ABRvS, 11-02-2015, nr. 201401736/1/R6
ECLI:NL:RVS:2015:345
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
11-02-2015
- Zaaknummer
201401736/1/R6
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:345, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 11‑02‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
Wet ruimtelijke ordening; Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; Flora- en faunawet; Natuurbeschermingswet 1998
- Vindplaatsen
M en R 2015/54 met annotatie van M.M. Kaajan
Gst. 2015/37 met annotatie van J.W. van Zundert
JOM 2015/737
Uitspraak 11‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 12 december 2013, kenmerk RWS-2013/63083, heeft de minister het projectplan "Projectplan Waterwet Inrichting IJsseldelta-Zuid (Reevediep)" vastgesteld (hierna: projectplan).
201401736/1/R6.
Datum uitspraak: 11 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van
artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:
1. appellant sub 1], wonend te Kampen,
2. [ appellant sub 2A] en [appellante sub 2B], beiden wonend te Kampen, (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 2]),
3. [ appellant sub 3A] en [appellante sub 3B], beiden wonend te Kamperveen, gemeente Kampen (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 3]),
4. [ appellante sub 4], waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B], gevestigd te Kampen,
5. de stichting Stichting Werkgroep Zwartendijk, gevestigd te Kampen,
6. de vereniging Vereniging voor Natuurstudie en bescherming IJsseldelta, gevestigd te Kampen,
7. [ appellant sub 7] en anderen, allen wonend te Dronten,
en
1. de minister van Infrastructuur en Milieu,
2. de staatssecretaris van Economische Zaken,
3. het college van gedeputeerde staten van Overijssel
(hierna: het college van Overijssel),
4. het college van gedeputeerde staten van Flevoland
(hierna: het college van Flevoland),
5. de raad van de gemeente Kampen
(hierna: de raad van Kampen),
6. de raad van de gemeente Dronten,
(hierna: de raad van Dronten),
7. het dagelijks bestuur van het Waterschap Groot Salland,
8. het college van burgemeester en wethouders van Kampen,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2013, kenmerk RWS-2013/63083, heeft de minister het projectplan "Projectplan Waterwet Inrichting IJsseldelta-Zuid (Reevediep)" vastgesteld (hierna: projectplan).
Ter uitvoering van het projectplan zijn onder meer de hieronder genoemde besluiten genomen.
Bij onderscheidenlijke besluiten van 13 januari 2014 en 15 januari 2014 hebben de colleges van Overijssel en Flevoland goedkeuring verleend aan het projectplan "Waterkeringen IJsseldelta-Zuid".
Bij besluit van 12 december 2013 heeft de raad van Kampen het bestemmingsplan "IJsseldelta-Zuid" (hierna: plan Kampen) vastgesteld.
Bij besluit van 12 december 2013 heeft de raad van Kampen het exploitatieplan "Dorp Reeve, bestemmingsplan IJsseldelta-Zuid" vastgesteld.
Bij besluit van 19 december 2013 heeft de raad van Dronten het bestemmingsplan "IJsseldelta-Zuid - Dronten (8090)" (hierna: plan Dronten) vastgesteld.
Bij besluit van 16 december 2013 heeft de staatssecretaris ontheffing verleend als bedoeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw).
Bij besluit van 19 december 2013 heeft de staatssecretaris vergunning verleend op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998).
Bij besluit van 5 december 2013 heeft het college van Flevoland vergunning verleend op grond van de Nbw 1998.
Bij besluit van 12 december 2013 heeft het college van Overijssel vergunning verleend op grond van de Nbw 1998.
Tegen het projectplan en de uitvoeringsbesluiten hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], de Maatschap, de Stichting, de Vereniging en [appellant sub 7] en anderen beroep ingesteld.
Verweerders hebben een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 7] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2014, waar [appellant sub 7] en anderen, in de persoon van [appellant sub 7], bijgestaan door [gemachtigden], [appellant sub 2], in de persoon van [appellant sub 2A], de Stichting, vertegenwoordigd door drs. B.F. Zeven, de Maatschap, vertegenwoordigd door mr. J.T. Fuller, advocaat te Zwolle, de Vereniging, vertegenwoordigd door H.T.W. Haukema, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. R.J.J. Aerts, mr. R.D. Reinders, mr. L. van der Meulen, allen advocaat te Den Haag, ing. J. Vosselman, ir. P. Nijhout, M.A. Schipper, ing. R. Jager, ir. M. Steenvoorden, ing. L. Bruinsma, R. Provoost, W. de Jong, P. Bakker, T. van Hattum, R. van Leeuwen, ing. J. Verheij, J. Buskens, A. Otten, N. Bolt en J. van Duin, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Ingevolge artikel 8:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, is de Afdeling in eerste en enige aanleg bevoegd te oordelen over geschillen waarop de artikelen 3.30, eerste lid, onder b, en 3.33, eerste lid, onder a, van de Wro, van toepassing zijn.
3. Het projectplan strekt ter uitvoering van de Planologische Kernbeslissing "Ruimte voor de Rivier" (hierna: PKB). Het projectplan en de uitvoeringsbesluiten voorzien in de aanleg en inrichting van een hoogwatergeul - het Reevediep ook wel aangeduid als bypass - ten zuiden van Kampen. De hoogwatergeul verbindt de IJssel, via het Vossemeer en het Drontermeer, met het IJsselmeer. Bij hoogwater op de IJssel wordt via de hoogwatergeul extra water afgevoerd naar het IJsselmeer, hetgeen leidt tot een verlaging van de waterstand van de IJssel. Ten noorden en ten zuiden van de hoogwatergeul wordt een nieuw natuurgebied ontwikkeld, zodat een ecologische verbinding ontstaat tussen de uiterwaarden van de IJssel en de Veluwerandmeren. Het plan Kampen voorziet ten zuiden en ten westen van Kampen in een nieuwe woonwijk, het zogeheten dorp Reeve, met 1.300 woningen en maximaal 1.100 ligplaatsen voor (plezier)vaartuigen. Ook maakt het plan Kampen de uitbreiding mogelijk van het recreatiegebied Roggebot. De bijbehorende jachthaven wordt uitgebreid met 125 ligplaatsen voor pleziervaartuigen. Het plan Dronten voorziet onder meer in de vervanging van de Roggebotsluis en de aanpassing van de infrastructuur direct ten westen daarvan.
Het beroep van [appellant sub 1]
4. [ appellant sub 1] betoogt dat de realisatie van de hoogwatergeul leidt tot een hogere waterstand in de nabijheid van zijn perceel [locatie 1] in Kampen. Vooral bij extreme weersomstandigheden is zijn woonboerderij onvoldoende beschermd tegen overstroming van de Ketelpolder. Het risico hierop kan worden tegengegaan door het verhogen van de dijken van de Ketelpolder, zoals dat gedaan is bij Kampereiland. Dat het risico op een overstroming reëel is volgt uit de omstandigheid dat een recent gerealiseerde transformatorstation in het gebied is geplaatst op een terp, aldus [appellant sub 1].
4.1. De minister stelt dat uit onderzoek naar de hydraulische effecten van de hoogwatergeul blijkt dat de kans op overstroming van de Ketelpolder niet wijzigt ten opzichte van de bestaande situatie. Voor de Ketelpolder is de situatie op het IJsselmeer maatgevend. In geval van een zeer zware storm is overstroming van de Ketelpolder mogelijk. Dit betreft een autonome omstandigheid, het project IJsseldelta-Zuid heeft hier geen invloed op. Voor de waterstand in het IJsselmeer maakt het niet uit of aanvoer via één tak of twee takken (IJssel en Reevediep) plaatsvindt. Het door [appellant sub 1] genoemde transformatorstation is niet geplaatst door of vanwege een overheid, maar door de netbeheerder Enexis, aldus de minister.
4.2. De resultaten van het onderzoek naar de hydraulische effecten van het project zijn vastgelegd in het rapport "Hydraulica en Veiligheid, Planstudie IJsseldelta-Zuid" van 17 augustus 2012 (hierna: Rapport hydraulische effecten). Uit figuur 9.1. van dit rapport volgt dat bij een zeer zware storm op het IJsselmeer de waterstand ter plaatse van het perceel van [appellant sub 1] (rivierkilometer 1002,5) stijgt met ongeveer 3 m. Uit de figuur volgt verder dat een hoog wateraanbod in de IJssel geringe gevolgen heeft voor de Ketelpolder, het waterpeil ter plaatse van het perceel van [appellant sub 1] stijgt in dat geval met ongeveer 1 m. In het Rapport hydraulische effecten wordt geconcludeerd dat voor de kans op een overstroming van het gebied tussen de rivierkilometers 999 en 1005, daaronder begrepen de Ketelpolder, de situatie op het IJsselmeer bepalend is. Het gedeelte van de IJssel benedenstrooms van Kampen wordt daarom aangemerkt als "stormgedomineerd".
In figuur 9.2. van het Rapport hydraulische effecten zijn de gevolgen van de eerste fase van het project voor de waterstand van de IJssel inzichtelijk gemaakt. Geconcludeerd wordt dat de hoogwatergeul nauwelijks tot geen effecten heeft voor de waterstand in geval van een zeer zware storm op het IJsselmeer. In de figuur is dit weergegeven door middel van de blauwe lijn. De hoogwatergeul draagt bij aan de verlaging van de waterstand bij uitzonderlijk hoogwater op de IJssel. Ter plaatse van het perceel van [appellant sub 1] leidt de eerste fase van het project tot een gering gunstig effect. Het waterpeil wordt met een aantal centimeter verlaagd. Dit is in figuur 9.2 weergegeven door middel van de groene lijn.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de minister de conclusie heeft kunnen trekken dat het projectplan niet leidt tot een verhoging van het waterpeil en daarmee tot een hoger overstromingsrisico ter plaatse van het perceel van [appellant sub 1]. De door [appellant sub 1] gestelde situatie bij Kampereiland doet niet af aan de conclusie uit het Rapport hydraulische effecten. Het ophogen van de dijken bij Kampereiland betreft een zelfstandig project dat geen onderdeel is van het projectplan. Het betoog faalt.
5. Nu de minister de conclusie heeft kunnen trekken dat het projectplan geen gevolgen heeft voor de overstromingsfrequentie van de Ketelpolder, is de Afdeling van oordeel dat hij zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen noodzaak bestaat om in het kader van het projectplan de dijken ter plaatse te verhogen. Het betoog faalt.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1] ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
7. [ appellant sub 2] betoogt dat de hoogwatergeul leidt tot een aantasting van de natuurwaarden van zijn perceel kadastraal bekend gemeente IJsselmuiden, sectie F, nummer 92 (hierna: perceel F92). Het perceel maakt deel uit van het natuurgebied "De Enk". Ter plaatse is een (vis)kolk gesitueerd. Het plan Kampen heeft tot gevolg dat een deel van de kolk, waarin onder meer palingen en karpers voorkomen, verloren gaat. Andere delen van het perceel komen onder water te staan, waardoor het gebied ongeschikt wordt voor een aantal ter plaatse voorkomende diersoorten waaronder de waterspitsmuis. De aantasting van de natuurwaarden dient te worden gecompenseerd, aldus [appellant sub 2].
7.1. De staatssecretaris stelt dat als gevolg van de realisatie van het dijktracé alleen het zuidwestelijke deel van de kolk verdwijnt. Het gaat om een verlies van ongeveer 0,3 ha. Het resterende deel van de kolk blijft intact en wordt onderdeel van het natuurgebied binnen het Reevediep, met een omvang van ruim 300 ha. De gronden van [appellant sub 2] maken volgens de staatssecretaris geen deel uit van een Natura 2000-gebied, zodat in zoverre de Nbw 1998 niet aan de orde is. Wel is ten behoeve van het projectplan een Ffw-ontheffing verleend, vanwege de gevolgen van de hoogwatergeul voor het leefgebied van een aantal beschermde diersoorten. [appellant sub 2] heeft deze ontheffing niet inhoudelijk bestreden, aldus de staatssecretaris.
7.2. Ingevolge artikel 11 van de Ffw is het verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.
Ingevolge artikel 75, derde lid, kan de minister ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens artikel 11.
7.3. De gronden van [appellant sub 2] hebben niet de status van een Natura 2000-gebied. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant sub 2] aldus dat de staatssecretaris naar zijn oordeel ten onrechte de Ffw-ontheffing heeft verleend, omdat het projectplan leidt tot sterfte en/of tot de aantasting van de ter plaatse aanwezige vaste rust- en verblijfplaatsen van de door [appellant sub 2] genoemde diersoorten.
De Afdeling stelt vast dat de Ffw-ontheffing is verleend vanwege de gevolgen van het projectplan voor de vaste rust- en verblijfplaatsen van een aantal beschermde diersoorten. Uit de Ffw-ontheffing volgt dat het projectplan kan leiden tot overstroming van het leefgebied van de waterspitsmuis. In de voorschriften 8 tot en met 12 bij de Ffw-ontheffing is vastgelegd dat nieuw leefgebied van de waterspitsmuis gereed en in gebruik dient te zijn, alvorens handelingen worden verricht die kunnen leiden tot aantasting van het bestaande leefgebied binnen het natuurgebied De Enk. Met deze voorschriften wordt beoogd te voorkomen dat het projectplan afbreuk doet aan een gunstige staat van instandhouding van de waterspitsmuis. [appellant sub 2] heeft niet gesteld dat de voorgeschreven maatregelen niet effectief zouden zijn.
In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris de Ffw-ontheffing ten behoeve van de waterspitsmuis ten onrechte heeft verleend.
7.4. [appellant sub 2] heeft zijn betoog dat het projectplan ernstige gevolgen heeft voor de overige door hem genoemde diersoorten niet nader onderbouwd. Reeds hierom ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat ten opzichte van de andere diersoorten - voor zover deze worden beschermd krachtens de Ffw - een overtreding van de verbodsbepalingen van de Ffw aan de orde is. Het betoog faalt.
8. [ appellant sub 2] betoogt dat hij ernstig wordt benadeeld door het plan Kampen, nu zijn perceel F92 nodig is voor de realisatie van de hoogwatergeul en de beoogde natuurontwikkeling. De raad van Kampen heeft volgens [appellant sub 2] onvoldoende onderzocht of een aanpassing van het tracé van de hoogwatergeul mogelijk is, zodat hij zijn gronden kan behouden. In andere gevallen is het tracé aangepast naar aanleiding van de reacties van gebruikers en eigenaren van gronden.
[appellant sub 2] betoogt verder dat het perceel F92 onder meer wordt gebruikt voor natuurbeheer. De inspanningen die [appellant sub 2] in het kader van het natuurbeheer de afgelopen decennia heeft geleverd dienen te worden gecompenseerd.
8.1. Een wijziging van het tracé is volgens de raad van Kampen geen reële mogelijkheid omdat dit leidt tot een verlies van ongeveer 3,5 ha van het natuurgebied De Enk. Het vastgestelde tracé leidt slechts tot een verlies van ongeveer 0,3 ha.
De raad van Kampen stelt verder dat voor de realisatie van het project de Staat eigenaar dient te worden van de gronden van [appellant sub 2]. Thans wordt onderhandeld over de mogelijkheid van een grondruil. In geval geen minnelijke overeenstemming wordt bereikt zal [appellant sub 2] worden onteigend. Met het oog hierop is de bestuursrechtelijke onteigeningsprocedure reeds in gang gezet. Bij een eventuele onteigening heeft [appellant sub 2] recht op volledige schadeloosstelling, aldus de raad van Kampen.
8.2. Over de door [appellant sub 2] gemaakte vergelijking met de gevallen waarin het tracé van de hoogwatergeul is aangepast op verzoek van eigenaren en gebruikers van gronden in het projectplangebied wordt overwogen dat de raad van Kampen zich op het standpunt heeft gesteld dat deze gevallen niet vergelijkbaar zijn met het aan de orde zijnde geval omdat in andere gevallen geen zwaarwegende ruimtelijke bezwaren bestonden tegen de gewenste aanpassing van het tracé. Verder is van belang dat deze verzoeken om aanpassing zijn gedaan in 2006 en 2007, in het kader van de inspraakfase van het project. In die fase waren de mogelijkheden het traject aan te passen ruimer dan thans het geval is. Een eventuele aanpassing van het tracé van de hoogwatergeul ter plaatse van het perceel van [appellant sub 2] vereist verdere aanpassingen aan het tracé en/of andere onderdelen van het project, hetgeen in een laat stadium van de procedure onevenredig bezwarend is.
In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad van Kampen zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 2] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie. Het betoog faalt.
8.3. De Afdeling is van oordeel dat de raad van Kampen in redelijkheid het belang van de realisatie van de hoogwatergeul en de ontwikkeling van nieuwe natuur zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van
[appellant sub 2] bij behoud van zijn perceel. Wat betreft de financiële compensatie voor het verlies van de gronden overweegt de Afdeling dat, indien geen overeenstemming wordt bereikt over een grondruil of de verkoop van de gronden, [appellant sub 2] in het kader van de onteigeningsprocedure schadeloos gesteld zal worden. De aard en omvang van de schadeloosstelling dienen zo nodig in de onteigeningsprocedure aan de orde te komen. Het betoog faalt.
9. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 2] ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
10. [ appellant sub 3] heeft zijn beroepsgrond dat de beoogde dijkverlegging in de nabijheid van zijn perceel [locatie 2] tot gevolg heeft dat zijn gronden versneld zullen eroderen, ingetrokken.
Ontvankelijkheid
11. [ appellant sub 3] betoogt dat in het plan Kampen ten onrechte is voorzien in een wijzigingsbevoegdheid voor de gronden ten noordwesten van zijn perceel [locatie 2]. Met toepassing van deze bevoegdheid kan de bestemming ter plaatse worden gewijzigd, waarbij een maximale bouwhoogte voor gebouwen van 15 m mogelijk is. Een dergelijke bouwhoogte tast het landelijke karakter van de omgeving aan, aldus [appellant sub 3].
11.1. Aan de gronden ten noordwesten van het perceel van [appellant sub 3] is in het plan Kampen de bestemming "Verkeer" toegekend, met de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2".
Ingevolge artikel 14, lid 14.5.2, van de planregels, kan het college van burgemeester en wethouders het plan wijzigen door de bestemming "Verkeer" ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2" om te zetten naar de bestemming "Gemengd", met inachtneming van de volgende voorwaarden:
[…].
c.de bouwhoogte van gebouwen bedraagt niet meer dan 15 m;
[…].
11.2. De afstand van het perceel van [appellant sub 3] tot de gronden met de bestemming "Verkeer", met de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2", bedraagt ongeveer 420 m. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkeling die door de bestreden aanduiding mogelijk wordt gemaakt is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden planonderdeel betrokken belang te kunnen aannemen. [appellant sub 3] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van hem rechtstreeks door het bestreden planonderdeel zou worden geraakt. De conclusie is dat [appellant sub 3] geen belanghebbende is bij het bestreden planonderdeel als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat hij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kan instellen.
Het beroep van [appellant sub 3] is niet-ontvankelijk.
De beroepen van de Maatschap, de Stichting, de Vereniging en [appellant sub 7] en anderen
Het dorp Reeve, de jachthaven en de klimaatdijk
12. De Maatschap, de Stichting, de Vereniging en [appellant sub 7] en anderen betogen dat niet is aangetoond dat een actuele regionale behoefte bestaat aan de 1.300 woningen in het dorp Reeve. De Stichting voert hiertoe aan dat aan het woningbouwprogramma van de gemeente Kampen tot 2013 de Primos bevolkingsprognose van het bureau AFB ten grondslag lag. Dit prognosemodel ligt ten grondslag aan het plan Kampen. De Primos-prognose gaat uit van een groei van het aantal inwoners van Kampen tot 60.000 in 2030. Volgens de Stichting en de Vereniging is dit aantal niet realistisch. Vanaf 2013 hanteert de gemeente Kampen het zogeheten Pearl-model van het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: CBS). Volgens de prognose van het CBS bedraagt in 2030 het aantal inwoners van de gemeente Kampen 52.100. De bestaande plancapaciteit, het dorp Reeve niet meegerekend, bedraagt meer dan 2.000 woningen. Dit aantal is reeds voldoende om te voorzien in de regionale behoefte aan woningen. Volgens de Stichting blijkt uit een recente uitspraak van een wethouder dat thans geen behoefte bestaat aan de in totaal 3.300 woningen die op grond van reeds vastgestelde bestemmingsplannen, waaronder het plan Kampen, gerealiseerd zullen worden. Bij het vaststellen van het plan Kampen is ten onrechte geen rekening gehouden met de reeds bestaande plancapaciteit. De Stichting en de Vereniging betogen verder dat ook in kwalitatief opzicht geen behoefte bestaat aan de woningen in het dorp Reeve. Vanwege onder meer de vergrijzing en de groei van het aantal één- en tweepersoonshuishoudens bestaat geen behoefte aan de betrekkelijk omvangrijke woningen in het hogere prijssegment, waarin het plan Kampen voorziet. Uit prognoses van het CBS volgt dat in de regio alleen het aantal ouderen (65-plussers) toeneemt. Het aantal inwoners jonger dan 65 jaar blijft gelijk of neemt af. Voor zover een actuele regionale behoefte bestaat aan de voorziene woningen, dan bestaan daarvoor meer geschikte locaties dan het buitengebied van Kampen, aldus de Stichting en de Vereniging.
De Vereniging betoogt tevens dat evenmin behoefte bestaat aan de voorziene 1.100 ligplaatsen voor (plezier)vaartuigen in het dorp Reeve.
12.1. De raad van Kampen stelt dat de zogeheten Pearl-prognose van het CBS alleen betrekking heeft op de autonome bevolkingsgroei van een gemeente. De Primos-prognose houdt daarnaast tevens rekening met externe ontwikkelingen, zoals de bovenregionale vraag naar woningen. De ambitie om te groeien tot het aantal van 60.000 inwoners in 2030 en om binnen deze periode 6.000 woningen toe te voegen aan de woningvoorraad is gesteld in de "Structuurvisie Kampen 2030" (hierna: Structuurvisie), vastgesteld door de raad op 28 mei 2009. Voor de berekening van de woningbehoefte is gebruik gemaakt van de Primos-prognose uit 2005, in 2006 bewerkt door het bureau Companen. Volgens de raad gaan de
Pearl-prognose en de latere Primos-prognoses uit van een lagere omvang van de bevolking in 2030, dan waarvan uit is gegaan bij het vaststellen van het plan Kampen. Dit laat onverlet dat de Primos-prognose uit 2013 en de Pearl-prognose uit 2013 elkaar nauwelijks ontwijken wat betreft de groei van het aantal huishoudens. Beide prognoses gaan uit van een groei van het aantal huishoudens van nog geen 21.000 in 2015 tot ongeveer 23.500 in 2030. De bestaande plancapaciteit van Kampen, het dorp Reeve niet meegerekend, bedraagt ongeveer 3.300 woningen. Dit aantal is nodig voor de opvang van de eigen bevolkingsgroei. Van de voorziene 1.300 woningen op de locatie Reeve worden 1.100 woningen gebouwd voor de (boven)regionale vraag. Volgens de raad van Kampen is de (boven)regionale behoefte aan de woningen in het dorp Reeve inzichtelijk gemaakt in het rapport "Potentieonderzoek Reeve" uit 2013 (hierna: rapport Potentieonderzoek). In de plantoelichting wordt hiernaar verwezen.
12.2. Aan de gronden in het centrale deel van het plangebied van het plan Kampen, direct ten noorden van de hoogwatergeul, is de bestemming "Woongebied" toegekend. Binnen dit gebied worden door middel van aanduidingen drie deelgebieden onderscheiden. De toegekende aanduidingen zijn: "gebied1 - Haven", "gebied2 - Kreek" en "gebied3 - Dijk".
Ingevolge artikel 19, lid 19.1.1, van de planregels zijn de als "Woongebied" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wonen […];
[…];
j. botenhuizen ten behoeve van op aangrenzende gronden gelegen woningen;
[…];
met de daarbij behorende bouwwerken, tuinen, erven, terreinen, wegen, paden, parkeervoorzieningen, sanitaire voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van het onderhoud en beheer, aanlegplaatsen, ligplaatsen, bruggen, duikers, kaden en groenvoorzieningen.
Ingevolge lid 19.3.1, bedraagt het aantal woningen binnen de bestemmingen "Woongebied" maximaal 1.300, waarvan maximaal 208 gestapelde woningen, met dien verstande dat:
a. ter plaatse van de aanduiding "gebied1 - Haven" het aantal woningen maximaal 700 bedraagt, waarvan maximaal 125 gestapelde woningen;
b. ter plaatse van de aanduiding "gebied2 - Kreek" het aantal woningen maximaal 435 bedraagt, waarbij geldt dat gestapelde woningen niet zijn toegestaan;
c. ter plaatse van de aanduiding "gebied3 - Dijk" het aantal woningen maximaal 250 bedraagt, waarvan maximaal 125 gestapelde woningen.
12.3. Aan de gronden direct ten westen van de gronden met de bestemming "Woongebied" is de bestemming "Recreatie - 2" toegekend. Aan de gronden direct ten zuiden hiervan is de bestemming "Water" toegekend, met de aanduidingen "jachthaven" en "maximum aantal ligplaatsen: 250". Op deze gronden voorziet het plan Kampen in een jachthaven ten behoeve van het dorp Reeve.
Ingevolge artikel 12, lid 12.1, van de planregels zijn de voor "Recreatie - 2" aangewezen gronden bestemd voor:
a. watersportactiviteiten;
b. een jachthaven;
c. horeca tot en met categorie 2;
met de daarbij behorende bouwwerken, tuinen, erven, terreinen, wegen, paden, parkeervoorzieningen, sanitaire voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van het onderhoud en beheer, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en groenvoorzieningen.
Ingevolge artikel 16, lid 16.1, onder k, zijn de voor "Water" aangewezen gronden bestemd voor een jachthaven ter plaatse van de aanduiding "jachthaven" met bijbehorende ligplaatsen.
Ingevolge lid 16.3 mag, voor zover de aanduiding "maximum aantal ligplaatsen" is opgenomen, het aantal ligplaatsen niet meer bedragen dan ter plaatse is aangegeven.
12.4. [appellant sub 7] en anderen zijn bewoners van de percelen [locatie 3], [locatie 4], [locatie 5] en [locatie 6], direct ten westen van de Roggebotsluis in Dronten. De beroepsgrond van [appellant sub 7] en anderen dat de raad de actuele regionale behoefte aan de voorziene woningen in het dorp Reeve niet inzichtelijk heeft gemaakt is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Woongebied" voor het gebied waarop het dorp Reeve is geprojecteerd. De afstand van de percelen van [appellant sub 7] en anderen tot dit gebied bedraagt ongeveer 2,2 km. Deze afstand is naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden planonderdeel betrokken belang te kunnen aannemen. [appellant sub 7] en anderen hebben geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van hen rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. De conclusie is dat [appellant sub 7] en anderen in zoverre geen belanghebbende zijn bij het bestreden planonderdeel als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat zij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kunnen instellen.
Het beroep van [appellant sub 7] en anderen tegen het plandeel met de bestemming "Woongebied" voor het gebied waarop het dorp Reeve is geprojecteerd, is niet-ontvankelijk.
12.5. Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:
a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
12.6. In paragraaf 4.6.1 van de toelichting van het plan Kampen staat dat in het dorp Reeve maximaal 1.300 woningen worden gebouwd. Hiervan zijn 1.100 woningen bedoeld voor de (boven)regionale woningmarkt in een hoogwaardig watermilieu en 200 woningen voor de woningbehoefte van Kampen zelf. Samen met de andere woningbouwlocaties in Kampen bedraagt de totale nieuwbouwcapaciteit in Kampen tot 2030, ruim 4452 woningen. Dit komt neer op een plancapaciteit van meer dan 230 woningen per jaar. Er is een herijking gaande, waarbij gekozen is voor het Pearl-model. Uitgaande van dit model zijn 180 woningen per jaar nodig om te voorzien in de behoefte. Naast de behoefte die gebaseerd is op de gemeentelijke plancapaciteit, is in 2013 een behoefteonderzoek uitgevoerd naar de potentie van het woningbouwprogramma in het dorp Reeve. Om de woningbehoefte te kunnen bepalen is binnen de regio bekeken in hoeverre men bereid is te verhuizen binnen een termijn van vijf jaar en een termijn van tien jaar alsmede in hoeverre er interesse bestaat in een koopwoning, vrije sector huurwoning of kavel in het dorp Reeve. Uit het onderzoek blijkt dat voldoende behoefte bestaat aan het aantal en type in Reeve geplande woningen en appartementen, aldus de toelichting van het plan Kampen.
12.7. De Afdeling is van oordeel dat uit de toelichting van het plan Kampen niet valt af te leiden dat de woningen in het dorp Reeve voorzien in een actuele regionale behoefte. De toelichting bevat geen gegevens over de ontwikkeling van de (boven)regionale behoefte aan woningen binnen de planperiode. De verwijzing naar de Structuurvisie, waarin staat dat Kampen de ambitie heeft om in de periode tot 2030 de gemeentelijke woningvoorraad uit te breiden met 6.000 woningen, toont evenmin aan dat de woningen in het dorp Reeve voorzien in een actuele regionale behoefte. De conclusie dat de ruimtelijke reservering ten behoeve van de voorziene stedelijke ontwikkeling verantwoord is, kan alleen worden getrokken aan de hand van objectieve gegevens over de ontwikkeling van de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling. De behoefte dient te worden afgewogen tegen het bestaande aanbod. In dit verband is van belang dat in paragraaf 2.4.10 van de plantoelichting staat dat in september 2012 gestart is met de herijking van het woningbouwprogramma. Besloten is om gebruik te maken van de Pearl-prognose. Deze prognose gaat uit van een toename van het aantal huishoudens met 3.074 tussen 2013 en 2030. De voorheen gehanteerde Primos-prognose gaat uit van een toename van 3.580 huishoudens. De beschikbare plancapaciteit voor Kampen, met inbegrip van de woningen voor de (boven)regionale vraag die met het plan Kampen mogelijk worden gemaakt, bedraagt 4.452 woningen in 2013. Deze gegevens uit de toelichting van het plan Kampen zijn naar het oordeel van de Afdeling niet verenigbaar met de stelling van de raad van Kampen dat behoefte bestaat aan 6.000 nieuwe woningen tot 2030, waarvan 1.100 woningen voor de (boven) regionale behoefte. Desverzocht was de raad van Kampen ter zitting niet in staat inzichtelijk te maken hoe de beleidsambitie van de gemeente zich verhoudt tot de in de toelichting gepresenteerde cijfers.
De Afdeling is verder van oordeel dat in het rapport Potentieonderzoek evenmin inzichtelijk wordt gemaakt dat een (boven)regionale behoefte bestaat aan de voorziene woningen. Het rapport Potentieonderzoek berust op een verrichte internetenquête. Aan de hand van de resultaten van de enquête zijn conclusies getrokken over de "regionale aantrekkelijkheid" van het dorp Reeve. Geconcludeerd wordt dat binnen 5 jaar ruim 5.000 huishoudens uit de regio bereid zijn te verhuizen naar het dorp Reeve. De actuele regionale behoefte kan niet enkel op basis van dergelijk onderzoek inzichtelijk worden gemaakt. Het rapport Potentieonderzoek bevat geen objectieve - cijfermatige - gegevens over regionale demografische ontwikkelingen en de ontwikkeling van de regionale woningvoorraad.
Voor zover de raad voor het inzichtelijk maken van de actuele regionale behoefte aan de voorziene woningen een beroep doet op de brief van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 28 maart 2013, waarin de "regionale woningbouwopgave" is bevestigd, overweegt de Afdeling als volgt. Uit deze brief volgt dat de afspraken over de regionale woningbouwopgave gemaakt zijn in 2000 en bevestigd zijn in 2007. Daargelaten de vraag of de gemaakte afspraken als actueel kunnen worden aangemerkt, wordt in deze brief niet inzichtelijk gemaakt op grond van welke gegevens over de ontwikkeling van de regionale woningbehoefte de afspraken zijn gemaakt.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de raad van Kampen de actuele regionale behoefte aan de 1.300 woningen in het dorp Reeve niet inzichtelijk heeft gemaakt. Het plan Kampen is in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. De betogen slagen.
12.8. In de plantoelichting staat dat de jachthaven aan de buitendijkse zijde, in het Reevediep, aangelegd wordt voor een deel van de bewoners van het dorp Reeve. Gelet op deze samenhang tussen de woningen en de jachthaven direct ten westen van het dorp Reeve, is de Afdeling van oordeel dat de behoefte aan de jachthaven en de bijbehorende ligplaatsen voor (plezier)vaartuigen evenmin inzichtelijk is gemaakt. Het betoog van de Vereniging slaagt.
13. De Stichting betoogt dat het plan ten onrechte voorziet in een zogeheten klimaatdijk in het zuiden en het westen van het dorp Reeve. Zij voert hiertoe aan dat pas in 2016 besloten zal worden of de woonwijk daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Het is de bedoeling dat de klimaatdijk reeds daarvoor is aangelegd. In het geval de ontwikkeling van het dorp Reeve niet doorgaat zal de 150 m brede klimaatdijk zonder noodzaak zijn aangelegd. Dit leidt tot een onnodige aantasting van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden. Ook leidt de klimaatdijk tot verstoring van de ter plaatse foeragerende weidevogels. Voor de veiligheid ter plaatse volstaat een traditionele dijk, die minder breed is dan de klimaatdijk, aldus de Stichting.
13.1. De raad van Kampen stelt dat de gevolgen van de voorziene klimaatdijk voor het cultuurlandschap niet ernstiger zijn dan de gevolgen van een traditionele dijk. Ook wat betreft de gevolgen voor weidevogels bestaan geen noemenswaardige verschillen tussen de twee typen dijken, aldus de raad van Kampen.
13.2. Aan het zuidelijke deel van de gronden met de bestemming "Woongebied" is tevens de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" toegekend. Op deze gronden is de klimaatdijk voorzien.
Ingevolge artikel 25, lid 25.1, van de planregels zijn de voor "Waterstaat - Waterkering" aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
a. waterkeringen, alsmede de aanleg, het onderhoud en de verbetering van waterkeringen;
b. voet- en fietspaden;
c. onderhoudspaden en kwelsloten.
13.3. Niet in geschil is dat een dijk langs de hoogwatergeul noodzakelijk is met het oog op de waterveiligheid in het algemeen, en dat in zoverre de klimaatdijk niet enkel dient ter bescherming van het dorp Reeve.
Uit het alternatievenonderzoek, dat verricht is in het kader van de milieueffectrapportage (hierna: m.e.r.), volgt dat de gevolgen van een klimaatdijk voor de cultuurhistorische waarden niet verschillen van de gevolgen van een traditionele dijk. Uit tabel 3.1, bezien in samenhang met de tabel in hoofdstuk 10, paragraaf 10.3.1, bij het rapport "IJsseldelta-Zuid, Besluit-Milieueffectrapportage" van november 2009 (hierna: rapport Besluit-Mer) volgt dat alle onderzochte alternatieven leiden tot een negatief tot een sterk negatief effect op het cultuurlandschap. Alternatief 4.5 gaat uit van een traditionele dijk, waarbij het dorp Reeve geheel binnendijks wordt gerealiseerd. In het rapport Besluit-Mer wordt geconcludeerd dat de cultuurhistorisch waardevolle grootschalige strokenverkaveling in alle alternatieven in grote mate verloren gaat door de realisatie van dijken, woningen en de hoogwatergeul. De Stichting heeft deze conclusie niet bestreden.
De Stichting heeft niet aannemelijk gemaakt dat de klimaatdijk leidt tot aanmerkelijk meer ernstige gevolgen voor weidevogels dan een traditionele dijk. De enkele omstandigheid dat een klimaatdijk breder en hoger is dan een traditionele dijk is daartoe onvoldoende.
In hetgeen de Stichting heeft aangevoerd ziet de Afdeling derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene klimaatdijk niet leidt tot een grotere aantasting van het cultuurlandschap en het foerageergebied van weidevogels dan een traditionele dijk. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid kunnen voorzien in een klimaatdijk ten zuiden en ten westen van het dorp Reeve, ook indien het dorp Reeve niet of gewijzigd wordt gerealiseerd. Het betoog faalt.
Het beroep van de Maatschap voor het overige
14. Ter zitting heeft de Maatschap haar beroepsgronden tegen de aanleg van een tijdelijk gronddepot en een rietmoeras, in de nabijheid van haar agrarische gronden, ingetrokken.
15. De Maatschap betoogt dat de raad van Kampen niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom de voorziene dijk ten westen van de Buitendijksweg en de uitbreiding van het recreatiegebied Roggebot noodzakelijk zijn, gelet ook op het belang van de Maatschap bij een ongestoorde voortzetting van haar agrarische activiteiten. De Maatschap exploiteert een melkveehouderij, Haar totale bedrijfsareaal bedraagt ongeveer 39 ha. Voor de realisatie van de dijk en de uitbreiding van het recreatiegebied Roggebot wordt ongeveer 19 ha van de door de Maatschap gepachte gronden onttrokken aan de agrarische bedrijfsvoering. Volgens de Maatschap is een dijk ter plaatse niet noodzakelijk voor de waterveiligheid. Ook is het mogelijk het tracé van de dijk enigszins aan te passen, waardoor de Maatschap een deel van haar gronden kan behouden. De Maatschap betoogt verder dat de door haar geleden vermogensschade niet voldoende wordt gecompenseerd. Gelet op de gevolgen van het projectplan dienen verweerders een volledige bedrijfsverplaatsing van de Maatschap te faciliteren.
15.1. De raad van Kampen stelt dat voor de aanleg van een dijk ongeveer 2,7 ha grond van de Maatschap nodig is. Een ander tracé voor de dijk is vanuit landschappelijk oogpunt ongewenst. Bovendien heeft de door de Maatschap voorgestane verschuiving van de dijk in westelijke richting tot gevolg dat de beoogde uitbreiding van het recreatiegebied Roggebot geen (volledige) doorgang kan vinden. Aan de Maatschap is een aanbod tot grondruil gedaan in combinatie met een aanvullende financiële compensatie vanwege de mindere kwaliteit van de aangeboden ruilgronden. De kosten van een volledige bedrijfsverplaatsing bedragen ongeveer € 1 miljoen, terwijl de noodzaak daarvoor ontbreekt, aldus de raad van Kampen.
15.2. In artikel 7:377, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), is bepaald dat, indien de verpachter het verpachte of een gedeelte daarvan wil bestemmen voor niet tot de landbouw betrekkelijke doeleinden, en die bestemming in overeenstemming is met het algemeen belang, de rechter op vordering van de verpachter de pachtovereenkomst geheel of ten dele ontbindt met ingang van een bij de uitspraak te bepalen dag. De voorgenomen bestemming wordt geacht in overeenstemming met het algemeen belang te zijn, indien zij in overeenstemming is met een onherroepelijk bestemmingsplan.
Ingevolge het derde lid geldt dat indien de rechter de pachtovereenkomst op grond van het eerste lid ontbindt, hij de verpachter veroordeelt de pachter schadeloos te stellen over de tijd, welke de pachter bij niet-ontbinding ingevolge de pachtovereenkomst nog op het gepachte had kunnen blijven.
15.3. In de plantoelichting staat dat de versterking van de recreatieve structuur een belangrijke doelstelling is van het plan Kampen. Voor de uitvoering van het Reevediep wordt de Roggebotsluis in de tweede fase gesloopt en vervangen door een nieuwe brug met een doorvaarhoogte van 7 m en een doorstroomopening met een breedte van 100 m. Daarmee komt het huidige recreatiegebied Roggebot in open verbinding met het Vossemeer/Ketelmeer en in de invloedssfeer van noordwesterwinden te liggen. Het gevolg is dat het bestaande recreatiegebied opgehoogd of beschermd moet worden, ter behoud van de huidige overstromingssituatie van het huidige buitendijks gelegen recreatiegebied. Voor dit gebied geldt geen formele waterveiligheidsnorm wegens de buitendijkse ligging. In fase 1 van de aanleg van het Reevediep wordt de nieuwe dijk langs de hoogwatergeul veel oostelijker aangelegd dan de huidige C-kering die over de huidige camping loopt. De buitendijks gelegen grond tussen deze nieuwe dijk en het huidige recreatiegebied Roggebot ligt in het Reevediep. Vanuit de integrale gebiedsontwikkeling IJsseldelta-Zuid bestaat de wens de recreatiemogelijkheden rondom Kampen te versterken. Op dit extra buitendijks gelegen gebied is de bestemming "Recreatie" gelegd. In totaal is de omvang van het recreatiegebied verdubbeld en de mogelijkheid wordt geboden het aantal ligplaatsen voor de jachthaven uit te breiden met 125, aldus de toelichting van het plan Kampen.
In de reactienota "Gebiedsontwikkeling IJsseldelta-Zuid" van december 2013, wordt in reactie op de zienswijze van de Maatschap gesteld dat de aanleg van de dijk ten westen van de Buitendijksweg nodig is om het vastgestelde overstromingsrisico voor Kampen (1/2000 per jaar) te borgen. De huidige 1,60 m hoge strandwal, die om de camping Roggebot loopt, is daarvoor ontoereikend.
15.4. Uit de toelichting van het plan Kampen volgt weliswaar dat voor het buitendijkse gebied geen formele waterveiligheidsnorm geldt, maar de dijk is volgens de reactienota "Gebiedsontwikkeling IJsseldelta-Zuid" van december 2013 nodig om het vastgestelde overstromingsrisico voor Kampen te borgen. De huidige 1,6 m hoge strandwal, die om de camping Roggebot loopt, is daartoe onvoldoende. In hetgeen de Maatschap heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de dijk ten westen van de Buitendijksweg nodig is voor het borgen van de waterveiligheid. Het betoog faalt.
15.5. De Maatschap heeft niet nader onderbouwd waarom de exploitatie van het recreatieterrein Roggebot leidt tot beperkingen van haar agrarische bedrijfsvoering.
Wat betreft het betoog van de Maatschap dat de aan haar aangeboden compensatiemaatregelen niet toereikend zijn, overweegt de Afdeling als volgt. Niet in geschil is dat de gemeente Kampen eigenaar is van de door de Maatschap gepachte gronden. Het staat vast dat aan de Maatschap alternatieve gronden zijn aangeboden, in de directe nabijheid van haar huiskavel, in samenhang met een aanvullende financiële compensatie vanwege de lagere kwaliteit van deze gronden.
Als partijen geen overeenstemming bereiken over de afkoop van het pachtrecht, voorziet de wet in artikel 7:377 van het BW in de mogelijkheid de pachtovereenkomst zonder medewerking van de pachter te beëindigen. De aard en omvang van de financiële compensatie komt aan de orde in het kader van de eventuele procedure ter beëindiging van de pachtovereenkomst. Voor zover nodig bestaat derhalve voor de Maatschap in dat kader de mogelijkheid haar aanspraken, voor zover rechtens aanwezig, geldend te maken.
15.6. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de Afdeling van oordeel is dat de raad van Kampen in redelijkheid het belang bij de realisatie van de dijk en de uitbreiding van het recreatiegebied Roggebot zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van de Maatschap bij een ongestoorde voortzetting van haar agrarische bedrijfsvoering. Het betoog faalt.
16. De Maatschap betoogt dat het gebruik van de Buitendijksweg als sluiproute van en naar het dorp Reeve leidt tot problemen met de verkeersafwikkeling en tot ernstige geluidhinder ter plaatse van haar perceel. De geluidhinder leidt tot een verminderde melkafgifte van haar vee, aldus de Maatschap.
16.1. Volgens de raad van Kampen volgt uit het verrichte verkeersonderzoek dat het project niet zal leiden tot een overbelasting van de Buitendijksweg. Uit akoestisch onderzoek volgt dat de geluidbelasting op de gevel van de woning van de Maatschap ruimschoots beneden de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) blijft.
16.2. De resultaten van het onderzoek naar de gevolgen van de ontwikkeling van het dorp Reeve voor de verkeersafwikkeling zijn vastgelegd in het rapport "Verkeerskundige analyse ontsluiting Het Reeve" van Goudappel Coffeng van 15 juli 2011. Hierin staat dat de Buitendijksweg in de bestaande situatie enkel dient ter ontsluiting van een aantal woningen. Na realisatie van het dorp Reeve neemt de verkeersintensiteit op deze weg toe met maximaal 50 motorvoertuigen per etmaal. Deze intensiteit is gering en leidt niet tot problemen met de verkeersafwikkeling.
In hetgeen de Maatschap heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad van Kampen zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het projectplan niet zal leiden tot ernstige problemen met de verkeersafwikkeling op de Buitendijksweg. Het betoog faalt.
16.3. De raad van Kampen heeft onderzoek laten verrichten naar de gevolgen van de gewijzigde verkeerstromen vanwege de ontwikkeling van het dorp Reeve voor de geluidbelasting langs wegen binnen het plangebied. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport "Geluideffecten naar aanleiding van gewijzigde uitgangspunten bestemmingsplan IJsseldelta-Zuid" van Goudappel Coffeng van 7 oktober 2013. Hierin zijn onder meer de gevolgen van het project voor de geluidbelasting bij woningen aan de Buitendijksweg inzichtelijk gemaakt. De geluidbelasting aan de gevel van de woning van de Maatschap bedraagt 34 dB. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad van Kampen zich terecht op het standpunt gesteld dat ter plaatse van de woning van de Maatschap de ingevolge de Wgh geldende voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.
De Maatschap heeft niet aannemelijk gemaakt dat bij een geluidbelasting van 34 dB gevreesd dient te worden voor ernstige gevolgen voor de melkafgifte van het vee.
Het betoog faalt.
17. De Maatschap betoogt dat het plan Kampen leidt tot afname van landbouwareaal dat als foerageergebied voor zwanen en ganzen dient. Als gevolg hiervan zullen deze vogels foerageren op de gronden van de Maatschap. De schade die daardoor wordt veroorzaakt wordt ten onrechte niet gecompenseerd.
17.1. Volgens de raad leidt het plan Kampen tot een gering verlies van foerageergebied van zwanen en ganzen. Er blijft voldoende foerageergebied over. De gronden van de Maatschap zullen in zoverre niet wezenlijk anders worden belast dan in de bestaande situatie. Bovendien is in het kader van het project de schaderegeling "Beleidsregel schadevergoeding Ruimte voor de Rivier" vastgesteld. Onder omstandigheden bestaat recht op een tegemoetkoming of de vergoeding van schade, aldus de raad van Kampen.
17.2. De Afdeling is van oordeel dat de Maatschap niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij ernstige schade zal lijden vanwege een afname van foerageergebied van zwanen en ganzen. Bij dit oordeel is van belang dat de raad van Kampen onweersproken heeft gesteld dat vanwege het plan Kampen weliswaar 500 ha bestaande landbouwgrond verloren gaat, maar dat het totaal beschikbare areaal potentieel foerageergebied ongeveer 20.000 ha bedraagt. De raad van Kampen heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat kan worden verwacht dat de vogels zich binnen het beschikbare areaal zullen verspreiden, zodat de gronden van de Maatschap in zoverre niet ernstig zullen worden getroffen. Het betoog faalt.
18. De Maatschap betoogt dat het plan Kampen leidt tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van de nabijgelegen
Natura 2000-gebieden. De passende beoordeling, die ten grondslag is gelegd aan het plan Kampen, is niet deugdelijk nu daarin geen rekening wordt gehouden met de belangen van de Maatschap.
18.1. De Maatschap heeft haar betoog niet nader onderbouwd. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan Kampen zal leiden tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden in de nabijheid van haar gronden. De omstandigheid dat in de passende beoordeling geen rekening is gehouden met de belangen van de Maatschap doet geen afbreuk aan de deugdelijkheid daarvan, omdat in een passende beoordeling uitsluitend de gevolgen worden getoetst van een project voor de natuurlijke kenmerken van de betrokken
Natura 2000-gebieden. Het betoog faalt.
18.2. Bij het hiervoor gegeven oordeel laat de Afdeling in het midden of het betoog van de Maatschap dat de passende beoordeling ondeugdelijk is had kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, gelet op het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb.
19. Wat betreft het betoog van de Maatschap dat zij beperkt zal worden in haar bedrijfsvoering vanwege de uitbreiding van het
Natura 2000-gebied "Veluwerandmeren", overweegt de Afdeling als volgt. Het plan Kampen voorziet in de bestemming "Natuur" voor een deel van de gronden direct ten zuiden van het recreatiegebied Roggebot. Ten behoeve van de aanwijzing van deze gronden als Natura 2000-gebied heeft de staatssecretaris op 28 mei 2013 een ontwerpbesluit ter inzage gelegd, strekkende tot wijziging van het besluit van 16 februari 2010 waarmee het gebied Veluwerandmeren is aangewezen als Natura 2000-gebied. Voor zover de Maatschap vreest voor de gevolgen van de uitbreiding van het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren voor haar bedrijfsvoering dient zij in de desbetreffende procedure in rechte op te komen. Het projectplan zelf laat de begrenzing van het Natura 2000-gebied "Veluwerandmeren" ongemoeid. Het betoog faalt.
20. Wat betreft het betoog van de Maatschap dat de ontwikkeling van nieuwe natuur binnen het projectplangebied leidt tot een ernstige toename van dierziekten, overweegt de Afdeling dat de bestrijding van besmettelijke dierziekten haar regeling primair in andere wetgeving vindt. De Maatschap heeft niet nader gemotiveerd waarom de ontwikkeling van nieuwe natuur onaanvaardbare besmettingsrisico’s tot gevolg heeft. Een enkele verwijzing naar het rapport "Verkenning van de steekmuggen- en knuttenproblematiek bij klimaatverandering en vernatting" van Alterra Wageningen UR van 2009 is daartoe niet voldoende. Het betoog faalt.
21. De Maatschap betoogt dat het plan Kampen leidt tot een ernstige aantasting van het agrarisch klimaat van het gebied. Zij voert hiertoe aan dat het plan Kampen voorziet in de uitbreiding van de natuur- en recreatiefunctie in een gebied dat overwegend in gebruik is voor agrarische doeleinden. De Maatschap voert verder aan dat de ontwikkeling van nieuwe natuur ten westen van haar gronden leidt tot verspreiding van onkruid. Volgens haar is regulier onderhoud onvoldoende voor het tegengaan van de verspreiding van onkruid. Verder vreest de Maatschap voor ernstige overlast door ongedierte, vanwege de gevolgen van het project voor vogelsoorten die zich primair met ongedierte voeden.
21.1. De raad van Kampen stelt dat de omstandigheid dat in het plangebied wordt voorzien in een uitbreiding van de natuur- en recreatiefunctie onverlet laat dat in de polder Dronten voldoende landbouwareaal beschikbaar blijft voor agrarische doeleinden. Het is niet waarschijnlijk dat het plan Kampen leidt tot ernstige overlast vanwege de verspreiding van onkruid en een toename van ongedierte. Mocht de Maatschap niettemin schade lijden, dan kan deze schade worden vergoed op grond van de vastgestelde schaderegeling, aldus de raad van Kampen.
21.2. De raad van Kampen heeft toegelicht dat het verschralingsbeheer van natuurgebieden gericht is op de ontwikkeling van doorwortelde graszoden op de dijken en dat onkruid, zoals distels, op deze gronden sporadisch voorkomt. De verspreiding van onkruid wordt volgens de raad van Kampen verder tegengegaan door de omstandigheid dat de natte ruigtes in natuurgebieden door dijken ruimtelijk gescheiden worden van de nabijgelegen landbouwgronden. In hetgeen de Maatschap heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad van Kampen zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan Kampen niet zal leiden tot ernstige overlast vanwege de verspreiding van onkruid. Het betoog faalt.
21.3. In de Ffw-ontheffing zijn voorschriften vastgelegd, waarmee wordt beoogd te voorkomen dat het projectplan afbreuk doet aan een gunstige staat van instandhouding van een aantal (roof)vogelsoorten. De Maatschap heeft de Ffw-ontheffing niet gemotiveerd bestreden. Zij heeft in het bijzonder niet gesteld dat de voorgestane maatregelen niet effectief zouden zijn. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het projectplan leidt tot een afname van beschermde vogelsoorten, meer in het bijzonder de buizerd, kerk-, rans- en steenuil. In hetgeen de Maatschap heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad van Kampen zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan Kampen niet leidt tot overlast door ongedierte. Het betoog faalt.
22. De Maatschap betoogt dat het projectplan, wat betreft de voorziene hoogwatergeul, financieel niet uitvoerbaar is. Zij voert hiertoe aan dat de PKB in het verleden meermalen is gewijzigd.
22.1. In het niet nader onderbouwde betoog van de Maatschap ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet uitvoerbaar is. Hierbij is van belang dat de minister en de raad van Kampen onweersproken hebben gesteld dat de PKB in het verleden één maal is gewijzigd, vanwege de negatieve effecten op beschermde natuur en op de drinkwatervoorziening. De aanleg van de hoogwatergeul wordt gefinancierd door het Rijk en de provincie Overijssel. De minister en de raad van Kampen hebben toegelicht dat het benodigde budget reeds ter beschikking is gesteld of gereserveerd. Het betoog faalt.
Het beroep van de Stichting voor het overige
23. De Stichting betoogt dat de realisatie van de hoogwatergeul, anders dan wordt beoogd, zal leiden tot een groter overstromingsgevaar voor Kampen en omgeving. Volgens de Stichting heeft de realisatie van de hoogwatergeul tot gevolg dat bij een eventuele dijkdoorbraak Kampen sneller onder water loopt, hetgeen leidt tot meer schade en slachtoffers. De raad van Kampen heeft ten onrechte geen evacuatieplan opgesteld.
De Stichting betoogt dat de hoogwatergeul leidt tot een verlaging van de grondwaterstand en tot overlast vanwege de gevolgen van kwelwater voor een deel van het plangebied van het plan Kampen.
23.1. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
23.2. Blijkens artikel 3 van de statuten van de Stichting heeft zij tot doel "het voorkomen dat op het grondgebied van de gemeente Kampen ten westen van de rijksweg N50 woningbouw, industrie en haventerreinen worden ontwikkeld teneinde dit gebied als natuur- en cultuurlandschap te behouden, en voorts al hetgeen met één en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords."
23.3. Het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb staat er aan in de weg dat een rechtspersoon, die in rechte opkomt voor een algemeen belang, zich met vrucht kan beroepen op de schending van rechtsnormen die kennelijk niet strekken tot de bescherming van de algemene belangen die zij krachtens haar statutaire doelstelling in het bijzonder behartigt. Dit betekent dat het betoog van de Stichting dat het plan Kampen in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat de realisatie van de hoogwatergeul leidt tot een toename van het overstromingsrisico van de stad Kampen en omgeving en dat ten onrechte geen evacuatieplan is opgesteld, niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De met dit betoog ingeroepen norm strekt tot bescherming van de fysieke veiligheid van Kampen en omgeving. Dit betreft geen belang van het tegengaan van de ontwikkeling van woningbouw, industrie en haventerreinen ter bescherming van de natuur- en cultuurlandschappelijke waarden van Kampen. Gelet hierop ziet de Afdeling af van een inhoudelijke bespreking van dit betoog van de Stichting.
Het betoog van de Stichting dat de hoogwatergeul leidt tot overlast vanwege de gevolgen van kwelwater voor een deel van het plangebied kan, gelet op het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb, evenmin leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Dit betoog van de Stichting ziet naar het oordeel van de Afdeling evenmin op een algemeen belang dat de Stichting blijkens haar statutaire doelstelling in het bijzonder behartigt. Gelet hierop ziet de Afdeling af van een inhoudelijke bespreking van dit betoog.
24. De Stichting betoogt dat geen behoefte bestaat aan de hoogwatergeul. Zij voert hiertoe aan dat tussen 2001 en 2006 in Kampen een stadswaterkering is gerealiseerd, waardoor de aanleg van de hoogwatergeul overbodig is. Ook kan de waterveiligheid van de polder Dronten worden geborgd door het plaatsen van pompen op de Afsluitdijk, aldus de Stichting.
24.1. De minister heeft toegelicht dat de hoogwatergeul niet enkel tot doel heeft de waterveiligheid van Kampen te garanderen. Met het projectplan, dat deel uitmaakt van een reeks van maatregelen, wordt een bijdrage geleverd aan het veiligheidsniveau van het gehele rivierengebied rond de Rijntakken. De minister heeft verder onweerspoken gesteld dat door het plaatsen van waterpompen op de Afsluitdijk water uit het IJsselmeer kan worden afgevoerd. Met deze maatregel kan de beoogde daling van de waterstand van de IJssel niet worden bereikt. De Afdeling is van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat behoefte bestaat aan de hoogwatergeul. Het betoog faalt.
24.2. Bij het hiervoor gegeven oordeel laat de Afdeling in het midden of het betoog van de Stichting dat geen behoefte bestaat aan de hoogwatergeul had kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, gelet op het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb.
Het beroep van de Vereniging voor het overige
Het beroep tegen het plan Kampen
25. De Vereniging betoogt dat de voorziene hoogwatergeul het risico op overstroming van de polder Dronten vergroot.
25.1. Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de statuten van de Vereniging omvat haar werkgebied "de IJsseldelta, genomen in de ruimste zin, en aanpalende gebieden als daar ontwikkelingen plaatsvinden die van invloed zijn op de IJsseldelta." In artikel 2.a. staat dat de Vereniging tot doel heeft "de bevordering van natuurstudie, natuurbescherming, natuurontwikkeling en natuurbeleving, alles in de meest ruime zin".
25.2. Met het betoog dat het plan Kampen in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat de hoogwatergeul leidt tot een groter overstromingsgevaar, beoogt de Vereniging op te komen tegen de gevolgen van het bestreden besluit voor de fysieke veiligheid van Kampen en omgeving. Dit belang stemt niet overeen met het algemeen belang dat de Vereniging krachtens haar doelstellingen en blijkens haar feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigt. Dit betoog van de Stichting kan, gelet op het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb, niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Gelet hierop ziet de Afdeling af van een inhoudelijke bespreking daarvan.
26. De Vereniging betoogt dat het plan Kampen ten onrechte voorziet in bebouwing van de Zwartendijk. Het plan maakt onder meer een congrescentrum mogelijk tussen de N50 en de Zwartendijk. Dit leidt tot een ernstige aantasting van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, aldus de Vereniging.
26.1. De raad van Kampen stelt dat het plan Kampen niet voorziet in ontwikkelingen binnen een zone van ongeveer 200 m aan weerszijden van de Zwartendijk, behoudens een geringe vergroting van de verharde oppervlakte van het perceel Slaper 1. Het congrescentrum wordt niet gerealiseerd in de nabijheid van de Zwartendijk, maar op een afstand van ongeveer 400 m ten oosten daarvan, aldus de raad van Kampen.
26.2. Aan een deel van de gronden tussen de N50 en de Zwartendijk is in het plan kampen de bestemming "Gemengd - 2" toegekend. Aan de gronden direct ten westen hiervan is de bestemming "Natuur" toegekend.
26.3. Ingevolge artikel 7, lid 7.1, onder e, van de planregels, zijn de voor "Gemengd - 2" aangewezen gronden bestemd voor een congrescentrum.
Ingevolge artikel 10, lid 10. 1, onder a, zijn de voor "Natuur" aangewezen gronden bestemd voor het behoud, herstel en/of de ontwikkeling en versterking van de op deze gronden voorkomende en/of nieuwe landschappelijke, ecologische en natuurwaarden.
26.4. De Vereniging heeft haar betoog dat het plan Kampen voorziet in de bebouwing van de Zwartendijk en het gebied in de directe nabijheid daarvan niet geconcretiseerd, behoudens het door haar genoemde congrescentrum. De afstand tussen de gronden met de bestemming "Gemengd - 2" en de ten westen daarvan gelegen Zwartendijk bedraagt ongeveer 300 m. De Vereniging heeft niet nader gemotiveerd waarom, gelet ook op deze afstand en de omstandigheid dat het plan voorziet in een afschermende natuurbestemming direct ten westen van de gronden met de bestemming "Gemengd - 2", het voorziene congrescentrum leidt tot een aantasting van de cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden van de Zwartendijk. Het betoog faalt.
27. De Vereniging betoogt dat geen behoefte bestaat aan de uitbreiding van de jachthaven bij de Roggebotsluis met 125 ligplaatsen. De behoefte aan extra ligplaatsen is niet eerder gesignaleerd. Ook in het in 2001 vastgestelde "Integrale Inrichtingsplan Veluwerandmeren IIVR" wordt daar niets over opgemerkt, aldus de Vereniging.
27.1. Zoals de Afdeling hiervoor in 15.3 heeft overwogen, wordt met het plan Kampen mede beoogd de recreatiefunctie van het plangebied te versterken. De raad heeft toegelicht dat de jachthaven gesitueerd is binnen een voor recreanten aantrekkelijk gebied, in de nabijheid van het IJsselmeer. In hetgeen de Vereniging heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat behoefte bestaat aan een uitbreiding van de jachthaven bij de Roggebotsluis met 125 ligplaatsen. Het betoog faalt.
28. De Vereniging betoogt dat de realisatie van de hoogwatergeul leidt tot een aantasting van de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS), langs de IJssel en de Veluwerandmeren. De aantasting van de EHS wordt volgens haar onvoldoende gecompenseerd.
28.1. De raad van Kampen stelt dat het plan Kampen per saldo leidt tot een versterking van de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS. De omvang van de EHS neemt toe met 300 ha. Ook in kwalitatief opzicht krijgt de EHS een impuls, omdat de hoogwatergeul een ecologische schakel zal vormen tussen de Nbw-gebieden Uiterwaarden IJssel en de Veluwerandmeren, aldus de raad van Kampen.
28.2. De gevolgen van het plan Kampen voor de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS in Overijssel en Flevoland worden beschreven en verantwoord in het rapport "Toets EHS & compensatieplan weidevogels Planstudie IJsseldelta-Zuid" van 17 augustus 2012 (hierna: rapport EHS). In dit rapport wordt geconcludeerd dat het plan Kampen per saldo leidt tot een versterking van de wezenlijke waarden en kenmerken, de robuustheid, het areaal, de samenhang en de ruimtelijke kwaliteit van de EHS. Het projectplan voldoet aan alle eisen die door de provincies Flevoland en Overijssel aan de toepassing van de zogeheten saldobenadering worden gesteld, waardoor geen sprake is van een compensatieplicht, aldus het rapport EHS. De Vereniging heeft het rapport EHS niet inhoudelijk bestreden.
In hetgeen de Vereniging heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad van Kampen zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de hoogwatergeul niet leidt tot een aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS. Het betoog faalt.
Het beroep tegen de Ffw-ontheffing
29. De Vereniging betoogt dat de Ffw-ontheffing ten onrechte is verleend. De realisatie van de hoogwatergeul en de ontwikkeling van het dorp Reeve leiden tot een ernstige aantasting van het leefgebied van de kleine modderkruiper, de grote modderkruiper, de bittervoorn, de dwergspitsmuis en de meervleermuis. Wat betreft de strikt beschermde diersoorten - de waterspitsmuis en de meervleermuis - is ten onrechte een beroep gedaan op de ontheffingsgrond "dwingende redenen van groot openbaar belang", omdat met de ontwikkeling van het dorp Reeve een dergelijk belang niet wordt gediend, aldus de Vereniging.
29.1. De staatssecretaris stelt dat het plan Kampen, wat betreft vleermuizen niet leidt tot overtreding van de verbodsbepalingen van de Ffw, zodat in zoverre geen ontheffing vereist is. Voor de overige door de Vereniging genoemde diersoorten is ontheffing verleend. Aan de Ffw-ontheffing liggen volgens de staatssecretaris twee belangen ten grondslag. Voor de hoogwatergeul als zodanig is een beroep gedaan op de ontheffingsgrond "de volksgezondheid of openbare veiligheid". De ontheffingsgrondslag ten behoeve van de overige ontwikkelingen - het dorp Reeve inbegrepen - betreft "de uitvoering van werkzaamheden in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling", aldus de staatssecretaris.
29.2. Ingevolge artikel 11 van de Ffw is het verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.
Ingevolge artikel 75, derde lid, kan de minister ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens artikel 11 bepaalde verboden.
Ingevolge het vijfde lid worden vrijstellingen en ontheffingen tenzij uitvoering van internationale verplichtingen of bindende besluiten van organen van de Europese Unie of andere volkenrechtelijke organisaties noodzaakt tot het verlenen van vrijstelling of ontheffing om andere redenen, slechts verleend indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Ingevolge het zesde lid, aanhef en onder c, wordt, onverminderd het vijfde lid, voor soorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn, voor soorten vogels als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, en voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen beschermde inheemse dier- of plantensoorten vrijstelling of ontheffing slechts verleend wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat met het oog op andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, belangen.
29.3. Ingevolge artikel 2, derde lid, van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten zijn als andere belangen als bedoeld in artikel 75, vijfde lid, onderdeel c, van de wet aangewezen:
[…];
d. de volksgezondheid of openbare veiligheid;
e. dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten;
[…];
j. de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling.
Ingevolge artikel 2c, eerste lid, aanhef en onder a, kan met betrekking tot de diersoorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn, van de artikelen 9 tot en met 12 van de wet slechts ontheffing worden verleend ten behoeve van de belangen, genoemd in het derde lid van artikel 2, onderdelen a, b, c, d, e of f.
29.4. De Ffw-ontheffing heeft onder meer betrekking op de kleine modderkruiper, de grote modderkruiper, de bittervoorn en de waterspitsmuis. De Ffw-ontheffing heeft geen betrekking op de meervleermuis, omdat de realisatie van de hoogwatergeul en de ontwikkeling van het dorp Reeve niet leiden tot een overtreding van de verbodsbepalingen van de Ffw ten opzichte van deze soort. De Vereniging heeft haar stelling dat het gebied waarop het dorp Reeve is geprojecteerd belangrijk foerageergebied is van de meervleermuis niet nader onderbouwd, daargelaten de omstandigheid dat artikel 11 van de Ffw in beginsel alleen bescherming biedt aan nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen. De staatssecretaris heeft terecht geoordeeld dat het plan Kampen in zoverre geen strijd met de Ffw tot gevolg heeft.
In de Ffw-ontheffing staat dat de kleine modderkruiper, de grote modderkruiper en de bittervoorn in het plangebied zijn aangetroffen. Door het uitvoeren van graaf- en dempingswerkzaamheden worden voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van deze soorten beschadigd, vernield en verstoord. Uit de Ffw-ontheffing volgt dat ondanks het nemen van mitigerende maatregelen een overtreding van artikel 11 van de Ffw niet kan worden voorkomen. De conclusie is evenwel dat de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar komt, omdat genoemde soorten relatief veel voorkomen binnen het plangebied en omdat na de realisatie van de hoogwatergeul het leefgebied van de soorten in omvang toeneemt. De Vereniging heeft deze conclusie niet gemotiveerd bestreden.
Zoals de Afdeling hiervoor in 7.3 heeft overwogen staat in de Ffw-ontheffing dat de waterspitsmuis is aangetroffen in het natuurgebied de Enk. Op deze gronden is de hoogwatergeul voorzien. De Vereniging heeft geen gegevens overgelegd die een begin van bewijs leveren dat het gebied waarop het dorp Reeve is geprojecteerd leefgebied is van de waterspitsmuis. De Vereniging heeft verder niet bestreden dat de hoogwatergeul gerealiseerd wordt in het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid en dat in zoverre sprake is van een wettelijke ontheffingsgrond, die kan worden ingeroepen in geval de overtreding van de verbodsbepalingen van de Ffw betrekking heeft op een soort die is opgenomen in bijlage IV van de Habitatrichtlijn (de strikt beschermde soorten).
In hetgeen de Vereniging heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris de Ffw-ontheffing ten behoeve van de kleine modderkruiper, de grote modderkruiper, de bittervoorn en de waterspitsmuis ten onrechte heeft verleend.
Het betoog faalt.
Het beroep tegen de Nbw-vergunningen
Onjuistheden passende beoordeling in het algemeen
30. De Vereniging betoogt dat de passende beoordeling "Passende beoordeling planstudie IJsseldelta-Zuid" van 20 maart 2013 (hierna: passende beoordeling) gebrekkig en onvolledig is, omdat daarin een onjuiste methodiek wordt gehanteerd. Zij betoogt dat bij de beoordeling van de gevolgen voor beschermde soorten en habitats ten onrechte geen rekening is gehouden met de tijdelijke gevolgen van het projectplan. De Vereniging betoogt verder dat in de passende beoordeling, bij de vraag of het project afbreuk doet aan een gunstige staat van instandhouding van de betrokken soorten en habitats, ten onrechte de gevolgen van mitigerende maatregelen zijn betrokken.
30.1. In de passende beoordeling worden de gevolgen van het projectplan voor de betrokken Natura 2000-gebieden beschreven en verantwoord. Aan de betrokken gebieden zijn afzonderlijke hoofdstukken gewijd. Voor iedere ontwikkeling worden de tijdelijke en permanente gevolgen voor beschermde soorten en habitats beschreven. Vervolgens wordt per soort of habitat een eindconclusie getrokken over de integrale gevolgen van het project voor de staat van instandhouding van een soort of habitat binnen het betrokken Natura 2000-gebied. Uit het voorgaande volgt dat het betoog van de Vereniging dat in de passende beoordeling geen rekening wordt gehouden met de tijdelijke gevolgen van het projectplan onjuist is. Het betoog faalt.
30.2. Bij de beantwoording van de vraag of een project of andere handeling significante negatieve effecten kan hebben voor het betrokken Natura 2000-gebied, dienen de eventueel te nemen mitigerende maatregelen buiten beschouwing te blijven. De gevolgen van het project of andere handelingen dienen op zichzelf te worden bezien. Indien significante gevolgen voor het betrokken Natura 2000-gebied niet kunnen worden uitgesloten dient een passende beoordeling gemaakt te worden. Een vergunning voor het project kan alleen worden verleend indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast, waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling van dat gebied. Anders dan de Vereniging betoogt mogen de in het kader van het project vastgestelde mitigerende maatregelen waarmee wordt beoogd de eventuele schadelijke gevolgen van het project te voorkomen of te verminderen worden betrokken in de passende beoordeling. Het betoog faalt.
Gevolgen voor de Veluwerandmeren en het Vossemeer en Ketelmeer
31. De Vereniging betoogt dat de Nbw-vergunningen van de staatssecretaris en het college van Flevoland ten onrechte zijn verleend. Volgens haar wordt in de passende beoordeling ten onrechte geconcludeerd dat het plan Kampen geen afbreuk doet aan een gunstige staat van instandhouding van beschermde vogelsoorten. De Vereniging voert aan dat de realisatie van de hoogwatergeul en de aanleg van de Reevedam in het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren leiden tot een verlies van foerageergebied van de niet-broedvogelsoorten kleine zwaan, grote zilverreiger, pijlstaart, slobeend en krakeend. Het plan Kampen leidt verder tot het verlies van slaapplaatsen van de kleine zwaan en de grote zilverreiger, aldus de Vereniging.
31.1. De staatssecretaris stelt dat in de passende beoordeling de gevolgen van de realisatie van de hoogwatergeul en de aanleg van de Reevedam op beschermde niet-broedvogelsoorten zijn onderzocht. De aantasting van het foerageergebied van de door de Vereniging genoemde soorten is marginaal. De hoogwatergeul en de Reevedam leiden weliswaar tot verlies van bestaande rust- en slaapplaatsen van de kleine zwaan en de grote zilverreiger, maar binnen het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren zijn voldoende alternatieve rust- en slaapplaatsen beschikbaar. De gunstige staat van instandhouding van deze niet-broedvogelsoorten komt niet in gevaar, aldus de staatssecretaris.
31.2. Ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de Nbw is het verboden zonder vergunning projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten.
Ingevolge artikel 19f, eerste lid, maakt de initiatiefnemer voor projecten waarover het college van gedeputeerde staten een besluit op een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, neemt, en die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar die afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling van dat gebied.
Ingevolge artikel 19g, eerste lid, kan, indien een passende beoordeling is voorgeschreven op grond van het eerste lid van artikel 19f, een vergunning als bedoeld in het eerste lid van artikel 19d slechts worden verleend indien het college van gedeputeerde staten zich op grond van de passende beoordeling ervan heeft verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast.
Ingevolge artikel 19i zijn in de gevallen waarin de minister bevoegd is te besluiten op een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, de artikelen 19e, 19f, 19g en 19h van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 19j, eerste lid, houdt een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit tot het vaststellen van een plan dat, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, ongeacht de beperkingen die terzake in het wettelijk voorschrift waarop het berust, zijn gesteld, rekening met de gevolgen die het plan kan hebben voor het gebied.
Ingevolge het tweede lid maakt het bestuursorgaan voor plannen als bedoeld in het eerste lid, die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, alvorens het plan vast te stellen een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling van dat gebied.
Ingevolge het derde lid, gelezen in samenhang met artikel 19g, mag het plan alleen dan worden vastgesteld indien het bestuursorgaan uit de passende beoordeling de zekerheid heeft verkregen dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet worden aangetast.
31.3. Het gebied Veluwerandmeren is aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, eerste en tweede lid, van de Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PbEG L103; hierna: Vogelrichtlijn). Het gebied is tevens aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, vierde lid, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206; hierna: Habitatrichtlijn).
De instandhoudingdoelstellingen van het gebied hebben onder meer betrekking op de broedvogelsoorten roerdomp (A021) en grote karekiet (A298). Uit het aanwijzingsbesluit volgt dat voor deze broedvogelsoorten als doelstelling is opgenomen de uitbreiding van de omvang en kwaliteit van het leefgebied.
De instandhoudingsdoelstellingen hebben tevens betrekking op een aantal niet-broedvogelsoorten. Dit betreft onder meer de kleine zwaan (A037), grote zilverreiger (A027), krakeend (A051), pijlstaart (A054) en slobeend (A056). Voor deze soorten geldt als doelstelling het behoud van de omvang en de kwaliteit van het leefgebied.
Verder geldt een instandhoudingsdoelstelling voor de meervleermuis (H1380). Hiervoor geldt als doelstelling het behoud van de omvang en de kwaliteit van het leefgebied.
31.4. In de passende beoordeling staat dat door de aanleg van de Reevedam het foerageergebied van de waterplanten- en planktonetende
niet-broedvogelsoorten kleine zwaan, pijlstaart, slobeend en krakeend afneemt met 9,3 ha. Dit betreft 0,15% van het totale areaal van het foerageergebied van deze soorten binnen het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren. Gelet op de draagkracht van het gebied blijft volgens de passende beoordeling voor alle genoemde soorten ruim voldoende foerageergebied beschikbaar. Uit tabel 6.4 van de passende beoordeling volgt dat de omvang van de populatie van de soorten kleine zwaan, pijlstaart en krakeend de instandhoudingsdoelstelling voor het gebied aanmerkelijk overschrijdt. Alleen voor de slobeend ligt de omvang van de populatie onder de doelstelling van 50 vogels. Dit wordt echter niet veroorzaakt door een gebrek aan foerageergebied, aldus de passende beoordeling.
In de passende beoordeling staat verder dat de aanleg van de Reevedam geen gevolgen heeft voor het foerageergebied van de grote zilverreiger, een visetende soort, binnen het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren. Het gebied is voornamelijk van belang vanwege de aanwezigheid van slaapplaatsen van de soort. De grote zilverreiger overnacht onder meer op het eiland Reeve en op een klein eiland ten zuiden daarvan, de zogeheten Gelderse sluis. Als gevolg van de aanleg van de Reevedam gaat de slaapplaats Gelderse Sluis teniet. In het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren zijn minimaal tien andere slaapplaatsen van de grote zilverreiger bekend. In het seizoen 2012/2013 zijn in totaal 232 grote zilverreigers geteld, verdeeld over acht slaapplaatsen. De gunstige staat van instandhouding van de grote zilverreiger is niet in geding, aldus de passende beoordeling.
De Vereniging heeft de passende beoordeling in zoverre niet gemotiveerd bestreden. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad van Kampen en de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat de realisatie van de hoogwatergeul en de aanleg van de Reevedam geen afbreuk doen aan de instandhoudingsdoelstellingen van de niet-broedvogelsoorten kleine zwaan, grote zilverreiger, pijlstaart, slobeend en krakeend. Het betoog faalt.
32. De Vereniging betoogt dat de realisatie van de hoogwatergeul en de aanleg van de Reevedam leiden tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren, vanwege het verlies van leef- en broedgebied van de broedvogelsoorten roerdomp en grote karekiet. Volgens de Vereniging is in dit verband de aanleg van een nieuw rietmoeras in het plangebied van het plan Kampen ten onrechte aangemerkt als een mitigerende maatregel. Met de aanleg van het nieuwe rietmoeras wordt niet voorkomen dat het bestaande leef- en broedgebied verloren gaat, maar wordt beoogd dit verlies naderhand te compenseren. Het duurt drie tot vijf jaar voordat rietmoeras een functioneel stadium heeft bereikt, zodat het nieuwe rietmoeras niet geschikt is als leef- en broedgebied op het moment dat een aanvang wordt genomen met de realisatie van de hoogwatergeul en de aanleg van de Reevedam, aldus de Vereniging.
32.1. De staatssecretaris stelt dat het rietmoeras van belang is als leef- en broedgebied van de roerdomp en de grote karekiet. Voor het rietmoeras als zodanig geldt geen instandhoudingsdoelstelling. De realisatie van de hoogwatergeul en de aanleg van de Reevedam leiden tot een verlies van 4,1 ha rietmoeras. Een aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied vanwege een afname van het leef- en broedgebied van de roerdomp en de grote karekiet wordt voorkomen door de realisatie van een nieuw rietmoeras met een omvang van 8 ha, dat functioneel dient te zijn alvorens het bestaande rietmoeras wordt aangetast. In de Nbw-vergunning is vastgelegd dat het nieuwe rietmoeras tijdig functioneel dient te zijn, aldus de staatssecretaris.
32.2. Het staat vast dat als gevolg van de aanleg van de Reevedam 1,7 ha rietmoeras permanent verdwijnt. De ontsluiting van de hoogwatergeul op het Drontermeer leidt tot een permanent verlies van 2,4 ha. Het totale verlies van leefgebied van de roerdomp en de grote karekiet vanwege de aanleg van de Reevedam en de realisatie van de hoogwatergeul bedraagt derhalve 4,1 ha. In de passende beoordeling staat dat het met genoemde vogelsoorten niet goed gaat, gelet op de negatieve trend en de omstandigheid dat de instandhoudingsdoelstelling niet wordt gehaald. Bij de inrichting van het projectplangebied wordt hiermee rekening gehouden. Het plan Kampen voorziet in een gefaseerde ontwikkeling van ruim 42 ha nieuw rietmoeras, tussen het recreatiegebied bij de Roggebotsluis en de Hanzelijn. In de passende beoordeling staat dat het eerste deel van het nieuwe rietmoeras, met een omvang van 8 ha, gerealiseerd wordt aan het begin van 2014. Voordat een aanvang wordt genomen met de werkzaamheden die leiden tot een aantasting van het bestaande rietmoeras dient het vervangende rietmoeras functioneel te zijn. Dit heeft volgens de passende beoordeling tot gevolg dat de draagkracht van het Natura 2000-gebied voor genoemde broedvogelsoorten per saldo gelijk blijft of toeneemt.
32.3. De Afdeling zal het betoog van de Vereniging dat de aanleg van het nieuwe rietmoeras niet kan worden aangemerkt als een mitigerende maatregel beoordelen in het licht van het arrest van het Hof van Justitie van 15 mei 2014, C-521/12, Briels (www.curia.europa.eu), waarin het Hof van Justitie als volgt heeft overwogen (punt 27-29):
"27. Een overeenkomstig artikel 6, lid 3, van de habitatrichtlijn uitgevoerde beoordeling mag dus geen leemten vertonen en moet volledige, precieze en definitieve constateringen en conclusies bevatten die elke redelijke wetenschappelijke twijfel over de gevolgen van de geplande werkzaamheden voor het betrokken beschermde gebied kunnen wegnemen (zie in die zin arrest Sweetman e.a., EU:C:2013:220, punt 44 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
28. Bijgevolg verlangt het voorzorgsbeginsel van de bevoegde nationale instantie dat zij bij de toepassing van artikel 6, lid 3, van de habitatrichtlijn de gevolgen van het project voor het betrokken Natura 2000-gebied beoordeelt in het perspectief van de instandhoudingsdoelstellingen van dit gebied, rekening houdend met de in dit project vastgestelde beschermingsmaatregelen waarmee wordt beoogd de eventuele schadelijke gevolgen die rechtstreeks uit dit project voortvloeien, te voorkomen of te verminderen, teneinde ervoor te zorgen dat het betrokken project de natuurlijke kenmerken van dat gebied niet aantast.
29. De beschermingsmaatregelen die in een project worden opgenomen om de schadelijke gevolgen van dit project voor een Natura 2000-gebied te compenseren, kunnen daarentegen bij de door artikel 6, lid 3, opgelegde beoordeling van de gevolgen van dit project niet in aanmerking worden genomen."
32.4. Uit de passende beoordeling volgt dat de realisatie van de hoogwatergeul en de aanleg van de Reevedam, zonder het treffen van de beoogde mitigerende maatregel in de vorm van nieuw rietmoeras, leiden tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied vanwege de aantasting van het broed- en leefgebied van de roerdomp en de grote karekiet. De Afdeling is van oordeel dat de in het plan Kampen voorziene ontwikkeling van nieuw rietmoeras ten noorden van de Hanzelijn niet gericht is op het voorkomen of verminderen van de schadelijke gevolgen die rechtstreeks uit het project voortvloeien, reeds omdat de aantasting van het bestaande broed- en leefgebied plaatsvindt binnen het Natura 2000-gebied, terwijl de beoogde beschermingsmaatregel betrekking heeft op gronden buiten het Natura 2000-gebied. Gelet hierop kan het nieuwe rietmoeras, in het licht van voornoemd arrest van het Hof van Justitie van 15 mei 2014, niet worden aangemerkt als een mitigerende maatregel. Het betoog slaagt.
32.5. Gelet op het hiervoor gegeven oordeel behoeft de vraag of in de Nbw-vergunning van de staatssecretaris deugdelijk is vastgelegd dat het nieuwe rietmoeras, met een omvang van 8 ha, gereed en functioneel dient te zijn alvorens een aanvang wordt genomen met de werkzaamheden die zullen leiden tot een verlies van het bestaande leef- en broedgebied van de roerdomp en de grote karekiet, geen bespreking.
33. De Vereniging betoogt dat het plan Kampen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de meervleermuis, vanwege het verlies van foerageergebied. Een eventuele toename van het foerageergebied van de meervleermuis, vanwege de realisatie van de hoogwatergeul is ten onrechte aangemerkt als een mitigerende maatregel. Het betreft een vorm van compensatie, aldus de Vereniging.
33.1. In de passende beoordeling staat dat de aanleg van de Reevedam leidt tot een marginale aantasting van het foerageergebied van de meervleermuis. Het aangetaste areaal bedraagt 0,005% van de totale wateroppervlakte van de Veluwerandmeren. Dit heeft geen gevolgen voor de meervleermuis. De Vereniging heeft deze conclusie uit de passende beoordeling niet bestreden. In de passende beoordeling staat dat de hoogwatergeul, vanwege een toename van de wateroppervlakte en de begroeide oevers een bijdrage levert aan het foerageergebied van de meervleermuis. Naar het oordeel van de Afdeling is de toename van de omvang van het foerageergebied, wat daar verder ook van zij, niet van belang voor de verleende Nbw-vergunning, nu het plan Kampen niet leidt tot gevolgen voor de meervleermuis die gemitigeerd of gecompenseerd dienen te worden. Het betoog faalt.
34. De Vereniging betoogt dat de toename van de recreatievaart op het Vossemeer en het Drontermeer vanwege de uitbreiding van de jachthaven bij Roggebot met 125 ligplaatsen, leidt tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden Veluwerandmeren en Vossemeer en Ketelmeer. De toename van de recreatievaart leidt tot een beperking van de migratiemogelijkheden van vogelsoorten bij en in de nabijheid van de Roggebot. Het gaat om de broedvogelsoorten roerdomp en grote karekiet en de niet-broedvogelsoorten grote zilverreiger, kleine zwaan, pijlstaart, purperreiger en snor. In de Nbw-vergunning van het college van Flevoland is ten onrechte niet voorzien in een recreatievrije zone, met het oog op het tegengaan van de beperking van de migratiemogelijkheden. De Vereniging betoogt dat het vervangen van de bestaande brug over het Vossemeer leidt tot een verdere beperking van de migratiemogelijkheden van (broed)vogelsoorten, vanwege een toegenomen wachttijd voor schepen en motorvoertuigen. Dit kan worden voorkomen door ter plaatse een tunnel aan te leggen in plaats van een brug, aldus de Vereniging.
34.1. Volgens het college van Flevoland volgt uit de passende beoordeling dat de uitbreiding van de jachthaven bij de Roggebotsluis weliswaar leidt tot een toename van het aantal vaarbewegingen, maar dat vanwege de hoogwatergeul tevens een alternatieve vaarroute ontstaat tussen de IJssel en de Veluwerandmeren, waarbij het noordelijke deel van het Drontermeer en het Vossemeer worden omzeild. Het aantal passages door de Roggebotsluis neemt daarom per saldo niet toe. In de Nbw-vergunning van het college van Flevoland is vastgelegd dat in het Vossemeer en het Drontermeer monitoring wordt uitgevoerd naar de gevolgen van een toename van de diffuse recreatie van kleine vaartuigen. Wanneer uit monitoring blijkt dat de vogels ernstig worden verstoord, wordt een recreatievrije zone in het Vossemeer ingesteld, aldus het college van Flevoland.
Het college van Flevoland stelt verder dat de N307 in de huidige situatie via een klepbrug over de Roggebotsluis loopt. De brug heeft een doorvaarthoogte van 4,5 m. In het recreatieseizoen zorgt de geringe doorvaarthoogte voor veel stremming op de N307. De nieuwe brug heeft een doorvaarthoogte van 7 m. De meeste boten en schepen kunnen onder deze brug doorvaren. De nieuwe brug heeft bovendien een aanmerkelijk grotere doorvaartopening, hetgeen leidt tot een verdere afname van de wachttijden. Uit de passende beoordeling volgt dat de nieuwe brug geen ernstige gevolgen heeft voor de migratiemogelijkheden van (broed)vogelsoorten.
34.2. Het gebied Vossemeer en Ketelmeer is aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Dit gebied is onder meer aangewezen voor dezelfde vogelsoorten als het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren.
34.3. In het kader van de Nbw-vergunning is uitsluitend een beoordeling nodig van de effecten op soorten waarvoor een instandhoudingsdoelstelling is geformuleerd in het aanwijzingsbesluit. Voor de betrokken Natura 2000-gebieden zijn geen instandhoudingsdoelstellingen opgenomen voor de purperreiger en de snor. Gelet hierop kunnen de bezwaren ten aanzien van deze vogelsoorten niet aan de orde worden gesteld in het kader van de bestreden Nbw-vergunningen.
34.4. In de passende beoordeling staat dat de realisatie van de hoogwatergeul tot gevolg heeft dat een nieuwe route ontstaat tussen de Veluwerandmeren en de IJssel. De alternatieve route leidt tot een afname van het aantal vaarbewegingen door het noordelijke deel van het Drontermeer en het aantal passages door de Roggebotsluis. Op jaarbasis bedraagt de afname van het aantal passsages door de Roggebotsluis 4.000. Het plan Kampen voorziet in een uitbreiding van het aantal ligplaatsen voor pleziervaartuigen. Dit betreft de 125 extra ligplaatsen bij het recreatieterrein Roggebot alsook maximaal 1.100 ligplaatsen in en nabij het dorp Reeve. In de passende beoordeling worden de gevolgen van deze uitbreiding voor beschermde vogelsoorten in de betrokken Natura 2000-gebieden beschreven. Geconcludeerd wordt dat als gevolg van in totaal 1.225 extra ligplaatsen het aantal uitvarende boten - uitgaande van een bezettingspercentage van 100% en een uitvaarpercentage van 10% per dag - stijgt met 125 per dag. De Vereniging heeft de resultaten van de passende beoordeling in zoverre niet bestreden.
34.5. Gelet op hetgeen hiervoor in 12.7 en 12.8 is overwogen - en de als gevolg daarvan hierna uit te spreken vernietiging - kan de toetsing van de gevolgen van de uitbreiding van het aantal ligplaatsen voor beschermde vogelsoorten worden beperkt tot de effecten van de 125 extra ligplaatsen bij het recreatieterrein Roggebot. Uit de passende beoordeling volgt dat de uitbreiding van de jachthaven leidt tot een toename van ongeveer 13 uitvarende boten per dag. Deze toename staat naar het oordeel van de Afdeling niet in verhouding tot de afname van het aantal passages door de Roggebotsluis vanwege de realisatie van een alternatieve vaarroute tussen de Veluwerandmeren en de IJssel. Het college van Flevoland heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het plan Kampen in zoverre niet leidt tot een toename van het aantal passages door de Roggebotsluis.
34.6. In de passende beoordeling staat dat de brug bij Roggebot gesitueerd is buiten de begrenzing van de betrokken Natura 2000-gebieden De afstand van de brug tot de begrenzing van de gebieden bedraagt in beide gevallen ruim 100 m. De roerdomp en de grote karekiet broeden in de ruime omgeving van de Roggebotsluis, in de rietlanden langs de oevers van de randmeren. Uit geluidonderzoek blijkt dat de geluidintensiteit langs de N307 na de aanleg van de dubbele brug nauwelijks toeneemt ten opzichte van de bestaande situatie. Geconcludeerd wordt dat de nieuwe brug met zekerheid geen gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstellingen voor broedvogels. De Vereniging heeft de passende beoordeling op dit punt niet gemotiveerd bestreden.
34.7. In hetgeen de Vereniging heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college van Flevoland zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de uitbreiding van de jachthaven bij het recreatieterrein Roggebot en het gebruik van de nieuwe brug over de N307 niet leidt tot een ernstige verstoring van de broedvogelsoorten roerdomp en grote karekiet en de niet-broedvogelsoorten grote zilverreiger, kleine zwaan en pijlstaart. Het betoog faalt.
35. De Vereniging betoogt dat in de passende beoordeling ten onrechte geen rekening is gehouden met de gevolgen vanwege de verbreding van de N307 en de versterking van de Drontermeerdijk.
35.1. Aan de gronden van en nabij de bestaande provinciale weg N307 is in het plan Dronten de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" toegekend.
Ingevolge artikel 6, lid 6.1, onder a, van de planregels zijn de voor "Verkeer - Wegverkeer" aangewezen gronden bestemd voor (ontsluitings)wegen en de daarbij behorende kunstwerken.
Ingevolge lid 6.4, onder c, wordt tot een gebruik strijdig met deze bestemming in ieder geval gerekend het aanleggen van meer dan 2x1 rijstroken, exclusief in- en uitvoegstroken en parallelwegen.
35.2. Zoals blijkt uit artikel 6, lid 6.4, onder c, van de planregels, voorziet het plan Dronten niet in een uitbreiding van de capaciteit van de N307. Het betoog faalt.
De Vereniging heeft niet onderbouwd waarom zij een toename van het aantal verkeersbewegingen op de N307 verwacht, vanwege het plan Dronten. Zij heeft voorts niet toegelicht welke concrete gevolgen de verbreding van de Drontermeerdijk zal hebben voor beschermde soorten en/of habitats. In hetgeen de Vereniging heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de gevolgen van de N307 en de Drontermeerdijk onjuist zijn beoordeeld. Het betoog faalt.
36. De Vereniging betoogt dat de open verbinding tussen de Veluwerandmeren en de IJssel leidt tot een aantasting van de waterkwaliteit van de meren. Het onderzoek naar de gevolgen van de hoogwatergeul voor de waterkwaliteit is ondeugdelijk. In de Nbw-vergunning van de staatssecretaris is ten onrechte geen voorziening getroffen voor het geval de waterkwaliteit van de Veluwerandmeren aangetast dreigt te worden, aldus de Vereniging.
36.1. De staatssecretaris stelt dat in het kader van de passende beoordeling door Tauw onderzoek is verricht naar de gevolgen van de hoogwatergeul voor de waterkwaliteit van de Veluwerandmeren. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport "Effecten waterkwaliteit, planstudie IJsseldelta-Zuid" van 17 augustus 2012, dat als bijlage is gevoegd bij de passende beoordeling (hierna: rapport Waterkwaliteit). Geconcludeerd wordt dat de realisatie van de hoogwatergeul niet leidt tot een aantasting van de wezenlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren vanwege de gevolgen voor de waterkwaliteit. De bevindingen van het rapport zijn voorgelegd aan de Waterdienst van het ministerie van I en M. In een second opinion heeft deze dienst de conclusies uit het rapport Waterkwaliteit onderschreven. Voorts stelt de staatssecretaris dat in de Nbw-vergunning voorschriften zijn opgenomen ter borging van de waterkwaliteit.
De Vereniging heeft haar betoog dat de hoogwatergeul ernstige gevolgen heeft voor de waterkwaliteit van de Veluwerandmeren niet nader gemotiveerd. Zij heeft in het algemeen gesteld dat de verrichte onderzoeken ondeugdelijk zijn, zonder daarbij concreet in te gaan op de uitgebrachte onderzoeksrapporten, waaronder het rapport Waterkwaliteit. De Vereniging heeft geen concrete habitats of soorten genoemd waarvoor instandhoudingsdoelstellingen gelden en die mogelijk gevolgen zullen ondervinden van een verslechtering van de waterkwaliteit. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de realisatie van de hoogwatergeul niet zal leiden tot een aantasting van de wezenlijke waarden van het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren vanwege de gevolgen voor de waterkwaliteit. Het betoog faalt.
37. Hetgeen de Vereniging voor het overige heeft aangevoerd tegen de passende beoordeling, wat betreft de gevolgen voor de Natura 2000-gebieden Ketelmeer en Vossemeer en Veluwerandmeren, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de bestreden besluiten zijn genomen in strijd met het recht.
Gevolgen voor het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel
38. De Vereniging betoogt dat de ontwikkeling van het dorp Reeve leidt tot een toename van de stikstofdepositie op de voor stikstof gevoelige habitattypen "stroomdalgraslanden" en "glanshaver- en vossenstaarthooilanden" in het Natura 2000-gebied "Uiterwaarden IJssel", vanwege de toename van het autoverkeer. Uit de passende beoordeling volgt dat sprake is van een reeds overbelaste situatie, zodat een verdere toename van de stikstofdepositie afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van genoemde habitattypen. Ook is in de passende beoordeling ten onrechte geen rekening gehouden met de stikstofdepositie vanwege de tweede fase van het project, aldus de Vereniging.
38.1. Het college van Overijssel stelt dat de stikstofberekeningen uit de passende beoordeling zijn geactualiseerd met de notitie "Stikstofdepositieonderzoek planstudie IJsseldelta-Zuid" van het bureau Witteveen + Bos van 4 september 2013 (hierna: notitie Stikstofdepositie). Hieruit blijkt dat de toename van het aantal verkeersbewegingen vanwege het dorp Reeve niet leidt tot een overschrijding van de kritische depositiewaarde voor de habitattypen stroomdalgraslanden en glanshaver- en vossenstaarthooilanden in het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel.
38.2. Het gebied "Uiterwaarden IJssel" is aangewezen als zowel Vogel- als Habitatrichtlijngebied. De instandhoudingsdoelstelling voor dit gebied heeft onder meer betrekking op de voor verzuring gevoelige habitattypen stroomdalgraslanden (H6120) en glanshaver- en vossenstaarthooilanden (H6510A) en de broedvogelsoort
kwartelkoning (A122).
38.3. In de notitie Stikstofdepositie staat dat stroomdalgraslanden het meest voor verzuring gevoelige habitattype is binnen het gebied Uiterwaarden IJssel. De kritische depositiewaarde van stroomdalgraslanden bedraagt 1.286 mol/ha/jaar. Voor het habitattype glanshaver- en vossenstaarthooilanden bedraagt de kritische depositiewaarde 1.571 mol/ha/jaar. De achtergronddepositie binnen het relevante vierkante kilometer-vlak bedraagt 1.244 mol/ha/jaar. De bestaande achtergronddepositie ter plaatse ligt derhalve onder de kritische depositiewaarden van genoemde habitattypen. In de notitie Stikstofdepositie is berekend dat het plan Kampen, vanwege de groei van de omvang van de beroeps- en recreatievaart en het wegverkeer, leidt tot een toename van de stikstofdepositie met maximaal 7 mol/ha/jaar. Geconcludeerd wordt dat de hoogwatergeul en het dorp Reeve niet leiden tot een overschrijding van de kritische depositiewaarde voor de habitattypen stroomdalgraslanden en glanshaver- en vossenstaarthooilanden. De Vereniging heeft de notitie Stikstofdepositie niet inhoudelijk bestreden.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het college van Overijssel zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat toename van de stikstofuitstoot vanwege de ontwikkeling van het dorp Reeve geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de habitattypen stroomdalgraslanden en glanshaver- en vossenstaarthooilanden. Het betoog faalt.
39. De Vereniging betoogt dat in de passende beoordeling ten onrechte geen rekening is gehouden met de cumulatieve effecten van de drie Nbw-vergunningen en andere projecten of handelingen die negatieve gevolgen kunnen hebben op het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel. Zo is geen rekening gehouden met de cumulatieve gevolgen vanwege het projectplan "Zomerbedverlaging Beneden-IJssel". De zomerbedverlaging leidt tot een afname van de overstromingsfrequentie en tot een verminderde afzet van zand. Dit leidt tot verdroging. De gevolgen hiervan voor de broedvogelsoort kwartelkoning zijn niet inzichtelijk gemaakt, aldus de Vereniging.
39.1. Het projectplan als zodanig bestaat uit een groot aantal activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Vanwege de ligging van deze Natura 2000-gebieden in de provincies Overijssel en Flevoland en de omstandigheid dat ten aanzien van activiteiten die betrekking hebben de primaire waterkering en het gebruik van de hoogwatergeul de minister bevoegd gezag is, zijn voor de integrale uitvoering van het projectplan Nbw-vergunningen noodzakelijk van drie overheden. De omstandigheid dat voor het projectplan drie Nbw-vergunningen zijn verleend, laat onverlet dat in de passende boordeling de gevolgen van het projectplan voor beschermde soorten en habitats integraal zijn beoordeeld.
39.2. In hoofdstuk 9 van de passende beoordeling worden de cumulatieve effecten van het projectplan en andere relevante projecten beschreven en verantwoord. De cumulatieve effecten van het projectplan "Zomerbedverlaging Beneden-IJssel" voor beschermde soorten en habitattypen zijn betrokken bij de cumulatietoets. Het betoog van de Vereniging dat in de passende beoordeling in het algemeen geen rekening is gehouden met de cumulatieve gevolgen van het projectplan en andere projecten voor beschermde soorten en habitats is derhalve onjuist.
39.3. Volgens de passende beoordeling is De Onderdijkse Waard marginaal leefgebied voor de kwartelkoning, omdat dit hoofdzakelijk agrarische gronden betreft, die intensief gebruikt worden. Er is voldoende alternatief leef- en foerageergebied gebied beschikbaar, zoals de uiterwaarden Scherenwelle en Koppelerwaard. Uit hoofdstuk 9, tabel 9.8, van de passende beoordeling volgt verder dat het projectplan Zomerbedverlaging Beneden-IJssel geen gevolgen heeft voor de kwartelkoning. De Vereniging heeft de conclusies uit de passende beoordeling in zoverre niet gemotiveerd bestreden. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de staatssecretaris, de raad van Kampen en het college van Overijssel zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat het plan Kampen geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de kwartelkoning. Het betoog faalt.
40. Hetgeen de Vereniging voor het overige heeft aangevoerd tegen de passende beoordeling, wat betreft de gevolgen voor het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de bestreden besluiten zijn genomen in strijd met het recht.
Het Verdrag van Bern
41. De Vereniging betoogt dat het projectplan in strijd is met het Verdrag inzake het behoud van wilde dieren en planten en hun natuurlijke leefmilieu in Europa van 19 september 1979 (hierna: Verdrag van Bern). Zij voert hiertoe aan dat buiten het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel vogelsoorten en habitattypen voorkomen die geen bescherming genieten krachtens de Nbw 1998 en de Ffw. Het betreft volgens haar soorten weidevogels en bedreigde plantsoorten die deel uitmaken van "slootvegetaties" en "stroomdalvegetaties". Ook binnen het Natura 2000-gebied komen habitats voor die niet worden beschermd krachtens de Nbw 1998, zoals "stroomdalvegetaties". Dit betreft het gedeelte van het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel, dat slechts is aangewezen als Vogelrichtlijngebied. De weidevogels en genoemde habitats genieten bescherming krachtens het Verdrag van Bern, aldus de Vereniging.
41.1. Zowel Nederland als de Europese Unie zijn partij bij het Verdrag van Bern. Aan het Verdrag van Bern is door de Europese Unie uitvoering gegeven door middel van de Habitatrichtlijn
De Afdeling begrijpt het betoog van de Vereniging aldus dat niet is uitgesloten dat binnen het projectplangebied vogel- en plantensoorten voorkomen, die wel zijn opgenomen in de bijlagen van het Verdrag van Bern, maar die niet worden beschermd krachtens de Nbw 1998 en de Ffw. Wat betreft de gevolgen van het projectplan voor vogelsoorten overweegt de Afdeling dat, daargelaten de omstandigheid dat de Vereniging in het algemeen spreekt over "weidevogels" en dus geen concrete soorten heeft genoemd, blijkens artikel 4, eerste lid, onder b, van de Ffw alle van nature op het Europese grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie voorkomende soorten vogels bescherming genieten krachtens deze wet.
De Vereniging heeft voorts geen concrete plantensoorten genoemd, waarop het Verdrag van Bern van toepassing zou zijn.
In hetgeen de Vereniging heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het projectplan in zoverre in strijd is met het Verdrag van Bern, zoal in dit geval daaraan rechtstreekse werking toekomt. Het betoog faalt.
Het beroep van [appellant sub 7] en anderen voor het overige
42. [ appellant sub 7] en anderen zijn bewoners van zogeheten brugwachterswoningen aan de [locatie 3], [locatie 4], [locatie 5] en [locatie 6], direct ten westen van de Roggebotsluis. [appellant sub 7] en anderen betogen dat het plan Dronten een aanzet is tot een verstrekkende opwaardering van de infrastructuur in de directe nabijheid van hun woningen. Zij vrezen onder meer voor een toekomstige uitbreiding van de capaciteit van de N307, van 2x1 rijstrook naar 2x2 rijstroken. In het plan Dronten is de ruimtelijke reservering ten behoeve van deze uitbreiding reeds gemaakt, nu de omvang van het bestemmingsvlak "Verkeer - Wegverkeer" aanmerkelijk is vergroot ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan. Dit maakt volgens [appellant sub 7] en anderen duidelijk dat de beoogde uitbreiding van de infrastructuur gefaseerd wordt uitgevoerd, waarbij verweerders zich bedienen van een zogenoemde "salamitactiek. Dit heeft tot gevolg dat [appellant sub 7] en anderen de komende 30 jaar of langer geconfronteerd worden met een stapsgewijze aantasting van hun woon- en leefklimaat. Zo de gevolgen van de afzonderlijke besluiten al aanvaardbaar zijn, zullen de integrale gevolgen van het plan Dronten en de nog te nemen besluiten leiden tot een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat, aldus [appellant sub 7] en anderen.
42.1. De raad van Dronten stelt dat de Roggebotsluis wordt gesloopt en vervangen door een brug. Voor de ontsluiting van de nieuwe brug worden op- en afritten, parallelwegen en verbindingen met de N306 (of: Drontermeerdijk) gerealiseerd. De gewenste infrastructuur neemt meer ruimte in beslag ten opzichte van de bestaande situatie. De N307 wordt ter hoogte van de woningen van [appellant sub 7] en anderen mogelijk maximaal 35 m naar het zuiden verplaatst. Op een afstand van ongeveer 300 tot 350 m ten westen van de Roggebotsluis - en de woningen van [appellant sub 7] en anderen - worden de N306 en de N307 met elkaar verbonden, door middel van een turborotonde of een andere verkeerskundige maatregel. Met het oog daarop is in het plan Dronten voorzien in een wijzigingsbevoegdheid. Een uitbreiding van de capaciteit van de N307 is weliswaar onderwerp van studie, maar het plan Dronten voorziet daar niet in. De ontwikkelingen waarin het plan Dronten voorziet worden gerealiseerd binnen de planperiode. Zo wordt de nieuwe brug over de Roggebot in 2022 gebouwd. Vervolgens zal de bestaande sluis worden gesloopt. De raad van Dronten stelt verder dat ten tijde van het vaststellen van het plan nog geen keuze was gemaakt voor een concreet ontwerp voor de infrastructuur, in het bijzonder wat betreft de beoogde aansluiting tussen de Vossemeerdijk en de N306 met de N307. Gelet hierop is in het plan een zekere mate van flexibiliteit ingebouwd. Dit laat onverlet dat de beoogde toekomstige invulling van het plangebied op hoofdlijnen bekend is en is vastgelegd in het plan, aldus de raad van Dronten.
42.2. Aan de gronden van en nabij de bestaande provinciale weg N307 is in het plan Dronten de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" toegekend.
Ingevolge artikel 6, lid 6.1, onder a en onder h, van de planregels zijn de voor "Verkeer - Wegverkeer" aangewezen gronden bestemd voor:
a. (ontsluitings)wegen en de daarbij behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Ingevolge lid 6.2.2. onder b, geldt voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, ten hoogste 6 m bedraagt.
Ingevolge lid 6.4, onder c, wordt tot een gebruik strijdig met deze bestemming in ieder geval gerekend het aanleggen van meer dan 2x1 rijstroken, exclusief in- en uitvoegstroken en parallelwegen.
42.3. Wat betreft het betoog van [appellant sub 7] en anderen dat de ontwikkeling van de infrastructuur in de directe nabijheid van hun woningen, waartoe het plan Dronten een (eerste) aanzet geeft, 30 jaar of langer in beslag zal nemen en dat zij gedurende deze periode in onzekerheid zullen verkeren over de eindsituatie en overlast zullen ondervinden van de uitvoeringswerkzaamheden overweegt de Afdeling als volgt. In de procedure tegen het projectplan en de daarmee samenhangende uitvoeringsbesluiten, in het bijzonder het plan Dronten, zijn deze besluiten als zodanig, voor zover daartegen beroepsgronden zijn aangevoerd, object van toetsing. Dit betekent dat de concrete en minder concrete beleidsvoornemens van de betrokken overheden, waaraan geen uitvoering is gegeven door middel van het projectplan en de samenhangende uitvoeringsbesluiten, wat daar verder ook van zij, in het kader van deze procedure niet aan de orde kunnen komen. Het staat vast dat het plan Dronten niet voorziet in een uitbreiding van de capaciteit van de N307. Eventuele toekomstige besluiten die een uitbreiding of de verdere aanpassing van de infrastructuur mogelijk maken, zullen door belanghebbenden in de regel in rechte aangevochten kunnen worden, door daartegen bezwaar te maken en/of beroep in te stellen.
Wat betreft het betoog dat de raad van Dronten op een oneigenlijke wijze gebruik maakt van zijn publiekrechtelijke bevoegdheden door stapsgewijs, dat wil zeggen door het nemen van elkaar opvolgende besluiten, toe te werken naar een bepaalde eindtoestand, wat betreft de infrastructurele situatie in de nabijheid van de woningen van [appellant sub 7] en anderen, overweegt de Afdeling dat een dergelijke handelwijze op zichzelf niet ongeoorloofd is. [appellant sub 7] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat aan de vaststelling van het plan Dronten oneigenlijke motieven ten grondslag liggen. De infrastructurele ontwikkelingen waarin het plan Dronten voorziet hebben met name tot doel om de verkeersafwikkeling ter plaatse te optimaliseren. Het staat de raad verder vrij om bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de mogelijke toekomstige ontwikkeling van het plangebied, zo lang het bestemmingsplan op zichzelf niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd is met het recht. Het betoog faalt.
42.4. Voor zover [appellant sub 7] en anderen betogen dat zij ernstige overlast zullen ondervinden van de realisatie van de met het plan Dronten beoogde aanpassingen van de infrastructuur, overweegt de Afdeling dat dit bezwaar een uitvoeringsaspect betreft, hetgeen in de onderhavige procedure niet aan de orde kan komen.
43. [ appellant sub 7] en anderen betogen dat het plan Dronten leidt tot een ernstige aantasting van hun uitzicht. De bestaande relatief lage brug met laag wegdek over de Roggebot wordt vervangen door een aanmerkelijk hogere brug, aldus [appellant sub 7] en anderen.
43.1. In het plan Dronten is aan de gronden ter plaatse van de Roggebot de bestemming "Water" toegekend, met de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" en de aanduiding "waterstaat".
Ingevolge artikel 12, lid 12.1, van de planregels zijn de voor "Waterstaat - Waterkering" aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
a. waterkeringen;
b. aanleg en verbetering van waterkeringen;
c. het beheer en het onderhoud van de waterkeringen;
d. waterstaatkundige doeleinden;
[…];
met daarbij behorende:
g. wegen en paden en kwelsloten;
h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ingevolge lid 12.12.3, onder b, mag ter plaatse van de aanduiding "waterstaat" de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer dan 20 m bedragen.
43.2. De afstand tussen de woningen van [appellant sub 7] en anderen tot de gronden bij de Roggebot met de aanduiding "waterstaat" bedraagt ongeveer 60 m. Het plan Dronten maakt ter plaatse een brug mogelijk met een bouwhoogte van maximaal 20 m. Niet in geschil is dat de bouwhoogte van de nieuwe brug aanmerkelijk hoger is dan de bouwhoogte van de bestaande sluis en brug en dat in zoverre sprake kan zijn van een aantasting van het uitzicht van [appellant sub 7] en anderen. De Afdeling is evenwel van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze aantasting niet ernstig is, gelet op voornoemde afstand van 60 m en de omstandigheid dat een brug naar zijn aard niet leidt tot een groot verlies van uitzicht. Verder is van belang dat geen recht bestaat op een vrij ongestoord uitzicht. Het betoog faalt.
44. [ appellant sub 7] en anderen betogen dat het plan Dronten afbreuk doet aan de karakteristiek van de omgeving. De brugwachterswoningen aan de Vossemeerdijk vormen vanuit historisch oogpunt een waardevol ensemble met de Roggebotsluis. Het plan Dronten voorziet in de sloop en vervanging van de Roggebotsluis en doet derhalve afbreuk aan deze samenhang.
44.1. Op de gestelde karakteristieke samenhang tussen de woningen van [appellant sub 7] en anderen en de Roggebotsluis is geen bijzondere wettelijk beschermingsregime van toepassing. De enkele omstandigheid dat vanuit historisch oogpunt een relatie tussen de woningen van [appellant sub 7] en anderen en de Roggebotsluis bestaat, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad van Dronten zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de sloop van de Roggebotsluis niet leidt tot een ernstige aantasting van de omgevingskarakteristiek. Het betoog faalt.
45. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan Dronten op de waarde van de woningen van [appellant sub 7] en anderen betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad van Dronten bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Noodzaak tweede fase
46. [ appellant sub 7] en anderen betogen dat geen behoefte bestaat aan de nieuwe brug over de Roggebot en de voorziene infrastructurele aanpassingen. Met de tweede fase van het project IJsseldelta-Zuid wordt beoogd de afvoercapaciteit van de hoogwatergeul te verhogen. Hiervoor dient ook de Roggebotsluis te worden vervangen. Uit het oogpunt van de waterveiligheid zijn deze maatregelen echter niet noodzakelijk. De realisatie van de eerste fase van het project is volgens [appellant sub 7] en anderen reeds voldoende om aan de doelstellingen van de PKB te voldoen. De tweede fase van het project maakt geen deel uit van de PKB. Een eventuele noodzaak om de afvoercapaciteit van de hoogwatergeul te verhogen is pas na 2050 aan de orde, aldus [appellant sub 7] en anderen.
46.1. Volgens de raad van Dronten worden in het kader van de tweede fase van het project IJsseldelta-Zuid de Roggebotkering en de Roggebotsluis gesloopt en vervangen door een nieuwe 100 m lange brug. Hiermee wordt de maximale afvoercapaciteit ter plaatse verhoogd tot 730 m³/seconde. De nieuwe (klep)brug met 2x1 rijstrook en parallelweg zal een doorvaarthoogte van 7 m hebben. De meeste schepen kunnen onder deze brug doorvaren. Hiermee wordt volgens de raad van Dronten een bestaand congestieprobleem opgelost. De overige infrastructurele aanpassingen waarin het plan Dronten voorziet hebben tot doel de doorstroming van het verkeer op de N307 te optimaliseren. Zo wordt onder meer een turborotonde of een ongelijkvloerse kruising gerealiseerd op een afstand van 300 tot 350 m ten westen van de Roggebotsluis, aldus de raad van Dronten.
46.2. In de toelichting van het plan Dronten staat dat het project IJsseldelta-Zuid bestaat uit twee fasen. Voor fase 1 (operationeel tussen begin 2017 tot en met 2025) start de uitvoering in 2014. In 2017 is het Reevediep geschikt om te worden ingezet bij hoge rivierafvoeren. Gebruikmakend van het huidige Roggebotcomplex kan in fase 1 maximaal 220 m³/s worden afgevoerd. De afvoer van 220 m³/s door het Reevediep veroorzaakt een daling van de waterstand van 12 tot 13 cm bij Zwolle. Het Reevediep zal in fase 2 (operationeel vanaf 2025 tot en met 2065) ingezet kunnen worden voor de afvoer van maximaal circa 730 m³/s bij een uitzonderlijke hoogwaterstand op de IJssel. De verhoging van de afvoercapaciteit leidt tot een daling van de waterstand nabij Zwolle van minimaal 30 cm bij een maatgevende hoogwaterafvoer. De uitvoering van de tweede fase is gepland in de periode 2021 tot en met 2024. Het Reevediep staat na voltooiing van de tweede fase in open verbinding met het Vossemeer door verwijdering van de kering bij Roggebot.
46.3. In de toelichting staat verder dat het vanwege de huidige verkeersproblematiek tussen Dronten en Kampen noodzakelijk is dat de situatie rond de Hanzeweg, inclusief de verbinding over de Roggebotsluis, en de Flevoweg (N307) op korte termijn wordt aangepakt. Met het oog hierop faciliteert het plan Dronten een nieuwe oeververbinding met 2x1 rijstrook voor doorgaand verkeer.
46.4. Hetgeen [appellant sub 7] en anderen hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat behoefte bestaat aan de nieuwe brug over de Roggebot en de infrastructurele aanpassingen aan de N306 en de N307. De omstandigheid dat, vanuit het oogpunt van de waterveiligheid, geen acute noodzaak bestaat aan de vergroting van de afvoercapaciteiten en dat de tweede fase van het project geen deel uitmaakt van de PKB doet hier niet aan af. Niet in geschil is immers dat de maatregel noodzakelijk is om de waterveiligheid op lange termijn te garanderen. Het betoog faalt.
Financiële uitvoerbaarheid
47. [ appellant sub 7] en anderen betogen dat het plan Dronten, wat betreft de ontwikkelingen die deel uitmaken van de tweede fase van het project IJsseldelta-Zuid, financieel niet uitvoerbaar zijn. Dit betreft onder meer de vervanging van de brug over de Roggebotsluis en de infrastructurele aanpassingen aan de N306 en de N307. Voor deze ontwikkelingen is geen budget beschikbaar. Voor zover bepaalde bedragen zijn gereserveerd voor de financiering van de tweede fase, is het daadwerkelijk beschikbaar komen hiervan afhankelijk van nadere besluitvorming. [appellant sub 7] en anderen verwijzen naar een groot aantal door of namens de betrokken overheden opgestelde documenten, waaruit volgens hen volgt dat de financiële dekking voor de tweede fase van het project IJsseldelta-Zuid geenszins vaststaat. Ook uit de uitlatingen van een aantal betrokken bestuurders kan worden geconcludeerd dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan Dronten in zoverre niet is verzekerd, aldus [appellant sub 7] en anderen.
47.1. De raad van Dronten stelt dat voor de realisatie van de tweede fase van het project IJsseldelta-Zuid een bedrag van € 121 miljoen is gereserveerd in de Rijksbegroting 2014. De minister heeft dit bevestigd bij brief van 14 april 2014. Uit dit budget wordt onder meer de nieuwe brug over de Roggebotsluis gefinancierd. Voor de infrastructurele aanpassingen is door de provincie Flevoland in het "Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport" (hierna: MIRT) in totaal € 12,5 miljoen gereserveerd, aldus de raad van Dronten.
47.2. In de toelichting van het plan Dronten staat dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu bij brief van 5 oktober 2009 heeft toegezegd dat in de periode 2012-2023 een bedrag van € 117 miljoen (prijspeil 2009) beschikbaar wordt gesteld voor de aanleg van kunstwerken, zodat de hoogwatergeul vanaf 2023 ook bij een hoge rivierafvoer kan functioneren. In februari 2010 is een bestuursovereenkomst gesloten tussen de betrokken overheden, waarin onder meer de gereserveerde bedragen voor fase 1 en 2 zijn vastgelegd. De uitvoerbaarheid van fase 2 is hiermee geborgd. Door de provincies Flevoland en Overijssel wordt naar aanleiding van de verkenningsstudie het budget verstrekt om de noodzakelijke doorstroommaatregelen op de N307 in 2018 uit te kunnen voeren. De definitieve besluitvorming hieromtrent vindt naar verwachting plaats in februari 2014, aldus de toelichting van het plan Dronten.
In de brief van de minister van 14 april 2014 staat dat het kabinet in september 2009 heeft besloten bij te dragen aan de gecombineerde uitvoering van de zomerbedverlaging en de hoogwatergeul bij Kampen in het kader van de gebiedsontwikkeling IJsseldelta-Zuid. In de bestuursovereenkomst van 15 februari 2010 is de samenwerking tussen het Rijk en de regio vastgelegd. In de brief staat dat ten behoeve van de realisatie van de tweede fase van het project IJsseldelta-Zuid in de rijksbegroting na 2020 (begroting Deltafonds 2014) een bedrag van € 121 miljoen is gereserveerd.
Uit tabel 4 van het MIRT volgt dat voor het project "Roggebotsluis/Hanzeweg" een totaalbedrag van 12,5 miljoen is gereserveerd, voor 2017 en 2018.
In hetgeen [appellant sub 7] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat bij voorbaat getwijfeld dient te worden aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan Dronten, wat betreft de ontwikkelingen die deel uitmaken van de tweede fase van het project IJsseldelta-Zuid. De raad van Dronten heeft zich in zoverre in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan Dronten financieel uitvoerbaar is. De omstandigheid dat voor het beschikbaar komen van de gereserveerde en/of toegezegde bedragen nadere besluitvorming is vereist doet niet af aan dit oordeel, omdat uit artikel 3.1 van de Wro noch enige andere rechtsregel volgt dat ten tijde van het vaststellen van het plan volstrekte zekerheid dient te bestaat over de financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. Het betoog faalt.
47.3. Het betoog van de raad van Dronten dat de beroepsgrond dat de tweede fase van het project IJsseldelta-Zuid financieel niet-uitvoerbaar is, niet kan leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit vanwege het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb behoeft, gelet op het gegeven inhoudelijke oordeel, geen bespreking.
Gevolgen infrastructurele aanpassingen voor de geluidbelasting
48. [ appellant sub 7] en anderen betogen dat het plan Dronten in strijd is met de Wgh. De aan het plan ten grondslag gelegde akoestische onderzoeken zijn ondeugdelijk. De toename van de geluidbelasting vanwege de reconstructie van de N307 is veel hoger dan berekend. De akoestische onderzoeken houden geen rekening met een meer noordelijk tracé van de N307, terwijl het plan Dronten dit wel mogelijk maakt. [appellant sub 7] en anderen voeren verder aan dat voor het berekenen van de gevolgen voor de geluidbelasting de bestaande situatie vóór de aanvang van de reconstructie dient te worden vergeleken met de situatie die zal ontstaan 10 jaar na voltooiing van de reconstructie. In de akoestische onderzoeken is rekening gehouden met de verkeersontwikkeling tot 2033. Dit had minimaal 2033 dienen te zijn. Ook is ten onrechte een maximumsnelheid van 80 km/u op de N307 als uitgangspunt genomen, zijn de gehanteerde hellingspercentages vanaf de brug onjuist en is ten onrechte een aftrek van 10% gehanteerd bij het omzetten van het aantal verkeersbewegingen op een weekdag naar het weekgemiddelde. Volgens [appellant sub 7] en anderen is ten onrechte geen rekening gehouden met de cumulatie van verkeersgeluid vanwege de Vossemeerdijk en de N307.
48.1. De raad van Dronten stelt dat uit de twee akoestische onderzoeken, die verricht zijn vóór de vaststelling van het plan Dronten, blijkt dat de beoogde aanpassingen aan de N307 leiden tot een maximale toename van de geluidbelasting op de gevels van de woningen aan de Vossemeerdijk van 3 dB. Naar aanleiding van het beroep van [appellant sub 7] en anderen is een nieuw akoestisch onderzoek verricht. Bij dat onderzoek is onder meer als uitgangspunt genomen de verkeerssituatie in 2033 en een maximumsnelheid op de N307 van 100 km/h. Het hellingspercentage naar de nieuwe brug is verhoogd van 3% naar 5%. Ook zijn extra waarneempunten toegevoegd op de gevels van de woningen van [appellant sub 7] en anderen. Volgens de raad van Dronten dient de akoestische situatie die ten grondslag is gelegd aan het meest recente akoestische onderzoek en die op hoofdlijnen tegemoet komt aan de bezwaren van [appellant sub 7] en anderen, te worden aangemerkt als een worst case situatie. Uit het onderzoek is gebleken dat in dat geval de maximale toename van de geluidbelasting op de gevels van de woningen aan de Vossemeerdijk 7 dB bedraagt. Dit is weliswaar meer dan in eerste instantie is berekend, maar dat laat onverlet dat door het treffen van geluidreducerende maatregelen en/of het vaststellen van hogere grenswaarden kan worden voldaan aan de op grond van de Wgh geldende geluidnormen, aldus de raad van Dronten.
48.2. Ingevolge artikel 1 van de Wgh wordt onder reconstructie van een weg verstaan: een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg ten gevolge waarvan uit akoestisch onderzoek als bedoeld in artikel 77, eerste lid, onder a, en artikel 77, derde lid, blijkt dat de berekende geluidbelasting vanwege de weg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen ten opzichte van de geluidbelasting die op grond van artikel 100 dan wel het bepaalde krachtens artikel 100b, aanhef en onder a, als de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting geldt met 2 dB of meer wordt verhoogd.
Ingevolge artikel 76, eerste lid, worden ter zake van de geluidbelasting bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, van de gevel van woningen, van andere geluidgevoelige gebouwen en van geluidgevoelige terreinen binnen die zone de waarden in acht genomen, die ingevolge artikel 82 en 100 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.
Ingevolge artikel 100, eerste lid, van de Wgh is, behoudens het tweede en derde lid, de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege een te reconstrueren weg, van de gevel van woningen binnen de zone 48 dB.
Ingevolge het tweede lid geldt ingeval eerder een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting, vanwege de te reconstrueren weg, van de gevel van woningen binnen de zone is vastgesteld dan 48 dB, en de heersende waarde hoger is dan 48 dB, de laagste van de volgende twee waarden als de ten hoogste toelaatbare:
a. de heersende waarde;
b. de eerder vastgestelde waarde.
Ingevolge artikel 110f, eerste lid, dient degene, die bij of krachtens deze wet verplicht is tot het verrichten van een akoestisch onderzoek, ter plaatse van een woning waarop Afdeling 2, 2a, 3 of 4 van hoofdstuk VI van toepassing is en die in twee of meer aanwezige geluidzones als bedoeld in artikel 74 van deze wet is gelegen, tevens onderzoek te doen naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidbronnen. Aangegeven dient te worden op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij de te treffen maatregelen.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, is het eerste lid uitsluitend van toepassing indien voor een woning een hogere waarde zal worden vastgesteld.
48.3. Uit artikel 100 van de Wgh volgt dat een reconstructiesituatie in beginsel niet mag leiden tot een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Dit geldt ook indien de heersende geluidwaarde onder de voorkeursgrenswaarde ligt. In dat geval is een toename van de geluidbelasting tot 48 dB toegelaten. In gevallen waarin voor geluidgevoelige objecten eerder een hogere grenswaarde is vastgesteld en de heersende geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ligt, geldt als de hoogst toelaatbare waarde de eerder vastgestelde hogere waarde, of de heersende waarde indien deze lager is.
In geval een reconstructie tot gevolg heeft dat de op grond van artikel 100 van de Wgh geldende geluidwaarde wordt overschreden, kan door het treffen van geluidreducerende maatregelen alsnog strijd met voornoemd artikel worden voorkomen. Ook kan strijd met de Wgh worden voorkomen door het vaststellen van hogere geluidwaarden voor de betrokken geluidgevoelige objecten, met dien verstande dat deze bevoegdheid wettelijk is genormeerd. Een gecombineerde toepassing van het treffen van geluidreducerende maatregelen en het vaststellen van hogere grenswaarden is mogelijk.
Op grond van artikel 110f, derde lid, van de Wgh, is een onderzoek naar de gecumuleerde geluidbelasting alleen noodzakelijk in geval een hogere geluidwaarde wordt vastgesteld, hetgeen voor de woningen van [appellant sub 7] en anderen niet is gebeurd. Dit laat onverlet dat onder omstandigheden uit een oogpunt van zorgvuldigheid een onderzoek naar de cumulatie van geluid aangewezen kan zijn.
48.4. De gevolgen van de in het plan Dronten voorziene aanpassingen van de infrastructuur voor de geluidbelasting op de gevels van de woningen aan de Vossemeerdijk zijn onderzocht. De resultaten van het onderzoek zijn vastgelegd in de rapporten "Akoestisch onderzoek ontwerp bestemmingsplan IJsseldelta-Zuid" van 18 februari 2013 (hierna: akoestisch rapport van 18 februari 2013) en "Geluideffecten naar aanleiding van gewijzigde uitgangspunten bestemmingsplan IJsseldelta-Zuid" van 7 oktober 2013 (hierna: akoestisch rapport van 7 oktober 2013). In beide rapporten is als eindsituatie het jaar 2030 gehanteerd.
In het akoestisch rapport van 18 februari 2013 is berekend dat, indien geen geluidreducerende maatregelen worden getroffen, de beoogde infrastructurele aanpassingen aan de N307 leiden tot een toename van de geluidbelasting van 2 dB of meer op de gevels van de woningen aan de Vossemeerdijk en dat in zoverre sprake is van reconstructie in de zin van de Wgh. De hoogste toename van de geluidbelasting doet zich in dit verband voor op de gevel van de woning [locatie 4] en bedraagt 3 dB. De provincie is wegbeheerder en haar voornemen is de geluidbelasting te reduceren tot de heersende waarde, door het toepassen van geluidreducerend asfalt. Mocht dit onvoldoende zijn, dan kunnen aanvullende maatregelen worden getroffen in de vorm van geluidschermen of geluidwallen, aldus het akoestisch rapport van 18 februari 2013.
In het akoestisch rapport van 7 oktober 2013 staat dat naar aanleiding van de ingebrachte zienswijzen een aantal uitgangspunten is gewijzigd. Zo is het verkeersmodel verfijnd. Daarnaast zijn er nieuwe inzichten ten aanzien van de wegligging nabij de Roggebotsluis. Voor de N307 ter hoogte van de Roggebotsluis is uitgegaan van 2x1 rijstrook en een maximumsnelheid van 80 km/h. Tevens zijn de laatste ontwerpen van de parallelwegen langs de N307 opgenomen en is de rotonde N306/N307 meer naar het westen verlegd, zodat de hogere brug over de Roggebot kan worden ingepast. Omdat de exacte ligging van de N307 nog niet bekend is, is onderzoek verricht naar twee scenario’s. In het eerste scenario - de noordelijke wegligging - wijzigt het tracé niet of nauwelijks ten opzichte van de bestaande situatie. In het tweede scenario verschuift het tracé naar het zuiden. Een verschuiving naar het zuiden betekent dat het tracé op grotere afstand van de woningen van [appellant sub 7] en anderen komt te liggen. In het akoestisch rapport van 7 oktober 2013 wordt geconcludeerd dat bij een noordelijk tracé de geluidbelasting op de gevels van de woningen van [appellant sub 7] en anderen toeneemt met 2 dB of meer en dat derhalve sprake is van een reconstructiesituatie als bedoeld in de Wgh. Bij een zuidelijke wegligging bedraagt de toename van de geluidbelasting op de gevels van [appellant sub 7] en anderen minder dan 2 dB. Geconcludeerd wordt dat geluidreducerende maatregelen noodzakelijk zijn. Door het toepassen van geluidreducerend asfalt kan de geluidbelasting worden gereduceerd met maximaal 6 dB. Voor de woningen aan de Vossemeerdijk kan worden volstaan met een asfaltverharding die de geluidbelasting reduceert met 3 dB, aldus het akoestisch rapport van 7 oktober 2013.
48.5. Naar aanleiding van het beroepschrift - en derhalve na vaststelling van het bestreden besluit - heeft de raad van Dronten aanvullend akoestisch onderzoek laten verrichten naar de gevolgen van het plan Dronten voor de geluidbelasting op de gevels van de woningen aan de Vossemeerdijk. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport "Aanvullende akoestische analyse woningen Vossemeerdijk" van 3 juni 2014 (hierna: akoestisch rapport van 3 juni 2014). Ten opzichte van de eerder verrichte akoestische onderzoeken zijn de uitgangspunten gewijzigd. De verkeersgegevens die ten grondslag liggen aan het rapport van 3 juni 2014 zijn verantwoord in de memo "Intensiteitensets N306/N307/Vossemeerdijk voor 2022, 2023 en 2033" van 15 mei 2014 (hierna: memo Verkeercijfers).
In het verkeersmodel is 2033 als eindjaar gehanteerd. De maximumsnelheid op de N307 is verhoogd van de wettelijk toegelaten 80 km/uur naar 100 km/uur. Ook is rekening gehouden met een hellingpercentage van en naar de nieuwe brug van 5. Ter plaatse van de woningen aan de Vossemeerdijk zijn extra waarneempunten toegevoegd. Ook zijn de gevolgen van de cumulatie van geluidbelasting vanwege de Vossemeerdijk en de N307 inzichtelijk gemaakt.
In de memo Verkeerscijfers wordt de gehanteerde methodiek voor het omrekenen van het aantal voertuigbewegingen van werkdag naar weekdag nader toegelicht. De gebruikte omrekenfactoren verschillen per wegvak en liggen tussen 0,9 en 0,96. Aan de gehanteerde omrekenfactoren ligt de gedachte ten grondslag dat het aantal voertuigbewegingen op een weekdag iets lager is dan op een werkdag.
48.6. In het akoestisch rapport van 3 juni 2014 is berekend dat de aanpassingen aan de N307 leiden tot een toename van de geluidbelasting op de gevels van de woningen van [appellant sub 7] en anderen van 5 dB of meer, ten opzichte van de bestaande situatie. De hoogste toename doet zich voor op de gevel van de woning aan de [locatie 4] en bedraagt 7 dB. Met alleen geluidreducerend asfalt kan de toename van de geluidbelasting niet worden voorkomen. Met behulp van een geluidscherm aan de noordzijde van de N307 kan de geluidbelasting worden gereduceerd tot de grenswaarde. Het vaststellen van hogere grenswaarden is in dat geval niet noodzakelijk. In combinatie met geluidreducerend asfalt kan worden volstaan met een scherm met een hoogte van 1 m. Een laag scherm is in de voorliggende situatie relatief effectief, vanwege de verhoogde ligging van de N307. De omvang van de maatregelen is afhankelijk van het uiteindelijke ontwerp van de brug, dat in een later stadium nader uitgewerkt wordt. Ter bescherming van omwonenden is in dat stadium een aanvullend akoestisch onderzoek noodzakelijk waarbij nader onderzoek gedaan dient te worden naar geluidreducerende maatregelen, aldus het akoestisch rapport van 3 juni 2014.
In het akoestisch rapport van 3 juni 2014 wordt verder geconcludeerd dat de geluidbelasting vanwege de aanpassingen van de Vossemeerdijk maximaal 2 dB bedraagt. Deze toename kan ongedaan worden gemaakt door het toepassen van geluidreducerend asfalt.
48.7. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat uit het akoestisch rapport van 3 juni 2014 volgt dat het plan Dronten leidt tot een aanmerkelijk grotere toename van de geluidbelasting op de gevels van de woningen van [appellant sub 7] en anderen dan berekend in de akoestische rapporten van 18 februari en 7 oktober 2013. De conclusie dat volstaan kan worden met geluidreducerend asfalt om te voorkomen dat de geluidbelasting op de gevels van de woningen van [appellant sub 7] en anderen toeneemt, en dat het treffen van verdere geluidreducerende maatregelen niet noodzakelijk is, wordt in het rapport van 3 juni 2014 weersproken. Nu in de akoestische onderzoeken die ten grondslag zijn gelegd aan het plan Dronten de gevolgen van de infrastructurele aanpassingen aan de N307 voor de geluidbelasting op de gevels van de woningen van [appellant sub 7] en anderen zijn onderschat, is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit in zoverre onzorgvuldig is voorbereid. Het betoog slaagt.
48.8. Met het oog op finale geschilbeslechting ziet de Afdeling aanleiding de bezwaren van [appellant sub 7] en anderen tegen het akoestisch rapport van 3 juni 2014 te bespreken, nu de raad dat onderzoek na vernietiging van het bestreden plandeel alsnog aan het plan Dronten ten grondslag zou kunnen leggen.
48.9. [appellant sub 7] en anderen betogen dat ook aan het akoestisch rapport van 3 juni 2014 onjuiste uitgangspunten ten grondslag zijn gelegd, zodat ook dat rapport een te optimistisch beeld geeft van de gevolgen van het plan Dronten voor de geluidbelasting. Zij betogen dat de verkeersprognose ten onrechte uitgaat van het jaar 2022 als beginpunt van de reconstructie, nu met de (eerste) werkzaamheden reeds in of omstreeks 2017 een aanvang wordt gemaakt. Ook is ten onrechte geen rekening gehouden met de feitelijke verkeerssnelheid op de Vossemeerdijk en is niet duidelijk of in het gehanteerde verkeersmodel rekening is gehouden met op- en afritten ten behoeve van de N307.
48.10. In het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 staat dat in de gevallen waarin zich geen bijzondere omstandigheden voordoen als het maatgevende jaar kan worden aangehouden het tiende jaar na openstelling of reconstructie van de weg. Dit geldt niet bij de bepaling van de heersende waarde als bedoeld in artikel 100, tweede lid, onder a, van de Wgh. In dat geval wordt uitgegaan van de (jaargemiddelde) verkeersintensiteiten op het tijdstip waarop een aanvang wordt gemaakt met de reconstructie, aldus het
Het voorgaande betekent dat bij de berekening van de gevolgen van de infrastructurele aanpassingen - en de beantwoording van de vraag of sprake is van een reconstructie in de zin van de Wgh - een vergelijking gemaakt dient te worden tussen de heersende geluidbelasting op het tijdstip voordat een aanvang wordt genomen met de wijziging(en) op of aan een aanwezige weg en de geluidbelasting in het tiende jaar na afronding van de wijziging(en).
Volgens de toelichting van het plan Dronten wordt de brug over de Roggebot vervangen in 2021. De Afdeling acht het aannemelijk dat met andere wijzigingen aan de N307 nog vóór 2021 een aanvang wordt genomen. De Afdeling is daarom van oordeel dat het akoestisch rapport van 3 juni 2014 wat betreft het referentiejaar voor de heersende geluidbelasting op de gevels van de woningen van [appellant sub 7] en anderen ten onrechte is uitgegaan van het jaar 2022.
Uit de memo Verkeerscijfers volgt dat voor het berekenen van de verkeersintensiteit in 2022 de telling van 2012 als grondslag is genomen. Vervolgens is uitgegaan van een lage groei van het aantal verkeersbewegingen van 0,5% per jaar tot en met 2022. Naar het oordeel van de Afdeling volgt hieruit dat de gevolgen van de omstandigheid dat in het akoestisch onderzoek een onjuist referentiejaar is gehanteerd (2022 in plaats van 2017 of 2018) gering zijn. Ervan uitgaande dat de raad voor het berekenen van de heersende waarde de verkeersintensiteit in het jaar 2017 als uitgangspunt had dienen te nemen, bedraagt de overschatting van de verkeersintensiteit vanwege de omstandigheid dat 2022 ten onrechte als referentiejaar is gehanteerd, niet meer dan 3%. Een dermate geringe overschatting van de referentiesituatie is onvoldoende voor het oordeel dat de conclusies uit het akoestisch rapport van 3 juni 2014 niet deugdelijk zijn.
48.11. Ingevolge het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 wordt onder verkeerssnelheid verstaan de voor het betreffende wegvak representatief te achten gemiddelde snelheid per categorie motorvoertuigen. De gestelde omstandigheid dat op een gedeelte van de Vossemeerdijk harder wordt gereden dan wettelijk is toegelaten, is geen reden om uit te gaan van die hogere snelheid. In het akoestisch rapport van 3 juni 2014 is terecht als uitgangspunt genomen de wettelijk toegelaten snelheid van 50 km/uur voor het deel van de Vossemeerdijk ter hoogte van de woningen van [appellant sub 7] en anderen.
48.12. In het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 staat dat in het verkeersmodel bij knooppunten zoals klaverbladen en bij op- en afritten extra bronregisterlijnen gemodelleerd dienen te worden voor de weggedeelten die fysiek gescheiden zijn van de hoofdrijbanen. Uit het akoestisch rapport van 3 juni 2014 volgt dat beoogd wordt via de turborotonde - of een andere verkeerskundige maatregel - een verbinding tot stand te brengen tussen de Vossemeerdijk en de N307. Uit figuur 2.2 bij het akoestisch rapport van 3 juni 2014 volgt dat de Vossemeerdijk ter hoogte van de woningen van [appellant sub 7] en anderen afbuigt naar het westen en vervolgens parallel loopt aan de N307 tot de aansluiting op de turborotonde. De Vossemeerdijk is geprojecteerd op de noordelijke grens van het vlak met de bestemming "Verkeer - Wegverkeer". Het staat vast dat in het verkeersmodel rekening is gehouden met de geluidbelasting vanwege de Vossemeerdijk. [appellant sub 7] en anderen hebben niet geconcretiseerd met welke op- en afritten in de nabijheid van hun woningen geen rekening zou zijn gehouden in het verkeersmodel. Het betoog dat in het akoestisch onderzoek ten onrechte geen rekening is gehouden met mogelijke op- en afritten treft geen doel.
48.13. Hetgeen [appellant sub 7] en anderen voor het overige hebben aangevoerd tegen het akoestisch rapport van 3 juni 2014 geeft geen aanleiding voor het oordeel dat dit rapport zodanige gebreken of leemten in kennis bevat, dat de raad van Dronten niet van deze resultaten uit mag gaan.
48.14. Hiervoor is overwogen dat in het akoestisch rapport van
3 juni 2014 wordt geconcludeerd dat door plaatsing van een geluidscherm langs de N307 voorkomen wordt dat de geluidbelasting op de gevels van de woningen aan de Vossemeerdijk toeneemt. Gelet op artikel 6, lid 6.1, onder a, van de planregels, gelezen in samenhang met lid 6.1, onder h, en lid 6.2.2, onder b, zijn op gronden met de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" geluidschermen tot een hoogte van 6 m toegelaten. Ook is de fysieke ruimte daarvoor ter plaatse aanwezig. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad van Dronten zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat door middel van het treffen van geluidreducerende maatregelen voorkomen kan worden dat de infrastructurele aanpassingen aan de N307 en de Vossemeerdijk leiden tot een overschrijding van de krachtens de Wgh geldende geluidwaarden op de gevels van de woningen van [appellant sub 7] en anderen. De hierop betrekking hebbende bezwaren van [appellant sub 7] en anderen falen derhalve.
49. [ appellant sub 7] en anderen betogen dat ten onrechte geen onderzoek is verricht naar de gevolgen van de wijziging van de Drontermeerdijk voor de geluidbelasting op de gevels van hun woningen.
49.1. In het akoestisch rapport van 7 oktober 2013 staat dat geen onderzoek is verricht naar de gevolgen van de nieuwe aansluiting van de Drontermeerdijk op de N307 voor de geluidbelasting. Het plan Dronten voorziet - na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid - in een verplaatsing van de Drontermeerdijk. In de nieuwe situatie zijn binnen de geluidzone van de Drontermeerdijk geen geluidgevoelige objecten gesitueerd, aldus het akoestisch rapport van 7 oktober 2013.
49.2. Ingevolge artikel 1 van de Wgh wordt in deze wet onder "buitenstedelijk gebied" verstaan: gebied buiten de bebouwde kom alsmede, voor de toepassing van de hoofdstukken VI en VII voor zover het betreft een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs die autoweg of autosnelweg;
Ingevolge artikel 74, eerste lid, onder b, heeft een weg een zone die zich uitstrekt vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg:
[…];
b. in buitenstedelijk gebied:
1°. voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken of een of twee sporen: 250 meter;
[…].
Ingevolge artikel 75, derde lid, loopt aan de uiteinden van een weg de zone door over een afstand gelijk aan de breedte van de zone ter hoogte van het einde van de weg. De zone loopt door langs een lijn die is gelegen in het verlengde van de wegas. Zij behoudt de breedte die zij had ter hoogte van het einde van de weg.
49.3. Aan het tracé van de bestaande Drontermeerdijk is de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" toegekend. Aan het - onbebouwde - gebied direct ten westen van het feitelijk aanwezige tracé is in het plan eveneens de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" toegekend. De breedte van dit deel van het bestemmingsvlak, dat vanaf de bestaande rotonde bij de Roggebotsluis richting het zuiden globaal bezien het tracé van de Drontermeerdijk volgt, bedraagt ongeveer 45 m. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het plan een verplaatsing van de Drontermeerdijk richting het westen mogelijk maakt. De raad van Dronten heeft geen onderzoek verricht naar de akoestische gevolgen van een meer westelijke tracé van de Drontermeerdijk, omdat volgens hem na de beoogde verplaatsing van de Drontermeerdijk ten behoeve van de aansluiting van deze weg op de N307, de woningen aan de Vossemeerdijk niet binnen de geluidzone van de Drontermeerdijk komen te liggen. De Afdeling overweegt dat de afstand tussen de woningen van [appellant sub 7] en anderen en het plandeel met de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" direct ten westen van het bestaande tracé van de Drontermeerdijk minder dan 250 m bedraagt. Een verplaatsing van het tracé van de Drontermeerdijk binnen dit gebied heeft, gelet op artikel 74, onder b, onder 1° en artikel 75, derde lid van de Wgh, tot gevolg dat de woningen van [appellant sub 7] en anderen binnen de geluidzone van de (verplaatste) Drontermeerdijk komen te liggen, hetgeen de raad van Dronten niet heeft beoogd.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, wat betreft het plandeel met de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" voor de gronden ten westen van het bestaande tracé van de Drontermeerdijk, voor dat deel van deze gronden dat gelegen is binnen een afstand van 250 m tot de woningen van [appellant sub 7] en anderen. Het betoog slaagt in zoverre.
50. Wat betreft het betoog van [appellant sub 7] en anderen dat de gevolgen van de reconstructie van de N307 voor het asielzoekerscentrum ten noorden van de N307 niet deugdelijk zijn onderzocht, overweegt de Afdeling als volgt. De norm van artikel 76 van de Wgh strekt tot bescherming van de belangen van bewoners en/of gebruikers van een geluidgevoelig object. [appellant sub 7] en anderen komen in deze procedure op tegen de gevolgen van de reconstructie van de N307 voor het akoestisch klimaat ter plaatse van hun woningen. Gelet op het relativiteitsvereiste van artikel 8:89a van de Awb kunnen zij niet met vrucht een beroep doen op de overschrijding van de hoogst toelaatbare geluidwaarde ter plaatse van het asielzoekerscentrum, dat gesitueerd is op een afstand van ongeveer 500 m ten westen van de woningen aan de Vossemeerdijk. Gelet hierop ziet de Afdeling af van een inhoudelijke bespreking van dit betoog.
Wijzigingsbevoegdheid aansluiting Vossemeerdijk en N306 met de N307
51. [ appellant sub 7] en anderen betogen dat de wijzigingsbevoegdheid voor de gronden in het westen van het plangebied van het plan Dronten rechtsonzeker is. De wijzigingsbevoegdheid is in het plan Dronten opgenomen met het oog op een te realiseren aansluiting tussen de Vossemeerdijk en de N306 met de N307. De raad van Dronten heeft een aantal varianten voor ogen, een concreet ontwerp is echter vooralsnog niet voorhanden. Het is waarschijnlijk dat uiteindelijk wordt gekozen voor een verkeerskundige oplossing die minder fysieke ruimte in beslag neemt dan op grond van het plan mogelijk is. De ruimtelijke reservering die in het plan Dronten is gemaakt ten behoeve van de turborotonde is in zoverre onnodig, aldus [appellant sub 7] en anderen.
51.1. Volgens de raad van Dronten is nog geen keuze gemaakt voor een concreet ontwerp van de beoogde aansluiting tussen de Vossemeerdijk en de N306 en de N307. Gedacht wordt aan een turborotonde of een ongelijkvloerse kruising. Gekozen is voor een omvang van de wijzigingsbevoegdheid die de nader te onderzoeken varianten kan faciliteren.
51.2. Aan de gronden in het westen van het plangebied is de bestemming "Bos" toegekend, met de aanduiding "Wro-zone - wijzigingsgebied".
Ingevolge artikel 3, lid 3.5, van de planregels kan het college van burgemeester en wethouders het plan wijzigen door de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding "Wro-zone - wijzigingsgebied" te wijzigen in de bestemming "Verkeer - Wegverkeer", met inachtneming van de volgende voorwaarden:
a. de wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast ten behoeve van langzaamverkeersroutes, op- en afritten van de brug bij Roggebot en/of maximaal 2x1 rijbaan ontsluitingswegen richting Vossemeer- en/of Drontermeerdijk;
b. compensatie van de EHS is verzekerd door middel van een door het daartoe bevoegde gezag goedgekeurd compensatieplan;
c. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige geluidbelasting vanwege het wegverkeer;
d. een planschadeovereenkomst wordt aangegaan tussen de initiatiefnemer en de gemeente Dronten.
51.3. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid en onder a, van de Wro kan bij een bestemmingplan worden bepaald dat het college van burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kunnen wijzigen.
51.4. In de bestaande situatie wordt de Vossemeerdijk/N306 aangesloten op de N307 door middel van een rotonde, direct ten westen van de Roggebotsluis. In de toelichting van het pan Dronten staat dat de N306 door middel van een turborotonde wordt aangesloten op de N307. Deze turborotonde wordt gerealiseerd op een afstand van ongeveer 300 m ten westen van de Roggebotsluis. Zowel in de toelichting van het plan Dronten als in de hiervoor genoemde akoestische onderzoeken zijn schetsen opgenomen van de mogelijke feitelijke inrichting van de gronden waaraan de wijzigingsbevoegdheid is toegekend. Naar het oordeel van de Afdeling is het duidelijk waartoe de wijzigingsbevoegdheid strekt. De concrete invulling van de wijzigingsbevoegdheid behoeft niet bij voorbaat bekend te zijn. Inherent aan planologische flexibiliteitsinstrumenten is een bepaalde mate van onzekerheid. [appellant sub 7] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat bij voorbaat duidelijk is dat binnen de planperiode geen gebruik gemaakt zal worden van de wijzigingsbevoegdheid. Het betoog faalt.
52. [ appellant sub 7] en anderen betogen dat de effectiviteit van de beoogde turborotonde niet is aangetoond. Voor de doorstroming op de N307 is vooral de realisatie van de nieuwe brug over de Roggebot van belang. De turborotonde als zodanig heeft geen effect, althans dat effect is niet inzichtelijk gemaakt.
52.1. De raad van Dronten stelt dat de bestaande rotonde direct ten westen van de Roggebot een geringe capaciteit heeft, hetgeen lange files veroorzaakt. De filevorming wordt versterkt door het openstaan van de brug. Nadat de brug gesloten is, neemt de verkeersafwikkeling over de bestaande rotonde relatief veel tijd in beslag. De doorstroming kan worden geoptimaliseerd door een verschuiving van het knooppunt naar het westen, verder weg van de brug. Hierdoor wordt extra opstelruimte gecreëerd voor het stilstaand verkeer, ten westen van de brug. Als de brug open is zal het verkeer dat vóór de brug de N307 verlaat, minder worden gestoord door het verkeer dat stilstaat voor de open brug.
52.2. In hetgeen [appellant sub 7] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat raad van Dronten zijn standpunt over de verkeerssituatie op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd. Het betoog faalt.
53. [ appellant sub 7] en anderen betogen verder dat de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid leidt tot een aantasting van de EHS.
53.1. Volgens de raad van Dronten volgt uit het rapport "Addendum natuurproducten IJsseldelta-Zuid" (hierna: Addendum natuurproducten) dat de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid geen ernstige gevolgen heeft voor de EHS.
53.2. In het Addendum natuurproducten staat dat de gronden waarop de wijzigingsbevoegdheid rust deel uitmaken van de EHS. Toepassing van de wijzigingsbevoegdheid leidt tot een aantasting van de natuurdoeltypen "Haagbeuken- en essenbos" en "Kruiden- en faunarijk grasland". Het eerstgenoemde natuurdoeltype betreft relatief jong bos tussen de N307 en het volkstuinencomplex. Het andere natuurdoeltype betreft een door schapen begraasd perceel grasland, in de oksel van de N306 en N307. Het beleid van de provincie Flevoland voorziet in de zogeheten saldobenadering, waarbij aantasting van de EHS onder voorwaarden is toegelaten. Als voorwaarde wordt onder meer gesteld dat de kwaliteit en de kwantiteit van de EHS toeneemt. De natuurwaarden in de EHS die worden aangetast vanwege de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid bestaan uit relatief jong bos en uit bloemrijk grasland, in de invloedsfeer van de bestaande wegen. Het betreft natuurtypen die relatief eenvoudig vervangbaar zijn, omdat zij een vrij beperkte ontwikkelingsduur hebben. Vanwege de relatief beperkte omvang van de ingreep is compensatie mogelijk.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid mogelijk is zonder dat dit hoeft te leiden tot een ernstige aantasting van de EHS. Het betoog faalt.
Aanduiding "geluidzone - weg"
54. [ appellant sub 7] en anderen betogen dat in het plan ten onrechte is voorzien in de mogelijkheid om, na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, de aanduiding "geluidzone - weg" aan te passen, indien de ontwikkeling van de verkeersituatie daartoe aanleiding geeft.
54.1. Aan nagenoeg het gehele plangebied van het plan Dronten is de aanduiding "geluidzone - weg" toegekend.
Ingevolge artikel 16, lid 16.2.1, van de planregels zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - weg", behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de geluidbelasting van de weg.
Ingevolge lid 16.2.2 mogen op deze gronden, in afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemmingen, geen nieuwe woningen en andere geluidgevoelige gebouwen worden gebouwd.
Ingevolge artikel 16, lid 16.2.4, kan het college van burgemeester en wethouders het plan wijzigen in die zin dat:
a. de aanduiding "geluidzone - weg" wordt aangebracht, mits rekening wordt gehouden met het gestelde in bijlage 1, onder 1.5;
b. de aanduiding "geluidzone - weg" wordt verwijderd, mits rekening wordt gehouden met het gestelde in bijlage 1, onder 1.5.
54.2. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant sub 7] en anderen aldus dat niet duidelijk is waartoe de wijzigingsbevoegdheid van artikel 16, lid 16.2.4, van de planregels strekt en dat zij benadeeld zullen worden door toepassing ervan. De aanduiding "geluidzone - weg" heeft tot gevolg dat op gronden waarop deze aanduiding rust in beginsel geen nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten opgericht mogen worden. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat binnen de geluidzone van een weg nieuwe geluidgevoelige objecten worden opgericht. De aanduiding als zodanig heeft geen gevolgen voor de ingevolge de Wgh van rechtswege bestaande omvang van de geluidzone langs een weg. De wijzigingsbevoegdheid voorziet in de mogelijkheid de aanduiding "geluidzone - weg" toe te kennen of te verwijderen. De aanduiding "geluidzone - weg" is niet toegekend aan de - buiten het plangebied gesitueerde - gronden van [appellant sub 7] en anderen. In zoverre heeft deze aanduiding voor hen geen gevolgen. Ten overvloede wordt overwogen dat artikel 16, lid 16.2.4, onder a, zinledig is, nu toepassing van de wijzigingsbevoegdheid alleen mogelijk is voor de gronden waaraan reeds de aanduiding "geluidzone - weg" is toegekend. Het betoog faalt.
54.3. Bij het hiervoor gegeven oordeel laat de Afdeling in het midden of de beroepsgrond van [appellant sub 7] en anderen tegen de aanduiding "geluidzone - weg", gelet op het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb, kan leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
Alternatievenonderzoek m.e.r.
55. [ appellant sub 7] en anderen betogen dat verweerders onvoldoende onderzoek hebben verricht naar een alternatieve oeververbinding ter plaatse van de Roggebot. De raad van Dronten heeft niet gemotiveerd waarom niet is gekozen voor de oeververbinding die in het rapport Besluit-Mer is aangemerkt als het Meest Milieuvriendelijk Alternatief (hierna: MMA), zijnde een lage brug in combinatie met een tunnel onder de Roggebot. Een afweging tussen de voor- en nadelen van de gekozen oeververbinding en het MMA ontbreekt, aldus [appellant sub 7] en anderen.
55.1. Volgens verweerders is in het kader van de m.e.r. een lage brug met tunnel aangemerkt als MMA. Uiteindelijk is afgezien van de aanleg van een tunnel vanwege de extra kosten van € 80 miljoen.
55.2. Anders dan [appellant sub 7] en anderen betogen is in het kader van de m.e.r. onderzoek verricht naar de alternatieve oeververbindingen tussen Kampen en Dronten, ter plaatse van de Roggebot. De onderzochte varianten betreffen een lage brug in combinatie met een tunnel, een lage brug (zonder tunnel) en een hoge brug. In hoofdstuk 19 van het rapport Besluit-Mer is een samenvatting gegeven van de resultaten van het verrichte alternatievenonderzoek. Hieruit volgt dat de drie alternatieven zijn beoordeeld op een groot aantal aspecten, waaronder "bereikbaarheid", "beschermde soorten", "beschermde gebieden", "geluid", "lucht" en "uitvoering". De stelling van [appellant sub 7] en anderen dat gekozen is voor de lage brug als voorkeursalternatief uitsluitend of hoofdzakelijk vanwege de hoge kosten van de realisatie van het MMA, is naar het oordeel van de Afdeling onjuist. Het kostenaspect was een van de afwegingsfactoren. In het kader van de afweging die vooraf gaat aan de keuze voor een voorkeursvariant mag betekenis worden toegekend aan de financiële aspecten van de onderzochte alternatieven. Het betoog faalt.
Gevolgen voor Natura 2000-gebieden
56. [ appellant sub 7] en anderen betogen dat als gevolg van een onderschatting van de toename van het aantal verkeersbewegingen, ook de gevolgen van de voorziene wijziging van de N307 voor de betrokken Natura 2000-gebieden zijn onderschat. De toename van de geluidbelasting leidt tot een verstoring van de niet broedvogelsoorten grote zaagbek en nonnetje, die in grote aantallen voorkomen nabij de Roggebotsluis, in het Natura 2000-gebied Ketelmeer en Vossemeer.
[appellant sub 7] en anderen betogen verder dat de gevolgen van de hoogwatergeul voor de grote reuzenstern niet inzichtelijk zijn gemaakt. Zij voeren hiertoe aan dat het gebruik van de hoogwatergeul leidt tot een toename van de overstromingsfrequentie van de Roggebotplaat. Deze plaat is een belangrijke rustplaats voor de reuzenstern, aldus [appellant sub 7] anderen.
56.1. Volgens de raad van Dronten volgt uit de passende beoordeling dat het plan Dronten niet zal leiden tot verstoring van vogels vanwege een toename van de geluidbelasting. Deze conclusie wordt bevestigd in het Addendum natuurproducten, waarin de geluideffecten van het meest recente ontwerp van de N307 ter hoogte van de Roggebot zijn beoordeeld.
De raad van Dronten stelt verder dat de hoogwatergeul geen noemenswaardige gevolgen zal hebben voor de overstromingsfrequentie van de Roggebotplaat.
56.2. Het Natura 2000-gebied Ketelmeer en Vossemeer is onder meer aangewezen voor de vogelsoorten nonnetje (A068), grote zaagbek (A070) en reuzenstern (A170). Voor deze soorten geldt een behouddoelstelling, zowel wat betreft de omvang als de kwaliteit van het leefgebied.
56.3. In het Addendum natuurproducten staat dat het meest recente ontwerp van de N307 ter hoogte van Roggebot door Goudappel Coffeng opnieuw is beoordeeld op geluideffecten. De nieuwe geluidcontouren, welke zijn weergegeven in bijlage 5 van het Addendum natuurproducten, betekenen op detailniveau een aanpassing van de effectbeoordeling ten opzichte van hetgeen in de passende beoordeling is beschreven. Aan beide zijden van de brug is sprake van een geringe toename van de geluidbelasting. De berekeningen zijn uitgegaan van de volledige zoekruimte in het bestemmingsplan (dus een extreem noordelijke ligging van de brug voor de noordelijke contouren en een extreem zuidelijke ligging voor de zuidelijke contouren) en de toepassing van geluidarm asfalt. Verder is geen rekening gehouden met additionele geluidbeperkende maatregelen.
Aan de kant van het Vossemeer reikt de geluidbelasting vanwege het plan Dronten verder dan in de autonome situatie. Daarom is beoordeeld wat de gevolgen hiervan zijn voor vogelsoorten. De verstoring reikt niet tot de Roggebotplaat. De Roggebotplaat is een belangrijk rustgebied voor niet-broedvogels. Het gebied binnen de verstoringscontour is van veel minder groot belang voor niet-broedvogels, waardoor het effect verwaarloosbaar is. Doordat de vogels op de Roggebotplaat door de aanleg van de weg en de brug niet verstoord worden, is geen sprake van een negatief effect op niet-broedvogels, aldus het Addendum natuurproducten.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad van Dronten zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanpassing van de N307 niet zal leiden tot een ernstige verstoring van vogelsoorten in het bijzonder de grote zaagbek en het nonnetje, vanwege een toename van de geluidbelasting. Het betoog faalt.
56.4. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de hoogwatergeul zal leiden tot een ernstige aantasting van het leefgebied van de reuzenstern, vanwege het overstromen van de Roggebotplaat. Bij dit oordeel is van belang dat alleen in uitzonderlijke situaties een zeer grote hoeveelheid water afgevoerd wordt via de hoogwatergeul. [appellant sub 7] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de Roggebotplaat niettemin frequent onder water zal komen te liggen. Het betoog faalt.
Overige beroepsgronden
57. Hetgeen [appellant sub 7] en anderen voor het overige hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de bestreden besluiten zijn vastgesteld in strijd met een goede ruimtelijke ordening of anderzijds in strijd met het recht.
Conclusie beroepen de Maatschap, de Stichting en de Vereniging
58. Gelet op het hetgeen is overwogen in 12.7, 12.8 en 32.4 zijn de beroepen van de Maatschap, de Stichting en de Vereniging tegen het plan Kampen gegrond.
Gelet op hetgeen hiervoor in 32.4 is overwogen is het beroep van de Vereniging tegen de Nbw-vergunningen van de staatssecretaris van 19 december 2013 en van het college van Flevoland van 5 december 2013, gegrond.
58.1. Het plan Kampen dient te worden vernietigd, wat betreft de bestemming “Woongebied” en het plandeel met de bestemming “Recreatie – 2” direct ten westen daarvan. Het plan dient tevens te worden vernietigd wat betreft de aanduidingen “jachthaven” en “maximum aantal ligplaatsen: 250” voor de gronden met de bestemming “Water”, direct ten westen van het plandeel met de bestemming “Woongebied”. Het bestreden besluit is, wat genoemde planonderdelen betreft, vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.
58.2. Anders dan de Maatschap is de Afdeling van oordeel dat geen sprake is van een onlosmakelijke samenhang tussen het dorp Reeve en de overige ontwikkelingen waarin het plan Kampen voorzet. De Maatschap heeft niet nader onderbouwd waarom de andere ontwikkelingen, onder meer de realisatie van de hoogwatergeul, de ontwikkeling van nieuwe natuur ten noorden en ten zuiden van de hoogwatergeul en in de Onderdijkse Waard en de uitbreiding van recreatiegebied Roggebot, geen doorgang kunnen vinden indien het plan Kampen wordt vernietigd wat betreft het onderdeel dorp Reeve. Voor vernietiging van het gehele plan Kampen bestaat in zoverre geen aanleiding. Het betoog faalt.
58.3. Tussen een bestemmingsplan en een gelijktijdig vastgesteld exploitatieplan bestaat een samenhang die onder meer is af te leiden uit de artikelen 6.12 en 8.3, derde lid, van de Wro en uit de functie van het exploitatieplan voor de verwezenlijking van het bestemmingsplan. Gelet op de samenhang tussen het plan Kampen en het exploitatieplan "Dorp Reeve, bestemmingsplan IJsseldelta-Zuid" dient in dit geval ook het gehele exploitatieplan te worden vernietigd.
58.4. De Afdeling ziet geen aanleiding de raad van Kampen met toepassing van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De raad van Kampen heeft bij besluit van 16 mei 2013 besloten begin 2016 een zogenoemd "go/no-go" besluit te nemen over de ontwikkeling van het dorp Reeve. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat in de periode tot 2016 nader onderzoek verricht zal worden naar de woningmarkt om te bezien of het beoogde woningbouwprogramma nog steeds aansluit op woningmarkt. Vóór de start van het bouwrijp maken van de gronden op de locatie Reeve zal de raad nader bezien of een aanpassing van het woningbouwprogramma noodzakelijk is, gelet op de marktomstandigheden. Naar het oordeel van de Afdeling is onder deze omstandigheden een opdracht aan de raad thans niet opportuun. De raad kan in of na 2016 op eigen initiatief alsnog, uiteraard met inachtneming van de wettelijke procedure en de mogelijkheden van rechtsbescherming die daarbij wederom zullen gelden, een nieuw bestemmingsplan vaststellen voor het dorp Reeve, indien volgens hem uit de beoogde onderzoeken blijkt dat een actuele regionale behoefte bestaat aan woningen op de locatie Reeve.
58.5. Wat betreft de realisatie van de hoogwatergeul en de Reevedam ziet de Afdeling in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad van Kampen, de staatssecretaris en het college van Flevoland op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het gebrek in de onderscheidenlijke besluiten, binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. De beoogde uitvoering van het projectplan kan, wat betreft de hoogwatergeul en de Reevedam, alleen doorgang vinden indien voldaan wordt aan de criteria van artikel 19g en 19h van de Nbw 1998 (de zogeheten "ADC-toets"). Indien voornoemde bevoegde gezagen van mening zijn dat aan de wettelijke criteria van artikel 19g en 19h van de Nbw 1998 kan worden voldaan, dienen zij derhalve alsnog de ADC-toets te verrichten en de uitkomst hiervan ten grondslag te leggen aan de onderscheidenlijke uitvoeringsbesluiten. Indien zij van mening zijn dat niet kan worden voldaan aan de wettelijke criteria dienen de bevoegde gezagen de onderscheidenlijke besluiten te wijzigen.
58.6. De Afdeling ziet aanleiding de hierna vermelde voorlopige voorziening te treffen om onomkeerbare ontwikkelingen te voorkomen.
Conclusie beroep [appellant sub 7] en anderen
59. Gelet op het hetgeen hiervoor in 48.7 en 49.3 is overwogen, is het beroep van [appellant sub 7] en anderen gegrond.
60. Het plan Dronten dient te worden vernietigd, wat betreft het plandeel met de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" en wat betreft de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied" voor de gronden met de bestemming "Bos". Gelet op hetgeen is overwogen in 48.8 tot en met 48.14 ziet de Afdeling evenwel aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand te laten, evenwel met uitzondering van het plandeel met de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" voor de gronden ten westen van het bestaande tracé van de Drontermeerdijk, voor dat deel van deze gronden dat gelegen is binnen een afstand van 250 m tot de woningen van [appellant sub 7] en anderen, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart. Voor het vernietigde plandeel als weergegeven op de kaart laat de Afdeling de rechtgevolgen van die vernietiging derhalve niet in stand. Deze vernietiging is niet van belang indien de realisatie van de N307 plaatsvindt overeenkomstig de situatie die is onderzocht in het akoestisch rapport van 3 juni 2014, omdat in die situatie geen infrastructuur is voorzien op dat gedeelte van het bestemmingsplan dat aldus wordt vernietigd.
Proceskosten
61. Verweerders dienen ten aanzien van de Maatschap en de Vereniging op navolgende wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van de Stichting en [appellant sub 7] en anderen is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken. Ten aanzien van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart niet-ontvankelijk:
a. het beroep van [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B];
b. het beroep van [appellant sub 7] en anderen, voor zover gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Kampen van 12 december 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "IJsseldelta-Zuid", voor zover dat ziet op het plandeel met de bestemming "Woongebied";
II. verklaart gegrond:
a. de beroepen van [appellante sub 4], de stichting Stichting Werkgroep Zwartendijk en de vereniging Vereniging voor Natuurstudie en bescherming IJsseldelta, tegen het besluit van de raad van de gemeente Kampen van 12 december 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "IJsseldelta-Zuid";
b. het beroep van [appellant sub 7] en anderen tegen het besluit van de raad van de gemeente Dronten van 19 december 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "IJsseldelta-Zuid - Dronten (8090)";
III. vernietigt:
a. het besluit van de raad van de gemeente Kampen van 12 december 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan “IJsseldelta-Zuid”, voor zover het betreft:
- de bestemming “Woongebied”;
- het plandeel met de bestemming “Recreatie”, direct ten westen van het plandeel met de bestemming ”Woongebied”;
- de aanduidingen “jachthaven” en “maximum aantal ligplaatsen: 250” voor de gronden met de bestemming “Water” direct ten westen van het plandeel met de bestemming “Woongebied;
b. het besluit van de raad van de gemeente Kampen van 12 december 2013 tot vaststelling van het exploitatieplan "Dorp Reeve, bestemmingsplan IJsseldelta-Zuid";
c. het besluit van de raad van de gemeente Dronten van 19 december 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "IJsseldelta-Zuid - Dronten (8090)", voor zover het betreft:
- het plandeel met de bestemming "Verkeer - Wegverkeer";
- de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied" voor de gronden met de bestemming "Bos";
IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van de raad van de gemeente Dronten van 19 december 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "IJsseldelta-Zuid - Dronten (8090)", voor zover onder III.c. vernietigd in stand blijven, met uitzondering van het plandeel met de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" voor de gronden ten westen van het bestaande tracé van de Drontermeerdijk, voor dat deel van deze gronden dat gelegen is binnen een afstand van 250 m tot de woningen van [appellant sub 7] en anderen, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart;
V. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] ongegrond;
VI. draagt naar aanleiding van het beroep van de vereniging Vereniging voor Natuurstudie en bescherming IJsseldelta, de raad van de gemeente Kampen, de staatssecretaris van Economische Zaken en het college van gedeputeerde staten van Flevoland op om binnen 12 weken na verzending van deze uitspraak:
- met inachtneming van overweging 58.5 het daar omschreven gebrek in de besluiten van 12 december 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "IJsseldelta-Zuid", en 5 december 2014 en 19 december 2013 tot verlening van de vergunningen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998, te herstellen, en
- de Afdeling de uitkomst mede te delen en de eventuele wijziging van de bestreden besluiten op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;
VII. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Kampen van 12 december 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "IJsseldelta-Zuid", voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Water", met de aanduiding "vaarweg";
VIII. bepaalt dat de voorlopige voorziening vervalt nadat einduitspraak is gedaan;
IX. draagt de raad van de gemeente Kampen en de raad van de gemeente Dronten op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel III.a. onderscheidenlijk het onderdeel als weergegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
X. veroordeelt de raad van de gemeente Kampen tot vergoeding van in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten ten aanzien van:
a. [appellante sub 4] tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
b. de vereniging Vereniging voor Natuurstudie en bescherming IJsseldelta tot een bedrag van 47,14 (zegge: zevenenveertig euro en veertien cent);
XI. gelast dat de raad van de gemeente Kampen aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht vergoedt:
a. € 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) voor [appellante sub 4];
b. € 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) voor de stichting Stichting Werkgroep Zwartendijk;
c. € 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) voor de vereniging Vereniging voor Natuurstudie en bescherming IJsseldelta;
XII. gelast dat de raad van de gemeente Dronten aan [appellant sub 7] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Milosavljević, griffier.
w.g. Polak w.g. Milosavljević
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2015
191-739.