RvdW 2023/458:Drugslab in woning. Aanwezig hebben van cocaïne (art. 2 onder C Opiumwet) en voorbereidingshandelingen m.b.t. bewerken van cocaïne (art. 10a lid 1 onder 3° jo. 10 lid 4 jo. 2 onder B Opiumwet) door bewoner/huurder van woning. Vrijspraak in eerste aanleg. Bewijsklachten, alternatief scenario en wetenschap van bewoner/huurder van woning. HR: Feitenrechter beslist wat hij van beschikbaar bewijsmateriaal betrouwbaar en bruikbaar vindt en aan welk bewijsmateriaal hij geen waarde toekent. Deze beslissingen over selectie en waardering van bewijsmateriaal hoeven niet te worden gemotiveerd, behalve in bijzondere gevallen. Bij beoordeling van beschikbaar bewijsmateriaal kan feitenrechter betekenis toekennen aan onder meer onderlinge samenhang van bewijsmateriaal en mate waarin bewijsmateriaal steun vindt in ander bewijsmateriaal. In cassatie kan HR onderzoeken of conclusies van feitelijke aard, die feitenrechter heeft getrokken uit feiten en omstandigheden die in bewijsmiddelen zijn vastgesteld, begrijpelijk zijn. Om redenen vermeld in CAG faalt middel. CAG: Hof heeft alternatief scenario (familielid van verdachte heeft goederen na vertrek van verdachte uit woning binnen woning gebracht) wegens ongeloofwaardigheid verworpen. Dit betekent dat in ’s hofs overwegingen besloten liggende uitgangspunt (iemand die bewoner/huurder is van woning weet wat zich daarin afspeelt en maakt zich reeds daarom schuldig aan opzettelijk aanwezig hebben van de in woning aangetroffen cocaïne, stoffen en voorwerpen) kan worden gevolgd. Daarmee ligt in ’s hofs bewijsconstructie besloten dat verdachte degene was die goederen en voorwerpen aanwezig/voorhanden heeft gehad.