Rb. Haarlem, 09-11-2010, nr. AWB 10 / 1684
ECLI:NL:RBHAA:2010:BP6639, Sprongcassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
09-11-2010
- Magistraten
Mr. G. Guinau
- Zaaknummer
AWB 10 / 1684
- LJN
BP6639
- Vakgebied(en)
Vennootschapsbelasting (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2010:BP6639, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 09‑11‑2010; (Verzet)
Sprongcassatie: ECLI:NL:HR:2011:BT7393, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
V-N 2011/16.9 met annotatie van Redactie
Uitspraak 09‑11‑2010
Inhoudsindicatie
Verzet gegrond, summiere beroepsgrond genoeg voor ontvankelijkheid.
Mr. G. Guinau
Partij(en)
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor verzetzaken van
in de zaak van:
[X] BV,
gevestigd te [Z],
opposante,
gemachtigde: [A], werkzaam te [Q],
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst, [P] te [Z],
verweerder.
Procesverloop
Opposante heeft bij brief van 1 april 2010 beroep ingesteld tegen het besluit van geopposeerde, waarin de aanslag vennootschapsbelasting 2006 is vastgesteld.
Bij uitspraak van 4 juni 2010 heeft deze rechtbank het beroep van opposante met toepassing van artikel 8:54 Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard. Hierbij is overwogen dat opposante heeft verzuimd binnen de gestelde termijn de gronden van het beroep in te dienen.
Opposante heeft bij brief van 12 juli 2010 verzet gedaan.
De rechtbank heeft geopposeerde bij brief van 13 juli 2010 in kennis gesteld van het gedane verzet, tevens is geopposeerde in de gelegenheid gesteld op het verzet te reageren. Geopposeerde heeft bij brief van 16 juli 2010 gereageerd.
Het verzet is behandeld ter zitting van 18 oktober 2010. Namens opposante is verschenen [A]. Geopposeerde heeft zich doen vertegenwoordigen door de heer [B].
Overwegingen
In verzet voert opposante aan dat het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard aangezien het beroepschrift wel de gronden bevat. Opposante verzoekt tevens omtrent het verzet te willen worden gehoord. Gemachtigde voert ter zitting nogmaals aan dat er weldegelijk een grond aanwezig is in zijn beroepschrift. Op het verzoek van geopposeerde hem in de proceskosten te veroordelen heeft de gemachtigde geen commentaar.
Geopposeerde voert in verzet aan dat opposante ook in de bezwaarfase geen motivatie heeft overgelegd zodat geen materiële toetsing heeft kunnen plaatsvinden waaruit zou moeten blijken in hoeverre de aanslag te hoog zou zijn vastgesteld. Opposante is wel in de gelegenheid gesteld om het bezwaar te motiveren. Geopposeerde stelt zich op het standpunt dat de enkele opmerking dat de aanslag te hoog is vastgesteld, niet is aan te merken als inhoudelijke beroepsgrond, nu dit inherent is aan het beroep instellen tegen een aanslag. Geopposeerde stelt dat opposante in haar beroepschrift kenbaar heeft gemaakt de gronden van het beroepschrift binnenkort op te sturen en hiermee heeft aangegeven dat er dus nog geen gronden van het beroep zijn ingestuurd. Geopposeerde vraagt tenslotte opposante te veroordelen in de proceskosten in verband met het misbruik maken van het procesrecht. Geopposeerde voert ter zitting nog aan dat er geen materiële toetsing van de procedure kan plaatsvinden aangezien opposante verzuimd de gevraagde informatie over te leggen. Op de vraag van de rechter waarom geopposeerde niet al in de bezwaarfase de procedure niet-ontvankelijk heeft verklaard in verband met het ontbreken van gegevens antwoord hij dat geopposeerde op deze manier wil aantonen wat de wijze van procederen van gemachtigde van opposante is.
De rechtbank overweegt als volgt.
Deze procedure beperkt zich tot de vraag of het beroep van opposante bij uitspraak van 4 juni 2010 terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk is verklaard.
Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, Awb bevat het beroepschrift tenminste de gronden van het beroep. Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 Awb kan het beroep op grond van artikel 6:6 Awb niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
In het beroepschrift van 1 april 2010 heeft opposante aangegeven dat onder andere de winst te hoog is vastgesteld en dat de gronden van het beroep nog worden ingediend. Bij brief van 7 april 2010 is opposante in de gelegenheid gesteld de gronden van het beroep in te dienen. Hier heeft opposante niet meer op gereageerd.
De rechtbank overweegt dat, nu artikel 6:5, eerste lid onder b, Awb geen eisen stelt aan de gefundeerdheid van de motivering van een beroep, opposante heeft voldaan aan de motiveringseis van artikel 6:5 Awb.
Gelet op het vorengaande zal de rechtbank het verzet met toepassing van artikel 8:55, zevende lid, Awb gegrond verklaren.
Nu het verzet gegrond wordt verklaard acht de rechtbank termen aanwezig voor een veroordeling van geopposeerde in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb, te weten de kosten die opposante in verband met de behandeling van het verzet redelijkerwijs heeft moeten maken. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank deze kosten vast op € 218,00 (verzetschrift 0,5 punt, wegingsfactor 1).
Door deze uitspraak vervalt de uitspraak van 4 juni 2010 en wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het verzet gegrond;
veroordeelt geopposeerde in de door opposante gemaakte proceskosten van het verzet tot een bedrag van in totaal € 218,-, te betalen aan opposante.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, rechter en op in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van I. Broekhuizen, griffier.
Afschrift verzonden op :
Rechtsmiddel
Opposante en geopposeerde kunnen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak hiertegen beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Degene die beroep in cassatie instelt, moet een afschrift van deze uitspraak bij het beroepschrift overleggen. Ook moet het beroepschrift ondertekend zijn en in ieder geval het volgende vermelden:
- —
de naam en het adres van de indiener;
- —
een dagtekening;
- —
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep gericht is en
- —
de gronden van het beroep.
De indiener van het beroep in cassatie moet griffierecht betalen. Voor de betaling hiervan stuurt de griffier van de Hoge Raad aan de indiener van het beroep een nota griffierecht.
Het is mogelijk om in het beroep in cassatie de Hoge Raad te verzoeken de wederpartij te veroordelen in de proceskosten