Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven – delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1531-2013207381-5, doorgenummerd van blz. 1 tot en met 21
Rb. Den Haag, 30-04-2015, nr. 09-191591-13 en 09-820523-13
ECLI:NL:RBDHA:2015:5155
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
30-04-2015
- Zaaknummer
09-191591-13 en 09-820523-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2015:5155, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 30‑04‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
art. 359a Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
JBP 2015/56 met annotatie van Mw. mr. dr. A.M. Klingenberg, Mw. H. van der Waaij
JBP 2015/113
Uitspraak 30‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Geen sprake van onherstelbaar vormverzuim, dus geen bewijsuitsluiting. Voorbereidende handelingen diefstal met geweld. De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het verrichten van handelingen ter voorbereiding op een diefstal met geweld in vereniging. Daartoe heeft een medeverdachte een vuurwapen en munitie voorhanden gehad en is door de verdachte en een medeverdachte een fiets gestolen. De verdachte en de medeverdachten hebben gedetailleerde plannen gemaakt ten aanzien van de voorgenomen overval en deinsden er blijkbaar niet voor terug om daar het nodige geweld bij te gebruiken. Een diefstal met geweld in vereniging is een ernstig feit. Een dergelijk feit maakt grove inbreuk op de persoonlijke en geestelijke integriteit van slachtoffers en roept gevoelens van angst en onveiligheid op in de maatschappij. De rechtbank rekent het de verdachte dan ook aan dat hij en zijn mededaders voornoemde voorbereidende handelingen hebben verricht, kennelijk slechts met het oog op geldelijk gewin.
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers 09/191591-13 en 09/820523-13
Datum uitspraak: 30 april 2015
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [woonplaats]
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 16 april 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.M. Offers en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. J. Looman, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 09/191591-13:
hij in of omstreeks de periode van [periode 1] te [plaats 1] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (Giant Metro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van [periode 1] te ' [plaats 2] , in elk geval in Nederland, een fiets (Giant Metro) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die fiets wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
Ten aanzien van parketnummer 09-820523-13:
1.
hij in of omstreeks de periode van [periode 2] te [plaats 1] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, ter voorbereiding van het met anderen of een ander te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten een diefstal met geweld in vereniging, althans een met anderen of een ander te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, opzettelijk een fiets en/of een blanke sleutel en/of een gsm en/of een vuurwapen kennelijk bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf, heeft/hebben verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks [datum 1] te [plaats 3] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een nog onbekende eigenaar, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
3. Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van parketnummer 09/191591-131.
3.1
Inleiding
Op [datum 2] is de verdachte in [plaats 3] , fietsend op een naar later bleek gestolen fiets van het merk Giant Metro, aangetroffen. De verdachte is diezelfde dag aangehouden wegens verdenking van heling van de fiets.
De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting desgevraagd bekend de fiets te hebben gestolen ongeveer twee weken voor zijn aanhouding.
In deze zaak staat centraal of wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een fiets.
3.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dit feit heeft begaan.
3.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot een mogelijke bewezenverklaring geen verweer gevoerd.
3.1.3
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank zal met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan, nu de verdachte het bewezenverklaarde feit heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en de raadsman van de verdachte geen vrijspraak heeft bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- -
de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 16 april 2015;
- -
het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte d.d. 22 oktober 2013 (blz. 5 en 6) en
- -
het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde] d.d. 31 oktober 2011 (blz. 9 t/m 11).
Ten aanzien van parketnummer 09/820523-132.
Feit 1 en 2
3.2
Inleiding
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte zich samen met de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] schuldig heeft gemaakt aan de voorbereiding van een diefstal met geweld in vereniging in de periode van [periode 2] en / of de verdachte zich op [datum 1] tezamen en in vereniging met een ander schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een fiets.
3.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte beide feiten heeft begaan.
3.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde diefstal van een fiets in vereniging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ter zake van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit omdat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, op grond waarvan de resultaten van het onderzoek die door dit verzuim zijn verkregen van het bewijs moeten worden uitgesloten. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte na zijn aanhouding wegens verdenking van de diefstal van een fiets op [datum 1] (feit 2), toestemming heeft gegeven aan de politie om het telefoonnummer van zijn moeder op te zoeken in zijn IPhone, zodat zijn moeder in kennis kon worden gesteld van het verblijf van de verdachte op het politiebureau. De verdachte heeft daartoe de ontgrendelcode van de IPhone verstrekt aan de politie met het enkele doel het telefoonnummer van zijn moeder op te zoeken in de lijst met contacten. Dat de politie berichten die leken te duiden op een voorbereiding van een overval direct na het ontgrendelen van de telefoon te zien kreeg in het beeldscherm van de IPhone en dat het daarvoor niet nodig was om te zoeken in de telefoon van de verdachte, is volstrekt onaannemelijk. Het icoon van WhatsApp en vervolgens de contactpersoon binnen WhatsApp moeten wel degelijk worden aangetoetst om te kunnen lezen wat er in de berichtengeschiedenis met die contactpersoon staat. De verdachte heeft geen toestemming gegeven voor een dergelijk voortgezet onderzoek in zijn telefoon. Alle informatie verkregen uit dat onrechtmatige onderzoek en de daaruit voortvloeiende gevolgen zijn daarmee onrechtmatig verkregen en dienen derhalve te worden uitgesloten van het bewijs. Nu geen sprake is van overige bewijsmiddelen, dient de verdachte wegens het ontbreken van wettig bewijs te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
3.2.3
De beoordeling van de tenlastelegging
Terzake van feit 1
Rechtmatigheid van het verkregen bewijs
De rechtbank dient te beoordelen of het bewijs door de politie onrechtmatig is verkregen en zo ja, of sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. . De rechtbank overweegt als volgt.
De verdachte is op [datum 1] aangehouden ter zake van de diefstal van een fiets in vereniging met medeverdachte [medeverdachte 1]3.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] leidt de rechtbank het volgende af. De verbalisant heeft de verdachte, die zich op dat moment bevond in een cel van het politiebureau, gevraagd naar het telefoonnummer van zijn moeder. De verdachte heeft de verbalisant vervolgens toestemming gegeven om zijn IPhone uit zijn fouillering te halen en daarin het telefoonnummer van zijn moeder op te zoeken. Het telefoonnummer zou zijn opgeslagen in de lijst met contacten onder de contactnaam “mama”. De verdachte heeft de ontgrendelcode van zijn telefoon verstrekt, zodat de verbalisant de telefoon kon ontgrendelen en het telefoonnummer van de moeder van de verdachte kon achterhalen.
De verbalisant heeft vervolgens verklaard dat, nadat de telefoon ontgrendeld was, hij het berichtenscherm van WhatsApp zag. Hij zag de gespreksgeschiedenis met een WhatsApp-contact [medeverdachte 1] . De verbalisant zag een gesprek “over een kluis, geld, een woning aan de [adres] over een oude man en vrouw en dat zij deze week zouden kijken of iemand thuis was”. De verbalisant vond dit een verdacht gesprek en heeft zijn bevindingen overgedragen aan de recherche. Vervolgens heeft de verbalisant het telefoonnummer van de moeder van de verdachte opgezocht in de contactenlijst.4.
De rechtbank stelt voorop dat vaststaat dat de verbalisant toestemming had gekregen van de verdachte om het telefoonnummer van de moeder in de contactenlijst van de telefoon van de verdachte op te zoeken. Uit het ambtsedig proces-verbaal blijkt echter dat de verbalisant direct na het ontgrendelen van de telefoon het berichtenscherm van WhatsApp in beeld zag, en meer specifiek de gespreksgeschiedenis tussen de verdachte en – naar later is gebleken – medeverdachte [medeverdachte 1]
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat uit voornoemd ambtsedig proces-verbaal van bevindingen niet onomstotelijk kan worden vastgesteld dat de verbalisant andere handelingen heeft verricht dan op grond van zijn bevoegdheid op dat moment was toegestaan. Hiervoor ontbreekt een meer gedetailleerde beschrijving van de kant van verbalisant [verbalisant] waaruit kan worden opgemaakt welke handeling hij stap voor stap op dat bewuste moment ter zake van de telefoon van de verdachte heeft verricht. Echter, zo er al sprake zou zijn van een omstandigheid dat de verbalisant andere handelingen heeft verricht dan het uitsluitend in de telefoon van de verdachte zoeken naar het telefoonnummer van de moeder van de verdachte, en om die reden moet worden geconcludeerd dat sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim, dan kan niet reeds daarom worden gesteld dat het geschonden belang zodanig is dat het gevolg daarvan moet zijn dat het bewijsmiddel onrechtmatig is verkregen en moet worden uitgesloten van het bewijs. In een dergelijke situatie dient immers rekening te worden gehouden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt. Anders dan de raadsman heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat, zelfs indien sprake zou zijn geweest van een onherstelbaar vormverzuim in deze zaak, de door de verdediging beoogde bewijsuitsluiting niet dient te volgen. Het geschonden belang betreft dan immers de privacy van de verdachte en de op zich geringe inbreuk daarop nadat door hem zelf toestemming was verleend om in zijn telefoon naar een telefoonnummer te zoeken. Van het moedwillig schenden van de privacy van de verdachte door de desbetreffende verbalisant is in dat kader thans onvoldoende gebleken. Het is dan ook om die reden dat de rechtbank het verweer van de raadsman niet volgt. Wel zal de rechtbank bij de strafoplegging in beperkte mate rekening houden met voornoemde omstandigheden, gelet op het gevolg wat het bekijken van genoemde WhatsApp-geschiedenis voor de verdachte heeft gehad, te weten de aanvang van de verdenking van het onder 1 ten laste gelegde.
De bewijsmiddelen
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Aanhouding van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1]
Op verdenking van fietsendiefstal zijn de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] op
[datum 1] aangehouden door de politie.5.6.
Bevindingen van de politie
Onderzoek door de politie heeft de volgende bevindingen opgeleverd.
Op [datum 1] werd op de IPhone van de verdachte een gesprek aangetroffen tussen de verdachte en het telefoonnummer 06 [nummer 1] met de contactnaam [medeverdachte 1] waarin werd gesproken over: een kluis, geld, een adres op de [adres] en oudere mensen. Gelet op de verdenking van een strafbaar feit is nader onderzoek aan de telefoon van de verdachte verricht. De telefoon is in beslag genomen en onderzocht. Uit een WhatsApp-conversatie op [datum 1] tussen de verdachte en deze [medeverdachte 1] blijkt dat zij onder andere uitlatingen doen over geld en een kluis, dat zij eerst gaan kijken deze week of “zij” thuis zijn, dat het gaat om een oude man en een oude vrouw, dat de vrouw wel thuis kan zijn, dat zij daar een kluis hebben en geld maar dat de verdachte niet weet waar, dat zij niet weten hoeveel saaf (naar de rechtbank begrijpt: geld) daar is en dat het adres [adres] 310 is of iets dergelijks.7.
Desgevraagd hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] bij de politie verklaard dat dit een gesprek tussen hen betreft.8.
Voorts is op [datum 1] uit verder onderzoek aan de berichtengeschiedenis in de telefoon van de verdachte gebleken dat een gesprek heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en het telefoonnummer 06- [nummer 2] met de contactnaam [medeverdachte 2] in de periode van [periode 2] .
Op [datum 3] is onder andere gesproken over het volgende: de verdachte moet die ov (naar de rechtbank begrijpt: de overval) gewoon komen doen, dat het vandaag nog kan, dat het morgen moet, dat het morgen zondag is, dat die winkel dan mogelijk dicht is, dat [medeverdachte 3] zegt morgen.
Op [datum 4] is onder andere gesproken over het volgende: dat ze het morgen gaan doen.
Op [datum 1] is onder andere gesproken over het volgende: of de verdachte een wapen heeft, of [medeverdachte 2] een niffi (naar de rechtbank begrijpt: een mes) heeft, dat zij wel iets moeten hebben, dat [medeverdachte 3] die kleine gannoe (naar de rechtbank begrijpt: een wapen) heeft en dat zij die kunnen gebruiken, dat ze wel een plan moeten hebben wie wat gaat doen, of de verdachte wel zin heeft in de overval vandaag, dat broertje (naar later blijkt: de medeverdachte [medeverdachte 3] ) niet bereikbaar is, dat zij die winkel sowieso eerst moeten scannen voordat zij dit gaan doen.9.
Uit onderzoek is gebleken dat het telefoonnummer 06- [nummer 2] in de genoemde periode in gebruik was bij medeverdachte [medeverdachte 2] .10.
Bij verder onderzoek in de berichtengeschiedenis werd door de politie nog een gesprek tussen de verdachte en het telefoonnummer 06- [nummer 3] met de contactnaam “broertje” in de periode van [periode 3] aangetroffen.
Op [datum 5] is onder andere gesproken over het volgende: dat die koelie (naar de rechtbank begrijpt: Surinamer) vandaag wordt gepakt, dat alles met zijn drieën wordt gedeeld, dat ook gerru’s (naar de rechtbank begrijpt: sigaretten) gepakt moeten worden, een slof sigaretten en geld uit de kassa, of de verdachte wel een skimask (naar de rechtbank begrijpt: een bivakmuts) heeft voor zichzelf en dat [medeverdachte 3] die andere jongen gewoon een muts en sjaal geeft, dat als het lukt zij ook hun Prada’s gaan halen en een Gucci-pet, dat [medeverdachte 3] de helft gelijk gaat uitgeven, dat de winkel gesloten is, dat zij een andere kunnen pakken, dat zij het morgen doen.
Op [datum 3] is onder andere gesproken over het volgende: dat die jongen zo meteen naar [medeverdachte 3] komt en dat de verdachte ook moet komen voor die overval, dat die winkel zondag dicht is, dat die man dik is en een snotneus, dat die man [medeverdachte 3] herkent en dat hij het daarom met meer mensen wil doen, dat het minder dan drie minuten duurt, dat dit lang is gepland, dat [medeverdachte 3] een fiets om de hoek zet, dat zij de fietsen in de sloot gooien en dan bij [medeverdachte 3] de tuin in rennen, dat de verdachte het maandag wil doen, dat [medeverdachte 3] eerst in die winkel gaat kijken of alles veilig is en dat hij de fietsen om de hoek van de winkel legt, dat zij voorbereid moeten zijn.
Op [datum 4] is onder andere gesproken over het volgende: dat het beter is als ze het vroeg doen, dat het laat moet want dan heeft hij ook veel verdiend, dat [medeverdachte 3] zijn status verandert in: ‘met [verdachte] aan het grinde check hoe we ruggen pakken’, dat die Surinamer vandaag fuma (naar de rechtbank begrijpt: dronken) was achterin de winkel, dat [medeverdachte 3] morgen om de hoek staat met twee fietsen, dat zij die fietsen in de sloot gooien en bij [medeverdachte 3] de tuin in gaan.11.
Uit onderzoek is gebleken dat het telefoonnummer 06- [nummer 3] in de genoemde periode in gebruik was bij medeverdachte [medeverdachte 3] .12.
Door de politie is tijdens een huiszoeking bij medeverdachte [medeverdachte 3] in de slaapkamer, die door de oudere broer van [medeverdachte 3] vooraf was aangeduid als de slaapkamer van [medeverdachte 3] , in de kledingkast een pistool en bijpassende munitie aangetroffen.13.14.
Verklaringen van de medeverdachten
De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat [medeverdachte 3] begon te praten over geld. [medeverdachte 2] kon meedoen met een overval op een [object] bij Hollands Spoor, zonder camera’s. [medeverdachte 2] heeft vervolgens op verzoek van [medeverdachte 3] contact gezocht met een andere jongen. Gelet op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] over de inhoud van het desbetreffende gesprek met “de andere jongen” en de in het dossier opgenomen weergave van het WhatsApp gesprek met de verdachte, acht de rechtbank het aannemelijk dat “de andere jongen” verdachte betreft. .15.
De medeverdachte [medeverdachte 3] heeft bij de politie verklaard dat de verdachte aan hem vroeg om een overval te plegen. De verdachte vroeg om een betonschaar, maar die had [medeverdachte 3] niet. Medeverdachte [medeverdachte 1] had er wel één. Daarna hebben de verdachte en [medeverdachte 1] een fiets gestolen en hebben zij tegen [medeverdachte 3] gezegd dat zij vervoer hadden. Vervolgens heeft [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 2] gevraagd of hij ook mee zou willen doen. [medeverdachte 2] en de verdachte hebben de overval besproken en [medeverdachte 3] heeft gezegd dat zij sigaretten en geld moesten pakken. [medeverdachte 3] heeft een Surinaamse winkel bekeken aan de Rijswijkseweg. De verdachte en [medeverdachte 1] werden opgepakt. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij denkt dat als de politie er niet was geweest, hij de overval had gepleegd.16.
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft bij de politie bekend op [datum 1] tezamen met medeverdachte [medeverdachte 1] een fiets te hebben gestolen en dat de hem voorgehouden WhatsApp berichten van [datum 1] met [medeverdachte 1] zien op een gesprek tussen hem en medeverdachte [medeverdachte 1] Voor het overige heeft hij een beroep op zijn zwijgrecht gedaan.17.
Conclusie van de rechtbank ter zake van feit 1 en 2
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat voorbereidende handelingen zijn verricht gericht op een diefstal met geweld in vereniging (feit 1). Op grond van de inhoud van de WhatsApp-gesprekken tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] is de verdenking op het voorbereiden van een diefstal met geweld ontstaan. Uit nader onderzoek is vervolgens gebleken dat de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] daar ook bij betrokken zijn geweest. Uit de WhatsApp-gesprekken tussen de verdachte en zijn medeverdachten is voldoende gebleken dat gedetailleerd is gesproken over de voorbereiding van een overval, hetgeen blijkt uit de gesprekken over een [object] de buit en de verdeling en besteding daarvan, de wijze van vluchten na de overval en de voorbereiding op het gebied van het spreken over en het voorhanden hebben van een wapen, een mes, een fiets en voorwerpen om het gezicht te bedekken, zoals een bivakmuts, sjaals en een muts.
De rechtbank stelt voorts vast dat uit de verklaring van [medeverdachte 3] bij de politie voldoende is gebleken dat de verdachte betrokken is geweest bij deze voorbereidingshandelingen. De verdachte heeft ten behoeve van de nog te plegen overval samen met [medeverdachte 1] een fiets gestolen op [datum 1] . Uit de gesprekken blijkt dat de verdachte en [medeverdachte 1] zouden zorgen voor vervoer in de vorm van een gestolen fiets. Gelet op de verklaring van [medeverdachte 3] bij de politie, acht de rechtbank het aannemelijk dat de door de verdachte en [medeverdachte 1] gestolen fiets zou worden gebruikt voor de overval. Deze overval was op dat moment immers nog niet gepleegd en werd nog voorbereid.
De rechtbank acht voorts aannemelijk dat de telefoons (gsm) van de medeverdachten en de verdachte dienden als communicatiemiddel bij de voorbereiding van de overval. De rechtbank stelt vast dat dit middel kennelijk bestemd was tot het begaan van dat misdrijf.
Nu door [medeverdachte 2] en de verdachte is gesproken over het vuurwapen van [medeverdachte 3] , welk vuurwapen vervolgens tijdens een huiszoeking ook bij [medeverdachte 3] is aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat eveneens voldoende is komen vast te staan dat ook dit vuurwapen kennelijk bestemd was tot het plegen van de diefstal met geweld in vereniging.
Tot slot is de rechtbank, anders dan het standpunt van de officier van justitie, van oordeel dat de blanke sleutel, ten laste gelegd als voorwerp kennelijk bestemd tot het begaan van de diefstal met geweld in vereniging, niet als zodanig kan worden aangemerkt. Het dossier biedt daarvoor geen enkel aanknopingspunt.
De rechtbank is gelet op vorenstaande bewijsmiddelen – in onderlinge samenhang en verband bezien – van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich in vereniging schuldig heeft gemaakt aan de voorbereiding van een diefstal met geweld in vereniging (feit 1).
Voorts acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich in vereniging schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een fiets, zoals onder 2 ten laste gelegd.
3.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
Ten aanzien van parketnummer 09/191591-13:
hij in de periode van [periode 1] te [plaats 3] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (Giant Metro), toebehorende aan een ander dan aan verdachte
Ten aanzien van parketnummer 09-820523-13:
1.
hij in de periode van [periode 2] te [plaats 1] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, ter voorbereiding van het met anderen te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten een diefstal met geweld in vereniging, opzettelijk een fiets en een gsm en een vuurwapen kennelijk bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf, hebben verworven en/of voorhanden hebben gehad;
2.
hij op [datum 1] te [plaats 3] tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets, toebehorende aan een nog onbekende eigenaar.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6. De strafoplegging
6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding met parketnummer 09/191591-13 onder primair ten laste gelegde en het hem bij dagvaarding met parketnummer 09/820523-13 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 10 weken, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 8 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie, waarvan deelname aan de leerstraf Tools4U voor de duur van 20 uren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, gelet op de bepleite vrijspraak voor het bij dagvaarding met parketnummer 09/820523-13 onder 1 ten laste gelegde feit, met betrekking tot de diefstal van de twee fietsen op het standpunt gesteld dat de door de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd volstaat, zodat jeugddetentie kan worden opgelegd voor de maximale duur van 15 dagen met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het verrichten van handelingen ter voorbereiding op een diefstal met geweld in vereniging. Daartoe heeft een medeverdachte een vuurwapen en munitie voorhanden gehad en is door de verdachte en een medeverdachte een fiets gestolen. De verdachte en de medeverdachten hebben gedetailleerde plannen gemaakt ten aanzien van de voorgenomen overval en deinsden er blijkbaar niet voor terug om daar het nodige geweld bij te gebruiken.
Een diefstal met geweld in vereniging is een ernstig feit. Een dergelijk feit maakt grove inbreuk op de persoonlijke en geestelijke integriteit van slachtoffers en roept gevoelens van angst en onveiligheid op in de maatschappij. De rechtbank rekent het de verdachte dan ook aan dat hij en zijn mededaders voornoemde voorbereidende handelingen hebben verricht, kennelijk slechts met het oog op geldelijk gewin.
De verdachte heeft zich voorts eenmaal alleen en eenmaal samen met een ander schuldig gemaakt aan de diefstal van een fiets. Fietsendiefstal is een vervelend feit. Door zich aan de diefstal van de fietsen schuldig te maken, heeft de verdachte laten zien geen enkel respect te hebben voor andermans eigendom. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 maart 2015, reeds eerder is veroordeeld voor een vermogensdelict, te weten een diefstal op 8 juni 2012 te Leidschendam.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 14 april 2015. Uit voornoemd rapport blijkt dat de Raad zorgen heeft over de politiecontacten van de verdachte. De verdachte wordt thans ook verdacht van een ander ernstig feit, gepleegd in februari 2015. De Raad acht het algemeen recidiverisico hoog en is derhalve van mening dat hulpverlening dient te worden ingezet. Hoewel de verdachte goed functioneert op school, in de thuissituatie en op zijn werk, zijn de politiecontacten zorgelijk en zullen deze uiteindelijk een bedreiging vormen voor de schoolgang van de verdachte. Om dit te voorkomen dient nu de gedragsinterventie Tools4U en toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering ingezet te worden.
De Raad heeft geadviseerd aan de verdachte een taakstraf in de vorm van de gedragsinterventie Tool4U regulier en een werkstraf op te leggen, onder algemene en bijzondere voorwaarden.
De rechtbank neemt de conclusies uit voornoemd rapport over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met het feit dat de verdachte reeds eerder is veroordeeld. De rechtbank houdt in de strafmaat – in het voordeel van de verdachte – voorts rekening met de omstandigheid dat de verdachte mogelijk in geringe mate in zijn belangen is geschaad tijdens het voorbereidende onderzoek.
De rechtbank zal, conform het advies van de Raad, de gedragsinterventie Tools4U opleggen als leerstraf. Zij ziet echter, gelet op de omstandigheid dat sprake is van een feit uit 2013, geen aanleiding thans nog een voorwaardelijke straf op te leggen. De rechtbank is van oordeel dat na te melden onvoorwaardelijke jeugddetentie, welke tijd door de verdachte reeds in voorlopige hechtenis is doorgebracht, passend en geboden is. Daarnaast acht de rechtbank na te melden werkstraf, gelet op de ernst van het feit, passend en geboden.
7. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
46, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77gg, 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem bij dagvaarding met parketnummer 09/191591-13 onder primair ten laste gelegde feit en de hem bij dagvaarding met parketnummer 09/820523-13 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van parketnummer 09/820523-13:
MEDEPLEGEN VAN DE VOORBEREIDING VAN EEN DIEFSTAL MET GEWELD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;
en
DIEFSTAL DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;
ten aanzien van parketnummer 09/191591-13:
DIEFSTAL;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentie voor de duur van 15 DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf, voor de tijd van 50 UREN, bestaande uit:
- een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
30 UREN en
- een leerstraf, zijnde het volgen van een gedragsinterventie, te weten Tools4U regulier, voor de tijd van 20 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van respectievelijk
15 DAGENen 4 DAGEN; en
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Koekman, kinderrechter, voorzitter,
mr. M.C. Bruining, kinderrechter,
en mr. A. Tukker, kinderrechter plv.,
in tegenwoordigheid van L.A. Neuman-Steenaart, griffier.
Het vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 april 2015.
Mr. Tukker is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 30‑04‑2015
Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven – delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1561-2013245374 Z, doorgenummerd van blz. 1 tot en met 262
Proces-verbaal van aanhouding, blz. 18 en 19
Proces-verbaal van bevindingen, blz. 72
Proces-verbaal van aanhouding van de verdachte, blz. 18 t/m 20
Proces-verbaal van aanhouding van de medeverdachte [medeverdachte 1] , blz. 36 t/m 38
Proces-verbaal van bevindingen, blz. 73 en blz. 74 eerste helft en proces-verbaal van bevindingen, blz. 126
Proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 128 en proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 1] , blz. 133
Proces-verbaal van bevindingen, blz. 74, tweede helft en blz. 75 en proces-verbaal van bevindingen, blz. 126
Proces-verbaal van bevindingen, blz. 162 en proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 2] , blz. 174
Proces-verbaal van bevindingen, blz. 76 t/m 80 en proces-verbaal van bevindingen, blz. 126
Proces-verbaal van bevindingen, blz. 163, proces-verbaal van bevindingen blz. 218 en proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 3] , blz. 238
Proces-verbaal van bevindingen, blz. 225
Proces-verbaal van bevindingen, blz. 226
Proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 2] , blz. 172 en 173
Proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 3] , blz. 243 en 244
Proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 59, 127, 258 en proces-verbaal inbewaringstelling RC d.d. 19 december 2013.