Hof 's-Hertogenbosch, 17-03-2015, nr. HD200.140.223, 01
ECLI:NL:GHSHE:2015:927
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
17-03-2015
- Zaaknummer
HD200.140.223_01
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2015:927, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 17‑03‑2015; (Hoger beroep)
Uitspraak 17‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Appellant heeft bij memorie van grieven de grondslag van zijn eis vermeerderd maar die vermeerdering van de grondslag van de eis niet op de voet van artikel 130 lid 3 Rv betekend aan de in hoger beroep niet verschenen geïntimeerde. Het hof verwijst de zaak naar de rol zodat de appellant de vermeerdering van de (grondslag van de) eis alsnog kan laten betekenen en het betekeningsexploot in het geding kan brengen.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.140.223/01
arrest van 17 maart 2015
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats 1],
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante],
advocaat: mr. J.G. van Heertum te Veghel,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2], Frankrijk,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde],
niet verschenen in hoger beroep,
op het bij exploot van dagvaarding van 15 oktober 2013 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, kanton ’s-Hertogenbosch, van 25 juli 2013, gewezen tussen [appellante] als eiseres in vrijwaring en [geïntimeerde] als gedaagde in vrijwaring.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 857862, rolnr. CV EXPL 12-9471)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
Het geding in eerste aanleg betreft een geding in vrijwaring. Dat geding houdt verband met een hoofdzaak tussen VGZ Zorgkantoor B.V. (hierna: VGZ) als eiseres en [appellante] en [geïntimeerde] als gedaagden. In die hoofdzaak heeft de kantonrechter onder zaaknummer 835522 en rolnummer 12-5669 een tussenvonnis gewezen op 13 september 2012 en een eindvonnis op 25 juli 2013.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding in hoger beroep;
- -
het tegen [geïntimeerde] verleende verstek;
- -
de memorie van grieven met een productie.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3. De beoordeling
3.1.
De kantonrechter heeft in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.4 van het vonnis van 25 juli 2013 enkele feiten vastgesteld. Het hof zal die feiten hieronder weergeven in de rechtsoverwegingen 3.2.1 tot en met 3.2.4.
3.2.1.
VGZ heeft aan [appellante] een persoonsgebonden budget (verder: “PGB”) toegekend over de periode van 1 juli 2008 tot 19 mei 2009. Het PGB is in voorschotten verstrekt. De voorschotten over 2008 zijn ontvangen op de rekening van [geïntimeerde] die het budget van [appellante] in 2008 beheerde en in 2008 als haar gemachtigde optrad. De voorschotten over 2009 zijn ontvangen op de rekening van het door [appellante] aangewezen Budgetbeheerbureau Heuvel en Rivierenland, die het budget van [appellante] in 2009 beheerde en in 2009 als haar gemachtigde optrad.
3.2.2.
Per 1 juli 2008 is bet PGB beëindigd. VGZ heeft als grond daarvoor aangevoerd dat niet voldaan is aan de verantwoordingsplicht.
3.2.3.
Op 19 mei 2009 heeft VGZ aan [appellante] een eindaftekening PGB gezonden over het jaar 2008. Uit de eindafrekening blijkt dat [appellante] een bedrag van € 10.193,76 aan VGZ dient terug te betalen. Op eveneens 19 mei 2009 heeft VGZ een beschikking aan [appellante] gezonden waarin zij het reeds door haar aan [appellante] bij wijze van voorschot toegekende bedrag ad € 9.372,52 over het jaar 2009 van [appellante] terugvordert. In de beschikkingen staat te lezen dat daartegen binnen zes weken bezwaar kan worden gemaakt bij het zorgkantoor.
3.2.4.
Tegen de beschikkingen van 19 mei 2009 is geen bezwaar gemaakt.
3.3.1.
Het onderhavige hoger beroep tussen [appellante] en [geïntimeerde] betreft een geding in vrijwaring. In de bij die vrijwaring behorende hoofdzaak heeft VGZ na wijziging van eis gevorderd, kort weergegeven en voor zover thans nog van belang:
hoofdelijke veroordeling van [appellante] en [geïntimeerde] tot betaling van € 10.193,76 vermeerderd met wettelijke rente;
veroordeling van [appellante] tot betaling van € 2.121,25 vermeerderd met wettelijke rente;
met hoofdelijke veroordeling van [appellante] en [geïntimeerde] in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.3.2.
In die hoofdzaak heeft de kantonrechter bij het onder zaaknummer 835522 en rolnummer 12-5669 gewezen tussenvonnis van 13 september 2012 [appellante] toegestaan om [geïntimeerde] in vrijwaring op te roepen. In het in de hoofdzaak onder genoemd zaak- en rolnummer gewezen eindvonnis van 25 juli 2013 heeft de kantonrechter:
[appellante] en [geïntimeerde] – ieder bij helfte – veroordeeld tot betaling van € 10.193,76 aan VGZ, ten aanzien van [appellante] te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2011 en ten aanzien van [geïntimeerde] te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2010;
[appellante] veroordeeld om aan VGZ € 2.121,25 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de inleidende dagvaarding, zijnde 9 maart 2012;
[appellante] en [geïntimeerde] – ieder bij helfte – veroordeeld in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente en nakosten;
het meer of anders gevorderde afgewezen.
3.3.3.
In de vrijwaringszaak heeft [appellante] veroordeling van [geïntimeerde] gevorderd tot betaling aan [appellante] van al hetgeen waartoe [appellante] in de hoofdzaak jegens VGZ mocht worden veroordeeld, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in vrijwaring.
3.3.4.
In het beroepen vonnis in vrijwaring van 25 juli 2013 heeft de kantonrechter [geïntimeerde] veroordeeld om aan [appellante] te betalen “al hetgeen waartoe [appellante] in de hoofdzaak jegens VGZ is veroordeeld (met betrekking tot de periode van 1 juli 2008 tot en met 31 december 2008 te weten de helft van € 10.193,76 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2011 tot de dag van betaling), waaronder de proceskosten van de hoofdzaak waarin [appellante] is veroordeeld;”. Verder heeft de kantonrechter [geïntimeerde] in de kosten van het geding in vrijwaring veroordeeld en het meer of anders gevorderde afgewezen.
3.4.
[appellante] is in hoger beroep gekomen van het in de vrijwaringsprocedure gewezen eindvonnis van 25 juli 2013. Zij heeft in hoger beroep één grief aangevoerd en op basis van die grief geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het, opnieuw rechtdoende, veroordelen van [geïntimeerde] om aan [appellante] al hetgeen te betalen waartoe [appellante] in de hoofdzaak is veroordeeld, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2011, waaronder de proceskosten van de hoofdzaak waarin [appellante] is veroordeeld, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in vrijwaring in beide instanties. Volgens de grief is in het vonnis in vrijwaring ten onrechte beslist dat [geïntimeerde] het bedrag van € 2.125,25 niet aan [appellante] hoeft te vergoeden.
3.5.
Het hof constateert dat volgens rechtsoverweging 1.1 van het beroepen vonnis in de vrijwaringszaak in eerste aanleg de volgende stukken zijn gewisseld:
de dagvaarding in vrijwaring;
het schriftelijk verweer bij antwoord;
de conclusie van repliek;
het schriftelijk verweer bij dupliek.
Het is aan [appellante] om het procesdossier van het geding in eerste aanleg volledig in het geding te brengen. [appellante] heeft – ook nadat daarover begin 2014 contact heeft plaatsgevonden met de griffie van het hof – niet aan deze verplichting voldaan. Zij heeft weliswaar het volledige procesdossier van de hoofdzaak in het geding gebracht, maar van het geding in vrijwaring in eerste aanleg heeft zij uitsluitend de inleidende dagvaarding (en het beroepen vonnis) overgelegd. Het hof heeft met betrekking tot het onder zaaknummer 857862 en rolnummer CV EXPL 12-9471 gevoerde geding in vrijwaring dus niet de beschikking over:
het schriftelijk verweer bij antwoord;
de conclusie van repliek;
het schriftelijk verweer bij dupliek.
Op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep kunnen de genoemde gedingstukken voor de beoordeling in hoger beroep van belang zijn. Het hof zal [appellante] daarom in de gelegenheid stellen om die gedingstukken – voorzien van alle eventuele bijlagen en/of producties – bij akte in het geding te brengen. Als [appellante] de genoemde gedingstukken niet of niet volledig in het geding brengt, zal het hof daaraan de gevolgtrekkingen verbinden die het geraden acht.
3.6.1.
Het hof constateert voorts dat [appellante] in de memorie van grieven de grondslag van haar vordering in vrijwaring – ten opzichte van de dagvaarding in vrijwaring in eerste aanleg – heeft vermeerderd. Volgens artikel 130 lid 3 Rv is een wijziging of vermeerdering van eis uitgesloten tegen een partij die niet in het geding is verschenen, tenzij de eisende partij de wijziging of vermeerdering van eis tijdig bij exploot aan de niet verschenen partij kenbaar heeft gemaakt. Deze regel geldt volgens vaste rechtspraak ook voor een wijziging of vermeerdering van de grondslag van de eis (zie onder meer HR 16 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7494). Deze regel is als gevolg van het bepaalde in artikel 353 lid 1 Rv ook in hoger beroep van toepassing.
3.6.2.
Uit het overgelegde procesdossier blijkt niet dat [appellante] de vermeerdering van de grondslag van de eis bij exploot aan [geïntimeerde] kenbaar heeft gemaakt. Voor het hof is dus niet duidelijk of het in hoger beroep ter beoordeling liggende deel van de eis beoordeeld kan worden. Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen om [appellante] in de gelegenheid te stellen een exploot van betekening van het onderhavige arrest en de memorie van grieven aan [geïntimeerde] in het geding te brengen. Het hof zal bij de rolverwijzing rekening houden met de in artikel 115 lid 1 Rv genoemde termijn. [appellante] kan van de genoemde betekening afzien als de vermeerderde grondslag van de eis al in duidelijke bewoordingen was opgenomen in de door haar in de vrijwaringsprocedure genomen conclusie van repliek. Voor het hof is dat op dit moment niet kenbaar omdat [appellante] dat processtuk nog niet heeft overgelegd.
3.7.
Het hof houdt elk verder oordeel aan.
4. De uitspraak
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 12 mei 2015 teneinde [appellante] in de gelegenheid te stellen om in het geding te brengen:
een compleet procesdossier van het geding in eerste aanleg in vrijwaring, zoals hiervoor in rechtsoverweging 3.5 omschreven;
het hiervoor in rechtsoverweging 3.6.2 bedoelde exploot;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, O.G.H. Milar en M.G.W.M. Stienissen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 maart 2015.
griffier rolraadsheer