Einde inhoudsopgave
Prijzenwet
Artikel 2 [Tijdsduur maatregelen]
Geldend
Geldend vanaf 11-06-2003
- Bronpublicatie:
18-04-2002, Stb. 2002, 217 (uitgifte: 01-01-2002, kamerstukken: 28184)
- Inwerkingtreding
11-06-2003
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-05-2003, Stb. 2003, 229 (uitgifte: 21-05-2003, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Ministerie van Financiën
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Ministerie van Justitie
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
1.
Onze Minister kan, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, indien er naar zijn oordeel als gevolg van een zich plotseling voordoende noodsituatie van de nationale economie, veroorzaakt door een of meer schoksgewijs optredende factoren, sprake is van een zodanig versnellende inflatie — of indien er aanwijsbare omstandigheden zijn, op grond waarvan hij kan vermoeden dat een dergelijke versnellende inflatie zal ontstaan —, dat het nemen van een zodanige maatregel is vereist:
- a.
voor producten en diensten in het algemeen verbieden, voor zover het de binnenlandse markt betreft, het aanbieden, verkopen, verhuren, krachtens verkoop leveren of krachtens verhuur verschaffen van het genot van producten, onderscheidenlijk het aanbieden of verrichten van diensten of het zich verbinden deze te verrichten, tegen hogere dan door hem aan te geven prijzen;
- b.
voorschriften geven betreffende het voeren van een administratie, waaruit de vorming blijkt van de prijzen, die voor producten of diensten, ten aanzien van welke het onder a bepaalde toepassing heeft gevonden, op de binnenlandse markt worden gevraagd, bedongen of in rekening gebracht.
2.
Een regeling op grond van het eerste lid dient gepaard te gaan met de aankondiging van andere maatregelen welke in verband met het zich voordoen van de aldaar bedoelde noodsituatie vereist zijn en die ten doel hebben de inflatie te beperken.
3.
Een krachtens het eerste lid vastgestelde regeling geldt voor een bij die regeling vast te stellen tijdvak van ten hoogste zes maanden. Dit tijdvak kan eenmaal worden verlengd met ten hoogste zes maanden.