HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, m. nt. Mevis, rov. 2.8 t/m 2.11.
HR, 18-06-2019, nr. 17/05793
ECLI:NL:HR:2019:959
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-06-2019
- Zaaknummer
17/05793
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:959, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑06‑2019; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:392
ECLI:NL:PHR:2019:392, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑04‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:959
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0264
Uitspraak 18‑06‑2019
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex art. 94 Sv onder klager op een personenauto die d.m.v. afpersing zou zijn verkregen. HR stelt voorop de maatstaven die moet worden toegepast bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een ex art. 94 Sv gelegd beslag. Uit de overwegingen van de Rb blijkt niet dat zij deze maatstaven heeft aangelegd bij de beoordeling van het klaagschrift. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
18 juni 2019
Strafkamer
nr. S 17/05793 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 5 december 2017, nummer RK 17/003558, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de Rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift een onjuiste maatstaf heeft toegepast.
2.2.
De Rechtbank heeft het klaagschrift, dat strekt tot teruggave van het onder de klager inbeslaggenomen voertuig ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
"Het beslag is gelegd op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering.
Voor beantwoording van de vraag of het inbeslaggenomen voertuig al dan niet terug kan worden gegeven aan klager, dient te worden getoetst of klager al dan niet redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier volgt dat klager aangifte heeft gedaan van diverse bedreigingen na de aankoop van het inbeslaggenomen voertuig. Daarentegen blijkt ook uit het dossier dat tegen klager aangifte is gedaan waarin is gesteld dat klager het voertuig door middel van afpersing heeft verkregen. Vooralsnog is uit het dossier niet af te leiden wie onder deze omstandigheden de rechtmatige eigenaar van het voertuig is. Hier doet zich dus niet het geval voor dat buiten redelijke twijfel vaststaat dat klager als rechthebbende van het in beslag genomen voertuig moet worden aangemerkt. Gelet hierop dient het beklag ongegrond te worden verklaard."
2.3.
Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het inbeslaggenomen voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen - ook in een zaak betreffende een ander dan de klager - of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in art. 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met art. 552f Sv.
2.4.
Uit de overwegingen van de Rechtbank blijkt niet dat zij deze maatstaven heeft aangelegd bij de beoordeling van het klaagschrift. Daarom is de bestreden beschikking ontoereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel is gegrond.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juni 2019.
Conclusie 23‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Beklag beslagene ex. Art 552a Sv, beslag ex art. 94 Sv op een auto. Rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard omdat zich niet het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel vaststaat dat klager als rechthebbende van het in beslag genomen voertuig moet worden aangemerkt. Hiermee heeft de Rechtbank een onjuiste maatstaf toegepast en bovendien niet beoordeeld of het belang van strafvordering zich thans tegen teruggave van de in beslag genomen auto verzet. De AG stelt zich op het standpunt dat het middel slaagt en adviseert de Hoge Raad de bestreden beschikking te vernietigen en de zaak terug te wijzen.
Nr. 17/05793 B Zitting: 23 april 2019 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [klager] |
1. Inleiding
1.1.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, heeft bij beschikking van 5 december 2017 het klaagschrift van de klager ex art. 552a Sv, strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave aan hem van een onder hem in beslag genomen auto, ongegrond verklaard.
1.2.
Uit de gedingstukken maak ik het volgende op. Er bevindt zich een kennisgeving van inbeslagneming (KVI) in het dossier. Hieruit volgt dat op 15 mei 2017 een Mercedes-Benz in beslag is genomen op grond van art. 94 Sv, in het kader van de waarheidsvinding, omdat deze auto zou zijn verkregen door middel van afpersing. De klager in cassatie is de beslagene.
1.3.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
2. Het middel
2.1.
Het middel bevat de klacht dat de rechtbank de onjuiste maatstaf heeft toegepast bij de beoordeling van het klaagschrift.
2.2.
De bestreden beschikking houdt het volgende in:
“2. De beoordeling
Namens klager is aangevoerd dat onder hem een voertuig, Mercedez-Benz Viano met kenteken [kenteken] , in beslag is genomen. Klager heeft deze auto gekocht en is eigenaar van deze auto. Klager is van mening dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen de teruggave van zijn auto aan hem.
De officier van justitie heeft zich in de raadskamer op het standpunt gesteld dat er aangifte van afpersing van de auto is gedaan. Deze zaak is inmiddels onderdeel geworden van een groter onderzoek genaamd Keiappel. Er zijn bewijsmiddelen die tegen klager pleiten, waardoor het nog veel te vroeg is om te oordelen dat de auto terug kan. Er is thans nog onderzoeksbelang.
Ter zitting is door gemachtigde van klager aangevoerd dat sprake is van een separate verdenking binnen onderzoek Keiappel, zodat ook zonder kennisname van dat dossier een beslissing kan worden genomen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het beslag is gelegd op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering.
Voor beantwoording van de vraag of het inbeslaggenomen voertuig al dan niet terug kan worden gegeven aan klager, dient te worden getoetst of klager al dan niet redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier volgt dat klager aangifte heeft gedaan van diverse bedreigingen na de aankoop van het inbeslaggenomen voertuig. Daarentegen blijkt ook uit het dossier dat tegen klager aangifte is gedaan waarin is gesteld dat klager het voertuig door middel van afpersing heeft verkregen. Vooralsnog is uit het dossier niet af te leiden wie onder deze omstandigheden de rechtmatige eigenaar van het voertuig is. Hier doet zich dus niet het geval voor dat buiten redelijke twijfel vaststaat dat klager als rechthebbende van het in beslag genomen voertuig moet worden aangemerkt. Gelet hierop dient het beklag ongegrond te worden verklaard.
3. De beslissing
De rechtbank verklaart het klaagschrift ongegrond.”
2.3.
Bij het beoordelen van een beklag op grond van art. 94 Sv dient de rechter (i) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en zo neen, (ii) de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen – ook in een zaak betreffende een ander dan de klager – of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Verder verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.1.
2.4.
Uit de hiervoor weergegeven overwegingen van de rechtbank blijkt dat niet de juiste maatstaf is toegepast. De rechtbank heeft niet beoordeeld of het belang van strafvordering zich thans tegen teruggave van de in beslag genomen auto verzet. Ook de vraag die pas aan de orde komt als is vastgesteld dat er geen belang van strafvordering meer is, te weten of een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd, heeft de rechtbank miskend. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Conclusie
3.1.
Het middel slaagt.
3.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
3.3.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑04‑2019