van het Besluit activiteiten leefomgeving | Kwaliteit mest- & voeropslag De verplichting dat de mestopslag en de opslag van voeder wordt onderhouden en dat maatregelen worden genomen ter voorkoming dat verontreiniging ontstaat door het weglekken van vloeistoffen met mest en opgeslagen plantaardige materialen. |
2.15 | artikel 7 in samenhang met artikel 8, onder a en b, 9 en 10 Meststoffenwet en in samenhang met artikel 24, 25 en 27 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet | Gebruiksnormen mest Het verbod in enig kalenderjaar op een bedrijf meststoffen op of in de bodem te brengen, tenzij de stikstofgebruiksnorm en de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen in acht zijn genomen. |
2.16 | artikel 28 in samenhang met artikel 27, 29 en 30 Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet en in samenhang met artikel 36 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet | Opslagcapaciteit De verplichting voldoende opslagcapaciteit voor dierlijke meststoffen op het bedrijf te hebben die in de periode augustus t/m februari wordt geproduceerd. |
RBE 3. Vogelrichtlijn Artikelen 3, eerste lid, 3, tweede lid, onder b) en 4, eerste, tweede en vierde lid, van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU2010, L 20) | ||
---|---|---|
3.1 | De artikelen 2.45, eerste en derde lid, en 10.10.b, eerste lid, van de Omgevingswet, en artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder j, van de Omgevingswet in samenhang met de artikelen 11.6, 11.7, 11.9 en de artikelen 11.12 tot en met 11.14 van het Besluit activiteiten leefomgeving | Kwaliteit natuurlijke habitats De verplichting te voldoen aan maatregelen om de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura2000-gebieden en bijzondere nationale natuurgebieden te borgen. Concreet zijn dit de volgende aan landbouwers op te leggen verplichtingen: het toegangsbeperkingsbesluit, de gedoogplicht en maatwerkvoorschriften of maatwerkregels. |
RBE 4. Habitatrichtlijn Artikel 6, eerste en tweede lid, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG1992, L 206) | ||
---|---|---|
4.1 | De artikelen 2.45, eerste en derde lid, en 10.10.b, eerste lid, van de Omgevingswet, en artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder j, van de Omgevingswet in samenhang met de artikelen 11.6, 11.7, 11.9 en de artikelen 11.12 tot en met 11.14 van het Besluit activiteiten leefomgeving | Kwaliteit natuurlijke habitats De verplichting te voldoen aan maatregelen om de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura2000-gebieden en bijzondere nationale natuurgebieden te borgen. Concreet zijn dit de volgende aan landbouwers op te leggen verplichtingen: het toegangsbeperkingsbesluit, de gedoogplicht en maatwerkvoorschriften of maatwerkregels. |
RBE 5. Diervoeding en levensmiddelen Artikelen 14, 15, 17, eerste lid, en 18 tot en met 20 vanVerordening (EG) nr. 178/2002van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (Pb L 31) | ||
---|---|---|
5.1 | artikel 2.18, tweede lid, artikel 5.11, tweede lid en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren en artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 20 van de Regeling diervoeders 2012 | Onveilige diervoeders / voederen onveilige diervoeders / Terugroepen De landbouwer voert geen onveilige diervoeders aan voedselproducerende dieren. De landbouwer zet, indien noodzakelijk, direct procedures in werking om onveilige diervoeders uit de handel te nemen. |
5.a. Diervoederhygiëne (Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne) | ||
5.2 | artikel 2.18, tweede lid, en artikel 6.4 van de Wet dieren, artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 13 van de Regeling diervoeders 2012 in samenhang met artikel 5, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 183/2005 in samenhang met Bijlage I, deel A, onder I onder 4e en 4g van Verordening (EG) nr. 183/2005 | Opslag gevaarlijke stoffen/ resultaten analyses De verplichting voor exploitanten van diervoederbedrijven afval en gevaarlijke stoffen apart en veilig op te slaan en rekening te houden met de resultaten van analyses van monsters van primaire producten of andere monsters die van belang zijn voor de voederveiligheid. |
5.3 | artikel 2.18, tweede lid, en artikel 6.4 van de Wet dieren, artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 13 van de Regeling diervoeders 2012 in samenhang met artikel 5, eerste lid, van Verordening (EG) 183/2005 in samenhang met Bijlage I, deel A, onder II onder 2a, 2b en 2e van Verordening (EG) nr. 183/2005 | Registratie De verplichting voor exploitanten van diervoederbedrijven een registratie bij te houden van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden, het gebruik van genetisch gemodificeerd zaai- en pootgoed en de bron en hoeveelheid van elk diervoeder dat het bedrijf binnenkomt en de bestemming en hoeveelheid van elk diervoeder dat het bedrijf verlaat. |
5.4 | artikel 2.18, tweede lid, en artikel 6.4 van de Wet dieren in samenhang met artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 13 van de Regeling diervoeders 2012 in samenhang met artikel 5 lid 5 van Verordening (EG) 183/2005 in samenhang met Bijlage III, onder 1, 1e alinea, 1e zin en 3e alinea van Verordening (EG) nr. 183/2005 | Gescheiden opslag De verplichting voor veehouders diervoeder gescheiden op te slaan van chemische stoffen en andere voor diervoeder verboden producten en gemedicineerde en niet-gemedicineerde diervoeders zo op te slaan dat het risico van vervoedering aan dieren waarvoor de diervoeders niet zijn bestemd, wordt beperkt. |
5.5 | artikel 2.18, tweede lid, en artikel 6.4 van de Wet dieren in samenhang met artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 13 van de Regeling diervoeders 2012 in samenhang met artikel 5 lid 5 van Verordening (EG) nr. 183/2005 in samenhang met Bijlage III, onder 2, 3e zin van Verordening (EG) nr. 183/2005 | Hanteren gemedicineerd voer De verplichting voor veehouders om niet-gemedicineerde diervoeders gescheiden te hanteren van gemedicineerde diervoeders. |
5.6 | artikel 2.18, tweede lid, en artikel 6.4 van de Wet dieren in samenhang met artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 13 van de Regeling diervoeders 2012 in samenhang met artikel 5, zesde lid van Verordening (EG) nr. 183/2005 | Erkende leverancier De verplichting voor veehouders alleen diervoeders te gebruiken van veevoederbedrijven die zijn geregistreerd en/of erkend. |
5.b Levensmiddelenhygiëne (Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne, PbEU L 139) | ||
5.7 | artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 4, eerste lid en Bijlage I, deel A, onder II, onder 4g, 4h en 5f van Verordening (EG) nr. 852/2004 | Aparte opslag De verplichting voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven afval en gevaarlijke stoffen apart op te slaan en voorzorgsmaatregelen te nemen om de insleep en verspreiding van besmettelijke, via levensmiddelen op de mens overdraagbare ziekten te voorkomen. |
5.8 | artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 4, eerste lid, en Bijlage I, deel A, onder II, onder 4j en 5h, m.u.v. zinsnede ‘gewasbeschermingsmiddelen en’ van Verordening (EG) nr. 852/2004 in samenhang met artikel 2.2, tiende lid, onderdelen e en r, van de Wet dieren, artikel 106, eerste lid, van Verordening (EU) 2019/6 alsmede artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 in samenhang met de artikelen 23 en 57, eerste lid, onderdeel e, van de Regeling diervoeders 2012, de artikelen 1.21 en 1.28, tweede lid, van het Besluit houders van dieren, artikel 5.3, eerste lid, van het Besluit diergeneesmiddelen 2022 en de artikelen 3.7 en 3.9 van de Regeling diergeneesmiddelen 2022 | Correcte toepassing De verplichting voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven toevoegingmiddelen voor diervoeders, diergeneesmiddelen en biociden correct toe te passen. |
5.9 | artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 4, eerste lid en Bijlage I, deel A, onder II, onder 6 van Verordening (EG) nr. 852/2004 | Herstelmaatregelen De verplichting voor veehouders om passende herstelmaatregelen te nemen als tijdens officiële controles hygiëneproblemen zijn vastgesteld. |
5.10 | artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 4, eerste lid, en Bijlage I, deel A, onder III, onder 8a, 8d en 8e van Verordening (EG) nr. 852/2004 | Register De verplichting voor veehouders om registers bij te houden over de aard en de oorsprong van aan de dieren gevoerde diervoeders, de resultaten van analyses van bij de dieren genomen monsters of van andere monsters voor diagnosedoeleinden en alle toepasselijke controles van dieren of producten van dierlijke oorsprong. |
5.11 | artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 4, eerste lid, en Bijlage I, deel A, onder III, onder 9a en 9c van Verordening (EG) nr. 852/2004 | Registratie gewasbeschermingsmiddelen/ biociden & analyses De verplichting voor landbouwers die plantaardige producten telen een registratie bij te houden van alle gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en van biociden en van alle resultaten van voor de volksgezondheid relevante analyses van bij planten genomen monsters of van andere monsters. |
5.12 | artikel 2.2, tiende lid, onderdeel l, subonderdeel 4°, en onderdeel r, van de Wet dieren in samenhang met artikel 4, eerste lid, en Bijlage I, deel A, onder III, onder 8b van Verordening (EG) 852/2004 in samenhang met artikel 1.25 van het Besluit houders van dieren in samenhang met artikel 108, eerste, tweede, derde en vijfde lid van Verordening (EU) 2019/6 en artikel 17, zevende lid, van Verordening (EU) 2019/4 | Registratie/ logboek behandeling bij dieren De verplichting voor veehouders een registratie bij te houden van de ontvangst, de toepassing of de vervoedering van diergeneesmiddelen en gemedicineerde diervoeders, evenals andere behandelingen die de dieren hebben ondergaan, data van toediening of behandeling en wachttijden. Bewaartermijn gegevens is 5 jaar, gerekend vanaf de dagtekening van de stukken. |
5.c Specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong, PbEU L 139) | ||
5.13 | artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel I, 1b, 1c, 1d en 1e van Verordening (EG) nr. 853/2004 | Algemene gezondheidsvoorschriften De verplichting bij de productie van rauwe melk de algemene gezondheidsvoorschriften in acht te nemen. |
5.14 | artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel I, 2a, 2b en 2c en in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel I, 3a, 3b en 3c van Verordening (EG) nr. 853/2004 | Voorschriften tuberculose/ brucellose De verplichting bij de productie van rauwe melk de gezondheidsvoorschriften m.b.t. tuberculose en/of brucellose in acht te nemen. |
5.15 | artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel I, 4 van Verordening (EG) nr. 853/2004 | Menselijke consumptie Het verbod om rauwe melk van dieren die niet voldoen aan de (algemene) gezondheidsvoorschriften, in het bijzonder dieren die individueel positief hebben gereageerd op de preventieve test op tuberculose of op brucellose, voor menselijke consumptie te (laten) gebruiken. |
5.16 | artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3, eerste lid van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel I, 5 van Verordening (EG) nr. 853/2004 | Isoleren besmette dieren De verplichting om dieren die besmet zijn of waarvan vermoed wordt dat zij besmet zijn met een ziekte, op doeltreffende wijze te isoleren om negatieve gevolgen voor de melk van andere dieren te vermijden. |
5.17 | artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel II, onder A, onder 1, 2, 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 853/2004 | Inrichting en onderhoud melklokaal/ installatie De verplichting om melkinstallaties en de lokalen waar melk wordt opgeslagen zo te bouwen, in te richten en te onderhouden dat verontreiniging van de melk zoveel mogelijk wordt beperkt. |
5.18 | artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel II, onder B, onder 1a, 1d, 2, 4a en 4b van Verordening (EG) nr. 853/2004 | Hygiënisch melken & opslaan/ Markeren behandelde dieren/ Gekoelde opslag De verplichting het melken onder hygiënische omstandigheden te verrichten en de melk onmiddellijk gekoeld op te slaan, behalve als koeling niet noodzakelijk is i.v.m. (snelle) verwerkingsmethoden. De verplichting om, met geneesmiddelen behandelde dieren, te markeren en de melk van deze dieren niet te bestemmen voor menselijke consumptie. |
5.19 | artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie X, Hoofdstuk I, onder 1 m.u.v. de zinsnede ‘en tot op het moment van verkoop aan de consument’ van Verordening (EG) nr. 853/2004 | Opslag eieren De verplichting eieren op het bedrijf schoon, droog en vrij van vreemde geuren te houden en op afdoende wijze te beschermen tegen schokken en rechtstreeks zonlicht. |
5.d Gebruik diergeneesmiddelen (artikel 14 van Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (Pb EU 2009, L152) en de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (Pb EU 2010, L15)) | ||
5.20 | artikel 2.2, tiende lid, onderdelen e en r, en artikel 2.25 van de Wet dieren in samenhang met artikel 106, eerste lid, van Verordening (EU) 2019/6, artikel 2.8 van het Besluit houders van dieren en artikel 8.5 van het Besluit diergeneesmiddelen 2022 in samenhang met artikel 5.3, eerste lid, aanhef en onder b en c van de Regeling diergeneesmiddelen 2022 | Gebruik diergeneesmiddelen ivm vergunning, het verbod op het gebruik van verboden stoffen, residuen en wachttijd Het verbod op het gebruik van een diergeneesmiddel waarvoor geen vergunning is verstrekt. Het verbod op het gebruik van verboden stoffen als genoemd in Verordening 37/2010. Het verbod op het afleveren van een met diergeneesmiddelen behandeld dier dat een maximum residulimiet overschrijdt (MRL). Het verbod om landbouwhuisdieren in de handel te brengen indien voorgeschreven wachttijd diergeneesmiddel niet in acht is genomen. |
5.e Residuen gewasbeschermingsmiddelen (Artikel 18, eerste lid, artikel 19 en artikel 20 Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van richtlijn 91/414/EG van de Raad, PbEU L 70) | ||
5.21 | artikel 2.18, tweede lid, van de Wet dieren in samenhang met artikel 3, eerste lid, onder c, van de Regeling diervoeders 2012 | Residuen gewasbeschermingsmiddelen in diervoeders Het verbod om diervoeders te vervoederen die te hoge residuen van gewasbeschermingsmiddelen bevatten. |
RBE 6. Hormonen en beta-agonisten Artikelen 3, onder a), b), d), en e), 4, 5, en 7 vanRichtlijn 96/22/EGvan de Raad van 29 april van 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van beta-agonisten en tot intrekking vanRichtlijnen 81/602/EEG,88/146/EEGen88/299/EEG(Pb L 125) | ||
---|---|---|
6.1 | artikel 2.2, tiende lid, onder r, artikel 2.25 van de Wet dieren en artikel 106, eerste lid, van Verordening (EU) 2019/6 in samenhang met artikel 5.3, eerste lid, van het Besluit diergeneesmiddelen 2022 | Ongeoorloofd toepassen Het verbod op het toepassen van diergeneesmiddel(en) die substanties met hormonale werking, thyreostatische werking of ß-agonisten bevat(ten), terwijl dit aan een dierenarts is voorbehouden. |
6.2 | artikel 106, eerste lid, van verordening 2019/6 | Onjuist toepassen door dierenarts Het verbod op gebruik door een dierenarts van diergeneesmiddelen in strijd met de voorschriften voor het in de handel brengen van het diergeneesmiddel. |
6.3 | artikel 2.9 van het Besluit houders van dieren | Toedienen groeibevorderaars Het verbod om hormonen en beta-agonisten toe te dienen aan landbouwhuisdieren en aquacultuurdieren. |
6.4 | artikel 2.2, vijfde lid, van de Wet dieren | Houden behandelde dieren De verplichting om alleen landbouwhuisdieren op het bedrijf te houden die zijn behandeld volgens de regels voor het toepassen van bepaalde stoffen met hormonale werking, bepaalde stoffen met thyreostatische werking en beta-agonisten. |
6.5 | artikel 5.3, eerste lid, aanhef en onderdelen a en d van de Regeling diergeneesmiddelen 2022 | Handel Het verbod om landbouwhuisdieren, verwerkte producten of vlees van dieren waaraan op enigerlei wijze stoffen met thyreostatische, oestrogene, androgene of gestagene werking alsmede beta-agonisten zijn toegediend, in de handel te brengen. |
RBE 7. Gewasbeschermingsmiddelen Artikel 55, eerste en tweede zin, vanVerordening (EG) nr. 1107/2009van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van deRichtlijnen 79/117/EEGen91/414/EEGvan de Raad (Pb L 309): | ||
---|---|---|
7.1 | Artikel 20, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden slechts in samenhang met artikel 55, eerste en tweede zin, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 | Gebruiksvoorschrift De verplichting dat een middel dat gebruikt wordt als gewasbeschermingsmiddel, in Nederland toegelaten moet zijn. Het gewasbeschermingsmiddel moet gebruikt worden volgens de voorschriften die ‘overeenkomstig artikel 31 zijn vastgesteld en op het etiket nader zijn aangegeven’. |
RBE 8. Duurzaam gebruik pesticiden Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PBL 309 van 24.11.2009, blz. 71): Artikel 5, lid 2 en artikel 8, leden 1 tot en met 5 Artikel 12 met betrekking tot beperkingen op het gebruik van pesticiden in op basis van de kaderrichtlijn water en Natura 2000-wetgeving omschreven gebieden. Artikel 13, leden 1 en 3, inzake de hantering en opslag van pesticiden en de verwijdering van resten. | ||
8.1 | Artikel 71 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden | Vakbekwaamheidscertificaten Verplichting te beschikken over een geldig bewijs van vakbekwaamheid voor het ontvangen, gebruiken of voorhanden hebben van gewasbeschermingsmiddelen. |
8.2 | Artikel 32b, eerste lid, van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden en artikel 8.14 van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden | Keuringsbewijs gewasbeschermings-apparatuur Geldig keuringsbewijs is vereist voor toepassingsapparatuur. |
8.3 | artikelen 4.723d, vierde lid, en 4.723f van het Besluit activiteiten leefomgeving | Teeltvrije zone Het aanleggen van een teeltvrije zone van 5 meter langs oppervlaktewater als bedoeld in bijlage 1 bij het Uitvoeringsbesluit meststoffenwet op aangewezen veengrond, zand- of lössgrond en kleigrond. Het verbod op het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen in deze zone. |
8.4 | artikel 2a van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden | Zorgplicht Verplichting handelen of nalaten mbt gewasbeschermingsmiddelen, biociden en verpakkingen achterwege te laten indien daardoor gevaar ontstaat of kan ontstaan voor mens, dier, plant, bodem of water. |
8.5 | artikel 4.720 van het Besluit activiteiten leefomgeving | Reinigen verpakking Verplichting grondig reinigen gebruikte verpakking van gewasbeschermingsmiddelen of biociden. |
8.6 | artikel 4.890, 4.892 en 4.893 van het Besluit activiteiten leefomgeving | Reinigen werktuigen Voorschriften lozen afvalwater bij uitwendig en inwendig reinigen van werktuigen waarmee gewasbeschermingsmiddelen zijn toegepast. |
8.7 | de artikelen 3.23, 4.6, 4.7, 8.1 en 8.4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit | Zorgplicht van werkgever bij gebruik van gewasbeschermingsmiddelen Werkgever is verplicht zorg te dragen voor: aanwezigheid wasbakken en doucheruimten, maatregelen om werknemers te beschermen tegen ongewilde gebeurtenissen bij gevaarlijke stoffen, voorschriften persoonlijk beschermingsmiddel en aanwezigheid doeltreffende veiligheids- of gezondheidssignalering. |
8.8 | de artikelen 4.720 t/m 4.723 van het Besluit activiteiten leefomgeving | Voorschriften aanmaken van gewasbeschermingsmiddelen Voorschriften bij aanmaken van gewasbeschermingsmiddelen. |
8.9 | De artikelen 4.727 en 4.728 van het Besluit activiteiten leefomgeving | Gebruik in dompelbaden en douche-installaties Voorschriften toepassen gewasbeschermingsmiddelen in dompelbaden en douche-installaties en het verbod het daarvan afkomstige afvalwater te lozen. |
8.10 | de artikelen 3.27 t/m 3.29 van het Besluit activiteiten leefomgeving | Opslagplaats voor gewasbeschermingsmiddelen Opslagvoorwaarden voor gewasbeschermingsmiddelen |
RBE 9. Bescherming kalveren Artikel 3 en 4 vanRichtlijn nr. 2008/119/EGvan de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van kalveren (Pb L10) | ||
---|---|---|
9.a. Artikel 4 van Richtlijn nr. 2008/119/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van kalveren (Pb L10) | ||
9.1 | artikelen 2.5, derde lid, 2.34, eerste lid, 2.35, eerste lid en 2.36, eerste en tweede lid, van het Besluit houders van dieren | Algemene eisen stalinrichting kalveren De verplichting om voor de behuizing waarin een kalf wordt gehouden materialen te gebruiken die niet schadelijk zijn voor de kalveren en grondig kunnen worden gereinigd en ontsmet. De stal is zodanig ingericht dat een kalf zonder problemen kan liggen, rusten, opstaan en zich zonder problemen kan likken. De vloer van een stal is stroef en aangepast aan het gewicht en de grootte van de kalveren en vormt een stevige, vlakke en stabiele oppervlakte. De verplichting dat de ligruimte van een stal comfortabel en zindelijk is, beschikt over een behoorlijke afvoer en niet schadelijk is voor de kalveren. De vloer van de stal van kalveren jonger dan twee weken is ingestrooid met adequaat strooisel. |
9.2 | artikel 4 van Richtlijn 2008/119/EG in samenhang met de Bijlage I, onder 2 | Elektrische leidingen & apparatuur De verplichting elektrische leidingen en apparatuur zo te installeren dat de kalveren geen elektrische schokken kunnen krijgen. |
9.3 | artikel 2.5, vierde lid, van het Besluit houders van dieren | Stalklimaat De verplichting te zorgen voor een zodanige luchtkwaliteit, temperatuur, gasconcentratie en ventilatie van de stal dat deze niet schadelijk is voor de kalveren. |
9.4 | artikel 2.5, vijfde, zesde, achtste, negende, en tiende lid en artikel 2.40 van het Besluit houders van dieren en artikel 9.6, eerste tot en met vierde lid, van de Regeling houders van dieren | Dagelijkse controle en onderhoud van (verplicht) aanwezige apparatuur Alle apparatuur die noodzakelijk is voor de gezondheid en het welzijn van de kalveren, moet ten minste eenmaal per dag worden geïnspecteerd. Defecten moeten onmiddellijk worden hersteld en ondertussen moeten de nodige maatregelen worden getroffen om de kalveren te beschermen. Bij gebruik van kunstmatige ventilatie moet voor een noodvoorziening worden gezorgd en moet er een alarmsysteem aanwezig zijn om de veehouder te waarschuwen wanneer het systeem uitvalt. |
9.5 | artikel 2.37, eerste lid en tweede lid en artikel 2.5, tweede lid, van het Besluit houders van dieren | Lichtvoorziening De verplichting te zorgen voor passend dag- of kunstlicht dat, wanneer het kunstlicht betreft, ten minste gelijkwaardig moet zijn aan de duur van het daglicht. In een ruimte waarin kalveren worden gehouden is voldoende verlichting aanwezig voor een grondige controle van die kalveren op elk willekeurig tijdstip. |
9.6 | Artikel 2.4, tweede, derde, vierde en vijfde lid, artikel 1.7, onderdeel c en artikel 2.45 van het Besluit houders van dieren | Goede verzorging/inspectie/afzondering zieke dieren De verplichting kalveren een goede verzorging te geven: kalveren regelmatig te inspecteren, de verplichting gewonde en zieke kalveren indien nodig af te zonderen in een adequate behuizing met droog en schoon strooisel en eventueel een dierenarts raad te plegen. |
9.7 | artikel 2.31, eerste tot en met vierde lid, van het Besluit houders van dieren | Aanbinden Kalveren mogen niet worden aangebonden. Alleen kalveren in groepshokken mogen tijdens het voeren van melk of een melk vervangend preparaat maximaal 1 uur aangebonden worden. Het aanbindmiddel mag geen fysiek ongemak veroorzaken en dient regelmatig geïnspecteerd te worden. |
9.8 | artikel 2.44, eerste en tweede lid van het Besluit houders van dieren | Reinigen en ontsmetten De verplichting lokalen, hokken, uitrusting en gereedschap voor kalveren op passende wijze te reinigen en te ontsmetten met als doel de verspreiding van ziekteverwekkers, stank- en ongedierteoverlast te voorkomen. |
9.9 | artikel 2.41, tweede, derde en vierde lid en artikel 2.31, vijfde lid van het Besluit houders van dieren | Geschikt voer/ verbod muilkorven Alle kalveren moeten kunnen beschikken over voeder dat is afgestemd op hun leeftijd en gewicht. Het voer moet voldoende ijzer bevatten om een gemiddeld hemoglobinegehalte van ten minste 4,5 mmol/l te bereiken, moet bij kalveren van meer dan twee weken een bepaalde minimumhoeveelheid vezel houdend voeder bevatten dat wordt verhoogd van 50 tot 250 g per dag voor kalveren van 8 tot 20 weken. Kalveren mogen niet worden gemuilkorfd. |
9.10 | artikel 2.41, eerste lid en artikel 2.38, eerste en tweede lid, van het Besluit houders van dieren | Eisen voedersystemen Kalveren worden twee maal daags gevoerd. Bij kalveren die niet automatisch of niet onbeperkt gevoerd worden is de breedte van het voerhek 0,40 m per kalf. |
9.11 | artikel 1.7, onderdeel f, en artikel 2.42, eerste en tweede lid, van het Besluit houders van dieren | Watervoorziening Kalveren van meer dan twee weken oud moeten over voldoende vers water van passende kwaliteit kunnen beschikken of hun dorst met andere vloeistoffen kunnen lessen. Bij warm weer en voor zieke kalveren moet echter altijd vers drinkwater beschikbaar zijn. |
9.12 | artikel 2.39 van het Besluit houders van dieren | Voeder- en drinkinstallatie Voeder- en drinkinstallaties moeten zo zijn ontworpen, gebouwd, geplaatst en onderhouden dat gevaar voor verontreiniging van het voor de kalveren bestemde voeder en water wordt beperkt. |
9.13 | artikel 2.42, derde lid, van het Besluit houders van dieren | Koebiest De verplichting kalveren zo spoedig mogelijk na hun geboorte en in elk geval binnen zes uur koebiest te geven. |
9.b. Artikel 3 van Richtlijn nr. 2008/119/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van kalveren (Pb L10) | ||
9.14 | artikel 2.32, eerste en tweede lid, van het Besluit houders van dieren | Eenlingboxen Het verbod kalveren te huisvesten in eenlingboxen indien de kalveren ouder zijn dan 8 weken, uitgezonderd op advies van de dierenarts. |
9.15 | artikel 2.33, eerste en tweede lid, van het Besluit houders van dieren | Minimale afmetingen en wanden eenlingboxen De verplichting te voldoen aan de minimale afmetingen van eenlingboxen voor kalveren. De wanden van eenlingboxen zijn zodanig uitgevoerd dat naast elkaar gehouden kalveren elkaar kunnen zien en aanraken. |
9.16 | artikel 2.32, derde lid, van het Besluit houders van dieren | Vloeroppervlakte De verplichting te voldoen aan de minimale vloeroppervlakte per kalf in andere huisvestingssystemen dan eenlingboxen en wanneer deze ouder is dan 8 weken. |
RBE 10. Bescherming varkens Artikelen 3 en 4 vanRichtlijn nr. 2008/120/EGvan de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens (Pb L 47) | ||
---|---|---|
10.1 | artikel 3, eerste lid, onder a, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.17, tweede lid, van het Besluit houders van dieren | Beschikbare vloeroppervlakte De verplichting te voldoen aan de minimale vloerruimte per gespeend varken of gebruiksvarken. |
10.2 | artikel 3, eerste lid, onder b, eerste volzin, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.17, eerste en derde lid, van het Besluit houders van dieren | Vloeroppervlakte gelten en zeugen De verplichting te voldoen aan de minimale vrije vloerruimte per gelt na dekking en per zeug wanneer gelten en/of zeugen in een groep gehouden worden. Bij een groepsgrootte van minder dan zes of meer dan veertig varkens gelden afwijkende normen. |
10.3 | artikel 3, tweede lid, onder a, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.18, zesde lid, onderdeel b, van het Besluit houders van dieren | Vloeruitvoering gelten en zeugen De verplichting te voldoen aan de minimale afmetingen van gedeeltelijk dichte vloeren voor gelten en zeugen. |
10.4 | artikel 3, tweede lid, onder b, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.21 van het Besluit houders van dieren | Spleet- en balkbreedte betonroostervloeren De verplichting om, ingeval betonnen roostervloeren worden gebruikt voor varkens die in groepen worden gehouden, te voldoen aan bepaalde minimale afmetingen. |
10.5 | artikel 3, vierde lid, eerste alinea, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.13 van het Besluit houders van dieren | Groepshuisvesting gelten en zeugen De verplichting gelten en zeugen in groepen te houden vanaf vier weken na het dekken tot één week vóór de verwachte werpdatum. |
10.6 | artikel 3, vierde lid, tweede alinea, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.15 van het Besluit houders van dieren | Kunnen draaien gelten en zeugen De verplichting dat gelten en zeugen zich gemakkelijk kunnen draaien indien zij – bij uitzondering – apart gehouden mogen worden. |
10.7 | artikel 3, zesde lid, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.25 van het Besluit houders van dieren | Voerverstrekking in groepshuisvesting De verplichting er voor te zorgen dat ieder dier voldoende voedsel tot zich kan nemen. |
10.8 | Artikel 4, Bijlage I, Hoofdstuk I, onder 5, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikelen 1.8, tweede lid, en 2.16, onder a en b van het Besluit houders van dieren | Algemene eisen stalinrichting varkens De varkensstallen moeten zo zijn gebouwd dat de varkens toegang hebben tot een schone ligruimte met een comfortabele afwerking en temperatuur en met een adequate waterafvoer, waar alle dieren tegelijk kunnen liggen, kunnen rusten en normaal kunnen opstaan. De verplichting dat vloeren effen zijn maar niet glibberig om te voorkomen dat de dieren zich verwonden, en moeten zo zijn ontworpen, gebouwd en onderhouden dat zij bij de dieren geen letsels of pijn veroorzaken. De verplichting dat vloeren stevig, vlak en stabiel zijn en aangepast aan het gewicht en de grootte van de dieren. |
10.9 | Artikel 2.8, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met tweede lid, onderdelen a, b en c, van de Wet dieren en Hoofdstuk 2 van het Besluit diergeneeskundigen | Ingrepen varkens Het verbod een of meer lichamelijke ingrepen bij een varken te verrichten, tenzij dit onder voorwaarden is toegestaan. |
10.10 | Bijlage 1, Hoofdstuk II, onderdeel D, punt 2 en punt 4 van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.13 van het Besluit houders van dieren | Stabiele groep De veehouder zorgt voor stabiele groepen. Als dieren aan een andere groep moeten worden toegevoegd, moet dit zo vlug mogelijk na de geboorte gebeuren, ten hoogste één week na het spenen. Als varkens aan een groep moeten worden toegevoegd, moeten zij voldoende mogelijkheden hebben om aan de andere varkens te ontsnappen en zich voor hen te verbergen. Kalmeermiddelen mogen alleen in uitzonderlijke gevallen worden toegediend. |
10.11 | artikel 2.14 van het Besluit houders van dieren | Agressie Er worden maatregelen genomen om agressie in groepen te voorkomen. Verplicht is om stro of ander materiaal te verstrekken aan gespeende varkens en gebruiksvarkens Bij ernstige gevechten wordt de oorzaak onderzocht. |
10.12 | artikel 2.15, eerste lid, onderdeel d, en tweede lid Besluit houders van dieren | Huisvesting agressieve, zieke en gewonde varkens Het is toegestaan varkens tijdelijk af te zonderen van de groep indien de varkens buitengewoon agressief zijn of ziek of gewond zijn, dan wel door andere varkens zijn aangevallen. Bij tijdelijke afzondering moet voldoende ruimte voor het varken beschikbaar zijn om zich te kunnen omdraaien. |
10.13 | artikel 2.19 lid 1 Besluit houders van dieren | Aanbindverbod Het verbod op het aangebonden houden van gelten of zeugen. |
10.14 | artikel 2.15 van het Besluit houders van dieren in samenhang met Bijlage I, Hoofdstuk 1, punt 3, derde gedachtestreepje van Richtlijn 2008/120/EG | Tijdelijke afzondering In specifieke omstandigheden mogen varkens individueel gehouden worden. Bij een tijdelijke afzondering van de groep beschikken de varkens over voldoende ruimte om zich te kunnen omdraaien, voor zover specifiek veterinair advies niet anders luidt. |
10.15 | artikel 2.19, vierde, vijfde en zesde lid, van het Besluit houders van dieren | Ruimte achter werpende/ zogende zeug Er is voldoende ruimte achter de zeug die moet werpen. Biggen worden beschermd tegen bewegingen van de zeug en kunnen ongehinderd zogen. |
10.16 | artikel 2.20, eerste lid, van het Besluit houders van dieren | Berenhuisvesting Een beer wordt op zodanige wijze gehuisvest dat hij zich kan omdraaien en andere varkens kan horen, ruiken en zien. |
10.17 | artikel 2.20, tweede lid, onderdelen c en d, en derde lid, Besluit houders van dieren | Vloeroppervlak hok beren 18 maanden of ouder. Het berenhok heeft een vrij vloeroppervlak van 6 m2. Als het hok tevens wordt gebuikt voor het dekken dan moet de oppervlakte 10 m2 bedragen, deze ruimte moet voor de beer vrij beschikbaar zijn. |
10.18 | artikel 2.22, vierde lid, van het Besluit houders van dieren | Vloeruitvoering zogende biggen Biggen hebben de beschikking over een dichte vloer of een vloer met een rubber mat of ander materiaal. |
10.19 | artikel 2.22, eerste en tweede lid, van het Besluit houders van dieren | Hokverrijking en vloerbedekking Varkens beschikken permanent over voldoende materiaal om te onderzoeken en te manipuleren, bestaande uit stro, hooi, hout, zaagsel, compost van champignons, turf of een mengsel daarvan, voor zover de gezondheid van de dieren daardoor niet in gevaar komt. Zeugen en gelten beschikken in de laatste week voor het werpen over voldoende en adequaat nestmateriaal, tenzij dit in verband met de op het bedrijf gebruikte mengmestmethode technisch niet uitvoerbaar is. |
10.20 | artikel 2.23, eerste lid, van het Besluit houders van dieren | Lichtvoorziening De verplichting de stal te voorzien van voldoende licht met een intensiteit van minimaal 40 lux gedurende 8 uur per dag. |
10.21 | artikel 2.23, tweede lid, van het Besluit houders van dieren | Geluidsniveau In een stal bestemd voor varkens wordt een continue geluidsniveau van 85 dBA of hoger alsmede constant of plotseling lawaai vermeden. |
10.22 | artikel 2.24 van het Besluit houders van dieren | Hygiënevoorschriften (parasietenbestrijding/ reinigen) Drachtige zeugen en gelten worden zo nodig tegen uitwendige en inwendige parasieten behandeld en worden voordat zij in het kraamhok worden gebracht grondig schoongemaakt. |
10.23 | artikel 2.25 van het Besluit houders van dieren | Tegelijkertijd kunnen eten Wanneer varkens in groep worden gevoederd en niet ad libitum of via een automatisch individueel voedersysteem, is de breedte van het voerhek 0,30 m per varken. |
10.24 | artikel 2.26, eerste lid van het Besluit houders van dieren | Dagelijks voer verstrekken De verplichting alle varkens ten minste eenmaal per dag te voeren. |
10.25 | artikel 2.26, tweede lid, van het Besluit houders van dieren | Permanent water De verplichting alle varkens ouder dan twee weken permanent van vers water te voorzien. |
10.26 | artikel 2.26, derde lid, van het Besluit houders van dieren | Ruwvoer verstrekken De verplichting om aan guste en drachtige zeugen en gelten voldoende bulk- of vezelrijk en energierijk voer te verstrekken. |
10.27 | artikel 1.20, eerste lid, onderdeel l, derde lid en zesde lid van het Besluit houders van dieren | Scheiden ouderdier Biggen worden niet gespeend voordat zij 28 dagen oud zijn, tenzij daarvoor veterinaire redenen zijn. Als er gespecialiseerde voorzieningen zijn getroffen, dan mogen biggen gespeend worden op 21 dagen. |
RBE 11. Bescherming landbouwhuisdieren Artikel 4 vanRichtlijn 98/58/EGvan de Raad van 20 juli 1998 tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren (Pb L 221) | ||
---|---|---|
11.1 | artikel 1.6, eerste en tweede lid, van Besluit houders van dieren | Bewegingsvrijheid Het verbod op het zo ver beperken van de bewegingsruimte van een dier dat het onnodig lijdt of letsel wordt toegebracht. |
11.2 | artikel 2.3 van het Besluit houders van dieren | Aangebonden mits voldoende ruimte De verplichting dat wanneer een dier permanent of geregeld wordt aangebonden, vastgeketend of geïmmobiliseerd, het voldoende ruimte heeft voor zijn fysiologische en ethologische behoeften, overeenkomstig de bestaande ervaring en de wetenschappelijke kennis. |
11.3 | artikel 1.6, derde lid, van het Besluit houders van dieren | Bescherming buiten gehouden dieren De verplichting dieren indien buiten gehouden te beschermen tegen slechte weersomstandigheden, roofdieren en gezondheidsrisico’s. |
11.4 | artikel 2.4, eerste lid, van het Besluit houders van dieren | Verzorgers De verplichting dieren te laten verzorgen door een voldoende aantal personen die beschikken over voldoende kennis en vaardigheden en vakbekwaam zijn. |
11.5 | artikel 2.4, tweede en derde lid, van het Besluit houders van dieren | Welzijnscontrole De verplichting binnen gehouden dieren tenminste dagelijks te controleren en buiten gehouden dieren zo vaak te controleren dat lijden wordt voorkomen. |
11.6 | artikelen 1.7, onderdeel c, en 2.4, vierde en vijfde lid, van het Besluit houders van dieren | Passende verzorging en huisvesting zieke en gewonde dieren De verplichting dieren die ziek of gewond lijken onmiddellijk op passende wijze te verzorgen en zo nodig af te zonderen in een passend onderkomen voorzien van droog strooisel. Wanneer de zorg geen verbetering in de toestand van het dier brengt dient een dierenarts geraadpleegd te worden. |
11.7 | artikel 1.7, onderdeel e, en artikel 2.4, zevende lid, van het Besluit houders van dieren | Geschikt voer en juiste toediening voer en water De verplichting een dier voldoende, gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer te geven zodat het in goede gezondheid blijft en aan zijn voedingsbehoeften voldaan wordt. De verplichting erop toe te zien dat de wijze van toediening van voer en water zodanig is dat het dier niet onnodig lijdt of letsel wordt toegebracht. |
11.8 | artikel 2.4, zesde lid, van het Besluit houders van dieren | Tussenpozen voederen De verplichting een dier te voederen met tussenpozen die bij zijn fysiologische behoeften passen. |
11.9 | artikel 2.5, tweede lid, van het Besluit houders van dieren | Voldoende verlichting voor controle dieren De verplichting te zorgen voor voldoende verlichting voor een grondige controle van het dier op elk willekeurig tijdstip. |
11.10 | artikelen 1.8, derde en vierde lid, en 2.5, derde lid, van het Besluit houders van dieren | Materiaal behuizing De verplichting voor de behuizing van het dier materiaal en bodembedekking te gebruiken dat niet schadelijk is voor het dier en grondig gereinigd en ontsmet kan worden. |
11.11 | artikel 1.8, tweede lid, van het Besluit houders van dieren | Ontwerp/ onderhoud behuizing Behuizingen, waaronder begrepen de vloer, waarin een dier verblijft en inrichtingen voor de beschutting voor een dier zijn op zodanige wijze ontworpen, gebouwd en onderhouden dat bij de dieren geen letsel of pijn wordt veroorzaakt en bevatten geen scherpe randen of uitsteeksels waaraan het dier zich kan verwonden. |
11.12 | artikel 2.5, vierde lid, van het Besluit houders van dieren | Stalklimaat De verplichting dat de luchtcirculatie, het stofgehalte van de lucht, de temperatuur, de relatieve luchtvochtigheid en de gasconcentraties binnen zodanige grenzen worden gehouden dat zij niet schadelijk zijn voor de dieren. |
11.13 | artikelen 1.8, eerste lid, en 2.5, eerste lid, van het Besluit houders van dieren | Lichtvoorziening dag- en nachtritme Het verbod om dieren die in een gebouw worden gehouden permanent in het donker of permanent in kunstlicht te houden. En de verplichting te zorgen voor voldoende licht en duister om aan de ethologische en fysiologische behoeften van het dier te voldoen. |
11.14 | artikel 2.5, vijfde, zesde, en tiende lid van het Besluit houders van dieren en artikel 9.6, eerste tot en met vierde lid, van de Regeling houders van dieren | Noodvoorziening ventilatie / alarmsysteem De verplichting kunstmatig ventilatiesystemen te voorzien van een noodsysteem zodat als hoofdsysteem uitvalt een alarmsysteem in werking treedt en de verplichting het alarmsysteem regelmatig te testen. |
11.15 | artikel 1.7, onderdeel f, van het Besluit houders van dieren | Drinkwater De verplichting dat een dier toegang heeft tot een toereikende hoeveelheid water van passende kwaliteit of op een andere wijze aan zijn behoefte aan water kan voldoen. |
11.16 | artikel 2.5, zevende lid, van het Besluit houders van dieren | Ontwerp voeder- drinkinstallatie De verplichting een voeder- of drinkinstallatie zo te ontwerpen, bouwen en plaatsen dat verontreiniging van voer en water, alsmede mogelijke schadelijke gevolgen van rivaliteit tussen de dieren tot een minimum beperkt worden wordt voorkomen. |
11.17 | artikel 2.5, achtste en negende lid, van het Besluit houders van dieren | Controle apparatuur De verplichting automatische of mechanische apparatuur ten minste eenmaal per dag te controleren en defecten onmiddellijk te herstellen. |
11.18 | artikel 2.10 van het Besluit houders van dieren | Register medische zorg De verplichting een register bij te houden van alle medische zorg en het bij iedere controle aangetroffen aantal sterfgevallen. Het register wordt ten minste drie jaar bewaard. |
11.19 | artikel 2.9 van het Besluit houders van dieren | Toedienen/ voeren schadelijke stoffen Het verbod stoffen aan een dier toe te dienen ander dan voor therapeutische of profylactische doeleinden, dan wel zoötechnische behandeling, tenzij uit wetenschappelijke studies of uit de ervaring is gebleken dat de stof niet schadelijk is voor de gezondheid of het welzijn van het dier. |
11.20 | artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren in samenhang met artikel 2.1 van het Besluit houders van dieren | Houden niet aangewezen dieren Het verbod om niet-aangewezen dieren voor landbouwdoeleinden te houden. |
11.21 | Artikel 2.8, eerste lid, in samenhang met het tweede lid, van de Wet dieren en Hoofdstuk 2 van het Besluit diergeneeskundigen | Ingrepen Het verbod lichamelijke ingrepen bij een dier te verrichten, tenzij dit onder voorwaarden is toegestaan. |
11.22 | artikel 1.17 Besluit houders van dieren | Fokmethoden De verplichting om alleen gebruik te maken van toegestane methoden van fokken met dieren. |