Hof Den Haag, 13-10-2020, nr. 200.273.188-01
ECLI:NL:GHDHA:2020:1847, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
13-10-2020
- Zaaknummer
200.273.188-01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2020:1847, Uitspraak, Hof Den Haag, 13‑10‑2020; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2019:14606, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2020-1225
VAAN-AR-Updates.nl 2020-1225
Uitspraak 13‑10‑2020
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht, arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, aanzegverplichting, art. 7:668 BW. Heeft de schriftelijke mededeling dat overeenkomst niet zou worden verlengd werknemer bereikt? Bewijswaardering. Art. 6:248 lid 2 BW. Schade aan bedrijfsauto, bewijs
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.273.188/01
Rekestnummer rechtbank : 7951538 / 19-50368
beschikking van 13 oktober 2020
inzake
[werknemer] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [werknemer] ,
advocaat: mr. F. Ayar te Amsterdam,
tegen
Multi Construct B.V.,
gevestigd te Den Haag,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Multi Construct,
advocaat: mr. I.C. van der Wiel te Den Haag.
Verloop van het geding in hoger beroep
Bij verzoekschrift (met producties) van 27 januari 2020 (door het hof ontvangen op 29 januari 2020) heeft [werknemer] hoger beroep ingesteld tegen de door de kantonrechter in de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen beschikking van 7 november 2019.
Multi Construct heeft een verweerschrift (met producties) ingediend.
In verband met de maatregelen rond COVID-19 heeft het hof heeft de mondelinge behandeling op 15 mei 2020 laten plaatsvinden via Skype. Deze mondelinge behandeling is geëindigd in een schorsing. Het verloop van deze zitting is vastgelegd in een proces-verbaal.
Op 22 mei 2020 heeft mr. Ayar nadere producties in het geding gebracht. Multi Construct heeft op 31 augustus 2020 bij akte uitlating producties hierop gereageerd. Daarbij heeft zij nadere producties overgelegd.
Op 7 september 2020 is de mondelinge behandeling voortgezet. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
De uitspraak is bepaald op heden.
Beoordeling van het hoger beroep
1. In deze zaak kan in elk geval worden uitgegaan van het volgende.
1.1
[werknemer] is op 25 juni 2018 voor bepaalde tijd – voor de duur van één jaar – bij Multi Construct in loondienst getreden in de functie van onderhouds-/montagemedewerker. Het overeengekomen salaris bedroeg € 1.420,20 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en overige emolumenten. Partijen hebben deze arbeidsovereenkomst schriftelijk vastgelegd.
1.2
In het kader van deze arbeidsovereenkomst heeft Multi Construct aan [werknemer] een bedrijfsauto ter beschikking gesteld, met kenteken [kenteken] .
1.3
Bij brief van 14 juni 2019 heeft Multi Construct het volgende aan [werknemer] geschreven:
Geachte heer [werknemer] ,
Op 25 juni 2018 bent u in dienst getreden in de functie van Onderhouds-/Montagemedewerker.
Op 24 juni 2019 eindigt deze overeenkomst. Bij deze delen wij u mede dat deze arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet verlengd zal worden.
Met vriendelijk groet,
[werkgever]
Multi Construct B.V.
1.4
Op 17 juni 2019 heeft op het kantoor van Multi Construct een gesprek plaatsgevonden over de financiële afwikkeling van het dienstverband. Partijen zijn hierover tot overeenstemming gekomen. De door Multi Construct te betalen bedragen zijn daarbij met de hand op de brief van 14 juni 2019 genoteerd, waarna [werknemer] deze brief “voor ontvangst en akkoord” heeft ondertekend.
1.5
Aansluitend op dit gesprek heeft [werknemer] de aan hem ter beschikking gestelde bedrijfsauto ingeleverd.
1.6
De arbeidsovereenkomst is hierna op 24 juni 2019 van rechtswege geëindigd.
1.7
Bij brief van 25 juni 2019 heeft [werknemer] zich op het standpunt gesteld dat Multi Construct heeft verzuimd hem tijdig schriftelijk te informeren over het wel of niet verlengen van de arbeidsovereenkomst. Hij heeft op die grond aanspraak gemaakt op betaling van een vergoeding ter hoogte van € 1.620,- bruto, binnen zeven dagen na dagtekening van de brief. Multi Construct heeft betaling geweigerd, ook na sommatie door de advocaat van [werknemer] .
Het geschil in eerste aanleg
2. [werknemer] heeft zich hierop gewend tot de kantonrechter met het verzoek Multi Construct te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 959,76 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3. Samengevat weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang heeft [werknemer] aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat Multi Construct op grond van art. 7:668 lid 1 BW gehouden was hem uiterlijk een maand voor het verstrijken van de overeengekomen duur van de arbeidsovereenkomst – derhalve uiterlijk 24 mei 2019 – schriftelijk te informeren of deze overeenkomst zou worden voortgezet. Volgens [werknemer] heeft Multi Construct hem echter pas in de brief van 14 juni 2019 bericht dat het dienstverband niet zou worden voortgezet. Daarmee was Multi Construct 21 dagen te laat, zodat zij op grond van art. 7:668 lid 3 BW een aanzegvergoeding van (naar rato van het bruto maandloon) € 959,76 is verschuldigd.
4. Multi Construct heeft de verschuldigdheid van een aanzegvergoeding bestreden en een zelfstandig tegenverzoek ingediend, inhoudende dat de kantonrechter [werknemer] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.437,- te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf 14 dagen na de datum van de door de kantonrechter te geven beschikking.
5. Ten aanzien van de gevorderde aanzegvergoeding heeft Multi Construct kort gezegd aangevoerd dat zij zich wel degelijk aan de wettelijke aanzegtermijn heeft gehouden nu zij [werknemer] ook al op 11 mei 2019 een brief heeft gestuurd met de mededeling dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd. Deze brief, die inhoudelijk vrijwel gelijkluidend is aan de brief van 14 juni 2019, is weliswaar niet aangetekend verstuurd, maar [werknemer] heeft na de verzending daarvan duidelijk laten merken dat hij ervan op de hoogte was dat zijn contract niet zou worden verlengd. Dit is ook de aanleiding geweest voor nadere gesprekken over de afwikkeling van het dienstverband. In dit kader is op 14 juni 2019 nogmaals een schriftelijke aanzegging overhandigd, aldus Multi Construct, die daarbij voorts nog heeft aangevoerd dat vóór 11 mei 2019 met [werknemer] al meerdere gesprekken waren gevoerd over diens slechte functioneren.
6. Aan haar tegenverzoek heeft Multi Construct kort samengevat ten grondslag gelegd dat [werknemer] de aan hem ter beschikking gestelde bedrijfsauto ernstig vervuild en met schade heeft ingeleverd. Deze schade is volgens Multi Construct ontstaan doordat [werknemer] in strijd met de hem gegeven instructies een aantal stickers met een schuurspons heeft verwijderd. [werknemer] heeft deze schade opzettelijk toegebracht, zodat hij jegens Multi Construct aansprakelijk is voor de herstelkosten.
7. In de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de vordering van [werknemer] afgewezen en de vordering van Multi Construct toegewezen.
De inzet van het hoger beroep
8. [werknemer] kan zich niet met deze beslissingen van de kantonrechter verenigen en heeft tijdig hoger beroep ingesteld. Onder aanvoering van twee grieven verzoekt hij het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de door hem gevorderde aanzegvergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het tijdstip dat deze opeisbaar is geworden, alsnog toe te wijzen en de tegenvordering van Multi Construct alsnog af te wijzen. Dit alles zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van Multi Construct in de kosten van beide instanties.
9. Multi Construct heeft de grieven bestreden en het hof verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
De nader overgelegde producties 10 en 11
10. Het hof dient allereerst te beslissen op het bezwaar dat [werknemer] ter zitting heeft gemaakt tegen de door Multi Construct bij haar akte van 31 augustus 2020 overgelegde producties 10 en 11. Dit bezwaar wordt verworpen. Weliswaar zijn deze producties niet binnen de in art. 1.1.4.5 van het procesreglement verzoekschriftprocedures handels- en insolventiezaken gerechtshoven genoemde termijn ingediend, maar uit deze bepaling volgt ook dat het hof – met inachtneming van de eisen van hoor en wederhoor – aan deze termijn voorbij kan gaan. Mede gelet op de inhoud en omvang van deze producties heeft [werknemer] voldoende tijd gehad deze stukken te bestuderen en zich daarover uit te laten, zodat hij niet in zijn verdediging is geschaad. Het hof zal de gewraakte producties dan ook in zijn beoordeling betrekken.
Grief 1: aanzegvergoeding
11. De kantonrechter heeft de gevorderde aanzeggingsvergoeding afgewezen op de grond dat [werknemer] niet heeft weersproken (1) dat hij na 11 mei 2019 heeft laten blijken dat hij op de hoogte was van de in de brief van die datum gedane mededeling en (2) dat voor de brief van 11 mei 2019 ook al gesprekken zijn gevoerd op grond waarvan het hem toen al voldoende duidelijk was dat er niet zou worden verlengd. [werknemer] was dus op de hoogte van het einde van zijn dienstverband, zodat vast is komen te staan dat tijdig is aangezegd (r.o. 5.6).
12. Hiertegen richt zich grief 1 met een betoog dat erop neerkomt dat [werknemer] pas op 14 juni 2019 voor het eerst heeft vernomen dat zijn dienstverband niet zou worden verlengd en dat hem dit ook pas met de brief van die datum voor het eerst schriftelijk is aangezegd. [werknemer] volhardt in zijn stelling dat hij de brief van 11 mei 2019 nimmer heeft ontvangen en hij betwist dat het hem op basis van de door Multi Construct gestelde eerdere gesprekken – die, naar Multi Construct in hoger beroep nader heeft gepreciseerd, zouden hebben plaatsgevonden op 6 en 8 mei 2019 – al wel duidelijk was dat een verlenging niet aan de orde was.
13. Het hof overweegt als volgt. [werknemer] grondt zijn aanspraak op art. 7:668 lid 1 BW, waarin is bepaald dat de werkgever de werknemer uiterlijk een maand voor het verstrijken van de overeengekomen bepaalde tijd schriftelijk dient te informeren over het al dan niet voortzetten van het tijdelijke dienstverband. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling volgt dat deze informatieverplichting ertoe dient zeker te stellen dat de werknemer tijdig op de hoogte is van de bedoelingen van de werkgever ten aanzien van het al dan niet voortzetten van de arbeidsrelatie, zodat daarover geen misverstand kan bestaan en de werknemer in de gevallen waarin dit nodig is tijdig op zoek kan gaan naar ander werk. De eis dat dit schriftelijk dient te geschieden is van dwingend recht en dient als waarborg om discussies achteraf – zoals die in deze zaak – over al dan niet mondeling gedane mededelingen te voorkomen (vgl. Kamerstukken II, 2013/14, 33818, nr. 3 p. 20-21 Kamerstukken I, 2013/14, 33818, C, p. 79). Wat betreft de bewijslastverdeling geldt het volgende. De werknemer zal moeten stellen dat er niet (tijdig) is aangezegd. Vervolgens zal de werkgever moeten bewijzen dat hij de aanzegging daadwerkelijk en tijdig heeft gedaan. In de wetsgeschiedenis is te lezen dat aangezien een aanzegging schriftelijk moet plaatsvinden, een werkgever er wijs aan doet om de aanzegging schriftelijk te versturen (vgl. Kamerstukken 2013/14, 33818, nr. 7 (Nota naar aanleiding van het Verslag), p. 36).
Hiervan uitgaande, spitst het geschil tussen partijen zich dan ook toe op de brief van 11 mei 2019 en, gelet op het bepaalde in artikel 3:37 BW, meer in het bijzonder op de vraag of [werknemer] deze brief heeft bereikt. [werknemer] stelt dat de brief hem niet heeft bereikt, zodat de bewijslast dat de brief hem wél heeft bereikt op Multi Construct rust.
14. Multi Construct heeft haar stelling dat uit de gedragingen van [werknemer] na de verzending van de brief van 11 mei 2019 zonder meer blijkt dat hij deze heeft ontvangen (en gelezen), in hoger beroep nader uitgewerkt en gepreciseerd. Volgens haar heeft namelijk naar aanleiding van deze brief reeds enkele dagen later, op dinsdag 14 mei 2019, een gesprek op haar kantoor plaatsgevonden tussen [werknemer] , [werkgever] en de feitelijk leidinggevende van [werknemer] , [leidinggevende] . Dit gesprek vond volgens Multi Construct plaats op verzoek van [werknemer] , omdat hij niet begreep waarom zijn dienstverband niet werd verlengd. Multi Construct heeft dit een en ander onderbouwd met een uitdraai van de ritregistratie van de door [werknemer] gebruikte bedrijfsauto (waarin onder meer is vermeld dat deze op 14 mei 2019 van 16.59 uur tot 17.30 uur bij het kantoor van Multi Construct heeft gestaan), een screenshot van de digitale agenda van [werkgever] (waarin om 17.00 uur een afspraak met [werknemer] vermeld staat), een (niet ondertekende) schriftelijke verklaring op naam van [leidinggevende] en een (wel ondertekende) schriftelijke verklaring op naam van [secretaresse] , de secretaresse van [werkgever] .
14 Het hof is van oordeel dat met deze schriftelijke stukken het bewijs dat [werknemer] de brief van 11 mei 2019 heeft ontvangen, niet is geleverd.
- -
Weliswaar kan op grond van de ritregistratie, ten aanzien waarvan Multi Construct voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat deze niet valt te manipuleren, worden aangenomen dat [werknemer] op 14 mei 2019 op het kantoor van Multi Construct is geweest voor een gesprek, maar dit bewijst niet dat dit gesprek, zoals Multi Construct stelt, plaatsvond naar aanleiding van de brief van 11 mei 2019 en al helemaal niet dat die brief [werknemer] ook heeft bereikt.
- -
Uit de aantekening in de agenda van [werkgever] bij een afspraak met [werknemer] op 6 mei 2019 (inhoudende: “gesprek met [werknemer] over structureel te laat komen en te vroeg weg, contract niet verlengen”) volgt dit evenmin. En ook de aantekening in de agenda bij een afspraak met [werknemer] op 14 mei 2019 (inhoudende: “RRDH [werknemer] met [leidinggevende] inzake functioneren, niet verlengen contract”) is in dit verband onvoldoende. Uit beide aantekeningen volgt wel dat het de bedoeling was om met [werknemer] te spreken over het voornemen van Multi Construct om het contract niet te verlengen, maar daarmee is nog niet het bewijs geleverd dat [werknemer] de brief van 11 mei 2019 met de schriftelijke mededeling dat het contract niet zou worden verlengd, heeft bereikt.
- -
De beide schriftelijke verklaringen van [leidinggevende] en [secretaresse] zijn te vaag, omdat hun verklaringen niet inhouden dat zij ermee bekend zijn dat [werknemer] de brief van 11 mei 2019 heeft ontvangen.
- -
Multi Construct heeft geen overtuigende verklaring gegeven waarom zij het nodig achtte [werknemer] op 14 juni 2019 opnieuw een aanzegging te doen dat het contract niet zou worden verlengd. De brief van 14 juni 2019 is klaarblijkelijk een nieuwe brief (en niet een uitdraai van de brief van 11 mei 2019, met een wijziging van de datum) omdat de brieven tekstueel van elkaar afwijken. Verder verwijst de brief van 14 juni 2019 niet naar het bestaan van de brief van 11 mei 2019, hoewel dat wel voor de hand had gelegen.
Multi Construct heeft een algemeen bewijsaanbod gedaan, onder meer door het horen van [werkgever] , [secretaresse] en [leidinggevende] . Het hof zal Multi Construct echter niet tot bewijs toelaten omdat zij onvoldoende concreet te bewijzen heeft aangeboden dat de brief van 11 mei 2019 [werknemer] heeft bereikt.
15. Multi Construct heeft als subsidiair verweer aangevoerd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat zij om die reden gehouden zou zijn de aanzegvergoeding van art. 7:668 lid 3 BW te betalen nu [werknemer] er volgens haar in elk geval vanaf begin mei op de hoogte was dat zijn dienstverband zou eindigen. Het hof neemt bij wege van veronderstelling aan dat Multi Construct in mei 2019 met [werknemer] heeft gesproken over het voornemen het contract niet te verlengen. Die omstandigheid is op zichzelf echter onvoldoende om aan te nemen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [werknemer] een beroep doet op art. 7:668 leden 1 en 3 BW, gegeven het feit dat de schriftelijkheidseis nu eenmaal in het leven is geroepen om geen misverstand te laten bestaan over het al dan niet voortzetten van de arbeidsrelatie. De overige door Multi Construct aangevoerde omstandigheden rechtvaardigen geen ander oordeel, reeds omdat deze door [werknemer] betwist zijn. Multi Construct heeft ook op dit punt geen voldoende concreet bewijsaanbod gedaan.
Grief 2: aansprakelijkheid [werknemer] voor schade aan de bedrijfsauto
16. Multi Construct stelt in deze procedure dat [werknemer] de aan hem ter beschikking gestelde bedrijfsauto op 17 juni 2019 niet alleen ernstig vervuild maar ook met lakschade zou hebben ingeleverd. Alleen aan dit laatste verbindt zij echter consequenties: zij vordert uitsluitend vergoeding van de met de lakschade gemoeide herstelkosten. Grief 2 stelt opnieuw de vraag aan de orde of [werknemer] hiervoor aansprakelijk is.
17. Het hof stelt voorop dat de kantonrechter deze vraag terecht in de sleutel heeft gezet van het bepaalde in art. 7:661 BW. Niet in geschil is immers dat Multi Construct in verband met een wijziging van het ‘label’ waaronder het aan haar gelieerde makelaarskantoor opereerde aan alle werknemers met een bedrijfsauto - waaronder [werknemer] - opdracht heeft gegeven een aantal stickers van de door hen bereden auto te verwijderen. De gestelde schade heeft daarmee te gelden als schade die aan de werkgever is toegebracht bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, zodat aansprakelijkheid daarvoor alleen aan de orde kan zijn als deze een gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
18. Volgens Multi Construct, op wie ook hier de stelplicht en bewijslast rust, is aan deze maatstaf voldaan nu [werknemer] bij het verwijderen van de stickers op zijn auto gebruik heeft gemaakt van een schuurspons. [werknemer] heeft daarmee willens en wetens gehandeld in strijd met de uitdrukkelijke instructie die [werkgever] en [leidinggevende] persoonlijk aan alle betrokken werknemers hadden gegeven om bij het verwijderen uitsluitend gebruik te maken van een ‘geel microvezeldoekje’ en sticker remover. Daarbij wijst zij erop dat dit enkele weken voor het einde van het dienstverband is gebeurd, derhalve op een moment dat [werknemer] al wist dat zijn dienstverband niet zou worden verlengd. Voor zover uit dit alles al geen opzet volgt, is in elk geval sprake van bewuste roekeloosheid omdat [werknemer] al bij het verwijderen van de eerste sticker (het ging in totaal om vier stickers) moet hebben gezien dat er lakschade ontstond en toen niet is gestopt, aldus nog steeds Multi Construct.
19. [werknemer] betwist niet dat hij de stickers van de aan hem ter beschikking gestelde bedrijfsauto heeft verwijderd maar ontkent ten stelligste dat hij daarbij een schuurspons heeft gebruikt. Hij bestrijdt dan ook uitdrukkelijk dat hij de gestelde (lak)schade aan deze auto heeft toegebracht, laat staan dat hij dit opzettelijk heeft gedaan. Volgens [werknemer] is de gang van zaken aldus geweest dat hij, toen hij op kantoor was om urenstaten in te leveren, van zijn collega [collega] (volgens Multi Construct: [collega] , de schoonmaker) te horen heeft gekregen dat een aantal stickers moest worden verwijderd en hoe hij dat moest doen. Dit heeft hij vervolgens samen met deze [collega] gedaan, waarbij zij gebruik hebben gemaakt van een geel microvezeldoekje en waarbij het grootste deel van het werk bovendien door [collega] is verricht. Krassen heeft hij toen niet gezien, aldus nog steeds [werknemer] , die daaraan heeft toegevoegd dat het verwijderen van de stickers al veel eerder heeft plaatsgevonden dan door Multi Construct wordt gesteld, namelijk, naar hij meent, ruim drie maanden voor het eind van zijn dienstverband.
20. Het hof is van oordeel dat niet vast staat dat [werknemer] de lak van de bij hem in gebruik zijnde bedrijfsauto heeft beschadigd door in strijd met uitdrukkelijk gegeven instructies met een schuurspons stickers te verwijderen. Het hof acht daarbij onder meer van belang dat op de door Multi Construct als productie overgelegde foto’s van de lakschade niet valt te zien dat dit de door [werknemer] gebruikte bedrijfsauto met het kenteken [kenteken] betreft. Het hof wijst erop dat Multi Construct zelf heeft verklaard dat zij in totaal 16 of 17 bedrijfsauto’s in gebruik heeft en dat zij pas een maand na het einde van het dienstverband voor het eerst melding heeft gemaakt van de schade. Verder houdt de als productie 9 ingebrachte (niet ondertekende) verklaring op naam van [leidinggevende] niet meer in dan de veronderstelling dat deze schade door [werknemer] met een schuurspons is veroorzaakt. In dit verband acht het hof ook van belang dat [werknemer] heeft betwist dat hij zich als enige heeft beziggehouden met het verwijderen van de stickers op zijn auto. Alles bij elkaar acht het hof het bewijs dat Multi Construct heeft overgelegd, onvoldoende om te kunnen vaststellen dat [werknemer] de lak van zijn bedrijfsauto opzettelijk of bewust roekeloos heeft beschadigd.
Slotoverweging
21. De conclusie is dat de grieven slagen. De beschikking van de kantonrechter zal worden vernietigd. Het verzoek van [werknemer] zal worden toegewezen en het tegenverzoek van Multi Construct zal worden afgewezen. Multi Construct zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt Multi Construct tot betaling van € 959,76 bruto aan [werknemer] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
- wijst het tegenverzoek van Multi Construct af;
- veroordeelt Multi Construct in de kosten van het geding in eerste aanleg tot op heden aan de zijde van [werknemer] begroot op € 213,- aan verschotten en € 360,- aan salaris advocaat;
- veroordeelt Multi Construct in de kosten van het geding in hoger beroep tot op heden aan de zijde van [werknemer] begroot op € 322,- aan verschotten en € 1.518,- aan salaris advocaat;
- verklaart de bovenstaande betalingsveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.A. van Dorp, C.A. Joustra en M.D. Ruizeveld en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2020 door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.