Deze zaak hangt samen met nrs. 10/01517 ([medeverdachte 6]), 10/01518 ([medeverdachte 1]), 10/01920 ([medeverdachte 2]), 11/00102 ([medeverdachte 4]), en 11/00103 ([medeverdachte 5]), waarin ik ook vandaag concludeer.
HR (P-G), 29-11-2011, nr. 11/00101
ECLI:NL:PHR:2012:BU7331
- Instantie
Hoge Raad (Procureur-Generaal)
- Datum
29-11-2011
- Zaaknummer
11/00101
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BU7331
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BU7331, Conclusie, Hoge Raad (Procureur-Generaal), 29‑11‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BU7331
Conclusie 29‑11‑2011
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]1.
1.
Het Gerechtshof 's‑Gravenhage heeft verdachte op 2 april 2010 voor ‘Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl dit feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel, als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II’, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en tot een werkstraf van 200 uur.
2.
Mr. P.A.R. Dijkers, advocaat te Hellevoetsluis, heeft cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.
3.1.
Het middel klaagt over de verwerping van het verweer dat de inhoud van een voor het bewijs gebruikt proces-verbaal onbetrouwbaar is, omdat niet aannemelijk is dat verbalisant heeft kunnen verstaan wat verdachte in het lokale dialect tegen een dorpsgenoot zou hebben gezegd.
3.2.
Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep meldt dat de advocaat van verdachte het volgende heeft aangevoerd:
‘Mijn cliënt dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. De rechtbank heeft mijn cliënt ten onrechte veroordeeld voor medeplegen. De rechtbank heeft in haar bewijsmiddelen gebruik gemaakt van het proces-verbaal van bevindingen van 24 mei 2007. Voornoemd proces-verbaal betreft een bijzondere de-auditu verklaring. Naar de mening van de verdediging dient dit proces-verbaal te worden uitgesloten van het bewijs, nu dit onbetrouwbaar is. Mijn cliënt sprak in het lokale dialect; om deze reden is het niet aannemelijk dat de verbalisant [verbalisant 1] heeft kunnen verstaan wat mijn cliënt destijds heeft gezegd. Zonder het proces-verbaal van bevindingen van 24 mei 2007 is er onvoldoende wettig bewijs voor medeplegen en dient mijn cliënt derhalve te worden vrijgesproken.’
3.3.
Het hof heeft ten laste van verdachte bewezen verklaard dat
‘hij, in de periode van 1 april 2007 tot en met 23 mei 2007 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft geteeld 1892 hennepplanten zijnde hennep en middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II’.
3.4.
Het bewijs berust mede op bewijsmiddel 5, een proces-verbaal van bevindingen van het Bureau Bovenregionale Recherche, d.d. 24 mei 2007, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in — zakelijk weergegeven —:
‘Als relaas van deze opsporingsambtenaren:
Op 23 mei 2007 werd op de locatie [a-straat 1] te [plaats] een hennepkwekerij ontmanteld. Verbalisant [verbalisant 2] hoorde [verdachte] zeggen:
‘Ik ben geheel verantwoordelijk voor deze kwekerij. Ik heb deze kwekerij gemaakt.’
(…)
Onmiddellijk daarop heeft het hof de volgende bewijsoverweging doen volgen:
‘Anders dan de raadsman van de verdachte is het hof van oordeel dat het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 mei 2007 betrouwbaar is. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van dat op ambtseed ondertekende proces-verbaal, nu bovendien verbalisant [verbalisant 2] daarin heeft verklaard dat hij, ondanks het accent, goed kon verstaan hetgeen [verdachte] hem vertelde. Ook ter zitting had het hof geen moeite om de verdachte te verstaan. Het hof heeft het dit proces-verbaal dan ook gebruikt voor het bewijs.’’
3.5.
Het middel, dat ervan uitgaat dat verbalisant [verbalisant 2] een gesprek dat verdachte heeft gevoerd met een dorpsgenoot in het lokale dialect heeft gevolgd, mist feitelijke grondslag. Uit de inhoud van de bewijsoverweging blijkt immers dat verdachte deze woorden heeft gericht tot de verbalisant. Het hof mocht er vanuit gaan dat de verbalisant de woorden die verdachte tot hem richtte heeft begrepen en in zijn proces-verbaal correct heeft neergelegd. Gelet op de inhoud van het verweer, dat wordt gekenmerkt door een hoog speculatief gehalte, was het hof niet gehouden tot een bredere motivering.
4.
Het middel faalt en kan met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen.
Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
5.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑11‑2011