Rb. Gelderland, 25-11-2015, nr. 268887
ECLI:NL:RBGEL:2015:8192
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
25-11-2015
- Zaaknummer
268887
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2015:8192, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 25‑11‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
ECLI:NL:RBGEL:2015:3719, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 27‑05‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 25‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Geschil over o.a. door gedaagde te verlenen kortingen en de verhouding tot de commissieafspraken tussen partijen.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/268887 / HA ZA 14-449
Vonnis van 25 november 2015
in de zaak van
[eiser]
wonende te Den Haag,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. M. Meijjer te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SOLFIC ENERGY & EMISSION B.V.,
gevestigd te Wijchen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. C.F.H. Donners te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiser] en Solfic E&E genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 27 mei 2015
- -
de akte na tussenvonnis in conventie tevens akte wijziging van eis in reconventie van Solfic E&E (met producties 33 tot en met 44)
- -
de antwoordakte na tussenvonnis van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie
2.1.
De rechtbank blijft bij hetgeen zij heeft overwogen en beslist in haar tussenvonnis van 27 mei 2015 (hierna: het tussenvonnis). Zij heeft daarin onder r.o. 4.33 overwogen dat de rechtbank vooralsnog niet kan nagaan voor welke bedragen de systemen uiteindelijk aan de betreffende acht schippers zijn verkocht, of er behoudens de korting voor de Paradox nog andere kortingen zijn gegeven en hoe zich dit verhoudt tot de commissieafspraken tussen partijen. Daarop heeft zij Solfic E&E in de gelegenheid gesteld om bij akte de definitieve overeenkomsten in het geding te brengen en te berekenen welke commissie [eiser] op basis van die overeenkomsten zou zijn toegekomen, uitgaande van de bedragen die in haar excelsheets zijn vermeld en uitgaande van de uit de correspondentie blijkende afspraak dat beide partijen een deel van de verleende kortingen voor hun rekening zouden nemen.
2.2.
Solfic E&E heeft vervolgens bij akte de herziene offertes met de daarbij behorende facturen, alsmede rapportages van haar accountant in het geding gebracht en heeft op basis van deze stukken berekend welke korting Solfic E&E aan de schippers heeft gegeven. Van deze korting heeft zij 40% in mindering laten strekken op de commissie die zij volgens [eiser] aan hem verschuldigd is. Uiteindelijk concludeert zij dat, de uitgangspunten van de rechtbank volgend, aan [eiser] een bedrag van € 100.817,93 aan commissie toekomt.
2.3.
[eiser] heeft hierop bij antwoordakte gereageerd en – kort samengevat – gesteld dat geen enkel bedrag dan wel een lager bedrag in mindering dient te worden gebracht op de commissie van € 169.064,83 die Solfic E&E volgens het fee-overzicht van [eiser] (productie 9 bij dagvaarding) verschuldigd is. [eiser] bevestigt dat is afgesproken dat bij eventuele kortingen een verdeelsleutel (40% [eiser] ; 60% Solfic E&E) zou gelden maar stelt dat deze korting pas mocht worden gegeven nadat partijen daartoe na gezamenlijk overleg hadden besloten. Nu [eiser] , met uitzondering van de aan de eigenaar van de Paradox gegeven korting, niet heeft ingestemd met de verleende kortingen, kunnen deze niet leiden tot een verlaging van de commissie, aldus [eiser] . Voor zover [eiser] niet gevolgd zou worden in dit standpunt, stelt hij dat Solfic E&E uitgaat van een te hoog kortingbedrag.
2.4.
De rechtbank zal eerst beoordelen welke afspraken geacht moeten worden te zijn gemaakt over de door Solfic E&E te verlenen kortingen aan de schippers. Hiertoe zal worden gekeken naar hetgeen partijen in de overgelegde e-mailcorrespondentie van hun advocaten van 28 juni 2013 hebben bevestigd, met inachtneming van de context waarin deze e-mails zijn verzonden.
2.5.
In zijn e-mail van 28 juni 2013, 10.33 uur, schrijft mr. Meijjer aan mr. Mulder:
Eventueel te verlenen korting op de verkoopprijs dient in onderling overleg te worden besloten en indien gezamenlijk tot het geven van korting zal worden besloten dan zal 60% daarvan door Solfic voor haar rekening worden genomen en 40% door [eiser] .
Mr. Mulder antwoordt hierop in haar e-mail van 28 juni 2013, 13.48 uur:
De weergave van de afspraken in uw email van vanochtend is correct, met dien verstande dat (…)
Hieronder geef ik – ter verduidelijking en ter voorkoming van misverstanden – een aantal aanvullingen op uw weergave van de afspraken.
(…)
5. (…) Indien een koper problemen heeft met de verhoging van de geoffreerde prijs, dan zullen partijen gezamenlijk, geval per geval bekijken hoe daarmee om te gaan. Indien het systeem uiteindelijk voor een lager bedrag wordt verkocht dan de nu te offreren prijs, dan zullen partijen dat nadeel verdelen op basis van 40% van het mindere voor rekening van de heer [eiser] en 60% voor rekening van Solfic.
2.6.
De rechtbank leest in bovengenoemde e-mail van mr. Mulder niet dat Solfic E&E instemt met het voorstel van [eiser] om alleen in onderling overleg kortingen te verlenen. De zinsnede dat partijen per geval zullen bekijken hoe om te gaan met (…) ziet op de situatie dat een koper problemen heeft met de verhoging van de geoffreerde prijs en niet, althans niet duidelijk, op de situatie waarin door Solfic E&E een korting wordt verleend op de geoffreerde prijs. Naar het oordeel van de rechtbank had [eiser] dit redelijkerwijs ook niet anders kunnen begrijpen, gelet op de volgende omstandigheden. Toen de voornoemde e-mails verzonden werden, waren partijen reeds in een geschil verwikkeld en was rechtstreeks overleg tussen partijen op zijn minst zeer moeizaam geworden. Duidelijk was dat Solfic E&E de regie weer in eigen handen wilde nemen en de rol van [eiser] in de klantcontacten zo klein mogelijk wilde maken. Dit is reeds af te leiden uit de brief van Solfic E&E van 21 juni 2013 (zie onder 2.13 van het tussenvonnis) waarin zij schrijft dat [eiser] onrechtmatig handelt en ten onrechte de schippers als zijn klanten beschouwt. Onder deze omstandigheden kon [eiser] niet snel veronderstellen dat Solfic E&E wel akkoord ging met zijn voorstel om kortingen pas na instemming zijnerzijds te verlenen. Naar het oordeel van de rechtbank is hierover dan ook geen overeenstemming bereikt.
2.7.
Hoewel [eiser] uiteraard belang had bij zo min mogelijk kortingen, had ook Solfic E&E daarbij een aanzienlijk belang en mag in beginsel ervan worden uitgegaan dat Solfic E&E niet lichtvaardig tot het verlenen van kortingen zal hebben besloten. Hiervan is ook niet gebleken. De kortingen aan de eigenaar van de schepen Variant en Fixut Maris zijn weliswaar fors te noemen (per schip € 30.756,00 minder dan de normale verkoopprijs van € 180.756,00) maar daar staat tegenover dat Solfic E&E onder lastige omstandigheden de verkooponderhandelingen met de schippers heeft moeten voeren. Als gevolg van de handelwijze van [eiser] had de reputatie van Solfic E&E een deuk opgelopen en bovendien was de concurrentie stevig. Daarbij bevond Solfic E&E zich niet in de meest gunstige positie doordat zij de commissie van [eiser] volledig in haar verkoopprijzen had verwerkt. Kortom, gelet op hetgeen [eiser] had mogen verwachten naar aanleiding van de e-mailcorrespondentie van 28 juni 2013 stond het Solfic E&E vrij om zelf uitvoering te geven aan de commerciële afronding en daarbij zelf te beslissen over te verlenen kortingen. [eiser] heeft onvoldoende gesteld om te concluderen dat Solfic E&E daarbij onnodig hoge kortingen heeft verleend en/of de belangen van [eiser] daarbij onevenredig heeft geschaad.
2.8.
Voorts zal worden beoordeeld of Solfic E&E op de juiste wijze heeft berekend welk bedrag in totaal aan kortingen is verleend. Zij heeft hiertoe het verschil berekend tussen de daadwerkelijk gerealiseerde omzet en de omzet die gehaald zou zijn indien de aanvankelijke offertes tot opdrachten hadden geleid. Op dit verschil heeft Solfic E&E enkele correcties aangebracht.
2.9.
Vast staat dat de door [eiser] genoemde en op de aanvankelijke offertes gebaseerde (geprognotiseerde) omzet van € 1.220.985,00 niet is gehaald. Vast staat eveneens dat de daadwerkelijk gerealiseerde omzet € 1.055.529,00 bedraagt. Solfic E&E heeft die omzet onderbouwd met de herziene offertes, de facturen en de nacalculatie van de accountant. De rechtbank neemt het verschil tussen deze bedragen dan ook als uitgangspunt. Het verschil van € 165.456,00 kan echter niet volledig worden toegeschreven aan verleende kortingen. Solfic E&E heeft hierop reeds enkele correcties aangebracht. De rechtbank komt op meer en andere correcties.
2.10.
De eerste correctie die door Solfic E&E is toegepast en door de rechtbank wordt gevolgd betreft een bedrag van € 43.650,00. [eiser] heeft in zijn overzicht met offerteprijzen en fees (productie 9 bij dagvaarding) abusievelijk opgenomen dat aan de schipper van de Paradox voor dit bedrag een roetfiltersysteem zou zijn verkocht (‘DPF met brander’). Uit de stukken blijkt echter dat dit roetfiltersysteem nooit is verkocht. [eiser] heeft ook geen commissie over dit bedrag berekend. Dit bedrag dient in mindering te strekken op de geprognotiseerde omzet en derhalve eveneens op het hiervoor genoemde verschil tussen de geprognotiseerde en de gerealiseerde omzet.
2.11.
De tweede correctie betreft een bedrag van € 34.085,00 en vloeit voort uit hetgeen [eiser] in zijn antwoordakte heeft opgemerkt over de volgende schepen: de Variant, de Fixut Maris en de Parcifal. Aan de eigenaren van deze schepen zijn geen DPF’s (roetfiltersystemen) met brander maar DPF’s zonder brander geleverd. Dit blijkt uit de uiteindelijke facturen die door Solfic E&E in het geding zijn gebracht. [eiser] wist dit kennelijk al toen hij de daaraan verbonden commissie bij Solfic E&E in rekening bracht aangezien hij voor de levering aan deze schippers per roetfiltersysteem een commissie heeft berekend van € 3.025,00 (zie de facturen, producties 3d, 3e, 3g van [eiser] ), in plaats van € 3.779,00, de commissie die ingevolge de overeengekomen bedragen bij een systeem met brander past (producties 10 en 11 van [eiser] ). Bij de berekening van de geprognotiseerde omzet is hij echter nog uitgegaan van de prijzen van een roetfiltersysteem met brander (zie productie 9 bij dagvaarding). Het verschil in verkoopprijs tussen een MPAT-DPF 4-5-190 met brander en zonder brander is € 6.817,00 per systeem (€ 97.195,00 -/- € 90.378,00, zie wederom de producties 10 en 11). Aangezien er in totaal vijf systemen zijn geoffreerd en verkocht (Parcifal 1x en Variant en Fixut Maris beide 2x) is voor een bedrag van € 34.085,00 (5 x € 6.817,00) teveel opgenomen onder de geprognotiseerde omzet. Zoals [eiser] terecht heeft opgemerkt kan dit verschil niet als korting worden aangemerkt aangezien het brandersysteem niet is geleverd. Het bedrag van € 34.085,00 dient in mindering te strekken op de geprognotiseerde omzet en dus ook op het hiervoor genoemde verschil tussen de geprognotiseerde en de gerealiseerde omzet.
2.12.
Voorts heeft Solfic E&E gesteld dat een correctie van € 19.200,00 in het voordeel van Solfic E&E dient te worden toegepast en heeft dit als volgt toegelicht. In de daadwerkelijk gerealiseerde omzet is een bedrag van € 19.200,00 opgenomen dat Solfic E&E aan omzet heeft gerealiseerd doordat zeven schippers hebben gekozen voor een remote-uitvoering (hiermee kan het systeem op afstand worden gemonitord) van € 2.400,00 per schipper en één schipper heeft gekozen voor zogenaamde dummies (geluiddempings-blokken op de plek van de roetfilter), ook voor een bedrag van € 2.400,00. De door [eiser] berekende (geprognotiseerde) omzet dient met een bedrag van € 19.200,00 te worden vermeerderd om de totale korting te kunnen berekenen, aldus Solfic E&E. [eiser] heeft in zijn antwoordakte per schip bekeken welk bedrag als korting moet worden aangemerkt en heeft derhalve gekozen voor een andere benadering dan Solfic E&E.
2.13.
De rechtbank is van oordeel dat deze laatste correctie slechts deels kan worden doorgevoerd. Vast staat dat de ‘extra’s’, zoals remote-monitoring en dummies, niet relevant zijn voor de verschuldigde fee en dat de geprognotiseerde omzet uitsluitend bestaat uit de offerteprijzen voor de basissystemen en de roetfiltersystemen. Om te kunnen berekenen welke korting op deze systemen is gegeven, dient de gerealiseerde omzet te worden gecorrigeerd voor eventuele meerprijzen die betrekking hebben op de genoemde extra’s. De rechtbank komt op basis van de door Solfic E&E overgelegde facturen tot de conclusie dat slechts in twee gevallen een meerprijs in rekening is gebracht voor extra’s. Bij de Paradox is op de factuur te zien dat, naast het bedrag voor het systeem van € 65.000,00, voor € 2.400,00 aan dummy-elementen in rekening is gebracht. Bij de Ensemble is op de factuur te zien dat, naast het bedrag van € 80.431,00 voor het systeem, € 1.800,00 in rekening is gebracht voor remote monitoring. In alle andere gevallen is een systeem inclusief de ‘IqSafelink tbv remote monitoring’ geleverd maar is hiervoor geen meerprijs in rekening gebracht. In de gerealiseerde omzet is derhalve slechts een bedrag van € 4.200,00 opgenomen dat aantoonbaar gerelateerd is aan de levering van extra’s. Dit leidt tot een neerwaartse correctie van de gerealiseerde omzet en daardoor tot een opwaartse correctie van de totale korting met een bedrag van € 4.200,00.
2.14.
Resumerend leidt het voorgaande tot de conclusie dat de totale korting die aan de schippers is verleend een bedrag beloopt van € 81.935,00 (het onder 2.9 genoemde verschil van € 165.456,00 -/- € 43.650,00 -/- € 34.085,00 + € 4.200,00). Dit bedrag is, hoewel op een andere wijze berekend, ongeveer gelijk aan de door [eiser] berekende korting, zijnde € 82.212,00. Van de verleende korting dient 40% voor rekening van [eiser] te komen, zodat € 32.774,00 (40% van € 81.935,00) in mindering dient te worden gebracht op de commissie van € 139.723,00. Hierdoor beloopt het bedrag dat Solfic E&E uit hoofde van commissie aan [eiser] dient te betalen € 106.949,00 exclusief btw, zijnde € 129.408,29 inclusief 21% btw.
2.15.
Solfic E&E heeft in haar akte een beroep gedaan op verrekening. Volgens Solfic E&E bedraagt haar schade als gevolg van het tekortschieten van [eiser] in de nakoming van de overeenkomst € 319.632,50 zodat Solfic E&E zich beroept op verrekening ten aanzien van de vordering van [eiser] in conventie. Zoals echter volgt uit hetgeen in reconventie zal worden overwogen, is de tegenvordering van Solfic E&E niet eenvoudig vast te stellen en dient (de omvang van) de vordering tot schadevergoeding nog in een schadestaatprocedure te worden vastgesteld. Onder verwijzing naar artikel 6:136 BW wordt het beroep op verrekening van Solfic E&E derhalve gepasseerd en zal de vordering van [eiser] tot betaling aan hem van de door Solfic E&E verschuldigde commissie worden toegewezen.
2.16.
In het tussenvonnis was onder r.o. 4.12 reeds beslist dat de onder I gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is.
2.17.
[eiser] heeft onder II van het petitum gevorderd Solfic E&E te veroordelen tot betaling van € 69.149,09, het totaalbedrag van de voorschotfacturen, alsmede de tot en met 31 juli 2014 vervallen wettelijke rente van € 3.386,48 en de vanaf 1 augustus 2014 te vervallen wettelijke rente over genoemd bedrag. Deze vordering is integraal toewijsbaar nu de wettelijke rente over het gefactureerde bedrag niet is weersproken.
2.18.
[eiser] heeft tevens vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten gevorderd van € 1.788,00. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op of na 1 juli 2012 is ingetreden. De gevorderde vergoeding komt grotendeels voor toewijzing in aanmerking aangezien eiser voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het bedrag komt echter niet overeen met het in het Besluit bepaalde tarief, dat geacht wordt redelijk te zijn. Herberekening van de buitengerechtelijke incassokosten leidt tot een toewijsbaar bedrag van € 1.500,35.
2.19.
Daarnaast heeft [eiser] betaling gevorderd van de nog niet gefactureerde commissie inzake de op 29 juni 2013 door Solfic E&E opgemaakte offertes. Uit het voorgaande volgt dat deze vordering eveneens toewijsbaar is, en wel tot een bedrag van € 60.259,20 (€ 129.408,29 -/- € 69.149,09).
2.20.
Solfic E&E zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 81,44
- griffierecht 1.519,00
- salaris advocaat 3.552,50 (2,5 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 5.152,94
2.21.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
in reconventie
2.22.
In het tussenvonnis had de rechtbank reeds beslist dat de gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is, alsmede de gevorderde betaling van schadevergoeding, nader op te maken bij staat.
2.23.
In haar akte na tussenvonnis heeft Solfic E&E vervolgens aangegeven dat zij er de voorkeur aan geeft dat de rechtbank reeds nu de hoogte van de schadevergoeding vaststelt in plaats van dat dit in een schadestaatprocedure zal gebeuren. Dientengevolge heeft zij haar eis gewijzigd en primair betaling van een schadevergoeding van € 319.632,50 gevorderd. Subsidiair vordert zij nog steeds schadevergoeding op te maken bij staat.
2.24.
[eiser] maakt bezwaar tegen deze wijziging van eis en acht deze onder meer in strijd met de eisen van een goede procesorde. Hij neemt daarbij in aanmerking het tijdstip waarop deze eiswijziging is gedaan, de hoge mate van feitelijke en juridische complexiteit van het betreffende betoog, en de omstandigheid dat Solfic E&E deze onderbouwing eerder naar voren had kunnen brengen en niet verklaart waarom zij dat niet heeft gedaan.
2.25.
De rechtbank is van oordeel dat zonder nader onderzoek en/of instructie de schade thans niet aanstonds kan worden begroot en dat verder onderzoek en nadere instructie in dit stadium van de procedure tot een onredelijke vertraging van de procedure zou leiden. De beslissing om de zaak voor wat betreft de vordering van Solfic E&E naar de schadestaat-procedure te verwijzen wordt dan ook gehandhaafd.
2.26.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Solfic E&E worden begroot op € 2.842,00 voor salaris advocaat (2,0 punten × factor 1,0 × tarief € 1.421,00).
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt Solfic E&E om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 134.295,12 (éénhonderdvierendertig duizendtweehonderdvijfennegentig euro en twaalf eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag van € 69.149,09 met ingang van 1 augustus 2014 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt Solfic E&E in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 5.152,94, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van zeven dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt Solfic E&E in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Solfic E&E niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.4.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.6.
verklaart voor recht dat [eiser] is tekort geschoten in de nakoming van de met Solfic E&E gesloten overeenkomst om voor Solfic E&E sales- en marketing activiteiten in het kader van de NOx-subsidieregeling te verrichten en verklaart voor recht dat deze overeenkomst is ontbonden,
3.7.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de door Solfic E&E geleden schade als gevolg van de onder 3.6 bedoelde wanprestatie, deze schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
3.8.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Solfic E&E tot op heden begroot op € 2.842,00,
3.9.
verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S.T. Belt en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2015.
Uitspraak 27‑05‑2015
Inhoudsindicatie
Bemiddelingsovereenkomst, partijen en inhoud, ontbinding en gevolgen.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/268887 / HA ZA 14-449
Vonnis van 27 mei 2015
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. M. Meijjer te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SOLFIC ENERGY & EMISSION B.V.,
gevestigd te Wijchen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. C.F.H. Donners te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiser] en Solfic E&E genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 oktober 2014
- de akte overlegging producties van [eiser] (productie 10 tot en met 22)
- de akte overlegging producties van Solfic E&E (productie 27 tot en met 31)
- het verkort proces-verbaal van comparitie van 4 februari 2015 met spreekaantekeningen van mr. Donners
- de akte overlegging producties van [eiser] (productie 23 tot en met 29)
- de antwoordakte overlegging producties tevens akte overlegging productie van Solfic E&E (productie 32).
1.2.
Mr. Meijjer heeft bij brief van 25 februari 2015 verzocht om bij antwoordakte op de aanvullende productie van de zijde van Solfic E&E (productie 32) te mogen reageren. Gelet op rov 4.12 van dit vonnis bestaat hiertoe geen aanleiding meer.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
De eenmanszaak van [eiser] met als handelsnaam [bedrijf] , is volgens de inschrijving in het Handelsregister een organisatie adviesbureau in business development dat zich bezig houdt met advisering, projectmanagement en detachering.
2.2.
Solfic E&E produceert en verkoopt onder andere complete uitlaatgas-nabehandelingssystemen voor met name de scheepvaart. [naam] (hierna: [naam] ) is via zijn holdingmaatschappij enig aandeelhouder en bestuurder van Solfic E&E, alsmede van Solfic B.V. In het in 2008 opgerichte Solfic B.V. is een ingenieursbureau ondergebracht dat zich richt op productontwikkeling, engineering en consultancy. Solfic E&E is in 2012 opgericht.
2.3.
Vanaf 2010 verricht [eiser] in opdracht van Solfic B.V. allerhande consultancy werkzaamheden, meer in het bijzonder projectmanagement werkzaamheden en innovatie engineering werkzaamheden voor het project Inno-Missie.
2.4.
Als omstreeks oktober 2012 aan [eiser] bekend wordt dat de Provincie Zuid-Holland doende is om een subsidieregeling in het leven te roepen voor uitlaatgas-nabehandelingssystemen (hierna: de NOx subsidieregeling), begint hij na overleg met [naam] diverse binnenschippers te benaderen teneinde hen ertoe te bewegen subsidie te laten aanvragen door hem. [eiser] en [naam] spreken af dat Solfic E&E offertes voor de aankoop en inbouw van de aan te kopen systemen zal verstrekken en [eiser] deze offertes bij de subsidieaanvragen zal voegen.
2.5.
In een door [eiser] opgesteld ‘bespreekdocument’ van 2 februari 2013 staat onder meer:
Ter bespreking en overweging met als doel een samenwerkingsovereenkomst.
Onderwerpen:
1. Verslag werkzaamheden 2011 en 2012 voor bepaling te verrekenen bedrag. Urenverantwoording uiterlijk 28 februari 2013. Daarna bepaling wijze van verrekening; deels mogelijk als Efrodeclaratie van 2012.
2. Werkzaamheden voor Solfic BV: januari 2013 t/m december 2015. Budget volgens Efroplan 72.000 euro/jaar. Inzet voor 18 uur per week. Vaststelling maandbetaling X en eventueel te verrekenen bedrag Y.
De werkzaamheden voor Solfic BV zijn o.a. Efro en partners, positionering innomissie en Solfic bv, innovatie business development, subsidieverkenningen.
3. Werkzaamheden voor Solfic E&E BV: business development mbt NOx regeling Zuid Holland. Vergoeding voor ondernemerschap inbreng uren voor eigen rekening; fee over de hardwareverkoop SCR systemen. Deze fee zal in week 6 vastgesteld worden. Deze werkzaamheden zijn een 1e fase naar participatie in E&E.
(…)
Bij participatie zal spraken zijn van een management fee voor werkinbreng en een vergoeding voor ondernemerschap. De overeenkomsten van onderwerpen 2 en 3 worden dan herzien c.q. komen te vervallen.
2.6.
Bij e-mail van 11 februari 2013 schrijft [naam] aan [eiser] , voor zover relevant:
(…) Wat betreft jouw voorstel punt 3 (fee over hardware regeling ZH) ben ik bereid mee te gaan. Ik ga morgenavond nog wat rekenen en zal dan een voorstel doen voor een concreet percentage. Dit zal in de buurt zijn van jouw idee daarover. Mijn idee is dan wel om dit op Innomissie te declareren veldonderzoek of zoiets.
2.7.
[eiser] stuurt eind maart 2013 voor zijn werkzaamheden vanaf januari tot eind maart 2013 een factuur van € 10.000,00 exclusief btw aan Solfic B.V. Volgens de factuur betreft het werkzaamheden ten behoeve van het project Inno-Missie.
2.8.
Ter voorbereiding op een bespreking met [naam] stuurt [eiser] bij e-mail van 27 mei 2013 aan [naam] een voorstel met betrekking tot zijn inzet ten behoeve van Solfic en de feeregeling die hij wil hanteren met betrekking tot de NOx subsidieregeling. In dit voorstel is het volgende opgenomen:
Werkzaamheden [bedrijf] voor Solfic BV
(…)
Fee-regeling tussen [bedrijf] en Solfic E&E BV over verkochte hardware MPAT configuraties
(…)
Het [bedrijf] -collectief van schepen voor de subsidieregeling:
Hoofddoel werving schepen binnen een collectief is sterke voorkeurspositie naar provincie, Solfic als hoofdleverancier, daarmee schaalgrootte, koop/productie voordelen en winstmaximalisatie en te voorkomen dat schippers ‘shoppen’.
Zoals je weet heb ik afgelopen half jaar voor eigen rekening/kosten met de kennis die ik had over de subsidieregeling acquisitie gevoerd bij potentiele scheepseigenaren, benaderd, bezocht, geadviseerd over aanschaf scr systeem met optioneel roetfilters en overtuigd subsidie aan te vragen voor aanschaf en inbouw scr systeem. Het (is) mijn intentie de scheepseigenaren exclusief het Solfic MPAT-SCR systeem te laten bestellen.
Velen hebben in mij het vertrouwen gegeven en volmacht verleend om systeem aan te schaffen en inbouwer te kiezen, alsook namens hen de subsidie aanvraag in te dienen.
(…)
Inkoop/productie voordelen collectief:
Doordat ik voor Solfic met collectief schepen voorsprong heb gecreëerd t.o.v. concurrenten, kunnen na de definitieve toekenningen in augustus 2013 verzamelorders inkoop worden samengesteld en inkooponderhandelingen door Solfic naar toeleveranciers starten. (…)
2.9.
Op 30 mei 2013 doet [naam] namens Solfic B.V. een aangepast voorstel voor een vergoeding voor [eiser] voor zijn werkzaamheden in het kader van de NOx subsidie- regeling en voegt daar een conceptovereenkomst bij.
In artikel 2 worden de werkzaamheden van [eiser] als volgt omschreven:
a. Acquisitie in het kader van de NOx subsidieregeling voor de binnenvaart zoals die door de Provincie Zuid-Holland is uitgeschreven voor de periode 2013-2014.
b. Coördinatie en administratieve afhandeling van deze regeling richting de subsidieverstrekker.
c. Begeleiding van zakelijke afspraken met inbouwers en werven.
In artikel 5 wordt als vergoeding voorgesteld een percentage van de gefactureerde en betaalde omzet van de geleverde hardware aan de eindklant (12,5% tot 1,5 mln omzet en 10% over de meerdere omzet). In artikel 7 is – kort samengevat – opgenomen dat alle in 2011 en 2012 door [eiser] gemaakte kosten voor het ontwikkelen van de markt in uitlaatgasnabehandeling en het verkrijgen van diverse subsidies, met deze overeenkomst zijn verrekend en dat de in 2013 en 2014 uitbetaalde voorschotten worden verrekend met de facturatie van de fee over de omzet.
2.10.
In een e-mailbericht van 11 juni 2013 aan [naam] schrijft [eiser] aan [naam] :
Bij deze reactie op je overeenkomst van 28 mei 2013 commissievergoeding verkoop SCR-uitlaatgasnabehandeling (…) welke niet in overeenstemming is met hetgeen is afgesproken en overeengekomen. Ik kan hiermee dus niet akkoord gaan, zoals ik je al eerder heb medegedeeld.
(…)
De door mij voorgestelde commissievergoeding (…) blijft daarmee nog steeds leidend voor mijn inbreng van orders voor MPAT-SCR systemen. Ter verduidelijking: de voorgestelde feestaffel is gebaseerd op de door jou begin februari 2013 goedgekeurde en afgegeven marktprijzentabel SCR-DPF prepared en additioneel DPF en die met jou instemming tot heden is gehanteerd door mij naar de schippers/eigenaren.
(…) Laten we echter uitgaan van de absolute winstbedragen per offerte/opdracht gebaseerd op huidige inkoopcalculatie. Die is dan te verdelen.
2.11.
In een ander e-mailbericht van 11 juni 2013 schrijft [eiser] aan [naam] :
Beste [naam] ,
Graag informeer ik je over een aantal werkzaamheden die gedaan moeten worden om voor mijn collectief van huidige aantal van 32 schepen per schip een offerte voor een uitlaatgasnabehandelingssysteem op te stellen en toe te zenden. Ik vraag deze bij Solfic aan namens de [naam 1] /eigenaar van het binnenvaartschip, welke ik vertegenwoordig.
(…)
Het doel is gezamenlijk te zorgen dat de subsidie aanvragen 1 juli 2013 ingediend kunnen worden voor een uitlaatgasnabehandelingssysteem van Solfic.
2.12.
De schippers hebben aan [eiser] een volmacht met de volgende inhoud verstrekt:
OPDRACHTBEVESTIGING en VOLMACHTVERLENING
(…)
komen overeen als volgt:
(…)
5. [eiser] zal [naam 1] voor de subsidieaanvraag geen honorarium en/of kosten in rekening brengen. Ook niet als [naam 1] afziet van het gebruiken van de subsidie.
6. [eiser] zal [naam 1] , als de subsidie wordt gebruikt, voor het gehele proces ook geen honorarium en/of kosten in rekening brengen, vooropgesteld dat [naam 1] het uitlaatgasnabehandelingssyssteem binnen de daarvoor gestelde termijnen aankoopt en laat plaatsen door tussenkomst van [eiser] .
7. Verkregen offertes zijn niet bindend. Indien daartoe aanleiding bestaat kan nadat subsidie is verkregen besloten worden tot aanschaf van een ander uitlaatgasnabehandelingssysteem, met tenminste gelijkwaardige specificaties en een tenminste vergelijkbare kostprijs, dan wel plaatsing door een andere installateur, tegen een tenminste gelijkwaardig tarief.
(…)
2.13.
Bij brief van 21 juni 2013 van mr. Mulder, de voormalige advocaat van Solfic B.V./Solfic E&E, wordt een aangepaste overeenkomst toegezonden en wordt voorgesteld om een bespreking te beleggen ter oplossing van het bestaande geschil over: (1) de door [eiser] te ontvangen fee per verkocht systeem, (2) de vergoeding voor de in 2011 en 2012 door [eiser] verrichte werkzaamheden en (3) de toekomstige werkzaamheden van [eiser] in laatstgenoemd project. Ook schrijft mr. Mulder, voor zover hier relevant:
Cliënte heeft vernomen dat u van de geïnteresseerde binnenvaartschippers volmachten op naam van uw stichting [bedrijf] heeft ontvangen om de subsidieaanvragen zelfstandig namens hen in te kunnen dienen. Cliënte heeft u al aangegeven dit onrechtmatig te vinden, omdat het in strijd is met de gebruikelijke gang van zaken en de gemaakte werkafspraken. Deze houden namelijk onder andere in dat u potentiele klanten voor en in opdracht van cliënte benadert en aan de hand van haar gegevens en documentatiemateriaal over het Solfic systeem. U treedt enkel op als bemiddelaar waarvoor u een fee van cliënte ontvangt. De binnenvaartschippers zijn dus niet ‘uw’ klanten, maar de klanten van cliënte. U bent dan ook gehouden alle relevante gegevens over de geïnteresseerde schippers ten behoeve van de in te dienen subsidieaanvragen bij cliënte aan te leveren.
In aanvulling daarop dient cliënte per omgaande van u de schriftelijke bevestiging te ontvangen dat u vervolgens voor 1 juli a.s. de subsidieaanvragen in zult dienen voor alle schippers die hebben aangegeven het emissiereductiesysteem te willen kopen (met de offerte van Solfic).
Doet u dit niet of wendt u deze gegevens aan ten behoeve van een derde (een concurrerende leverancier) dan handelt u in strijd met de gemaakte afspraken en onrechtmatig. (…)
2.14.
Op 27 juni 2013 vindt de voorgestelde bespreking plaats tussen [naam] en [eiser] , in het bijzijn van hun wederzijdse advocaten. De berekeningswijze van de aan [eiser] toekomende commissie per verkocht systeem wordt besproken en er worden afspraken gemaakt over de verstrekking door [eiser] van gegevens van de betrokken schepen in verband met de door Solfic E&E op te stellen offertes.
2.15.
De daaropvolgende dag vindt er een e-mailwisseling plaats tussen de wederzijdse advocaten ter bevestiging van de op 27 juni 2013 gemaakte afspraken over de commissie.
In de eerste e-mail van mr. Meijjer aan mr. Mulder is voor zover hier relevant opgenomen:
Geachte collega,
In vervolg op de bespreking van gisterenochtend (27 juni jl.) hieronder in het kort de bevestiging van hetgeen aldaar tussen partijen is overeengekomen.
In lijn met onderstaande berekening voor systeem 4-5-190 zullen partijen een vergelijkbare berekening maken voor de overige configuraties. De berekening geeft aan voor welke prijs de configuraties aan de schippers zullen worden aangeboden en wat daarbij de commissie voor cliënt zal zijn. (…)
De berekening voor configuratie 4-5-190 (MPAT SCR + DPF) is als volgt:
-inkoopprijs hardware MPAT SCR : € 30.327
- marge Solfic hardware MPAT SCR : € 17.999
- commissie KH MPAT SCR : € 8.500
- inkoopprijs DPF : € 16.254
- marge DPF : € 9.163
- verkoopprijs : € 82.243
Van de marge DPF komt 70% (€ 6.414) toe aan Solfic en 30% (€ 2.749) aan [eiser] .
(…)
De berekening voor configuratie 4-5-109 (MPAT SCR-only), welke geldt voor enkele SCR-only systemen is als volgt:
- inkoopprijs hardware : € 30.327
- marge Solfic : € 17.999
- commissie KH : € 8.500
- verkoopprijs : € 56.826
Bij een afwijkende inkoopprijs zullen de marge en commissie pro rata daaraan worden aangepast. (…)
In de daaropvolgende mail van mr. Mulder aan mr. Meijjer (13:48 uur) is opgenomen:
De weergave van de afspraken in uw email van vanochtend is correct, met dien verstande dat, (…)
Hieronder geef ik – ter verduidelijking en ter voorkoming van misverstanden – een aantal aanvullingen op uw weergave van de afspraken. (…)
Bijgevoegd is een schema van de hand van de heer [naam] waarin hij per systeem de gemaakte afspraken heeft doorgerekend. NB. Daarin is nu nog bij alle systemen € 8.250,- als basisfee voor uw cliënt opgenomen.
En later die dag (om 20:53 uur) schrijft mr. Mulder:
Ik heb uw reactie met cliënt besproken, maar hij stemt niet in met uw weergave en voorstellen; hij blijft bij de berekening van de verkoopprijzen en vergoeding van uw cliënt conform de pdf-bestanden met de berekening per systeem (zoals bij mijn laatste email aan u gevoegd), met dien verstande dat het akkoord is om bij alle systemen uit te gaan van een basisfee voor uw cliënt van € 8.500 (waarbij het meerdere ook direct doorrekent in de verkoopprijs). Bijgevoegd twee nieuwe bestanden: de eerste kolom daarin was in de vorige weergave niet geprint. Deze overzichten zijn waarschijnlijk zuiverder. (NB. Ook in deze overzichten moet de basisfee voor uw cliënt nog aangepast worden in € 8.500).(…)
En na twee e-mails van mr. Meijjer schrijft mr. Mulder tenslotte om 22:12 uur:
(…) Om tot de te offreren prijzen te komen, heeft cliënt de afspraken zoals die in onze beleving zijn gemaakt, per systeem moeten verwerken in zijn gebruikelijke prijscalculatie. Hij heeft dit naar eer en geweten gedaan. Mogelijk komt de uitkomst daarvan (ongeveer) op hetzelfde neer als bij uw benadering (pro rata verhoging van de fee van cliënt met een verhoging van de kostprijs ten opzichte van de kostprijs van systeem nr. 4-5-190).
Het overleg zal na 1 juli voortgezet worden, waarbij het waarschijnlijk het handigst is dat partijen de overzichten van cliënt (al dan niet met advocaten) gezamenlijk doornemen zodat cliënt daar de kennelijk benodigde toelichting bij kan geven. Mogelijk blijkt dan dat de lezing van wat gisteren met elkaar is besproken minder van elkaar afwijkt dan nu het geval lijkt te zijn.
2.16.
Nadat [eiser] de voor het vervaardigen van de offertes benodigde gegevens van de schippers aan Solfic E&E heeft verstrekt, stuurt Solfic E&E op 29 juni 2013 de offertes en dient [eiser] nog net op tijd 42 subsidieaanvragen in. De deadline voor de subsidie-aanvragen verstrijkt op 1 juli 2013.
2.17.
Bij e-mail van 2 juli 2013 schrijft [eiser] aan [naam] :
Vanmiddag ook al per sms gevraagd. Nu voor de 4e keer: Stuur mij per omgaande de calculaties in excel van 21 juli 2013 welke als basis diende voor onze berekeninggrondslagen en bespreking op donderdag 27 juli 2013 EN die van 28 juli, laatste versie van 18.05 uur. Is voor jou een druk op de knop van verzenden.
Het moet toch niet zo zijn dat je de voortgang van het bereiken van een comissie overeenkomst belemmerd en ik mijn advocaat via jou advocaat moet verzoeken die excelsheets te sturen?
waarop [naam] op 3 juli 2013 onder meer antwoordt:
De toon van deze mail bevalt me niet echt. Volgens mij ben je prima in staat je eigen berekeningen te maken. Daarvoor zijn de interne berekeningen van Solfic niet noodzakelijk. (…)
2.18.
Op 10 oktober 2013 mailt [eiser] aan [naam] de lijst met schepen waarvoor de subsidie is verleend, waarna [naam] onder meer laat weten dat hij bezig is diverse schippers te benaderen en dat hij verder direct zaken doet met de schippers. Vervolgens mailt [eiser] aan [naam] :
(…) Zeker waar het gaat om meerwerk zal de [naam 1] uitgelegd moeten worden op welke wijze dat fiscaal gunstig kan worden ingekleed. Dat heb ik eerder met betrekking tot o.a. roetfilter al met hen besproken, zodat het ook het meest wenselijk is dat ik dat verder afrond. Anders lopen we het risico dat er schippers afhaken en dat is niet in ons beider belang. Het bezoeken van de schippers zal ook daarom in overleg moeten gaan. Kun je mij laten weten met wie je inmiddels al voor wanneer een afspraak hebt gemaakt?
2.19.
Bij e-mail van 11 oktober 2013 reageert [naam] dan als volgt:
(…) Daarnaast zal ik de L.J. Boer club batchgewijs de rest gaan benaderen, echter wil ik dit in overleg doen met [naam 7] en het liefst ook met jou daarbij. (…)
Mijn verhaal richting schippers is consistent dat [bedrijf] de subsidie-afhandeling voor haar rekening neemt en door Solfic betaald wordt voor binnengebrachte projecten, maar ook dat de commerciële afronding en uitvoering via Solfic loopt. De contractuele route met schippers loopt via Solfic resp. inbouwer/Solfic waarbij de schippers die ik nu gesproken heb graag één aanspreekpunt hebben. Dit zal in de meeste gevallen de inbouwer zijn.
2.20.
In een e-mailbericht van 31 oktober 2013 schrijft [naam] aan de eigenaar van het schip Fixut Maris onder meer dat in de prijsstelling de commissie voor [eiser] is verdisconteerd.
2.21.
In een brief van 13 november 2013 schrijft [naam] aan de schippers als volgt:
(…) U heeft gekozen om de aanvraag van de subsidie door een externe adviseur te laten verzorgen. Deze adviseur heeft voorheen een rol gehad als vertegenwoordiger van Solfic.
Wij hebben onlangs vernomen dat deze externe adviseur een onderhandse overeenkomst heeft laten ondertekenen met aanvullende afspraken. Wij willen u er op wijzen dat Solfic geen rol heeft gehad in het tot stand komen van deze afspraken en zich distantieert van de inhoud van deze overeenkomst. (…)
2.22.
Van de 46 offertes en 31 gehonoreerde subsidieaanvragen leiden er 8 tot opdrachten voor Solfic E&E. In de periode tussen 18 november 2013 en 19 februari 2014 stuurt [eiser] aan Solfic E&E ter zake van deze acht opdrachten facturen waarin het eerste deel van de fee (veelal 50%, maar soms ook 30% of 40%) in rekening wordt gebracht. In totaal belopen deze acht facturen een bedrag van € 69.149,09.
2.23.
In reactie op de ontvangst van deze facturen stuurt [naam] namens Solfic E&E telkens brieven waarin de verschuldigdheid van de facturen wordt betwist, voor het eerst op 4 december 2013. In deze brieven is, voor zover hier relevant, telkens vermeld:
Ik betwist dat ik deze factuur moet betalen. Ik heb hierover met jou geen afspraken gemaakt. Jij hebt uitsluitend in opdracht van (naam [naam 1] ) subsidie aangevraagd. De opname ter plaatse en verkoop zijn door mijzelf geeffectueerd. Ik zie dan ook niet op grond waarvan ik gehouden zou zijn om de factuur te betalen. (…)
2.24.
Solfic E&E gaat niet over tot betaling waarna [eiser] Solfic E&E ter zake van de facturen aanmaant en in gebreke stelt.
3. Het geschil
in conventie
3.1.
[eiser] vordert, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht te verklaren dat tussen partijen afspraken tot stand zijn gekomen op grond waarvan Solfic E&E vergoedingen verschuldigd is, overeenkomstig de in de door Solfic E&E opgestelde berekeningen, zoals verstrekt op 28 juni 2013, voor alle bestellingen van derden bij Solfic E&E in het kader van de subsidieregeling milieumaatregelen binnenvaart Zuid-Holland, welke bestellingen zijn voorafgegaan door goedkeuring van een door [eiser] verrichte subsidieaanvraag op basis van door Solfic E&E opgemaakte en aan Solfic E&E verstrekte offertes;
II. Solfic E&E te veroordelen tot betaling aan [eiser] van € 69.149,09, te vermeerderen met de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten;
III. Solfic E&E te veroordelen tot betaling, binnen 7 dagen na de respectievelijke factuurdata van de nog niet gefactureerde deelbetalingen inzake de offertes 13081, 13070, 13060, 13059, 13056, 13089, 13055 en 13068, zoals opgemaakt door Solfic E&E op 29 juni 2013;
IV. Solfic E&E te veroordelen in de proceskosten, de wettelijke rente hierover, en de nakosten.
3.2.
De grondslag van de vorderingen bestaat uit de afspraken die partijen hebben gemaakt over de vergoeding die [eiser] zou ontvangen over de emissiereductiesystemen waarvoor [eiser] namens een aantal binnenvaartschippers subsidie heeft aangevraagd, een en ander voor zover dit zou leiden tot het verkopen van een dergelijk systeem door Solfic E&E aan deze schippers. Deze afspraken zijn op 27 juni 2013 mondeling tussen partijen gemaakt in het bijzijn van hun wederzijdse advocaten, waarna ook daadwerkelijk uitvoering is gegeven aan die afspraken. Over de acht verkochte systemen is Solfic E&E op grond van de afspraken een vergoeding van € 169.064,83 verschuldigd, waarvan een deel is gefactureerd in de periode van 18 november 2013 tot en met 18 februari 2014. Naast deze voorschotten, is Solfic E&E ook het restant van de vergoedingen verschuldigd. Dat deze restantbedragen nog niet zijn gefactureerd doet daar niet aan af. Aan de hand van de offertes belopen deze slotbetalingen in totaal een bedrag van € 99.915,74, aldus [eiser] .
3.3.
Solfic E&E voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.4.
Onder de voorwaarde dat de rechtbank het ontvankelijkheidsverweer verwerpt en oordeelt dat sprake was van een overeenkomst tussen Solfic E&E en [eiser] , vordert Solfic E&E, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. voor recht te verklaren dat [eiser] is tekort geschoten in de nakoming van de met Solfic E&E gesloten overeenkomst om voor Solfic E&E sales- en marketing activiteiten in het kader van de NOx-subsidieregeling te verrichten en voor recht te verklaren dat deze overeenkomst is ontbonden;
b. [eiser] te veroordelen tot betaling van de door Solfic E&E geleden schade als gevolg van de wanprestatie als bedoeld in sub a, deze schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
c. [eiser] te veroordelen in de proceskosten.
3.5.
[eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
ontvankelijkheid
4.1.
Solfic E&E heeft allereerst aangevoerd dat [eiser] niet-ontvankelijk is. Indien er al een overeenkomst tot stand is gekomen, hetgeen zij betwist, is dit een overeenkomst geweest tussen [eiser] en Solfic B.V. en niet met Solfic E&E. Zij voert hiertoe het volgende aan. Blijkens de brief van mr. Mulder van 21 juni 2013 trad mr. Mulder op als advocaat van Solfic B.V. en niet als advocaat van Solfic E&E. De brief begint met ‘Namens mijn cliënte, Solfic B.V. benader ik u (…)’ en vervolgens wordt telkens Solfic als beoogde contractspartij genoemd. In de door [naam] opgestelde conceptovereenkomsten stond ook Solfic B.V. als contractspartij genoemd en de factuur van [eiser] van eind maart 2013 is eveneens op naam van Solfic B.V. gesteld.
4.2.
De rechtbank overweegt dat [eiser] telkens met [naam] heeft gesproken en gecorrespondeerd over de overeenkomst en dat [naam] dit in twee hoedanigheden heeft kunnen doen: als bestuurder van Solfic B.V. dan wel als bestuurder van Solfic E&E. Het antwoord op de vraag of [naam] jegens [eiser] bij sluiten van de overeenkomst namens de ene of de andere vennootschap is opgetreden, hangt af van hetgeen hij en [eiser] daaromtrent jegens elkander hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten afleiden.
4.3.
Dat Solfic B.V. als contractspartij zou optreden ligt niet voor de hand nu het werkzaamheden ten behoeve van Solfic E&E betrof, Solfic E&E de systemen offreerde en verkocht en de verkoopprijs – die blijkens de stukken bestond uit kostprijs, marge en fee van [eiser] – in Solfic E&E zou vloeien. Voorts is van belang dat [eiser] in de voorstellen die hij aan [naam] heeft verzonden telkens onderscheid heeft gemaakt tussen de werkzaamheden die hij voor Solfic B.V. verrichte en de werkzaamheden die hij voor Solfic E&E verrichte en dat hij in zijn schriftelijke uitingen jegens [naam] Solfic E&E als zijn contractspartij beschouwde voor wat betreft de fee over de verkoop van de SCR systemen. In het bespreekdocument van 2 februari 2013 (zie onder 2.5) omschrijft hij de werkzaamheden voor Solfic E&E als ‘business development mbt NOx regeling Zuid Holland’ en gaat hij uit van een door Solfic E&E te betalen fee over de hardwareverkoop SCR systemen. Ook in zijn voorstel van 27 mei 2013 gaat [eiser] ervan uit dat de feeregeling zal gelden tussen [eiser] en Solfic E&E (zie onder 2.8).
4.4.
Onder deze omstandigheden mocht [eiser] , behoudens uitdrukkelijk gemaakte afwijkende afspraken, erop vertrouwen dat de fee, die in feite door de klant aan Solfic E&E werd betaald, ook door Solfic E&E aan hem zou worden afgedragen en dat Solfic E&E derhalve zijn contractuele wederpartij was.
4.5.
De omstandigheid dat [naam] blijkens de door hem opgestelde conceptovereen-komsten een overeenkomst voorstond tussen [eiser] en Solfic B.V. is niet een dergelijke omstandigheid. [eiser] heeft nimmer ingestemd met de conceptovereenkomsten van [naam] waarin Solfic B.V. als contractspartij stond genoemd aangezien deze concept-overeenkomst de mondeling gemaakte afspraken niet weergaf (zie zijn e-mail van 11 juni 2013, onder 2.10) en deze conceptovereenkomst voorschreef dat hij alle uren die hij in 2011 en 2012 al in opdracht van Solfic B.V. had gewerkt zou moeten schrappen. Ter zitting voegde [eiser] daar aan toe dat hij er ook niet mee kon instemmen dat Solfic B.V. als contractspartij zou optreden omdat dit niet zuiver was. Volgens [eiser] wilde [naam] Solfic B.V. als contractspartij aanwijzen aangezien op die manier tweemaal subsidie kon worden verkregen over het honorarium van [eiser] : eenmaal in het kader van de NOx subsidieregeling doordat het honorarium in de verkoopprijs was verwerkt en eenmaal in het kader van de subsidieregeling die voor het Inno-Missie project gold doordat over bepaalde kosten van Solfic B.V. subsidie werd verkregen. Voor zover dit oneigenlijke doel al werd beoogd door [naam] , hoefde Solfic B.V. hiervoor niet als contractspartij te worden aangewezen. Zelfs al zou [eiser] derhalve op enig moment hebben ingestemd met het op naam van Solfic B.V. declareren van zijn werkzaamheden ten behoeve van Solfic E&E, hetgeen hij ter zitting uitdrukkelijk heeft betwist, betekent dit niet dat hij daarmee Solfic B.V. ook als contractspartij heeft geaccepteerd.
4.6.
Dat de overeenkomst werd aangegaan door Solfic B.V. kan evenmin worden afgeleid uit de brief van mr. Mulder van 21 juni 2013. Behoudens in de eerste zin wordt in de rest van de brief uitsluitend gerept over Solfic en uit de context moet worden geconcludeerd dat met die verwijzing naar Solfic wordt gedoeld op Solfic E&E (het betreft hier afspraken over ‘de door [eiser] verkochte emissiereductiesystemen van Solfic in het kader van de NOx subsidieregeling’). Bovendien wordt [eiser] in die brief gesommeerd gegevens van de schippers prijs te geven aangezien dit ‘klanten van cliënte’ waren en [eiser] enkel als bemiddelaar optrad. Aangezien met ‘cliënte’ hier niet kan zijn gedoeld op Solfic B.V. en de brief gaat over afspraken met betrekking tot de verkoop van systemen van Solfic E&E, heeft [eiser] hieruit mogen afleiden dat mr. Mulder voor beide vennootschappen optrad.
4.7.
De op naam van Solfic B.V. gestelde factuur van [eiser] van eind maart 2013 duidt evenmin op de onder 4.4. bedoelde afwijkende afspraken aangezien [eiser] met deze factuur geen fee in rekening brengt voor de hier bedoelde werkzaamheden ten behoeve van Solfic E&E. Deze factuur is dan ook niet relevant voor de hier voorliggende vraag.
4.8.
Solfic E&E heeft naar het oordeel van de rechtbank geen althans onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit de onder 4.4 bedoelde afwijkende afspraken kunnen worden afgeleid. De overeenkomst, voor zover die tot stand is gekomen, moet dan ook geacht worden te zijn aangegaan tussen [eiser] en Solfic E&E zodat het niet-ontvankelijkheidsverweer van Solfic E&E faalt.
Voorts is in geschil of de onderhandelingen tussen [eiser] en Solfic E&E hebben geleid tot een overeenkomst en zo ja, hoe deze kan worden getypeerd.
de overeenkomst
4.9.
Uit de vaststaande feiten en correspondentie tussen partijen kan worden afgeleid dat partijen reeds in februari 2013 zijn overeengekomen dat [eiser] zich zou inspannen om zo veel mogelijk schippers ertoe te bewegen een SCR systeem van Solfic E&E te laten bestellen en dat hij dat zou doen door: a) hen in een vroeg stadium te informeren over de NOx subsidieregeling en b) door de subsidieaanvraag voor die schippers te verzorgen en daarbij een offerte van Solfic E&E te voegen. Als vergoeding voor zijn werkzaamheden zou hij een fee/commissie ontvangen. In zijn e-mail van 11 februari 2013 schrijft [naam] immers dat hij wat betreft het voorstel van [eiser] (fee over hardware regeling ZH) bereid is om mee te gaan en een concreet percentage zal voorstellen, hetgeen hij naderhand ook heeft gedaan.
4.10.
De rechtbank oordeelt dat partijen uiteindelijk ook overeenstemming hebben bereikt over de hoogte van het loon, in dit geval de commissie, en dat de beoogde overeenkomst tot stand is gekomen. Dit kan worden afgeleid uit de na comparitie overgelegde confraternele correspondentie van 28 juni 2013 in combinatie met de omstandigheid dat Solfic E&E in haar offertes voor de door [eiser] aangedragen schippers de commissie voor [eiser] reeds heeft verdisconteerd in de verkoopprijs en de omstandigheid dat [eiser] zich naderhand heeft neergelegd bij de commissie die is opgenomen in de twee op 28 juni 2013 door Solfic E&E aan [eiser] toegezonden excelsheets (bedragen met en zonder brander), met dien verstande dat in die sheets nog de onjuiste basisfee van € 8.250,00 is vermeld. Op grond van de e-mailwisseling van 28 juni 2013 moet worden geconcludeerd dat partijen het eens waren over de basisfee voor [eiser] van € 8.500,00, dat de vergoeding voor andere systemen/configuraties via dezelfde berekeningsmethode zou worden vastgesteld en dat Solfic E&E dit nader heeft uitgewerkt in de twee eerdergenoemde excelsheets. Aanvankelijk is verschil van mening ontstaan over de vraag of de tijdens de bespreking afgesproken berekeningsmethode op de juiste wijze was toegepast in de berekeningen van Solfic E&E voor alle verschillende systemen en is dit punt in verband met de deadline van 1 juli 2013 even ‘geparkeerd’. Daarna heeft [eiser] [naam] verzocht om toezending van de calculaties in excel welke als basis dienden voor de door Solfic E&E opgestelde berekeningen en heeft [naam] geantwoord dat [eiser] die niet nodig had om zijn eigen berekeningen te kunnen maken (e-mails van 2 en 3 juli 2013). Voorts heeft [naam] tevergeefs getracht om een bespreking te beleggen om tot vastlegging (en nadere uitwerking) van de gemaakte afspraken te komen. In oktober 2013 heeft [eiser] alsnog ingestemd met de door Solfic E&E in haar excelsheets berekende vergoedingen per configuratie.
4.11.
Anders dan Solfic E&E stelt, wijzen de e-mails van [eiser] aan [naam] van na 28 juli 2013 er niet op dat [eiser] van mening was dat er nog geen bemiddelings-overeenkomst bestond, hooguit dat [naam] niet meewerkte aan het uitwerken van de laatste losse eindjes, te weten het bereiken van overeenstemming over de exacte commissie voor alle overige systemen conform de op 27 juni 2013 gemaakte afspraken. Zowel [eiser] als Solfic E&E gingen ervan uit dat zij een overeenkomst met elkaar hadden gesloten. In dit verband wordt tenslotte nog gewezen op de brief van mr. Mulder van 21 juni 2013 (zie onder 2.13) waarin zij schrijft dat [eiser] als bemiddelaar optreedt tegen een te ontvangen fee. Reeds voor de bespreking van 27 juni 2013 beschouwde Solfic E&E [eiser] dus al als haar bemiddelaar.
4.12.
De rechtbank concludeert derhalve dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan voor elk door Solfic E&E verkocht emissiereductiesysteem waarvoor [eiser] voor de aankopende [naam 1] subsidie heeft aangevraagd, door Solfic E&E een vergoeding aan [eiser] moest worden betaald. De in conventie onder I gevorderde verklaring voor recht is dan ook toewijsbaar.
4.13.
De hiervoor omschreven overeenkomst is aan te merken als een bemiddelings-overeenkomst in de zin van artikel 7:425 BW en deze hoeft niet schriftelijk te worden aangegaan. Op de bemiddelingsovereenkomst zijn ook de algemene bepalingen betreffende de overeenkomst van opdracht van toepassing. De stelling van [eiser] dat geen sprake is van een wederkerige overeenkomst en ook geen sprake is van een overeenkomst van opdracht kan gelet op het voorgaande niet worden gevolgd.
4.14.
Onder II en III vordert [eiser] nakoming van de overeenkomst, te weten betaling van de vergoedingen die Solfic E&E aan hem verschuldigd is geworden ter zake van de verkoop van 8 emissiereductiesystemen. Deze vergoeding beloopt volgens [eiser] in totaal een bedrag van € 169.064,83, waarvan € 69.149,09 reeds als voorschot is gefactureerd voor de datum van dagvaarding en waarvan het restant na de datum van dagvaarding gefactureerd zou worden (productie 9 bij dagvaarding).
4.15.
Solfic E&E verweert zich tegen de vordering tot nakoming. Allereerst beroept zij zich op dwaling en vernietigt op die grond de overeenkomst. Voor zover dit verweer niet slaagt, ontbindt zij de overeenkomst stellende dat [eiser] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van die overeenkomst. Ook stelt zij dat op grond van de artikelen 7:427 jo. 7:417 en 7:418 BW aan [eiser] geen vergoeding toekomt aangezien hij zich schuldig heeft gemaakt aan ontoelaatbare belangenverstrengeling. Voorts stelt Solfic E&E dat de gevorderde vergoeding onredelijk hoog is en dient te worden bijgesteld naar nihil althans een redelijk bedrag.
dwaling
4.16.
Solfic E&E vernietigt de overeenkomst met [eiser] ex art. 6:228 lid 1 BW onder a en/of b, althans c. Zij stelt hiertoe dat [eiser] de indruk heeft gewekt dat de schippers waren gebonden aan Solfic E&E en dat hij dit ook in een e-mail van 16 mei 2013 heeft bevestigd (‘De indiening wil ik dichttimmeren voor Solficsystemen’). Als [eiser] direct openheid van zaken had gegeven en Solfic E&E had geweten dat slechts 8 van de 46 subsidieaanvragen daadwerkelijk tot een order zouden leiden, zou Solfic E&E een veel lagere commissie voor [eiser] hebben voorgesteld. Ook zou Solfic E&E een veel lagere commissie hebben voorgesteld indien zij had geweten dat [eiser] tevens een vergoeding van de schippers zou ontvangen, aldus Solfic E&E.
4.17.
De rechtbank leest in de stukken niet dat [eiser] jegens Solfic E&E heeft gegarandeerd dat alle schippers voor wie [eiser] subsidie heeft aangevraagd, bij Solfic E&E een systeem zouden afnemen. Hij schrijft in zijn e-mail van 27 mei 2013 wel dat het zijn intentie is om de schippers exclusief het Solfic MPAT-SCR systeem te laten bestellen maar een garantie kan daarin, en in de e-mail van 16 mei 2013, niet worden gelezen. Voor zover [eiser] mondeling verdergaande uitlatingen zou hebben gedaan, heeft Solfic E&E daar niet klakkeloos op mogen vertrouwen. Niet in discussie is dat de subsidieregeling het [eiser] niet toestond om de schippers voorafgaand aan de subsidieaanvraag te verplichten een systeem bij Solfic E&E te kopen. Dat Solfic E&E zich hierin niet heeft verdiept en kennelijk ook niet heeft doorgevraagd bij [eiser] hoe hij dacht dit te kunnen realiseren, komt voor haar eigen rekening en risico. Voor zover Solfic E&E derhalve al zou hebben gedwaald op dit punt, behoort deze dwaling ingevolge artikel 6:228 lid 2 BW voor rekening van Solfic E&E te blijven. Bovendien was een juiste voorstelling van zaken geweest dat het ongewis was hoeveel schippers voor Solfic zouden kiezen en niet, hetgeen Solfic E&E stelt, dat er slechts acht systemen zouden worden verkocht. Dat Solfic E&E bij een juiste voorstelling van zaken de overeenkomst niet onder deze voorwaarden zou hebben gesloten, kan derhalve niet worden aangenomen. Voorts is evenmin sprake van dwaling op grond van de omstandigheid dat Solfic E&E niet wist van de door [eiser] van de schippers te ontvangen vergoeding. Als onweersproken staat vast dat [eiser] uitsluitend aanspraak maakt op een vergoeding bij de schippers die geen Solfic E&E-systeem hebben besteld en dat [eiser] dus niet dubbel wordt betaald voor dezelfde werkzaamheden. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom wetenschap daaromtrent een verschil had gemaakt voor de commissie-bedragen die Solfic E&E eind juli 2013 voorstelde.
4.18.
Het beroep van Solfic E&E op dwaling faalt en de ingeroepen vernietiging blijft dan ook zonder rechtsgevolg.
toerekenbare tekortkoming
4.19.
Volgens Solfic E&E is [eiser] op diverse punten tekort geschoten in de nakoming van de bemiddelingsovereenkomst. In de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie ontbindt Solfic E&E de overeenkomst op grond van 6:81 jo. 6:265 BW, stellende dat nakoming door [eiser] blijvend onmogelijk is geworden.
4.20.
Vast staat dat [eiser] ingevolge de bemiddelingsovereenkomst als tussenpersoon werkzaam diende te zijn bij het tot stand brengen van een of meer overeenkomsten tussen Solfic E&E en de schippers. Vast staat ook dat zijn inspanningen ertoe hebben geleid dat 8 schippers waarvoor [eiser] een subsidieaanvraag met offerte van Solfic E&E heeft ingediend, een emissiereductiesysteem bij Solfic E&E hebben gekocht en dat [eiser] in zoverre de overeenkomst heeft uitgevoerd. Dat veel andere schippers niet tot aankoop van een systeem van Solfic E&E zijn overgegaan betekent op zichzelf niet dat [eiser] tekort is geschoten nu, zoals hiervoor reeds is beslist, geen sprake was en kon zijn van een garantie van de zijde van [eiser] dat alle 46 schippers een Solfic E&E-systeem zouden kopen.
4.21.
Naast de verplichting om zich in te spannen om zo veel mogelijk schippers Solfic E&E-systemen te laten kopen, rustten er op [eiser] nog andere verplichtingen. Zoals hiervoor reeds is overwogen, kan de onderhavige overeenkomst worden getypeerd als een bemiddelingsovereenkomst zodat de overeenkomst valt onder het bereik van de afdelingen 3 en 1 van titel 7 van Boek 7. Ook zonder schriftelijke overeenkomst en onduidelijkheid over mondeling gemaakte afspraken, vloeien uit de toepasselijke wettelijke bepalingen derhalve verplichtingen voor de bemiddelaar voort. Volgens Solfic E&E is [eiser] tekort is geschoten in de nakoming van diverse van deze verplichtingen.
4.22.
Volgens Solfic E&E heeft [eiser] in strijd gehandeld met de in artikel 7:402 BW neergelegde verplichting om gevolg te geven aan tijdig verleende en verantwoorde aanwijzingen van de opdrachtgever. Welke tijdig verleende en verantwoorde aanwijzingen van Solfic E&E [eiser] niet zou hebben opgevolgd, heeft Solfic E&E echter niet geconcretiseerd. Daarbij komt dat de opdrachtgever slechts een beperkt instructierecht heeft indien de bemiddelaar wordt vergoed op basis van ‘no cure, no pay’ aangezien de opdrachtgever in dat geval niet de kosten draagt voor extra inspanningen. Ook heeft Solfic E&E niet geconcretiseerd welke overeengekomen werkzaamheden tijdens het verkoopproces niet zouden zijn uitgevoerd, nog daargelaten het feit dat [eiser] hiervoor niet in gebreke is gesteld. Bovendien moet uit de e-mails van partijen van 10 en 11 oktober 2013 worden geconcludeerd dat [eiser] wel bereid was de schippers te bezoeken om de definitieve opdracht te bespreken maar dat [naam] dit niet heeft toegestaan aangezien hij zelf de commerciële afronding wilde doen.
4.23.
Voorts verwijt Solfic E&E [eiser] dat hij de belangen van Solfic E&E niet of onvoldoende heeft gediend en hierdoor de in artikel 7:401 BW neergelegde verplichting om de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen, heeft geschonden. Solfic E&E stelt dat [eiser] twee heren met tegenstrijdige belangen heeft gediend doordat hij ook voor de schippers is opgetreden. Voorts verwijt Solfic E&E [eiser] dat hij aanzienlijke betalingen heeft afgedwongen van de schippers die geen opdracht hebben geplaatst bij Solfic E&E en daardoor de goede naam van Solfic E&E heeft aangetast. Volgens Solfic E&E heeft [eiser] onredelijk hoge kosten bij de schippers in rekening gebracht voor het opstellen van de subsidieaanvraag. Doordat [eiser] hier niet transparant in is geweest, is er grote onrust bij de schippers ontstaan en hebben veel schippers afgezien van de aanschaf van een Solfic-systeem doordat zij niets meer met [eiser] en daardoor ook met Solfic E&E te maken wilden hebben. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft Solfic E&E verklaringen overgelegd van vier schippers die voor een ander systeem hebben gekozen.
De heer [naam 3] (schip Scopus) heeft zijn keuze als volgt toegelicht:
‘Had geen vertrouwen meer in de werkwijze van Dhr. [eiser]
Heeft niets te maken met het product Solfic’
en
‘In het begin veel uitleg gehad van Dhr [eiser] maar achteraf gezien waren het mooie verkooppraatjes, het ging naar mijn mening alleen maar om zoveel mogelijk klanten binnen te halen voor Solfic, dat moet verder natuurlijk geen probleem zijn, maar achteraf gezien heb ik het toch bij het goede eind gehad, waardoor Solfic meerdere opdrachten zijn misgelopen minimaal 3, ik zelf plus 2 andere collega’s die uiteindelijk voor Soot-Tech gekozen hebben.’
De heer [naam 4] (schip Inachos) verklaart onder meer:
‘De heer [eiser] deed voorkomen dat wij via hem met Solvic in zee moesten gaan. Toen bleek dat wij ook met andere leveranciers in zee mocht gaan, bleek bij informatie dat geen andere leverancier met dhr. [eiser] in zee wilde gaan. Toen wij vervolgens dhr. [eiser] wilden mededelen dat wij ook bij andere leveranciers wilden informeren, zweeg hij in alle talen. Omdat wij een deadline hadden vanwege de subsidie aanvraag, zijn wij bij andere leveranciers gaan informeren. Dit zou voor ons (Inachos BV) contractueel gevolgen kunnen hebben met dhr. [eiser] . Vanwege de “betrokkenheid” van dhr. [eiser] met Solvic, heb ik er bewust voor gekozen niet met Solvic in zee te gaan.’
De heer [naam 5] (schip Variatie) verklaart onder meer:
‘Naar mijn idee (was het Solfic-systeem: toevoeging rechtbank) niet de beste oplossing voor ons schip.’
en
‘De Heer [eiser] is heel aardig zolang je doet wat hij zegt en als je andere ideen hebt als hem wordt ie nog vervelender en in zijn contracten staat zonder kosten zonder kosten maar als het eenmaal zo ver is wil dhr [eiser] 10 procent van het gehele subsidie bedrag wat buiten proporsies is voor het werk wat hier voor is gedaan alleen papieren in vullen. Voor mij is de heer [eiser] een grootte oplichter die snel geld wil verdienen over een ander’s rug…’
De heer [naam 6] (schip Noorderwind) verklaart onder meer:
‘De inzetprijs (van Solfic, toevoeging rechtbank) was erg hoog, pas na lang onderhandelen kwam Solfic met een scherpe prijs, concurrent zette direct laag in, derhalve had die een voorsprong… De bedrijfszekerheid van Solfic op lange termijn kon ons net niet overtuigen.’
en op de vraag naar de tevredenheid over de externe subsidieadviseur:
‘Zonder C. [eiser] hadden we niet op het idee gekomen van een subsidie. Echter absoluut niet transparant over zijn prijsstelling’
en:
‘Hij ( [eiser] ) presenteerde zich niet als vertegenwoordiger van Solfic, wel als een goede relatie.
Ook nu hebben we de zaak met [bedrijf] nog niet rond… We begonnen met 12.000 nu zitten we op 8500…’
4.24.
Ter comparitie heeft [eiser] niet betwist dat hij van de schippers die geen Solfic-systeem hebben besteld, vergoedingen heeft geëist van omstreeks 10% van het subsidiebedrag, althans van omstreeks € 10.000,00. Ook heeft hij niet betwist dat hier veel onenigheid over is ontstaan bij de betreffende schippers en dat de branchevereniging en de media hier aandacht aan hebben besteed. Voorts kan aan de hand van de onder 2.12 geciteerde volmacht worden geconcludeerd dat een dergelijke vergoeding niet op voorhand is bedongen en dat de schippers derhalve terecht verklaren dat [eiser] niet transparant is geweest over zijn honorarium. Dit heeft [eiser] ter comparitie verder niet bestreden.
4.25.
De rechtbank is van oordeel dat het optreden van [eiser] voor de schippers in het kader van de subsidieaanvraag op zichzelf de belangen van Solfic E&E niet had hoeven schaden en dat het ook niet onaanvaardbaar was geweest indien [eiser] in de volmacht een redelijke vergoeding voor het aanvragen van de subsidie had bedongen. Waar het hier echter wringt is dat [eiser] zich als onafhankelijk subsidieadviseur heeft voorgedaan terwijl hij in feite vooral belang had bij het tot stand brengen van koopovereenkomsten van Solfic-systemen aangezien hij daarvoor commissie zou ontvangen. Hij is daarin niet transparant geweest. Dit werd de schippers pas duidelijk toen zij ook bij andere leveranciers wilden kijken en [eiser] daaraan geen medewerking verleende. Uit de eerdergenoemde verklaringen kan zelfs worden opgemaakt dat hij veel druk uitoefende op een aantal schippers om te kiezen voor een Solfic-systeem. Daarnaast heeft hij in de volmacht doen voorkomen dat er geen kosten verbonden zouden zijn aan het aanvragen van de subsidie, en heeft hij vervolgens – wetende dat een deugdelijke grondslag hiervoor ontbreekt – druk uitgeoefend op schippers om hem een substantieel honorarium te betalen. [eiser] heeft over de hoogte van het door hem bedongen honorarium gesteld dat de redelijkheid of onredelijkheid hiervan subjectief is. Het verwijt is echter niet alleen gelegen in de hoogte van het bedrag maar vooral in het ontbreken van een grondslag om dergelijke bedragen bij de schippers in rekening te brengen en het gebrek aan transparantie. Onweersproken is voorts dat Solfic E&E niet betrokken is geweest bij de beslissing van [eiser] om de betreffende schippers kosten in rekening te brengen en dat Solfic E&E de volmacht die [eiser] door de schippers heeft laten tekenen pas heeft gezien toen de problemen met de schippers al waren ontstaan. Niet gezegd kan dan ook worden dat Solfic E&E de commotie die is ontstaan over de handelwijze van [eiser] aan zichzelf te wijten heeft doordat zij bij het beslissingsproces is betrokken.
4.26.
Dat met deze handelwijze de belangen van Solfic E&E niet werden gediend, had [eiser] kunnen en moeten voorzien. Hij werd in de markt immers geassocieerd met Solfic, niet alleen doordat hij bij de subsidieaanvragen offertes van Solfic E&E had gevoegd maar ook omdat hij alleen de Solfic E&E-systemen aanprees. [eiser] kon dan ook verwachten dat reputatieschade door geschillen met de schippers zou afstralen op Solfic E&E en de goede naam van Solfic E&E zou schaden.
4.27.
De conclusie van het voorgaande is dan ook dat [eiser] door aldus te handelen, bij zijn werkzaamheden niet de zorg van een goed bemiddelaar in acht heeft genomen en daardoor toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Aangenomen kan worden dat nakoming van de overeenkomst op dit punt blijvend onmogelijk was toen Solfic E&E op de hoogte kwam van het hiervoor omschreven handelwijze van [eiser] , zodat artikel 6:265 lid 2 BW niet in weg staat aan ontbinding. Nu bovendien gesteld noch gebleken is dat de tekortkoming van [eiser] , gelet op haar bijzondere aard of geringe betekenis, de ontbinding niet rechtvaardigt, heeft Solfic E&E bij conclusie van 8 oktober 2014 de ontbinding van de bemiddelingsovereenkomst terecht ingeroepen.
gevolgen van ontbinding
4.28.
Vervolgens ligt de vraag voor wat de gevolgen zijn van deze ontbinding. De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 6:269 BW de ontbinding geen terug-werkende kracht heeft. Partijen zijn voor de toekomst van hun verplichtingen jegens elkaar bevrijd, de rechtsgrond voor de door de ontbinding getroffen maar reeds nagekomen verbintenissen blijft in stand en er ontstaat voor partijen een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds door hen ontvangen prestaties (artikel 6:271 BW). Sluit de aard van de prestatie uit dat zij ongedaan wordt gemaakt, dan treedt daarvoor een vergoeding in de plaats ten belope van haar waarde op het tijdstip van de ontvangst (artikel 6:272 lid 1 BW).
4.29.
De uit de overeenkomst voortvloeiende prestaties van Solfic E&E, te weten het betalen van de commissie, waren nog niet verricht en behoeven dus ook niet ongedaan te worden gemaakt. Anders dan Solfic E&E stelt, gaat de rechtbank er niet van uit dat de betaling door Solfic B.V. van de onder 2.7 genoemde factuur een voorschot was op de door Solfic E&E verschuldigde commissie. De omschrijving op de factuur duidt hier niet op en Solfic E&E heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat het hier in feite een voorschot op de commissie betrof.
4.30.
De uit de overeenkomst voortvloeiende prestaties van [eiser] zijn wel verricht en hebben in zoverre aan de verbintenis beantwoord dat in 8 van de 43 gevallen waarin Solfic E&E een offerte had opgesteld ten behoeve van de subsidieaanvraag, de acquisitie van [eiser] tot verkooporders heeft geleid. Aangezien deze prestaties niet ongedaan kunnen worden gemaakt, treedt daarvoor in de plaats een verbintenis tot waardevergoeding.
Hoewel de grondslag van de in conventie ingestelde vorderingen onder II en III nakoming van de bemiddelingsovereenkomst is, acht de rechtbank zich ingevolge artikel 25 Rv gehouden de rechtsgrond voor deze vorderingen ambtshalve aan te vullen en gaat zij er in het vervolg van uit dat artikel 6:272 BW de rechtsgrond vormt voor deze vorderingen.
verbintenis tot waardevergoeding
4.31.
De waarde van de door [eiser] verrichte prestaties kan in beginsel worden gesteld op de vergoeding die partijen hiervoor zijn overeengekomen. Deze vergoeding bedraagt volgens [eiser] in totaal een bedrag van € 169.064,83. [eiser] baseert dit bedrag op de offertes die Solfic E&E aan de betreffende acht schippers heeft verstrekt. Hij heeft de korting die aan de eigenaar van de Paradox is gegeven reeds in zijn berekening verwerkt. Voor zover al gekeken zou moeten worden naar hetgeen de prestaties van [eiser] Solfic E&E heeft opgeleverd, verwijst [eiser] naar het fee overzicht (productie 9 bij dagvaarding) waaruit kan worden afgeleid dat de acht betrokken opdrachten een omzet vertegenwoordigen van € 1.220.985,00. Volgens [eiser] hebben deze opdrachten voor Solfic E&E een marge van € 460.000,00 opgeleverd en houdt zij na aftrek van de commissie van [eiser] derhalve nog een substantieel bedrag over.
4.32.
Solfic E&E stelt dat zij ook aan de overige schippers aanzienlijke kortingen heeft moeten doorberekenen om de opdrachten binnen te kunnen halen. Doordat de concurrentie groot was, was zij gedwongen om scherpe prijzen neer te zetten waardoor de marge voor Solfic E&E kleiner is geworden.
4.33.
De rechtbank kan vooralsnog niet nagaan voor welke bedragen de systemen uiteindelijk aan de betreffende acht schippers zijn verkocht, of er behoudens de korting voor de Paradox nog andere kortingen zijn gegeven en hoe zich dit verhoudt tot de commissie-afspraken tussen partijen. De rechtbank zal Solfic E&E dan ook in de gelegenheid stellen om bij akte de definitieve overeenkomsten in het geding te brengen en te berekenen welke commissie [eiser] op basis van die overeenkomsten zou zijn toegekomen, uitgaande van de bedragen die in haar excelsheets zijn vermeld en uitgaande van de uit de correspondentie blijkende afspraak dat beide partijen een deel van de verleende kortingen voor hun rekening zouden nemen. [eiser] zal daarop bij antwoordakte mogen reageren.
4.34.
Alle overige beslissingen worden aangehouden.
in voorwaardelijke reconventie
4.35.
Nu aan de door Solfic E&E gestelde voorwaarden is voldaan, komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de reconventionele vorderingen.
4.36.
Uit hetgeen in conventie is overwogen en beslist volgt reeds dat [eiser] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Dit leidt ertoe dat de in reconventie onder a. gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is.
4.37.
Solfic E&E vordert onder b. [eiser] te veroordelen tot betaling van de door Solfic E&E als gevolg van de wanprestatie van [eiser] geleden schade, nader op te maken bij staat.
4.38.
In haar akte overlegging producties van 4 februari 2015 heeft Solfic E&E voorgerekend dat zij door het tekortschieten van [eiser] vijf opdrachten is misgelopen, te weten de opdrachten voor de Scopus, de Martinique, de Nautictrans, de Variatie en de Inachos. De eerste drie schepen vormen volgens Solfic E&E een collectief dat gezamenlijk inkoopbeslissingen neemt. Deze vijf opdrachten vertegenwoordigen een omzet van € 661.964,00 en uitgaande van een marge van 30% komt Solfic E&E zodoende op een bedrag aan gederfde winst van € 198.589,00. Dit is slechts een voorlopige inschatting en nader onderzoek zou moeten uitwijzen of meer opdrachten zijn misgelopen door de handelwijze van [eiser] , aldus Solfic E&E.
4.39.
Gelet op de hiervoor (deels) weergegeven verklaringen van een aantal schippers is de mogelijkheid van schade als gevolg van het toerekenbaar tekort schieten van [eiser] aannemelijk en komt de gevorderde veroordeling tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat, eveneens voor toewijzing in aanmerking.
4.40.
Alle overige beslissingen worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 24 juni 2015 voor het nemen van een akte door Solfic E&E over hetgeen is vermeld onder rechtsoverweging 4.33, waarna [eiser] op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,
in conventie en in reconventie
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S.T. Belt en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2015.