ABRvS, 06-03-2013, nr. 201113007/1/A4.
ECLI:NL:RVS:2013:BZ3382
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
06-03-2013
- Zaaknummer
201113007/1/A4.
- LJN
BZ3382
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Milieurecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2013:BZ3382, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 06‑03‑2013; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 19da Natuurbeschermingswet 1998; art. 19e Natuurbeschermingswet 1998; art. 19f Natuurbeschermingswet 1998; art. 19g Natuurbeschermingswet 1998; art. 19h Natuurbeschermingswet 1998; art. 19ia Natuurbeschermingswet 1998; art. 19j Natuurbeschermingswet 1998; art. 19ka Natuurbeschermingswet 1998; art. 19kb Natuurbeschermingswet 1998; art. 19kc Natuurbeschermingswet 1998
- Vindplaatsen
BR 2013/82 met annotatie van H.E. Woldendorp
AB 2013/289 met annotatie van R.H.W. Frins
TBR 2013/86
JM 2013/57 met annotatie van J.M.I.J. Zijlmans
JOM 2013/485
JG 2013/45 met annotatie van mw. mr. dr. C. Raat
Uitspraak 06‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 5 juli 2011 heeft het college aan de gemeente Katwijk vergunning krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998) verleend voor de tijdelijke openstelling van een gedeelte van de Cantineweg in Katwijk als ontsluitingsweg.
201113007/1/A4.
Datum uitspraak: 6 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichtingen Stichting Berkheide Coepelduynen, gevestigd te Katwijk, en Stichting Duinbehoud, gevestigd te Leiden, (hierna: de stichtingen),
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2011 heeft het college aan de gemeente Katwijk vergunning krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998) verleend voor de tijdelijke openstelling van een gedeelte van de Cantineweg in Katwijk als ontsluitingsweg.
Bij besluit van 21 november 2011 heeft het college het door de stichtingen hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben de stichtingen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak gevoegd met zaak201108498/1/R4ter zitting behandeld op 26 november 2012, waar de stichtingen, vertegenwoordigd door B.J.M. ter Haar en C.J. Guijt, en het college, vertegenwoordigd door ir. V.W.M.M. Ambt-Riksen en M.L. de Koning, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de gemeente Katwijk gehoord, vertegenwoordigd door mr. F.P. van Galen, advocaat te Leiden, vergezeld van ing. J.M. van Riet, ir. H.G. van Aa, ing. S.W. van Beveren, ir. J.C. Niemeijer en drs. M.W.Ch. Udo.
Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
Overwegingen
Natura 2000-gebied
1. De Cantineweg is gelegen nabij het Natura 2000-gebied Meijendel en Berkheide. Het gebied Meijendel en Berkheide is opgenomen in de bij beschikking van de Europese Commissie van 7 december 2004 vastgestelde lijst van gebieden van communautair belang als bedoeld in richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206) (hierna: de Habitatrichtlijn). Een ontwerpbesluit tot aanwijzing van het gebied Meijendel en Berkheide als speciale beschermingszone in de zin van de Habitatrichtlijn heeft ter inzage gelegen.
Het Natura 2000-gebied Meijendel en Berkheide omvat vrijwel het gehele als beschermd natuurmonument aangewezen gebied Berkheide.
Wettelijk kader
2. Ingevolge artikel 16, eerste lid, voor zover thans van belang, is het verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten in een beschermd natuurmonument handelingen te verrichten, te doen verrichten of te gedogen, die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, voor de natuurwetenschappelijke betekenis van het beschermd natuurmonument of voor dieren of planten in het beschermd natuurmonument of die het beschermd natuurmonument ontsieren.
Ingevolge artikel 65, voor zover hier van belang, geldt het in artikel 16, eerste lid, bedoelde verbod tevens voor in dat artikellid bedoelde schadelijke handelingen die buiten het beschermde natuurmonument worden verricht.
2.1. Ingevolge artikel 19d, eerste lid, voor zover hier van belang, is het verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
Ingevolge artikel 19e houden gedeputeerde staten bij het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, rekening met
a. de gevolgen die een project of andere handeling, waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, kan hebben voor een Natura 2000-gebied;
b. een op grond van artikel 19a of artikel 19b vastgesteld beheerplan;
c. vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied, alsmede regionale en lokale bijzonderheden.
Ingevolge artikel 19f, eerste lid, maakt de initiatiefnemer voor projecten waarover gedeputeerde staten een besluit op een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, nemen, en die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar die afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of plannen significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, alvorens gedeputeerde staten een besluit nemen een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling van dat gebied.
Ingevolge artikel 19g, eerste lid, kan, indien een passende beoordeling is voorgeschreven op grond van artikel 19f, eerste lid, een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, slechts worden verleend indien gedeputeerde staten zich op grond van de passende beoordeling ervan hebben verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast.
De aangevraagde activiteit en het van toepassing zijnde toetsingskader
3. Vergunning is gevraagd voor de tijdelijke openstelling van de Cantineweg als ontsluitingsweg, vanaf de aansluiting met de Westerbaan tot de kruising met de Zilverschoon/Koningin Julianalaan. Deze openstelling kan, naar niet in geschil is, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het Natura 2000-gebied Meijendel en Berkheide verslechteren of een significant verstorend effect hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Hiervoor is derhalve ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998 een vergunning vereist.
4. Artikel 19d van de Nbw 1998 kent een vergunningplicht voor het realiseren van projecten en het verrichten van andere handelingen.
De aangevraagde activiteit betreft het tijdelijk wederom voor ontsluitingsverkeer openstellen van een bestaande, verharde weg, die zonder het treffen van maatregelen geschikt is om te dienen als ontsluitingsweg. Zoals is overwogen in de uitspraak van 27 december 2012, nr.201111811/1/A4, is het realiseren van een project een fysieke ingreep in natuurlijk milieu of landschap, zoals de uitvoering van bouwwerken of de totstandbrenging van andere installaties of werken. Bij het enkele openstellen van een weg vindt een dergelijke ingreep niet plaats. Deze activiteit is daarom het verrichten van een andere handeling, niet het realiseren van een project.
De aanvraag vermeldt maatregelen om de gevolgen van de tijdelijke, hernieuwde, openstelling voor het natuurgebied te beperken, te weten asfaltering van de weg en aanleg van faunatunnels en begeleidingsschermen. Deze mitigerende maatregelen zijn niet vergunningplichtig. De voor deze maatregelen benodigde werkzaamheden, die kortdurend en tijdelijk van aard zijn, en de maatregelen zelf kunnen naast de gevolgen van de openstelling geen verslechtering of significante verstoring als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998 veroorzaken. De mitigerende maatregelen, die weliswaar verbonden zijn aan de openstelling, maken geen deel uit van de handeling waarvoor vergunning vereist is.
Het vorenstaande brengt mee dat de artikelen 19f tot en met 19h van de Nbw 1998, die betrekking hebben op de vergunningverlening voor het realiseren van een project, in dit geding niet van toepassing zijn. In dit geding is wel artikel 19e van de Nbw 1998 van toepassing.
Verleende vergunning
5. Bij het besluit van 5 juli 2011, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft het college aan de gemeente Katwijk vergunning als bedoeld in de artikelen 16 en 19d van de Nbw 1998 verleend voor de openstelling van de Cantineweg als ontsluitingsweg, vanaf de aansluiting Westerbaan tot de kruising met de Zilverschoon/Koningin Julianalaan, tot 31 maart 2016.
Gevolgen eerdere tijdelijke openstelling
6. De stichtingen voeren aan dat het aannemelijk, althans niet uit te sluiten is dat de geconstateerde verslechtering van de kwaliteit van het in het gebied voorkomende habitattype Grijze duinen, kalkrijk (H2130A) in de periode van 2004 tot en met 2009, is toe te schrijven aan de verhoogde stikstofdepositie veroorzaakt door de tijdelijke openstelling van de Cantineweg in die periode. Gelet hierop kunnen significante gevolgen van een nieuwe openstelling voor dit habitattype, waarvoor als doelstelling uitbreiding van het oppervlak en verbetering van kwaliteit geldt, niet worden uitgesloten, aldus de stichtingen.
6.1. Niet in geschil is dat de stichtingen met de door hen overgelegde inventarisaties niet hebben aangetoond dat een causaal verband bestaat tussen de openstelling van de Cantineweg van 2004 tot en met 2009 en een verslechtering van habitattype H2130A in die periode.
Onbestreden zijn voorts de opmerkingen die het college in dit verband in het bestreden besluit heeft gemaakt over provinciale inventarisaties in de periode 1998 - 2008. Daaruit zou blijken dat de natuurwaarden in het hele gebied achteruit zijn gegaan en niet alleen in het gebied binnen 250 meter vanaf de Cantineweg. Voorts zou daaruit blijken dat de achteruitgang in de periode 2004 - 2008 minder sterk is verlopen dan de jaren daarvoor en dat de natuurwaarden in de beïnvloede zone van 250 meter gemiddeld hoger zijn dan daarbuiten. De algehele achteruitgang van het noordoostelijke deel van het Natura 2000-gebied is volgens het college al een langere periode aan de gang. Dit kan een aantal oorzaken hebben, waarbij het vermoedelijk om een combinatie van factoren gaat, aldus het college.
6.2. Nu niet vaststaat of, en zo ja in hoeverre, de openstelling in de jaren 2004 tot en met 2009 heeft bijgedragen aan de verslechtering van de kwaliteit van habitattype H2130A in die periode, heeft het college er niet van hoeven uitgaan dat de nieuwe openstelling een vergelijkbare bijdrage zal veroorzaken. Het betoog slaagt niet.
Achtergronddepositiewaarden en kritische depositiewaarden
7. De stichtingen betogen dat de door het college gehanteerde achtergronddepositiewaarden niet op de juiste wijze zijn vastgesteld en in werkelijkheid hoger zijn. De aan de besluitvorming ten grondslag liggende onderzoeken geven volgens hen een te rooskleurig beeld, omdat de depositie per kilometerhok is berekend met een landelijk model dat niet geschikt is voor kleinschalig gebruik. Zij betogen voorts dat de kritische depositiewaarde voor habitattype H2130A lager moet worden vastgesteld.
7.1. Het Milieueffectrapport "Katwijk Cantineweg" van 16 februari 2011 (hierna: het MER) maakt deel uit van de vergunning. In het MER is gebruik gemaakt van de achtergronddepositiewaarden van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland van het Planbureau voor de Leefomgeving (hierna: het PBL), die dateren uit 2010. Deze waarden zijn nadien bijgesteld. Het college stelt dat geen wetenschappelijke rapporten bekend zijn die ten tijde van het bestreden besluit meer recente dan wel meer gedetailleerde informatie bevatten dan de gegevens van het PBL.
Ten aanzien van de kritische depositiewaarde heeft het college in het bestreden besluit gesteld dat er nog geen wetenschappelijk vastgestelde rapporten met herziene kritische waarden gepubliceerd zijn. Bij de beoordeling van de aanvraag is het daarom uitgegaan van de best beschikbare informatie, te weten het Alterra-rapport 1654 uit 2008.
7.2. De stichtingen hebben niet aan de hand van objectief verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat de door het college gehanteerde achtergronddepositiewaarden onjuist zijn. Zij hebben evenmin aannemelijk gemaakt dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit op empirisch onderzoek gebaseerde nieuwe kritische depositiewaarden voor Nederlandse Natura 2000-gebieden beschikbaar waren. Gelet hierop ziet de Afdeling in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat het college niet heeft mogen uitgaan van de gegevens van het PBL en het Alterra-rapport 1654.
Dit betoog slaagt derhalve niet.
Verkeersintensiteit
8. De stichtingen voeren aan dat het college bij de berekening van de toename van de stikstofdepositie als gevolg van de openstelling van de Cantineweg ten onrechte is uitgegaan van een autonome groei van het autoverkeer op die weg van 2% per jaar. Volgens hen is dit percentage te laag ingeschat. Indien rekening wordt gehouden met een aantal woningbouwprojecten in de omgeving, zal het aantal motorvoertuigen per etmaal in 2016 niet 3.875 zijn, maar ruim boven de 6.000 uitkomen, aldus de stichtingen. De stikstofdepositie veroorzaakt door het openstellen van de weg zal daardoor veel hoger zijn dan het college heeft aangenomen.
8.1. In het MER is vermeld dat de gehanteerde verkeersintensiteit op de Cantineweg, na de openstelling daarvan, is gebaseerd op verkeerstellingen tijdens de eerdere openstelling. Daarbij is uitgegaan van de hoogst gemeten intensiteit in 2009 en een autonome groei van 2% per jaar voor vijf jaren. Dit leidt tot een verwachting van 3.875 motorvoertuigen per etmaal in 2015.
8.2. Voor de beoordeling van de gevolgen van de openstelling van de Cantineweg dient een inschatting te worden gemaakt van het aantal verkeersbewegingen op die weg tijdens die openstelling. Daarbij dient rekening te worden gehouden met nieuwe ontwikkelingen, zoals de bouw of ingebruikneming van nieuwe woningen waarvan de bewoners naar verwachting gebruik zullen gaan maken van de opengestelde weg.
Ter zitting heeft het college gesteld dat een autonome verkeersgroei van 0,4% per jaar realistisch is voor de gemeente Katwijk, maar dat in verband met de plannen voor woningbouw in de omgeving van de Cantineweg in het MER is uitgegaan van een groei van 2% per jaar. Het MER, noch de overige overgelegde stukken, bieden echter steun voor de stelling dat bedoelde plannen in de gehanteerde 2% groei verdisconteerd zijn. Daaruit blijkt evenmin dat de autonome verkeersgroei ter plaatse 0,4% per jaar bedraagt. Gelet hierop is niet duidelijk of, en zo ja in hoeverre, bij het nemen van het bestreden besluit rekening is gehouden met een toename van het verkeer op de Cantineweg als gevolg van nieuwe ontwikkelingen. Het besluit berust in zoverre niet op een deugdelijke motivering.
Emissie van het verkeer op de Westerbaan
9. De stichtingen betogen voorts dat door de openstelling van de Cantineweg een gedeelte van de Westerbaan opnieuw zal worden gebruikt en dat de emissie van het verkeer dat daar na de openstelling rijdt ten onrechte niet is meegenomen bij de bepaling van de omvang van de stikstofdepositie.
9.1. In het bestreden besluit is gesteld dat de stikstofdepositie veroorzaakt door het gebruik van de Westerbaan is opgenomen in de cijfers van de achtergronddepositie. Daarbij is opgemerkt dat de Westerbaan eind jaren negentig van de vorige eeuw planologisch is geregeld en vanaf 2004 in gebruik is.
9.2. Vanaf de kruising met de Parnassia leidt de Westerbaan alleen naar de Cantineweg. Het is niet aannemelijk dat het gedeelte van de Westerbaan tussen de kruising met de Parnassia en de aansluiting op de Cantineweg door gemotoriseerd verkeer werd gebruikt ten tijde van de afsluiting van de Cantineweg. Na de openstelling van de Cantineweg zal dit deel wel gebruikt worden, aangezien het deel uitmaakt van de ontsluitingsroute. Openstelling van de Cantineweg heeft aldus tot gevolg dat het verkeer op de Westerbaan toeneemt. De daarmee gepaard gaande toename van de stikstofdepositie is een gevolg van de openstelling, waarmee ingevolge artikel 19e, aanhef en onder a, van de Nbw 1998 rekening moet worden gehouden.
Blijkens het MER is voor de bepaling van de achtergronddepositie uitgegaan van het jaar 2010 en blijkens het bestreden besluit is die depositiewaarde daarna bijgesteld. Nu in 2010 de Cantineweg afgesloten was, volgt daaruit niet dat het gebruik van dit deel van de Westerbaan in de achtergronddepositie verdisconteerd is. Gelet hierop is niet duidelijk op welke wijze het college de gevolgen van de stikstofdepositie veroorzaakt door het gebruik van dit deel van de Westerbaan bij zijn afweging of vergunning kan worden verleend, heeft betrokken. Het bestreden besluit berust ook in zoverre niet op een deugdelijke motivering.
Cumulatie van emissies
10. De stichtingen betogen dat het college ten onrechte de effecten van een toename van stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied als gevolg van een aantal andere plannen en projecten buiten beschouwing heeft gelaten. Het gaat hen daarbij om woningbouwprojecten, waardoor het verkeer in de desbetreffende wijken en de emissies van huishoudens in die wijken zullen toenemen. Zij wijzen in dat verband op de op het voormalige vliegveld Valkenburg geplande woonwijk van 5.000 woningen. Het gaat hen daarbij tevens onder meer om plannen voor paardenhouderijen in de Mient-Kooltuin en projecten op de Maasvlakte.
10.1. Voor zover de stichtingen hiermee betogen dat is gehandeld in strijd met artikel 19f van de Nbw 1998, overweegt de Afdeling dat die bepaling, zoals hierboven onder 4 is overwogen, in dit geding niet van toepassing is.
10.2. Artikel 19e, aanhef en onder a, van de Nbw 1998 schrijft voor dat bij vergunningverlening rekening dient te worden gehouden met de gevolgen die een handeling kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Anders dan in artikel 19f, eerste lid, van de Nbw 1998 is niet bepaald dat ook de gevolgen die de handeling in combinatie met andere projecten of plannen kan hebben in ogenschouw moeten worden genomen. Er is geen aanleiding artikel 19e, aanhef en onder a, zo uit te leggen dat eveneens rekening moet worden gehouden met een dergelijke cumulatie. Deze beroepsgrond slaagt reeds daarom niet.
Beheermaatregelen
11. De stichtingen betogen voorts dat de negatieve effecten van de toename van stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied niet volledig worden weggenomen door uitvoering van de in de vergunning voorgeschreven beheermaatregelen. De gevolgen van de openstelling kunnen volgens hen slechts in een klein deel van het beïnvloede gebied worden gemitigeerd door middel van het maaien van vergrast duinriet en helmvegetaties. De openstelling van de Cantineweg strookt gelet hierop niet met de instandhoudingsdoelstelling voor het aanwezige habitattype H2130A, die inhoudt dat de oppervlakte wordt uitgebreid en de kwaliteit verbeterd.
11.1. Aan de vergunning zijn voorschriften verbonden die de vergunninghouder verplichten beheermaatregelen in het Natura 2000-gebied uit te voeren om de stikstofdepositie te beperken. Het gaat daarbij om het maaien van vergraste delen, het verwijderen van de invasieve exoot Rimpelroos (Bottelroos) en Duindoornstruwelen en Abelenstruweel. De maatregelen zijn beschreven in het rapport "Uitwerking beheermaatregelen - aanvulling op PlanMER Cantineweg Katwijk met een notitie over invloed van extra stikstofdepositie op het voorkomen van Nauwe korfslak" van Bureau Waardenburg van 18 april 2011, dat deel uitmaakt van de vergunning. Bij het bestreden besluit is voorts een voorschrift aan de vergunning verbonden dat strekt tot monitoring van het uit te voeren beheer. Mocht uit de monitoringsgegevens blijken dat de vegetatie nadelige effecten van het gekozen beheer ondervindt en de kwaliteit van de habitattypen achteruit gaat, dan kan het college aanvullende beheermaatregelen voorschrijven. In het beheergebied van Staatsbosbeheer acht het college geen maatregelen nodig, omdat hier actief beheer plaatsvindt en een zeer grote populatie konijnen door begrazing vergrassing voorkomt.
Het college stelt zich op het standpunt dat door het treffen van de voorgeschreven beheermaatregelen en de natuurlijke begrazing door konijnen, negatieve effecten van stikstofdepositie worden voorkomen dan wel ongedaan gemaakt. De openstelling van de Cantineweg staat daarom volgens het college niet in de weg aan het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen.
11.2. In het nabij de Cantineweg gelegen kilometerhok 88/467 is de achtergronddepositiewaarde hoger dan de kritische depositiewaarde van habitattype H2130A. In dit kilometerhok en binnen de zone van 250 meter van de weg komt dit habitattype voor. Openstelling van de Cantineweg leidt derhalve tot een toename van stikstofdepositie op een reeds overbelast gebied voor een habitat waarvoor een verbeterdoelstelling geldt. Een deel van dit kilometerhok, binnen de 250 meter zone, staat onder beheer van Staatsbosbeheer. Nu voor dat deel geen beheermaatregelen zijn voorgeschreven en ook geen monitoringsverplichting geldt, staat niet vast dat alle negatieve effecten van de toename van de stikstofdepositie worden voorkomen of weggenomen. Evenmin is inzichtelijk welke gevolgen de toename van stikstofdepositie zal hebben voor het behalen van de verbeterdoelstelling. Daarbij is van belang dat de kritische depositiewaarde van habitattype H2130A in kilometerhok 88/467 in ruime mate wordt overschreden en, gelet op hetgeen is overwogen onder 8.2 en 9.2, de toename van de stikstofdepositie die door de openstelling wordt veroorzaakt, mogelijk te laag is vastgesteld. Het bestreden besluit, dat uitgaat van het volledig mitigeren van de negatieve effecten van de toename van stikstofdepositie in het gebied, berust in zoverre niet op een deugdelijke motivering.
ADC-criteria
12. Voor zover de stichtingen betogen dat de zogenoemde ADC-criteria ten onrechte niet zijn toegepast, kan dit betoog niet slagen. Bedoelde criteria zijn opgenomen in de artikelen 19g en 19h van de Nbw 1998 en deze bepalingen zijn, zoals hierboven onder 4 is overwogen, niet van toepassing.
Nauwe korfslak
13. De stichtingen voeren ten slotte aan dat de toename van de stikstofdepositie als gevolg van de openstelling van de Cantineweg zal leiden tot verslechtering van de kwaliteit en mogelijk verdwijnen van leefgebied van de nauwe korfslak. Dat is volgens hen in strijd met de voor de nauwe korfslak geldende doelstelling van behoud van omvang en kwaliteit van het leefgebied voor behoud van de populatie.
13.1. In hoofdstuk 7 van het MER is vermeld dat in gedeelten van het gebied waar de achtergronddepositie reeds te hoog is, zonder maatregelen significante negatieve effecten voor de nauwe korfslak mogelijk niet kunnen worden uitgesloten. Blijkens het bestreden besluit is onderzoek gedaan naar het voorkomen van de nauwe korfslak in het gebied dat in eigendom is van de gemeente Katwijk. Aan de vergunning is het voorschrift verbonden dat bij het uitvoeren van beheermaatregelen rekening moet worden gehouden met het eventueel voorkomen van de nauwe korfslak.
13.2. De stichtingen hebben niet aannemelijk gemaakt dat openstelling van de Cantineweg, bij naleving van de aan de vergunning verbonden voorschriften, zal leiden tot aantasting van leefgebied van de nauwe korfslak in het gebied dat in eigendom van de gemeente Katwijk is.
Uit het bestreden besluit en de aan de vergunning verbonden voorschriften blijkt dat het college belang hecht aan het voorkomen of beperken van negatieve effecten van de openstelling voor het leefgebied van de nauwe korfslak. Het ligt daarom in de rede dat het bij zijn beoordeling of vergunning kan worden verleend, ook rekening houdt met het mogelijk voorkomen van de nauwe korfslak in het beïnvloede gebied dat onder beheer van Staatsbosbeheer staat. Uit het bestreden besluit blijkt evenwel niet dat het college de mogelijke gevolgen van de openstelling voor de soort in dat deel van het Natura 2000-gebied bij zijn afweging heeft betrokken, terwijl ook niet is vastgesteld dat de nauwe korfslak daar, anders dan in het gebied van de gemeente Katwijk, niet voorkomt. Het bestreden besluit is in zoverre niet toereikend gemotiveerd.
Conclusie
14. Gelet op hetgeen onder 8.2, 9.2, 11.2 en 13.2 is overwogen, is het beroep van de stichtingen gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
15. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 21 november 2011, kenmerk PZH-2011-312761292;
III. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan de stichting Stichting Berkheide Coepelduynen en Stichting Duinbehoud het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Visser
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2013
148.