Hof Amsterdam, 08-07-2019, nr. 23-004254-17
ECLI:NL:GHAMS:2019:2285
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
08-07-2019
- Zaaknummer
23-004254-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2019:2285, Uitspraak, Hof Amsterdam, 08‑07‑2019; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑07‑2019
Inhoudsindicatie
Vrijspraak artikel 6 WVW, bewezenverklaring 5 WVW
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004254-17
datum uitspraak: 8 juli 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 november 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15‑073907‑16 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 juni 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis. Op 12 juni 2019 heeft de verdachte het hoger beroep ingetrokken.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:zij op of omstreeks 30 maart 2016 te De Cocksdorp, gemeente Texel als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Suzuki, type Alto, kenteken [kenteken]), daarmede rijdende over de weg, de Hoofdweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, dat motorrijtuig te besturen:- met een (veel) hogere snelheid dan ter plaatse (gelet op de toen geldende omstandigheden) toegestaan of verantwoord was en/of- met een snelheid die zo hoog was, dat zij niet in staat is gebleken om haar motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of- door bij het naderen en/of inhalen van twee voor haar rijdende fietssters onvoldoende uit te wijken naar links,immers heeft zij, verdachte, toen aldaar (terwijl zij ter plaatse bekend is en het op dat tijdstip, door het ontbreken van straatverlichting, zeer donker was) haar snelheid (en verlichting) onvoldoende aan de omstandigheden aangepast en/ofaldus rijdende, toen zij werd geconfronteerd met twee voor haar in dezelfde rijrichting naast elkaar rijdende fietssters, de meest links voor haar rijdende fietsster, genaamd [slachtoffer], niet kunnen ontwijken en is zij (met behoorlijke snelheid) opgebotst of aangereden tegen de achterzijde van die fiets en/of die fietsster, waardoor die fietsster werd gedood;
subsidiairzij op of omstreeks 30 maart 2016 te De Cocksdorp, gemeente Texel als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Suzuki, kenteken [kenteken])), daarmee rijdende op de weg, de Hoofdweg,- met een (veel) hogere snelheid dan ter plaatse (gelet op de toen geldende omstandigheden) toegestaan of verantwoord was en/of- met een snelheid die zo hoog was, dat zij niet in staat is gebleken om haar motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of- door bij het naderen en/of inhalen van twee voor haar rijdende fietssters onvoldoende uit te wijken naar links,immers heeft zij, verdachte, toen aldaar (terwijl zij ter plaatse bekend is en het op dat tijdstip, door het ontbreken van straatverlichting, zeer donker was) haar snelheid (en verlichting) onvoldoende naar de omstandigheden aangepast, waarna zij in botsing of aanrijding is gekomen met een voor haar in dezelfde rijrichting rijdende fietsster, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Vrijspraak van het primair tenlastegelegde
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat het weggedrag van de verdachte aangemerkt dient te worden als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag omdat zij haar snelheid niet heeft aangepast aan de omstandigheden, niet in staat is gebleken tijdig haar auto tot stilstand te brengen en geen rekening heeft gehouden met de mogelijke aanwezigheid van fietsers. De tekortkomingen in het rijgedrag van verdachte zijn dusdanig dat kan worden gesproken van aanmerkelijke schuld van de verdachte aan het ontstaan van het ongeval waardoor [slachtoffer] is overleden. De advocaat-generaal acht het primair ten laste gelegde feit bewezen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend weggedrag aan de zijde van verdachte, zodat geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
Het hof overweegt als volgt.
Voor de beantwoording van de vraag of de verdachte zodanig onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW, komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Voorts geldt naar vaste rechtspraak dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De enkele omstandigheid dat sprake is geweest van een moment van onachtzaamheid bij de verdachte is onvoldoende voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep blijkt het navolgende.
Op 30 maart 2016 om 21:23 uur heeft te De Cocksdorp op Texel een verkeersongeval plaatsgevonden. De verdachte reed met een door haar bestuurde personenauto over de Hoofdweg, komende uit de richting van de Oorsprongweg. Voor haar reden twee fietssters naast elkaar in dezelfde rijrichting. Verdachte is achterop de linker fietsster gereden die ten gevolge van de aanrijding is overleden.
Het meest verstrekkende verwijt dat verdachte in deze door het openbaar ministerie aanvankelijk werd gemaakt, was dat zij was afgeleid doordat zij tijdens het rijden gebruik heeft gemaakt van haar mobiele telefoon. Door de wijziging van de tenlastelegging maakt dit verwijt in hoger beroep geen deel meer uit van de tenlastelegging. Desondanks kan niet zonder nadere bespreking aan deze kwestie voorbij worden gegaan.
Met de rechtbank overweegt het hof dat het door de verdachte aangedragen scenario, inhoudende dat zij op 30 maart 2016 om 21:21:04 uur een WhatsApp-bericht heeft verzonden nadat zij haar auto langs de weg had stilgezet, niet zo onwaarschijnlijk is dat dit om die reden terzijde kan worden geschoven. Op grond van het dossier, en dan met name gelet op het proces-verbaal video reconstructie van 18 oktober 2017 van verbalisant [verbalisant], kan naar het oordeel van het hof niet worden vastgesteld dat de verdachte WhatsApp-berichten heeft verzonden of gelezen tijdens het autorijden.
Snelheid
De overige verwijten die verdachte worden gemaakt houden verband met de gereden snelheid. De verdachte heeft met een snelheid van 80 kilometer per uur op een aardedonkere, betrekkelijk smalle weg, waar een maximum snelheid gold van 80 kilometer per uur, [slachtoffer], die links naast een andere fietsster voor verdachte op de weg fietste, te laat opgemerkt. Nadat de verdachte op haar weghelft een rood lichtje had waargenomen, is zij iets naar links uitgeweken en heeft zij geremd. Dit bleek echter te laat; zij raakte [slachtoffer] vol van achteren. Dat laatste vindt steun in de omstandigheid dat het zichtbare remspoor van de auto later aanving dan de (vermoedelijke) plaats van aanrijding.
Vooropgesteld dient te worden dat de verdachte niet harder reed dan ter plaatse was toegestaan. Voorts was de snelheid van de verdachte in de gegeven omstandigheden niet zodanig hoog dat haar handelen als zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig kan worden aangemerkt. Het verwijt dat de verdachte kan worden gemaakt, is dat zij geen, in elk geval onvoldoende rekening heeft gehouden met de mogelijke aanwezigheid van fietsers op de rijbaan en daarop onvoldoende haar snelheid heeft aangepast om een aanrijding te kunnen voorkomen. De verdachte heeft aldus een verkeersfout gemaakt met voor het slachtoffer fatale gevolgen, maar deze fout is gelet op de omstandigheden van het geval, voor zover die objectief zijn komen vast te staan, niet zonder meer aan te merken als “schuld” aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW.
Om die reden wordt verdachte van het primair tenlastegelegde vrijgesproken.
Bewijsoverweging
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat verdachte door voornoemde verkeersfout wel gevaar op de weg heeft veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW en de verdachte zich aldus heeft schuldig gemaakt aan het onder 1 subsidiair ten laste gelegde. Hetgeen onder het subsidiair ten laste gelegde onder de eerste twee gedachtestreepjes is opgenomen, betreft naar het oordeel van het hof een en dezelfde verkeersfout, te weten het rijden met een hogere snelheid dan ter plaatse gelet op de toen geldende omstandigheden verantwoord was, namelijk met een snelheid die zodanig hoog was, dat zij niet in staat is gebleken om haar auto tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij de weg kon overzien.
Van deze onvoorzichtige gedraging, gelegen in de snelheid waarmee de verdachte reed, is het gevolg geweest dat zij niet tijdig heeft kunnen remmen en/of uitwijken bij het naderen van de fietssters. Hetgeen onder het derde gedachtestreepje is opgenomen, betreft in dit geval dus evenmin een afzonderlijke verkeersfout.
Het hof heeft niet kunnen vaststellen of de verdachte, gelet op naderende tegenliggers, redelijkerwijs de mogelijkheid heeft gehad om groot licht te voeren. Dat zij haar verlichting onvoldoende aan de omstandigheden heeft aangepast, acht het hof dan ook niet bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 30 maart 2016 te gemeente Texel als bestuurder van een voertuig, personenauto, merk Suzuki, kenteken [kenteken], daarmee rijdende op de weg, de Hoofdweg,
- heeft gereden met een hogere snelheid dan ter plaatse, gelet op de toen geldende omstandigheden, verantwoord was en die zo hoog was, dat zij niet in staat is gebleken om haar motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij de weg kon overzien,
immers heeft zij, verdachte, toen aldaar, terwijl het op dat tijdstip, door het ontbreken van straatverlichting, zeer donker was, haar snelheid onvoldoende aan de omstandigheden aangepast, waarna zij in aanrijding is gekomen met een voor haar in dezelfde rijrichting rijdende fietsster, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis en tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis en tot een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar, met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de rechtbank opgelegde straf een passende straf is.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Door haar rijgedrag heeft de verdachte gevaar op de weg veroorzaakt, welk gevaar zich ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt door de aanrijding met de fietsende [slachtoffer]. Als gevolg van dit verkeersongeval is [slachtoffer] overleden, hetgeen haar nabestaanden onherstelbaar leed heeft bezorgd.
De verdachte wordt veroordeeld voor de overtreding die inhoudt dat zij gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Hoewel de verdachte geen schuld heeft aan het dodelijke verkeersongeval zoals bedoeld in artikel 6 Wegenverkeerswet, kan en dient de ernst van de gevolgen van het gevaarlijke rijgedrag wel tot uitdrukking te komen in de op te leggen straf. Dat laat nog steeds onverlet dat de op te leggen straf aanzienlijk lager uitvalt dan straffen die doorgaans worden opgelegd ter zake van schuld aan een dodelijk verkeersongeval als bedoeld in artikel 6 Wegenverkeerswet. Het hof begrijpt dat dit voor de nabestaanden mogelijk moeilijk te bevatten is. Voor het hof is echter ook evident dat geen enkele strafoplegging het leed van de nabestaanden kan wegnemen of compenseren.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur, in combinatie met een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van na te melden duur passend en geboden.
Vorderingen van de benadeelde partijen
Voor vergoeding van immateriële schade als gevolg van een verkeersongeval komt volgens het ten tijde van het ongeval geldende wettelijk stelsel enkel degene in aanmerking die zelf slachtoffer is geworden van het onrechtmatige, in dit geval, strafbare handelen. Bij een dodelijk ongeval komen nabestaanden voor een dergelijke vergoeding in beginsel dus niet in aanmerking. In de rechtspraak is echter een strikt afgebakende uitzondering op dat kennelijke uitgangspunt aangenomen voor derden die zogenaamde shockschade ondervinden (Hoge Raad 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356, rechtsoverwegingen 4.2 en 4.3, het Taxibus-arrest).
Dergelijke schade kan voor vergoeding in aanmerking komen, als door het waarnemen van het tenlastegelegde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Die laatste voorwaarde tekent, evenzeer als de eis van een directe confrontatie, het uitzonderingskarakter van deze gevallen van immateriële schade.
Benadeelde partij [benadeelde 1]
Mevrouw [benadeelde 1], de moeder van slachtoffer [slachtoffer], heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 25.000,00. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Mevrouw [benadeelde 1] is op de plaats van het ongeval en zeer kort na dat ongeval geconfronteerd met de ernstige en dodelijke verwondingen van haar dochter. Naar het oordeel van het hof is dan ook sprake van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het ongeval. Dat hierdoor een hevige emotionele schok is teweeggebracht, is genoegzaam aannemelijk geworden, zodat aan het confrontatievereiste is voldaan, zoals dat door de Hoge Raad is gesteld in voornoemd Taxibus-arrest. Dat nabestaanden in het algemeen diep geraakt worden door de confrontatie met de zware verwondingen van een dierbare en dat dit voor mevrouw [benadeelde 1] niet anders is geweest, staat buiten twijfel. De stelling dat hieruit voor mevrouw [benadeelde 1] geestelijk letsel is voortgevloeid, is door de verdediging echter betwist. De stelling is onderbouwd door het overgelegde verslag van een intakegesprek, opgemaakt door psycholoog [naam] op 6 maart 2018, inhoudende een voorlopige diagnose ten aanzien van mevrouw [benadeelde 1]. Hoewel sinds het gebeurde, sinds het vonnis van de rechtbank en ook sinds voornoemd intakegesprek ruimschoots de gelegenheid heeft bestaan nadere stukken ter onderbouwing van de vordering te verkrijgen en aan te leveren, is dit achterwege gebleven.
Naar het oordeel van het hof is voornoemde gedateerde en bovendien voorlopige diagnose, zonder nadere onderbouwing ten aanzien van bijvoorbeeld de ernst van de klachten of het eventuele verloop van de voorgestelde behandeling, onvoldoende om de conclusie te dragen dat de confrontatie met de gevolgen van het ongeval heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een medisch vastgesteld, in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Naar het oordeel van het hof is de vordering dan ook onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij [benadeelde 1] kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Benadeelde partij [benadeelde 2]
De heer [benadeelde 2], vader van slachtoffer [slachtoffer], heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 25.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De heer [benadeelde 2] is niet onmiddellijk na het ongeval, waarbij zijn dochter zware verwondingen heeft opgelopen, ter plaatse geconfronteerd met de ernstige gevolgen van dat ongeval. Hij heeft zijn dochter later die nacht gezien in het VUmc, waar zij zwaargewond naartoe was gebracht en waar zij is overleden. Dat de dood van zijn dochter voor de heer [benadeelde 2] afschuwelijk is geweest en een diepe en blijvende indruk op hem heeft gemaakt, betwijfelt het hof niet. Het verlies van een kind kan voor de betrokken ouder een zodanig verdriet en zodanige problemen van verwerking van het verlies opleveren dat daardoor geestelijk letsel ontstaat. In een dergelijk geval laat het wettelijk stelsel en de daarop gebaseerde rechtspraak echter niet toe dat aan de ouder een schadevergoeding wegens verdriet om de dood van het kind wordt toegekend. De aard van de gevorderde schade brengt mee dat deze schade slechts voor vergoeding in aanmerking komt, indien de betrokkene rechtstreeks is geconfronteerd met de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden. Nu aan dit vereiste niet is voldaan, zal de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] tot schadevergoeding af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. H.A. van Eijk en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van mr. S. Ourahma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 juli 2019.
Mr. S. Ourahma is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]