Hof Amsterdam, 02-11-2021, nr. 23-000205-21
ECLI:NL:GHAMS:2021:3350
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
02-11-2021
- Zaaknummer
23-000205-21
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2021:3350, Uitspraak, Hof Amsterdam, 02‑11‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:638
Uitspraak 02‑11‑2021
Inhoudsindicatie
Veroordeling wegens overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994 (1,31 milligram). Oplegging GB € 220,00 / 4 dagen en een voorwaardelijke OBM voor de duur van 3 maanden met een PT van 2 jaren.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000205-21
datum uitspraak: 2 november 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 27 januari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 96-032228-20 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
18 juni 2021 en 19 oktober 2021.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 28 april 2019 te Landsmeer, als bestuurder van een motorrijtuig, (snorfiets), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,31 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat:
(i) er reële twijfel mogelijk is of de verdachte de bestuurder van de snorfiets is geweest;
(ii) de buisjes met bloed niet ‘zo spoedig mogelijk’ bij het laboratorium zijn bezorgd, zodat niet is voldaan aan de waarborg van artikel 13 eerste lid, aanhef onder d van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (verder: het Besluit). Dit leidt tot de conclusie dat geen sprake is van een onderzoek als bedoeld in artikel 8 lid 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (verder: WVW) zodat vrijspraak dient te volgen.
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 28 april 2019 om 00:58 uur ontvingen politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een melding van een verkeersongeval op de Sportlaan in Landsmeer. Op de plaats van het ongeval lag de verdachte onder zijn snorfiets en de uitlaat van de snorfiets was warm. Wegens medische redenen was het niet mogelijk om een blaastest bij de verdachte af te nemen. Wel werd geconstateerd dat de adem van de verdachte naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank rook en dat de verdachte bloeddoorlopen ogen had.
Nadat de verdachte daarvoor toestemming had gegeven, is bij de verdachte op 28 april 2019 bloed afgenomen om te kunnen onderzoeken of de verdachte had gereden onder invloed. [verbalisant 2] heeft de bloedmonsters vervolgens overeenkomstig het bepaalde in het Besluit gewaarmerkt, direct verpakt en verzegeld, alsmede het bloedafnameformulier voorzien van een genummerde en op naam gestelde SIN-sticker “Analyse” en een SIN-sticker “Tegen Onderzoek”. Tot slot heeft [verbalisant 2] zich ervan vergewist dat de bloedmonsters overeenkomstig het bepaalde in het Besluit verzonden zijn naar het Labor Mönchengladbach te Mönchengladbach.
In het proces-verbaal van [verbalisant 3], hoofdinspecteur van politie, van 3 december 2020 staat beschreven dat na de bloedafname het verzegelde bloedblok direct door de politieambtenaar in de daarvoor bestemde vriezer bij een temperatuur van ongeveer -20oC in het politiebureau wordt opgeslagen. Het bloedblok wordt vervolgens opgehaald en vanaf het betreffende politiebureau vervoerd, onder geconditioneerde omstandigheden van ongeveer -20oC, naar het door de politieambtenaar aangegeven laboratorium. Op basis van dit proces is gewaarborgd dat vanaf het invriezen door de politieambtenaar tot het afleveren aan het laboratorium het bloedblok diep bevroren wordt vervoerd, opgeslagen en afgeleverd.
De bloedmonsters zijn op 6 mei 2019 afgeleverd aan het laboratorium in Mönchengladbach (Duitsland). Daar heeft de analyse van het bloed en de alcoholbepaling op 7 en 8 mei 2019 plaatsgevonden. Het rapport Alcohol in het verkeer is gedateerd 5 juni 2019. Het bloed is voor en na de analyse bewaard bij
-20oC.
Beoordeling door het hof
Op grond van het voorgaande overweegt het hof ten aanzien van de gevoerde verweren als volgt:
ad (i)
De hiervoor geschetste feiten en omstandigheden zijn redengevend voor het bewijs dat de verdachte als bestuurder van de snorfiets is opgetreden. De verdachte heeft geen deze redengevendheid ontzenuwende verklaring afgelegd. Gelet op het nachtelijke tijdstip waarop en de overige omstandigheden waaronder de verdachte zelf onder zijn snorfiets is aangetroffen terwijl de uitlaat van de snorfiets warm was, zijn de mogelijke verklaringen die de verdachte heeft geopperd – te weten dat de uitlaat mogelijk (nog) warm was doordat de snorfiets de hele dag in de zon had gestaan of doordat hij de snorfiets misschien had uitgeleend – uiterst onwaarschijnlijk. Bij gebreke van enige verklaring of andere aanwijzing die steun kunnen bieden voor deze mogelijke verklaringen, is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de bestuurder van de snorfiets is geweest.
ad (ii)
Ten aanzien van artikel 13, eerste lid, aanhef onder d, van het Besluit
Artikel 13, eerste lid, aanhef onder d, van het Besluit luidt, voor zover hier van belang:
‘Bij de bloedafname is een opsporingsambtenaar aanwezig, die ervoor zorgt dat de buisjes of het buisje met bloed zo spoedig mogelijk in een bij ministeriële regeling voorgeschreven verpakking worden of wordt bezorgd bij het laboratorium, bedoeld in artikel 14, tweede lid’.
Vooropgesteld moet worden dat van ‘een onderzoek’ zoals bedoeld in artikel 8, tweede lid, WVW sprake is indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd. Tot die waarborgen behoren onder meer het voorschrift van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d van het Besluit, dat ertoe strekt dat na de bloedafname het buisje of de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van het Besluit wordt of worden gezonden, en de voorschriften die betrekking hebben op het bewaren en het vervoeren van het afgenomen bloedmonster in verband met het uitvoeren van het bloedonderzoek.
Het hof constateert dat tussen de datum van bloedafname en de bezorging van het bloed bij het laboratorium acht dagen zijn verstreken. Mede gelet op de omstandigheden waaronder het bloed na afname – conform het in het proces-verbaal van 3 december 2020 beschreven Afhandelproces verwerking bloedblokken van de Politie – is bewaard en vervoerd, in het bijzonder de bewaartemperatuur van ongeveer -20oC die in acht is genomen, is het hof van oordeel dat hiermee is voldaan aan het hiervoor genoemde vereiste dat de buisjes met bloed ‘zo spoedig mogelijk’ bij het laboratorium zijn bezorgd. Van een schending van het bepaalde in artikel 13 , eerste lid, aanhef onder d, van het Besluit is dus geen sprake.
Alles afwegende en in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat wettig en overtuigd bewezen is dat de verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan. De tot vrijspraak strekkende verweren worden verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 april 2019 te Landsmeer, als bestuurder van een motorrijtuig (snorfiets), dit voertuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994,
1,31 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994 (1,31 milligram).
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straffen
De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 220,00 subsidiair vier dagen vervangende hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een snorfiets bestuurd onder invloed van alcohol. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van alcohol de rijvaardigheid nadelig beïnvloedt. Dit brengt een risico voor de verkeersveiligheid met zich. Door aldus te handelen heeft de verdachte niet alleen voor zichzelf maar ook voor andere weggebruikers een onverantwoord risico genomen.
Blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 oktober 2021 is eerder een inmiddels onherroepelijk geworden strafbeschikking aan de verdachte opgelegd voor een soortgelijk misdrijf, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden hoogte dan wel duur passend en geboden.
Met oplegging van deze voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe (soortgelijke) strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 220,00 (tweehonderdtwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 (vier) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. H.A. van Eijk en mr. D. Greven, in tegenwoordigheid van
mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
2 november 2021.
De voorzitter en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.