Terzijde merk ik op dat verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard portofoons bij ‘de witte boerderij’ vlakbij [plaats] te hebben gekocht (pv. trz. p. 6).
HR, 08-12-2009, nr. 08/03512
ECLI:NL:HR:2009:BJ9930
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
08-12-2009
- Zaaknummer
08/03512
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BJ9930
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BJ9930, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑12‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BJ9930
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2008:BC4927, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2009:BJ9930, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑10‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BJ9930
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSGR:2008:BC4927
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑12‑2009
Inhoudsindicatie
Bewijsklacht. Het Hof heeft geoordeeld dat de verklaring van verdachte inhoudende dat de elektriciteit die werd verbruikt door de op zijn terrein in werking zijnde hennepkwekerij ‘gewoon via de meter liep’ ongeloofwaardig is. Dat feitelijke oordeel is niet onbegrijpelijk gelet op ’s Hofs vaststellingen. Voorts is ’s Hofs kennelijke oordeel dat in een geval als het onderhavige mag worden aangenomen dat verdachte bekend is met aanpassingen aan een zich in zijn eigen woning bevindende elektriciteitsinstallatie, niet onbegrijpelijk. Het oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bewezenverklaarde feit wordt zelfstandig gedragen door de inhoud van de bewijsmiddelen in samenhang met ’s Hofs vaststellingen, zodat verdachte belang mist bij de overige klachten betreffende de bewijsmotivering.
8 december 2009
Strafkamer
Nr. 08/03512
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 12 februari 2008, nummer 22/007358-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S.F.J. Smeets, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 12 tenlastegelegde, de strafoplegging voor het onder 6, 7, 9, 11 en 12 bewezenverklaarde en de vordering van de benadeelde partij en tot terugwijzing dan wel verwijzing van de zaak, teneinde deze op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw te berechten en af te doen, met verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd tot de bewezenverklaring van feit 12 is gekomen.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 12 bewezenverklaard dat:
"een onbekend gebleven persoon in de periode van 8 maart 2006 tot en met 28 maart 2006 te [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een pand aan de [a-straat] heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan [A] B.V., tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 8 maart 2006 tot en met 28 maart 2006 te [plaats] opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft door aan die onbekend gebleven persoon voornoemd pand voor het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen."
3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van bevindingen van een opsporingsambtenaar, inhoudende als zijn relaas:
"Op 28 maart 2006 stelde ik een onderzoek in een houten gebouwtje op het erf van [verdachte] in, op het perceel [a-straat 1] te [plaats], achter zijn woonwagen. Ik zag dat het gebouw uit twee gescheiden delen bestond. Ik zag dat in de tweede ruimte een weedkwekerij in bedrijf was. Ik zag dat in deze ruimte een grote hoeveelheid weedplanten gekweekt werd."
b. een proces-verbaal van bevindingen van opsporingsambtenaren, inhoudende als hun relaas:
"Op 28 maart 2006 werden in het houten gebouwtje op het erf van [verdachte], wonende aan de [a-straat 1] te [plaats], 113 hennepplanten in beslag genomen. Er werden 5 hennepplanten in beslag genomen en aangeboden aan de Technische Recherche voor nader onderzoek."
c. een proces-verbaal van bevindingen van een opsporingsambtenaar, inhoudende als zijn relaas:
"Op 28 maart 2006 werden door mij via [verbalisant 1] 5 planten ontvangen. Ik heb deze middels de Narcotest Disposakit nr. 8 getest. De planten reageerden positief op de aanwezigheid van hennep."
d. een proces-verbaal van politie, inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Ik doe namens de benadeelde [A] B.V. aangifte van diefstal van elektriciteit. Benadeelde gaf niemand het recht of de toestemming het feit te plegen. Op 28 maart 2006 kwam ik aan bij het pand [a-straat 1] te [plaats]. Mij werd verzocht de elektriciteitsvoorziening te controleren. Bij controle van de netcomponenten (hoofdleiding, aansluiting en meetinrichting) van [A] B.V. en elektrische installatie in de meterkast van dat pand zag ik dat de verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast verbroken was. Bij nadere controle van de elektriciteitsmeter zag ik dat de van fabriekswege aangebrachte verzegelingen aan het telwerkhuis van de elektriciteitsmeter verbroken en verwijderd waren. Ik zag dat de verzegelingen die nu waren aangebracht met lijm weer aan elkaar gelijmd waren. Ik zag dat er aan de bovenzijde van de groepenkast een vieraderige elektriciteitskabel was bijgeplaatst en aangesloten. Bij het volgen van die elektriciteitskabel zag ik dat deze uitkwam in een onderverdeelinrichting van elektriciteit van waaruit de aanwezige hennepkwekerij van elektriciteit werd voorzien. De in de kwekerij aanwezige hennepplanten waren ongeveer 21 dagen oud."
e. de ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring van de verdachte, voor zover inhoudende:
"Ik weet dat er in een houten gebouwtje op mijn perceel aan de [a-straat] te [plaats] een hennepkwekerij in werking was. Het was de slaapkamer van mijn zoon. De kwekerij is van iemand die ik goed ken."
3.2.3. Voorts bevat de bestreden uitspraak de volgende bewijsoverweging:
"De verdachte heeft steeds ontkend dat de stroom voor de hennepkwekerij illegaal werd afgetapt en gesteld dat deze gewoon via de meter liep. Het hof acht deze verklaring - gelet op het feit dat uit het proces-verbaal van aangifte d.d. 5 april 2006 (nr. PL1810/06-036951) blijkt dat de van fabriekswege aangebrachte verzegelingen aan het telwerkhuis van de elektriciteitsmeter in de woning van de verdachte waren verbroken en verwijderd en dat er aan de bovenzijde van de groepenkast een vier-aderige elektriciteitskabel was bijgeplaatst (cursivering Hof) die uitkwam in een onderverdeelinrichting van waaruit de hennepkwekerij van elektriciteit werd voorzien - ongeloofwaardig. Het hof acht dus bewezen dat er sprake is geweest van diefstal van energie.
Het hof is van oordeel dat de verdachte zich, door aan een onbekend gebleven persoon een pand voor het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen, heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat die persoon zich aan diefstal van energie zou schuldig maken. Het is een feit van algemene bekendheid dat het kweken van hennepplanten dikwijls gepaard gaat met diefstal van elektriciteit."
3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat ongeloofwaardig is de verklaring van de verdachte dat de elektriciteit die werd verbruikt door de op zijn terrein in werking zijnde hennepkwekerij, met de aanwezigheid waarvan de verdachte bekend was, "gewoon via de meter liep". Dat feitelijke oordeel is niet onbegrijpelijk, gelet op 's Hofs vaststelling dat in de woning van de verdachte de van fabriekswege aangebrachte verzegelingen aan het telwerkhuis van de elektriciteitsmeter waren verbroken en verwijderd en dat er aan de bovenzijde van de groepenkast een vier-aderige elektriciteitskabel was bijgeplaatst die uitkwam in een onderverdeelinrichting van waaruit de hennepkwekerij van elektriciteit werd voorzien.
Voorts is 's Hofs kennelijke oordeel dat in een geval als het onderhavige mag worden aangenomen dat de verdachte bekend is met aanpassingen, zoals hiervoor omschreven, aan een zich in zijn eigen woning bevindende elektriciteitsinstallatie, niet onbegrijpelijk.
3.4. Het oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bewezenverklaarde feit, wordt zelfstandig gedragen door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen in samenhang met de hiervoor onder 3.3 bedoelde vaststellingen van het Hof, zodat de verdachte belang mist bij de overige klachten inzake de bewijsmotivering.
3.5. Het middel is dus tevergeefs voorgesteld.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 8 december 2009.
Conclusie 06‑10‑2009
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Gravenhage wegens — onder meer — ‘poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming’ (feit 9) en ‘medeplichtigheid aan diefstal’ (feit 12 subsidiair) veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en een geldboete van € 500,- subsidiair tien dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd, een en ander op de wijze als weergegeven in het arrest. Daarnaast bevat het arrest enige bijkomende beslissingen, een en ander als in het arrest vermeld.
2.
Namens verdachte heeft mr. S.F.J. Smeets, advocaat te Utrecht, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 08/03512 en 08/02246. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
4.
Het eerste middel klaagt dat het bewezenverklaarde medeplegen van het onder 9 tenlastegelegde feit niet kan volgen uit de gebezigde bewijsmiddelen, althans dat het Hof zijn beslissing in het licht van het gevoerde verweer niet voldoende heeft gemotiveerd.
5.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat:
‘hij op 16 januari 2006 te Made, gemeente Drimmelen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening in een bedrijfspand gelegen aan de [b-straat (1)], weg te nemen twee heftrucks, een vrachtwagen, een semi-dieplader, een aggregaat, een stoomcleaner, een machinedeelreiniger en twee gereedschapswagens, toebehorende aan [B] B.V. en zich daarbij de toegang tot dat bedrijfspand te verschaffen en die weg te nemen heftrucks, vrachtwagen, semi-dieplader, dat aggregaat, die stoomcleaner, die machinedeelreiniger en die gereedschapswagens onder hun bereik te brengen door middel van braak en inklimming, met zijn mededader(s) een gat in het hekwerk van dat bedrijf heeft gemaakt, een koepel van dat bedrijf heeft verbroken en via een raam van de kantine van dat bedrijf naar binnen is gegaan, een plaatje van het beveiligingssysteem van dat bedrijf eraf heeft geschroefd, die heftrucks en machinedeelreiniger op die semi-dieplader heeft geplaatst, die heftrucks op die semi-dieplader heeft vastgesjord, de sleutels van die vrachtwagen heeft gepakt, die vrachtwagen heeft verplaatst en dat aggregaat, die stoomcleaner en die gereedschapswagens gereed heeft gezet om mee te nemen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.’
6.
Het Hof heeft ten aanzien van het onder 9 tenlastegelegde feit de volgende bewijsmiddelen gebezigd:
- ‘10.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 17 januari 2006 van de politie Midden en West Brabant, team Geertruidenberg-Drimmelen, nr. PL2043/06-008085, p. 16–19 zaaksdossier Made, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, welk proces-verbaal onder meer inhoudt — zakelijk weergegeven — als de verklaring van [betrokkene 2]:
Op 16 januari 2006 omstreeks 22:00/22.10 uur reed ik langs mijn bedrijf [B] B.V. aan de [b-straat 1] te Made (het is het hof bekend dat Made in de gemeente Drimmelen ligt). Ik zag dat de vrachtwagen verplaatst was. Ik ben een stukje doorgereden, tot ik het besef kreeg dat het niet klopte. Ik ben naar [B] gereden. Ik heb het grote licht van mijn auto op het bedrijf gezet. Ik zag iemand wegflitsen uit de loods. Dat denk ik in ieder geval dat ik dat gezien heb. Diegene liep de loods uit en naar de achterkant van het terrein. Wat mij opviel is dat de deur van de loods open stond. Een van mijn zonen heeft de politie gebeld en samen met de politie ben ik naar binnen gegaan. Toen bleek dat er was ingebroken. Ze hebben de koepel op het dak van het bedrijf stuk gemaakt. Via een raam van de kantine zijn ze naar binnen gegaan. Vervolgens zijn ze naar de loods gegaan. Daar hebben ze een plaatje van de beveiliging eraf geschroefd. Men heeft twee heftrucks geladen op de semi-dieplader. De heftrucks stonden al vast gesjord. De vrachtwagen is verplaatst. De sleutels zaten op het contact. Dit was van tevoren niet. De semi-dieplader zat achter de vrachtwagen en alles stond al klaar om te vertrekken. Verder stonden er buiten een aggregaat en een stoomcleaner klaar om te laden. Op de wagen stond ook een machinedeelreiniger. Binnen stonden twee gereedschapswagens klaar. Aan de achterkant van het terrein is het gaas vernield. Er zit een gat in. Dit is vermoedelijk ook gisteravond gebeurd. Vermoedelijk is men via het gaas van het hek aan de achterzijde van het pand het bedrijfsterrein opgekomen.
- 11.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 8 februari 2006 van de politie Midden en West Brabant, team Geertruidenberg-Drimmelen, nr. PL2043/06-015145, p. 24–26 zaaksdossier Made, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, welk proces-verbaal onder meer inhoudt — zakelijk weergegeven — als de verklaring van de verdachte:
U noemt Made, dat dorp ken ik wel. Ik had daar een klant zitten en die zit nu langs de snelweg. Het is een kraanbedrijf, ik weet de naam zo niet meer. Ik heb het over dat industrieterrein langs de snelweg. U zegt [B]. Het bedrijf heeft te maken met een soortgelijk bedrijf in Moerdijk, dat bedrijf had vroeger dezelfde naam. U zegt dat het bedrijf in Moerdijk [C] heet. Dat was het, dat was vroeger de naam van het bedrijf in Made, of de naam van de eigenaar. Mijn zoon doet ook zaken met dit bedrijf. Ik geloof dat hij daar twee of drie weken geleden nog heeft gewerkt.
- 12.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 8 februari 2006 van de politie Midden en West Brabant, team Geertruidenberg-Drimmelen, nr. PL2043/06-015145, p. 27–28 zaaksdossier Made, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, welk proces-verbaal onder meer inhoudt — zakelijk weergegeven — als de verklaring van de verdachte:
Mijn zoon heet [betrokkene 3].
- 13.
Een proces-verbaal analyse telefoongesprekken d.d. 24 augustus 2006 van de politie Rotterdam-Rijnmond, documentcode 0608241525.AMB, p. 96–97 zaaksdossier Made (met als bijlagen uitgewerkte tapgesprekken d.d. 16 januari 2006 te 20.45 uur en 21.53 uur), opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, welk proces-verbaal onder meer inhoudt — zakelijk weergegeven -:
- A.
als het relaas van die opsporingsambtenaar:
Uit diverse opgenomen en afgeluisterde telefoongesprekken van het telefoonnummer [001], in gebruik bij [verdachte] blijkt dat deze telefoon op 16 januari 2006 tussen 19.54 uur en 21.40 uur en om 21.53 uur aanstraalt op de zendmasten 51609 en 51610. Deze zendmasten zijn gelegen aan de [b-straat] te Made. Uit de gesprekken van 21.23 uur en 21.53 uur blijkt dat op dat moment [verdachte] de gebruiker is van het genoemde telefoonnummer. Gesteld kan worden dat hij in de periode van 16 januari 2006 van 19.54 uur en 21.53 uur in de omgeving van de [b-straat] te Made is geweest.
- B.
als de inhoud van het tapgesprek d.d. 16 januari 2006 te 20.45 uur, nr. [002].T050, p. 100 zaaksdossier Made:
cell: 51609
[verdachte] (sh) bun [betrokkene 4] (sh)
Relatiegesprek.
Op de achtergrond spreekt [verdachte] via een portofoon met [betrokkene 3] (sh)
[verdachte]: [verdachte]
[betrokkene 3]: [betrokkene 3]
[betrokkene 3]: Alles goed
[verdachte]: Alles prima
- C.
als de inhoud van het tapgesprek d.d. 16 januari 2006 te 21.53 uur, nr. [003].T050, p. 108 zaaksdossier Made:
cell: 51609
[verdachte] (sh) bun [betrokkene 4] (sh)
Relatiegesprek
[verdachte] spreekt op de achtergrond via een portofoon met [betrokkene 3].
[verdachte]: [verdachte]
[betrokkene 3]: [betrokkene 3].
[verdachte]: ja hallo?
[betrokkene 3]: Er scheen een auto op dat terrein.
[verdachte]: Nee. Ja, niet hier vandaan.
[betrokkene 3]: Hij scheen er echt op. Dus hij zal het wel gespannen hebben.
[verdachte]: met zijn koplampen?
[betrokkene 3]: En toen ging hij de weg op! (hijgend). Tweede rotonde links.
[verdachte]: Wat moet ik doen? Ophalen?
[betrokkene 3]: Jaaaa.
[verdachte]: Jooo.
[verdachte] neemt afscheid van [betrokkene 4] aan de telefoon.
- 14.
De ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van dit feit afgelegde verklaring van de verdachte, inhoudende — zakelijk weergegeven -:
Het is best mogelijk dat ik op 16 januari 2006 binnen het bereik van de zendmast aan de [b-straat] te Made ben geweest, want ik heb die nacht met mijn vriendin [betrokkene 4] zitten bellen, die in de buurt ([plaats]) woont.
- 15.
Een geschrift, zijnde de ter terechtzitting in hoger beroep getoonde (en achter het proces-verbaal van die zitting gehechte) plattegrond, waaruit blijkt dat de afstand tussen de zendmasten 51609 en 51610 op de [b-straat] te Made (waarop de mobiele telefoon van de verdachte op 16 januari 2006 tussen 19.54 uur en 21.53 uur aanstraalde) en [B] B.V. aan de [b-straat 1] te Made waar die avond tussen 18.00 en 22.10 werd ingebroken, circa 1 kilometer bedraagt.’
7.
Met betrekking tot het bewijs van het medeplegen heeft het Hof overwogen:
‘Bewijsoverweging ten aanzien van feit 9
Uit het proces-verbaal analyse telefoongesprekken d.d. 24 augustus 2006 (documentcode 0608241525.AMB, blz. 96/97 zaaksdossier Made) blijkt dat de mobiele telefoon van de verdachte op 16 januari 2006 tussen 19.54 uur en 21.53 aanstraalt op de zendmasten 51609 en 51610 aan de [b-straat] te Made, die zich — blijkens een ter terechtzitting in hoger beroep getoonde plattegrond — op circa één kilometer afstand bevindt van [B] B.V. aan de [b-straat 1] te Made, waar die avond tussen 18.00 uur en 22.10 uur wordt ingebroken en gepoogd de in de tenlastelegging vermelde goederen weg te nemen. De verdachte heeft (kort gezegd) verklaard dat het best mogelijk is dat hij op 16 januari 2006 binnen het bereik van de zendmast is geweest en dat hij die nacht met zijn vriendin [betrokkene 4] die in de buurt ([plaats]) woont heeft zitten bellen.
Om 20:45 uur heeft de verdachte tijdens een (relationeel) telefoongesprek via een portofoon contact met een andere man die zegt: ‘alles goed’, waarop de verdachte antwoordt: ‘alles prima’ (blz. 100 zaaksdossier Made).
Tijdens zijn telefoongesprek om 21.53 uur (blz. 108 zaaksdossier Made) spreekt de verdachte op de achtergrond wederom via een portofoon met eerdergenoemde man, die tegen de verdachte zegt: ‘er scheen een auto op dat terrein. Hij scheen er echt op. Dus hij zal het wel gespannen (het hof begrijpt: gezien) hebben’. De verdachte vraagt vervolgens: ‘Wat moet ik doen? Ophalen?’, waarop de andere man bevestigend antwoordt.
De aangever heeft verklaard — zakelijk weergegeven — dat hij op 16 januari 2006 omstreeks 22.00 uur langs zijn bedrijf [B] B.V. reed en zag dat de vrachtwagen (kennelijk van zijn bedrijf) verplaatst was. Hij is vervolgens teruggereden en heeft het grote licht van zijn auto op het bedrijf gezet, waarna hij, naar hij dacht, iemand zag wegflitsen uit de loods (proces-verbaal van aangifte d.d. 17 januari 2006, nr. PL2043/06-015145, blz. 16 e.v. zaaksdossier Made).
Het hof stelt vast dat de verdachte ten tijde van de inbraak bij [B] B.V. voortdurend in de directe nabijheid van dat bedrijf is geweest. Noch voor die aanwezigheid, noch voor de genoemde gesprekken per portofoon heeft hij, ook niet ter terechtzitting in hoger beroep, een redelijke verklaring gegeven.
Het hof leidt uit genoemde feiten en omstandigheden af dat de verdachte contact heeft onderhouden met een mededader terwijl die, alleen of met een of meer anderen, de inbraak pleegde en dat hij deze mededader heeft opgehaald toen hij door de eigenaar werd betrapt. Het hof is van oordeel dat de verdachte door deze actieve betrokkenheid bij de poging tot diefstal zo bewust en nauw heeft samengewerkt met zijn mededader(s) dat moet worden gesproken van medeplegen.’
8.
Zoals het Hof vaststelt en op grond van de gebezigde bewijsmiddelen heeft kunnen vaststellen, hield de verdachte zich op in de nabijheid van de plaats van de poging tot diefstal ten tijde van die poging. Voorts kan uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid dat de verdachte over een portofoon gesprekken voerde met een (van de) pleger(s) van de poging tot diefstal, die kennelijk eveneens in het bezit was van een portofoon, dat de verdachte blijkens de inhoud van de gevoerde gesprekken op de hoogte was van de poging tot diefstal en dat hij bereid was die pleger(s) behulpzaam te zijn bij het vluchten van de plaats van het misdrijf. Voorts in aanmerking genomen dat de gesprekken niet zijn gevoerd per mobiele telefoon, waarvan het bezit gemeengoed is geworden, maar per portofoon, hetgeen bijzondere voorbereiding vergt in die zin dat voor een portofoonverbinding de deelnemers aan een gesprek per portofoon tevoren in het bezit van op een zelfde frequentie werkende portofoon zijn gesteld1., heeft het Hof uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden dat de verdachte zo bewust en nauw heeft samengewerkt met zijn mededader(s) dat kan worden gesproken van medeplegen van de onderhavige poging tot diefstal.
9.
Aan het voorgaande doet, anders dan de toelichting op het middel wil, niet af dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde feit ter plaatse is geweest. Lijfelijke aanwezigheid is immers voor het bewijs van medeplegen geen zelfstandige voorwaarde.2. Voorts is voor het bewijs van het medeplegen niet van belang of de persoon waarmee de verdachte heeft gesproken verdachtes zoon was.
10.
Met het oog op het door verdachtes raadsman gevoerde verweer merk ik nog op dat het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de inbraak bij [B] B.V. voortdurend in de directe nabijheid van dat bedrijf is geweest. Anders dan de toelichting op het middel wil noopte het verweer het Hof (ook) op dit punt niet tot nadere motivering van de bewezenverklaring.
11.
Het middel faalt in al zijn onderdelen en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
12.
Het tweede middel richt zich tegen de bewezenverklaring van het onder 12 subsidiair tenlastegelegde feit, in het bijzonder voor wat betreft het bewezenverklaarde opzet.
13.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat:
‘een onbekend gebleven persoon in de periode van 8 maart 2006 tot en met 28 maart 2006 te [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een pand aan de [a-straat] heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan [A] B.V., tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 8 maart 2006 tot en met 28 maart 2006 te [plaats] opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft door aan die onbekend gebleven persoon voornoemd pand voor het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen.’
14.
Het Hof heeft daartoe de volgende bewijsmiddelen gebezigd:
- ‘16.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 maart 2006 van de politie Zuid-Holland-Zuid, mutatienummer PL1810/06-033647, p. 11 zaaksdossier ‘zaakjes tegen [verdachte]’, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, welk proces-verbaal onder meer inhoudt — zakelijk weergegeven als het relaas van die opsporingsambtenaar:
Op 28 maart 2006 stelde ik een onderzoek in een houten gebouwtje op het erf van [verdachte] in, op het perceel [a-straat 1] te [plaats], achter zijn woonwagen. Ik zag dat het gebouw uit twee gescheiden delen bestond. Ik zag dat in de tweede ruimte een weedkwekerij in bedrijf was. Ik zag dat in deze ruimte een grote hoeveelheid weedplanten gekweekt werd.
- 17.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 maart 2006 van de politie Zuid-Holland-Zuid, mutatienummer PL1810/06-033647, p. 12 zaaksdossier ‘zaakjes tegen [verdachte]’, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], welk proces-verbaal onder meer inhoudt — zakelijk weergegeven — als het relaas van die opsporingsambtenaren:
Op 28 maart 2006 werden in het houten gebouwtje op het erf van [verdachte], wonende aan de [a-straat 1] te [plaats], 113 hennepplanten in beslag genomen. Er werden 5 hennepplanten in beslag genomen en aangeboden aan de Technische Recherche voor nader onderzoek.
- 18.
Een proces-verbaal d.d. 28 maart 2006 van de politie Zuid-Holland-Zuid, BPSnummer 06-033647, p. 13 zaaksdossier ‘zaakjes tegen [verdachte]’, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, welk proces-verbaal onder meer inhoudt — zakelijk weergegeven — als het relaas van die opsporingsambtenaar:
Op 28 maart 2006 werden door mij via [verbalisant 1] 5 planten ontvangen. Ik heb deze middels de Narcotest Disposakit nr. 8 getest. De planten reageerden positief op de aanwezigheid van hennep.
- 19.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 5 april 2006 van de politie Zuid-Holland-Zuid, mutatienummer PL1810/06-036951, p. 16 e.v. zaaksdossier ‘zaakjes tegen [verdachte]’, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, welk proces-verbaal onder meer inhoudt — zakelijk weergegeven als de verklaring van [betrokkene 1]:
Ik doe namens de benadeelde [A] B.V. aangifte van diefstal van elektriciteit, Benadeelde gaf niemand het recht of de toestemming het feit te plegen. Op 28 maart 2006 kwam ik aan bij het pand [a-straat 1] te [plaats]. Mij werd verzocht de elektriciteitsvoorziening te controleren. Bij controle van de netcomponenten (hoofdleiding, aansluiting en meetinrichting) van [A] B.V, en elektrische installatie in de meterkast van dat pand zag ik dat de verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast verbroken was. Bij nadere controle van de elektriciteitsmeter zag ik dat de van fabriekswege aangebrachte verzegelingen aan het telwerkhuis van de elektriciteitsmeter verbroken en verwijderd waren. Ik zag dat de verzegelingen die nu waren aangebracht met lijm weer aan elkaar gelijmd waren. Ik zag dat er aan de bovenzijde van de groepenkast een vieraderige elektriciteitskabel was bijgeplaatst en aangesloten. Bij het volgen van die elektriciteitskabel zag ik dat deze uitkwam in een onderverdeelinrichting van elektriciteit van waar uit de aanwezige hennepkwekerij van elektriciteit werd voorzien. De in de kwekerij aanwezige hennepplanten waren ongeveer 21 dagen oud.
- 20.
De ter terechtzitting in eerste aanleg ten aanzien van dit feit afgelegde verklaring van de verdachte, inhoudende — zakelijk weergegeven -:
Ik weet dat er in een houten gebouwtje op mijn perceel aan de [a-straat] te [plaats] een hennepkwekerij in werking was. Het was de slaapkamer van mijn zoon. De kwekerij is van iemand die ik goed ken.’
15.
Het Hof heeft ten aanzien van het bewijs het volgende overwogen:
‘Bewijsoverweging ten aanzien van feit 12 subsidiair
De verdachte heeft steeds ontkend dat de stroom voor de hennepkwekerij illegaal werd afgetapt en gesteld dat deze gewoon via de meter liep. Het hof acht deze verklaring — gelet op het feit dat uit het proces-verbaal van aangifte d.d. 5 april 2006 (nr. PL1810/06-036951) blijkt dat de van fabriekswege aangebrachte verzegelingen aan het telwerkhuis van de elektriciteitsmeter in de woning van de verdachte waren verbroken en verwijderd en dat er aan de bovenzijde van de groepenkast een vier-aderige elektriciteitskabel was bijgeplaatst die uitkwam in een onderverdeelinrichting van waaruit de hennepkwekerij van elektriciteit werd voorzien ongeloofwaardig. Het hof acht dus bewezen dat er sprake is geweest van diefstal van energie.
Het hof is van oordeel dat de verdachte zich, door aan een onbekend gebleven persoon een pand voor het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen, heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat die persoon zich aan diefstal van energie zou schuldig maken. Het is een feit van algemene bekendheid dat het kweken van hennepplanten dikwijls gepaard gaat met diefstal van elektriciteit.’
16.
In de toelichting op het middel wordt gesteld dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte op de hoogte was van de aanpassingen die waren aangebracht op de elektriciteitsmeter in de woning van de verdachte. Daarnaast wordt 's Hofs oordeel bestreden dat de verdachte, aangezien het een feit van algemene bekendheid is dat het kweken van hennepplanten dikwijls gepaard gaat met diefstal van elektriciteit, de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat elektriciteit zou worden gestolen.
17.
Ook als wordt vooropgesteld, zoals het Hof heeft gedaan, dat van algemene bekendheid is dat het kweken van hennepplanten dikwijls gepaard gaat met diefstal van elektriciteit, kan nog niet zonder meer worden gesteld dat de verdachte zich, door aan een onbekend gebleven persoon een pand voor het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen, heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat die persoon zich aan diefstal van energie zou schuldig maken. Daartoe is toch minstgenomen vereist dat het terbeschikkingstellen van het pand betekent dat die persoon daarmee ook in de gelegenheid wordt gesteld tot het aftappen van stroom buiten de meter om. Daarover heeft het Hof niets vastgesteld. Het is eerder zo dat uit het arrest van het Hof volgt dat dat niet het geval is: het aftappen van stroom buiten de meter om vond plaats in de woning (woonwagen?) van de verdachte (nadere bewijsoverweging), verdachte had de onbekend gebleven persoon een gedeelte van een houten gebouwtje achter verdachtes woonwagen ter beschikking gesteld (bewijsm. 16, 20).3.
18.
Het middel slaagt.
19.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft het onder 12 tenlastegelegde feit, de strafoplegging ten aanzien van de feiten 6, 7, 9, 11 subsidiair en 12 subsidiair en de vordering van de benadeelde partij, en in zoverre tot terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG