Hof Amsterdam, 01-06-2016, nr. 23-000907-15
ECLI:NL:GHAMS:2016:2032
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
01-06-2016
- Zaaknummer
23-000907-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:2032, Uitspraak, Hof Amsterdam, 01‑06‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:1301, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 01‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Veroordeling van een 32-jarige man wegens verkrachting, bedreiging en mishandeling van toenmalige partner, tot een gevangenisstraf van vier jaar. De verdachte heeft steeds ontkend dat hij in de nacht van 16 op 17 januari 2010 seksueel contact heeft gehad met het slachtoffer. Op slachtoffer is DNA is aangetroffen dat matcht met het DNA van de verdachte. Ook duidt letsel erop dat het slachtoffer niet lang voor haar dood anaal is gepenetreerd. De mogelijke verklaringen die hiervoor door de verdachte zijn gegeven, zijn niet aannemelijk geworden. Bewezen is dat de gemeenschap is afgedwongen. Het letsel aan de armen van slachtoffer kan rond hetzelfde tijdstip zijn ontstaan als het overige letsel. Daarnaast hebben slachtoffer en de verdachte die nacht ruzie gehad en heeft hij bekend haar die nacht te hebben mishandeld. Ook heeft de verdachte het slachtoffer bedreigd. Hij heeft tegen haar gezegd dat hij haar in de brand ging steken met terpentine en dat hij het huis in de fik zou steken met haar erin, terwijl hij een fles terpentine in de hand had. Getuigen die bij het feit aanwezig waren, mochten van de verdachte niet weg en hebben verklaard op dat moment erg bang te zijn geweest voor de verdachte. Een getuige vreesde voor de veiligheid van het slachtoffer. Bij het bepalen van de straf is meegewogen dat de verdachte eerder voor mishandeling, bedreiging en verkrachting van slachtoffer is veroordeeld.
parketnummer: 23-000907-15
datum uitspraak: 1 juni 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 26 februari 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-810064-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres],
thans gedetineerd in [PI].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis op 26 februari 2015 hoger beroep ingesteld.
Het hoger beroep van de verdachte is bij akte rechtsmiddel van 12 maart 2015 gewijzigd, in die zin dat het zich niet langer richt tegen feit 1, maar uitsluitend nog betrekking heeft op de feiten 2 en 3.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen, met dien verstande dat het gerechtshof hierna tevens voor het door de rechtbank inmiddels onherroepelijk bewezen verklaarde feit 1 meer subsidiair, gelet op artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, de straf zal moeten bepalen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen in hoger beroep van 22 oktober 2015 en 18 mei 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek ter terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, dat:
2:hij op een of meer tijdstippen, althans op een tijdstip, in of omstreeks de periode van 16 tot 17 januari 2010 te Alkmaar (telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [het slachtoffer],
hebbende verdachte (telkens) zijn penis en/of vingers en/of een voorwerp in de anus en/of in de vagina van [het slachtoffer] gebracht en
bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) hierin dat
- verdachte [het slachtoffer] (stevig) bij de arm(en) heeft vastgehouden en/of
- verdachte eerder die avond/nacht [het slachtoffer] meermalen had geslagen en/of gestompt en/of geduwd en/of er tussen verdachte en [het slachtoffer] die avond/nacht (meermalen) ruzie was geweest, terwijl hij, verdachte, cocaïne en/of alcohol had gebruikt (terwijl dat gebruik eerder tot geweld heeft geleid), waardoor hij, verdachte, een bedreigende situatie voor [het slachtoffer] heeft gecreëerd en/of (aldus) (psychisch) overwicht op [het slachtoffer] heeft gehad
en/of (aldus) voor [het slachtoffer] (telkens) een zodanig bedreigende situatie heeft doen ontstaan dat zij zich niet aan de seksuele handelingen met verdachte kon onttrekken en/of durfde te onttrekken;
3:hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 1 november 2009 tot en met 31 december 2009 te Alkmaar, althans in Nederland, een persoon, genaamd [slachtoffer], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk [het slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd “dat hij [het slachtoffer] in de brand ging steken met terpentine en/of dat hij het huis in de fik zou steken met haar erin”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl verdachte een fles terpentine in zijn hand had.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot een deels andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank en daaraan een deels andersluidende argumentatie ten grondslag legt.
Bespreking van terzake van feit 2 gevoerde verweren
Het hof stelt het volgende vast.
Op 17 januari 2010 wordt in haar woning in Alkmaar [het slachtoffer] dood aangetroffen. De schouwarts stelt het tijdstip van overlijden vast op zes tot tien uur voor de lijkschouw, die om 14.30 uur plaatsvindt. Bij nader onderzoek worden scheurtjes in de huid rond de anus en een scheurtje in het endeldarmslijmvlies aangetroffen, passend bij anale penetratie. Na bemonstering worden aan de binnen- en de buitenzijde van de anus spermacellen aangetroffen. Het DNA in deze spermacellen is met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid afkomstig van de verdachte. Aan zowel de binnen- als de buitenzijde van de linkerbovenarm worden onderhuidse bloeduitstortingen waargenomen, naast meerdere in elkaar overgaande huidbeschadigingen aan de rechterelleboog.
Zowel de ouderdom van het letsel aan de anus als de ouderdom van het aangetroffen letsel aan de armen en de borsthuid passen bij meerdere uren voor het intreden van de dood opgelopen letsel, waarbij het beeld eerder past bij letsel dat circa vier tot zes uur voor het intreden van de dood is ontstaan, dan bij letsel dat circa tien tot twaalf uur voor het intreden van de dood is ontstaan.
De rechtbank heeft de verdachte inmiddels onherroepelijk veroordeeld voor (voor zover hier van belang) de mishandeling van [het slachtoffer] in de periode van 16 tot 17 januari 2010, doordat hij haar heeft gestompt en haar heeft geslagen tegen haar buik en tegen haar borst en haar hardhandig heeft vastgepakt en geknepen aan/in de armen en haar hard heeft geduwd en aan haar heeft getrokken, waardoor zij op de grond viel, waardoor zij telkens letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De vraag ligt voor of de verdachte [het slachtoffer] in de periode van 16 tot en met 17 januari 2010 – kort samengevat – anaal heeft verkracht. Daartoe dient allereerst te kunnen worden vastgesteld dat de verdachte die nacht anale gemeenschap met [het slachtoffer] heeft gehad.
De verdachte heeft bij herhaling ontkend dat hij in de periode van 16 tot en met 17 januari 2010 seksueel contact met [het slachtoffer] heeft gehad. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging gesteld dat het sperma ook eerder in de anus kan zijn gekomen dan in de periode van 16 tot en met 17 januari 2010. Dat zulks het geval is, acht het hof gezien de datering van het letsel aan de anus, niet aannemelijk geworden.
Voor het ontstaan van het letsel aan de anus heeft de verdediging voorts een aantal alternatieve scenario’s geschetst. Hoewel deze niet door steekhoudende argumenten zijn geschraagd, noch zijn voorzien van een ondubbelzinnige conclusie, wil het hof toch kort ingaan op die scenario’s.
Allereerst heeft de verdediging aangevoerd dat het letsel zou kunnen zijn veroorzaakt door harde ontlasting dan wel door [het slachtoffer] zelf zou kunnen zijn toegebracht. Voor beide opties bevat het dossier geen aanwijzingen. Het hof acht deze scenario’s reeds daarom niet aannemelijk geworden.
Voorts heeft de verdediging de mogelijkheid geopperd dat [het slachtoffer] die nacht seks heeft gehad met iemand anders dan de verdachte, mogelijk in ruil voor drugs. Ook hiervoor bevat het dossier geen aanwijzingen. Zo ontbreken DNA- dan wel andere sporen die hierop duiden. Gesteld noch anderszins gebleken is dat [het slachtoffer] ooit eerder seksuele diensten verleende in ruil voor drugs. Dat dit die nacht wel zou zijn gebeurd en wel in de korte periodes van enkele minuten waarin geen telefoonverkeer plaatsvond terwijl zij op pad was om drugs te halen, is niet aannemelijk geworden. Ook de mogelijkheid dat een onbekende derde die nacht in de woning van [het slachtoffer] – waarin ook de verdachte zich bevond – met haar seksueel contact zou hebben gehad, is bij gebreke van aanwijzingen daarvoor niet aannemelijk geworden.
Tenslotte is geopperd dat het zo zou kunnen zijn dat de verdachte die nacht wel met wederzijdse instemming anale seks met [het slachtoffer] heeft gehad, maar dit is vergeten omdat hij in een bedwelmde dan wel half slaperige toestand verkeerde. Ook zou het volgens de verdediging kunnen dat de verdachte de vrijwillige seks in paniek heeft ontkend en daarop niet heeft durven terugkomen. Allereerst merkt het hof op dat de verdachte ook ter terechtzitting in hoger beroep, bijgestaan door zijn raadsman, heeft volgehouden en met stelligheid heeft verklaard zeker te weten dat hij die nacht geen seksuele gemeenschap heeft gehad met [het slachtoffer]. De stelling dat de verdachte het misschien is vergeten, is niet aannemelijk geworden. Dat sprake is van een leugen ter verhulling van vrijwillige anale seks, waarop de verdachte niet zou durven terugkomen, is evenmin aannemelijk geworden. De verdachte heeft zijn ontkennende verklaring ondanks herhaalde kritische ondervraging immers niet gewijzigd, terwijl hem die ruimte en gelegenheid bij die ondervraging wel is geboden.
De door de verdediging geschetste alternatieve scenarios acht het hof derhalve niet aannemelijk geworden. Het hof acht op grond van het DNA van het op en in de anus aangetroffen sperma, de match van dat DNA met het DNA van de verdachte, het geconstateerde letsel aan en in de anus en de letseldatering, bewezen dat de verdachte meergenoemde nacht anale gemeenschap heeft gehad met [het slachtoffer].
De tweede vraag waarvoor het hof zich geplaatst ziet, is of deze seksuele gemeenschap op de ten laste gelegde wijze is afgedwongen. In dat verband is van belang dat de datering van het (onder meer) aan de armen van [het slachtoffer] geconstateerde letsel in dezelfde periode is geplaatst als het letsel aan en in de anus, op grond waarvan aannemelijk is geworden dat dat letsel aan de armen gelijktijdig is ontstaan met het letsel aan en in de anus. Voorts is relevant dat de verdachte [het slachtoffer] die nacht op de door de rechtbank onherroepelijk bewezenverklaarde wijze heeft mishandeld. Ook hebben zij die nacht ruzie gehad. Daarmee heeft de verdachte voor [het slachtoffer] een bedreigende sfeer doen ontstaan. In het licht van die feiten en omstandigheden dient de daaropvolgende seksuele anale gemeenschap als niet vrijwillig, maar afgedwongen te worden beschouwd, zoals hierna bewezen zal worden verklaard.
Gelet op het voorgaande worden de verweren van de verdediging verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2:hij in de periode van 16 tot 17 januari 2010 te Alkmaar door geweld en andere feitelijkheden [het slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [het slachtoffer],
hebbende verdachte zijn penis in de anus van [het slachtoffer] gebracht en
bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden hierin dat
- verdachte [het slachtoffer] stevig bij de armen heeft vastgehouden en
- verdachte eerder die avond/nacht [het slachtoffer] meermalen had geslagen en/of gestompt en/of geduwd en er tussen verdachte en [het slachtoffer] die avond/nacht meermalen ruzie was geweest, waardoor hij, verdachte, een bedreigende situatie voor [het slachtoffer] heeft gecreëerd en aldus psychisch overwicht op [het slachtoffer] heeft gehad;
3:hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 1 november 2009 tot en met 31 december 2009 te Alkmaar, [het slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk [het slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd dat hij “[het slachtoffer] in de brand ging steken met terpentine en dat hij het huis in de fik zou steken met haar erin”, terwijl verdachte een fles terpentine in zijn hand had.
Hetgeen onder 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest, voor zover de bewijsmiddelen niet al in dit verkort arrest zijn opgenomen en op de hiervoor weergegeven overwegingen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
verkrachting.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
en
bedreiging met brandstichting.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte, uitgaande van verminderde toerekeningsvatbaarheid, voor het in eerste aanleg onder feit 1 meer subsidiair, feit 2 en feit 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis.
Tegen voormeld vonnis heeft de verdachte hoger beroep ingesteld, behalve tegen het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte, uitgaande van verminderde toerekeningsvatbaarheid, zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd, met dien verstande dat de advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren en 6 maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis en dat de straf voor het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde zal worden bepaald op een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft gedreigd [het slachtoffer] in brand te steken en het huis in brand te steken met haar erin. Terwijl hij voornoemde bedreigingen uitte, had hij een fles terpentine in zijn hand. De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan zeer ernstige feiten. Bedreiging veroorzaakt doorgaans bij betrokkenen een gevoel van onbehagen en onveiligheid. Getuigen die bij het feit aanwezig waren, mochten van de verdachte niet weg en hebben verklaard op dat moment erg bang te zijn geweest voor de verdachte. Een getuige vreesde voor de veiligheid van [het slachtoffer]. Ook bij [het slachtoffer] zal door deze bedreiging angst zijn ontstaan. De ervaring leert dat slachtoffers hiervan (langdurig) nadelige psychische en lichamelijke gevolgen kunnen ondervinden.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan een ernstig zedenmisdrijf. Hij heeft in de nacht van 16 januari 2010 op 17 januari 2010 [het slachtoffer] verkracht door haar met geweld en andere feitelijkheden te dwingen tegen haar wil in anale gemeenschap met hem te hebben, een en ander zoals is bewezen verklaard. De verdachte heeft hiermee een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van [het slachtoffer].
Het hof rekent het de verdachte aan dat hij genoemde feiten heeft gepleegd terwijl hij volgens het op hem betrekking hebbend Uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 4 mei 2016 eerder strafrechtelijk onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten, waaronder mishandeling, bedreiging en verkrachting van [het slachtoffer].
Met betrekking tot de persoon van de verdachte overweegt het hof als volgt.
Uit het onderliggend dossier volgt dat de verdachte gedurende langere tijd kampt(e) met zowel verslavings- als persoonlijkheidsproblematiek. Dit heeft zich – zo blijkt onder meer uit voornoemde veroordelingen, zijn eigen verklaringen en diverse rapportages betrekking hebbend op de verdachte als persoon – onder meer geuit in geweldsdelicten richting [het slachtoffer].
De verdachte is in verband met bij eerdere veroordelende uitspraken gestelde bijzondere voorwaarden van november 2007 tot en met november 2009 onder behandeling geweest bij de forensisch psychiatrische afdeling van GGZ Noord-Holland Noord. Uit een ontslagbericht van 30 november 2009 van GGZ Noord-Holland Noord blijkt dat de verdachte gedurende het eerste jaar opgenomen is geweest in de Dubbele Diagnose kliniek te Heiloo (voor abstinentie en terugdringen verslaving). Aansluitend heeft er behandeling plaatsgevonden bij de polikliniek van de FPA te Heiloo (voor behandeling van delictgedrag en het terugdringen van het recidiverisico). Door de FPA werd de diagnose persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale trekken gesteld. De behandeling zou zijn beëindigd vanwege onvoldoende progressie. Er zou sprake zijn geweest van terugval in cocaïnegebruik. De aanvankelijk stijgende lijn in de behandeling was geheel tot stilstand gekomen. De verdachte werd in toenemende mate dwingend naar de behandelaars. Gaandeweg werd duidelijk dat de verdachte onvoldoende draagkracht had om zich te kunnen inzetten voor de behandeling in een ambulante setting en dat zijn sociale omgeving niet ondersteunend was voor de behandeling. Daarnaast leek het aandeel van een psychopathische ontwikkeling bij hem ernstiger dan aanvankelijk was geacht. De meest opvallende symptomen van psychopathie kwamen naar voren in de periode waarin er meer eisen aan hem gesteld werden: hij gedroeg zich berekenend en manipulatief, wisselend charmant en kil, en bij momenten dreigend, intrusief en intimiderend in het contact. Het behandelresultaat bij afsluiting hield het volgende in: onthouding cocaïnegebruik gedurende een halfjaar, enig inzicht in onderliggende factoren inzake gebruik middelen en van (seksueel) geweld, delictanalyse ten aanzien van mishandelingen en (gestarte) exploratie van de psychoseksuele ontwikkeling. Behandeling van de antisociale cognities was nog in het geheel niet van de grond gekomen.
Op grond van eerdere uitspraken was de verdachte voorts verplicht zich gedurende de proeftijd onder toezicht te stellen van Brijder verslavingszorg. Blijkens het Afloopbericht van de GGZ Brijder Alkmaar d.d. 16 december 2009 heeft de verdachte zich niet gehouden aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering. Voortzetting van het contact was niet langer mogelijk/gewenst gebleken. Het aantal uitglijders nam hand over hand toe. Onder andere het benzodiazepinegebruik en -misbruik werd in toenemende mate een probleem. Het bleek dat de verdachte onvoldoende gebruik wist te maken van de geboden behandeling en niet in staat was geweest om tot de gewenste gedragsverandering te komen.
Het hof rekent het de verdachte aan dat hij – terwijl daar gezien zijn voornoemde gedrags- en verslavingsproblematiek en justitiële verleden alle reden toe was – tegen alle adviezen in zijn behandeling niet heeft afgerond, weer is gaan samenwonen met [het slachtoffer] en is teruggevallen in zijn oude patroon van drank- en drugsgebruik, met de bewezen verklaarde gevolgen van dien. Dit terwijl de verdachte – als zijnde recidivist op al deze gebieden – wist dat zijn gedrags- en verslavingsproblematiek negatieve invloed had op hemzelf alsmede op (zijn relatie met) [het slachtoffer].
Het hof heeft bij het bepalen van de strafmaat ook rekening gehouden met de Pro Justitia rapportage betreffende de verdachte van 14 november 2014 en 4 januari 2016 van forensisch psycholoog [psycholoog] en van 15 november 2014 en 29 december 2015 van psychiater [psychiater]. Genoemde deskundigen stellen onder meer vast dat ten tijde van de ten laste gelegde feiten bij de verdachte sprake was van een persoonlijkheidsstoornis met vooral borderline kenmerken en van afhankelijkheid van sedativa en alcohol en in mindere mate van cocaïne. Gelet op diens ontkennende houding laten de deskundigen zich niet uit over de mate van toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
Tevens heeft het hof acht geslagen op de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaringen van voornoemde deskundigen, waarin zij hun eerder gegeven adviezen hebben onderschreven.
In de adviezen van de deskundigen ziet het hof geen aanleiding om de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Daarbij heeft het hof meegewogen dat enkel voor het zwaarste feit, te weten verkrachting, het uitgangspunt volgens de geldende landelijke oriëntatiepunten reeds op 24 maanden is gesteld. Als strafverhogende factoren weegt het hof mee dat in deze zaak sprake is van anale verkrachting van een levensgezel in haar eigen huis. Gelet hierop, alsmede gelet op de persoon van verdachte, de ernst van de strafbare feiten en de recidive op alle terreinen, is geen andere straf op haar plaats dan één die lange vrijheidsbeneming meebrengt.
Bij het bepalen van de op leggen straf heeft het hof ook in aanmerking genomen dat een eventuele behandeling van de diverse problemen waarmee de verdachte kampt, kan plaatsvinden vanuit de penitentiaire inrichting.
Vordering van de benadeelde partij [vader slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 31.318,27. Wegens materiële schade is een forfaitair bedrag van € 200,00 ten aanzien van gemaakte reis- en telefoonkosten gevorderd, naast begrafeniskosten van € 6.072,24. Verder zijn kosten voor rechtsbijstand gevorderd, te weten kosten gemaakt ten behoeve van de artikel 12 Sv-procedure van € 8.213,71. Daarnaast zijn de kosten voor rechtsbijstand in eerste aanleg gevorderd van € 16.832,32.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 17.032,32. Voor de materiële schade is een bedrag van € 200,00 toegewezen. Voor de kosten van rechtsbijstand in eerste aanleg is een bedrag van € 16.832,32 toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. Wegens materiële schade is een forfaitair bedrag van € 200,00 ten aanzien van gemaakte reis- en telefoonkosten gevorderd. Verder zijn kosten voor rechtsbijstand gevorderd, te weten kosten gemaakt ten behoeve van de artikel 12 Sv-procedure van
€ 8.213,71 Daarnaast zijn de kosten voor rechtsbijstand gevorderd, te weten kosten gemaakt ten behoeve van rechtsbijstand in eerste aanleg van € 16.832,32 en de kosten gemaakt voor rechtsbijstand in hoger beroep ten bedrage van € 9.547,95.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding gehouden van de forfaitaire reis- en telefoonkosten, zodat de vordering voor dat bedrag zal worden toegewezen. De verdachte is daarnaast tot vergoeding gehouden van de kosten voor rechtsbijstand in eerste aanleg en hoger beroep zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat de kosten in het kader van de artikel 12 Sv-procedure niet rechtstreeks voortvloeien uit de bewezen verklaarde feiten, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering, voor zover deze ziet op de kosten gemaakt in de artikel 12 Sv-procedure.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [broer slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 100,00, wegens materiële schade, zijnde een forfaitair bedrag ten aanzien van gemaakte reis- en telefoonkosten. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [moeder slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 200,00, wegens materiële schade, zijnde een forfaitair bedrag ten aanzien van gemaakte reis- en telefoonkosten. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 242 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Strafbepaling ingevolge artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering
Het hof overweegt dat het vonnis behalve de feiten 2 en 3, ook nog het niet aan hoger beroep onderworpen en derhalve onherroepelijk bewezen verklaarde feit 1 meer subsidiair omvat. Mitsdien zal het hof overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid van artikel 423 van het Wetboek van Strafvordering de straf bepalen ten aanzien van het door de rechtbank Noord Holland Noord, locatie Alkmaar, onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde (mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd).
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [vader slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [vader slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 26.380,27 (zesentwintigduizend driehonderdtachtig euro en zevenentwintig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [vader slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 (vier) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [broer slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [broer slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 100,00 (honderd euro) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [broer slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 100,00 (honderd euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 (twee) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [moeder slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [moeder slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [moeder slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 (vier) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt de straf, de verdachte bij vonnis d.d. 26 februari 2015 door de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, opgelegd ter zake van het niet aan hoger beroep onderworpen bewezen verklaarde feit 1 meer subsidiair op een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.M. van der Nat, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. H.W.J. de Groot in tegenwoordigheid van mr. M. Boelens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 juni 2016.