Rb. Rotterdam, 05-01-2018, nr. 5951652
ECLI:NL:RBROT:2018:121
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
05-01-2018
- Zaaknummer
5951652
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2018:121, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 05‑01‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2020:25
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2020-0116
PR-Updates.nl PR-2018-0005
VAAN-AR-Updates.nl 2020-0116
Uitspraak 05‑01‑2018
Inhoudsindicatie
geen aanspraak op onvoorwaardelijke prijsindexatie, deelnemerschap niet geëindigd
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 5951652 \ CV EXPL 17-15544
uitspraak: 5 januari 2018
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser] ,
woonplaats: [plaatsnaam],
eiser,
gemachtigde: mr. T. van Leeuwen - Brinks van Das Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
Allianz Global Corporate & Specialty SE,
gevestigd te München, Duitsland,
gedaagde sub 1,
gemachtigde: prof. mr. drs. M. Heemskerk,
2.de naamloze vennootschap
ASR Levensverzekering N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde sub 2,
gemachtigde: mr. O.F. Blom,
3.de stichting
Stichting Pensioenfonds Allianz Nederland,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde sub 3,
gemachtigde: prof. mr. drs. M. Heemskerk.
Eiser wordt hierna aangeduid als “[eiser]”. Gedaagden worden gezamenlijk aangeduid als zodanig. Afzonderlijk worden zij als volgt aangeduid: gedaagde sub 1 als “AGCS”, gedaagde sub 2 als “ASR” en gedaagde sub 3 als “SPAN”.
1. Het verloop van de procedure
1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
- -
het exploot van dagvaarding van 19 april 2017 met producties betekend aan ASR;
- -
het exploot van dagvaarding van 26 april 2017 met producties betekend aan “AGCS” en “SPAN”;
- -
de conclusie van antwoord met producties van AGCS;
- -
de conclusie van antwoord met producties van ASR;
- -
de conclusie van antwoord van SPAN met één productie;
- -
het tussenvonnis van 19 juli 2017 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
- -
de door AGCS en SPAN bij faxbrief van 17 oktober 2017 ten behoeve van de comparitie van partijen in het geding gebrachte productie;
- -
de pleitaantekeningen van alle partijen, en
- -
het proces-verbaal van de op 24 oktober 2017 gehouden comparitie van partijen.
1.2
De datum voor de uitspraak van dit vonnis is bepaald op heden.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
[eiser] is op 1 november 1987 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) AGCS. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO voor het verzekeringsbedrijf Binnendienst van toepassing. [eiser] is aan die CAO gebonden door een incorporatiebeding in de arbeidsovereenkomst. De pensioenafspraken van (de rechtsvoorganger van ) AGCS met [eiser] zijn in de CAO vastgelegd.
2.2
[eiser] bouwde aanvankelijk pensioen op bij (pensioenuitvoerder) AMEV (dat is inmiddels ASR) op basis van een zogenaamde gemitigeerde eindloonregeling. Artikel 16 van het pensioenreglement van AMEV luidt als volgt:
‘Na beëindiging van het deelnemerschap, alsmede in het geval dat vrijstelling van premiebetaling is verleend wegens arbeidsongeschiktheid, zullen de opgebouwde pensioen en de wegens arbeidsongeschiktheid premievrij gestelde pensioenen, met uitzondering van die van arbeidsongeschiktheidspensioen, per de eerste januari van elk jaar worden verhoogd.
Maatstaf voor de verhoging is de ontwikkeling van de prijsindexcijfers van de gezinsconsumptie voor werknemersgezinnen met een gezinsinkomen beneden de loongrens van de ziekenfondswetgeving met verlaagde weging voor medische verzorging en exclusief de invloed van wijzigingen in de indirecte belastingen en subsidies, zoals deze worden gepubliceerd in het Statistisch Bulletin van het Centraal Bureau voor de Statistiek. De indexering bedraagt maximaal 3% per jaar.’
Volgens artikel 2 lid 3 van het pensioenreglement van AMEV eindigt het deelnemerschap in de volgende drie gevallen:
- a.
bij het overlijden van de deelnemer;
- b.
op de pensioendatum;
- c.
op de datum waarop de dienstbetrekking wordt beëindigd (…)’
2.3
Per 1 januari 2001 heeft AGCS de pensioenovereenkomst van [eiser] ondergebracht bij uitvoerder SPAN.
2.4
[eiser] heeft nooit getekend voor waardeoverdracht van zijn tot 1 januari 2001 opgebouwde pensioenaanspraken aan SPAN.
2.5
Met ingang van 1 januari 2013 heeft er een wijziging plaatsgevonden in de CAO voor het verzekeringsbedrijf Binnendienst inhoudende dat de toeslagverlening van onvoorwaardelijk naar voorwaardelijk is gegaan op basis van zogeheten overrente. Hier is [eiser] bij brief van 21 maart 2013 door SPAN over geïnformeerd.
2.6
Het pensioen van [eiser] is tot 1 januari 2013 volledig geindexeerd.
3. De vordering
3.1
[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
ten aanzien van AGCS
1. te verklaren voor recht dat de door [eiser] opgebouwde pensioenaanspraken bij ASR vanaf januari 2001 geïndexeerd moeten worden op grond van artikel 16 van het AMEV pensioenreglement;
primair
2. AGCS te veroordelen tot nakoming van de pensioenovereenkomst, in die zin dat de door [eiser] tot 1 januari 2001 opgebouwde pensioenaanspraken bij ASR, op grond van artikel 16 van het AMEV pensioenreglement, vanaf januari 2001 onvoorwaardelijk zullen worden geïndexeerd, waarbij AGCS deze indexatie zal moeten financieren, dit op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag na betekening van het te wijzen vonnis, dat AGCS in gebreke blijft om aan dat vonnis te voldoen;
subsidiair
3. AGCS te veroordelen tot betaling van een gekapitaliseerde schadevergoeding, gebaseerd op de onvoorwaardelijke indexatie op grond van artikel 16 van het AMEX pensioenreglement, vanaf januari 2001;
ten aanzien van ASR
4. te verklaren voor recht dat de door [eiser] opgebouwde pensioenaanspraken bij ASR vanaf januari 2001 geïndexeerd moeten worden op grond van artikel 16 van het AMEV pensioenreglement;
primair
5. ASR te veroordelen tot nakoming van het pensioenreglement, in die zin dat de door [eiser] tot 1 januari 2001 opgebouwde pensioenaanspraken bij ASR, op grond van artikel 16 van het AMEV pensioenreglement, vanaf januari 2001 onvoorwaardelijk zullen worden geïndexeerd;
subsidiair
6. ASR te veroordelen tot betaling van een gekapitaliseerde schadevergoeding, gebaseerd op de onvoorwaardelijke indexatie op grond van artikel 16 van het AMEX pensioenreglement, vanaf januari 2001;
ten aanzien van SPAN
7. te verklaren voor recht dat de door [eiser] opgebouwde pensioenaanspraken bij ASR vanaf januari 2001 geïndexeerd moeten worden op grond van artikel 16 van het AMEV pensioenreglement;
primair
8. SPAN te veroordelen tot nakoming van het pensioenreglement, in die zin dat de door [eiser] tot 1 januari 2001 opgebouwde pensioenaanspraken bij ASR, op grond van artikel 16 van het AMEV pensioenreglement, vanaf januari 2001 onvoorwaardelijk zullen worden geïndexeerd;
subsidiair
9. SPAN te veroordelen tot betaling van een gekapitaliseerde schadevergoeding, gebaseerd op de onvoorwaardelijke indexatie op grond van artikel 16 van het AMEX pensioenreglement, vanaf januari 2001;
ten aanzien van gedaagden
AGCS, ASR en SPAN te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2
Aan zijn vordering legt [eiser] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat de wijzigingen in het pensioenreglement van SPAN niet van toepassing zijn op zijn aanspraken die hij tot 1 januari 2001 heeft opgebouwd bij AMEV (thans ASR). Op die aanspraken is het AMEV pensioenreglement van toepassing op basis waarvan op grond van artikel 16 onvoorwaardelijk moet worden geïndexeerd, omdat [eiser] volgens zijn pensioenoverzichten geldt als gewezen deelnemer. [eiser] stelt dat er sprake is van nadeel als zijn aanspraken bij ASR voorwaardelijk worden geïndexeerd in plaats van onvoorwaardelijk. Zijn vordering is niet verjaard, aldus [eiser].
Volgens [eiser] bestaat de pensioenovereenkomst thans uit twee pensioenreglementen naast elkaar die bij twee verschillende pensioenuitvoerders zijn ondergebracht:
- -
tot 1 januari 2001: de gemitigeerde eindloonregeling met een onvoorwaardelijke indexatie (bij AMEV/ASR);
- -
vanaf 1 januari 2001 de middelloonregeling (de basispensioenregeling die door de cao werd voorgeschreven) met een, sinds januari 2013, voorwaardelijke indexatie (bij SPAN).
4. Het verweer
AGCS en SPAN
AGCS en SPAN betwisten de vordering. Ten aanzien van de schadevergoedingsvordering wordt opgemerkt dat daar geen juridische grondslag voor is gegeven en de vordering onvoldoende bepaald is. Ook is er geen sprake van schade, maar juist van voordeel voor [eiser], zoals blijkt uit het rapport van actuaris de Jong van Towers Watson. Dat betekent ten eerste dat [eiser] geen belang heeft bij zijn vordering en zijn vordering op grond van artikel 3:303 BW dient te worden afgewezen en ten tweede dat niet de langere verjaringstermijn kan gelden van artikel 3:310 BW. Bovendien is de ingestelde schadevordering een vorm van afkoop en dat is in strijd met artikel 65 van de Pensioenwet.
AGCS
4.2
AGCS voert verder aan dat de vordering van [eiser] is verjaard, omdat [eiser] meent dat er premies verschuldigd zijn vanaf 2001 om de in zijn ogen onvoorwaardelijke indexatie te financieren. Een dergelijke vordering verjaart op grond van artikel 3:308 BW vijf jaar na het moment van opeisbaarheid.
De pensioenafspraken tussen AGCS en [eiser] zijn per CAO (meerdere keren) rechtsgeldig gewijzigd. Dat geldt ook voor de indexatie afspraken uit het (AMEV/ASR) verleden. Er is maar één pensioenovereenkomst (de CAO). De nieuwe CAO maakt geen uitzondering voor opgebouwd pensioen uit het verleden. Dat geldt zowel bij toepassing van de Haviltex-uitlegnorm als bij de CAO-uitlegnorm. Het pensioenreglement van AMEV regelt bovendien de rechtsverhouding tussen ASR/AMEV en [eiser] en niet tussen [eiser] en AGCS.
Het deelnemerschap van [eiser] aan het pensioenreglement van AMEV/ASR is niet geëindigd op een van de drie in artikel 2 lid 3 van dat pensioenreglement genoemde beëindigingsgevallen, zodat [eiser] reeds daarom niet onder de indexatiebepaling van artikel 16 van dat reglement valt.
Uit de Pensioenwet (artikel 32) volgt dat het pensioenreglement de door de pensioenuitvoerder opgestelde regeling is met betrekking tot de verhouding tussen pensioenuitvoerder en deelnemer. In artikel 35 bepaalt de Pensioenwet voorts dat de pensioenuitvoerder een pensioenreglement vaststelt in overeenstemming met de pensioenovereenkomst. De wet bepaalt, aldus AGCS, dat het pensioenreglement van AMEV niet de rechtsverhouding regelt tussen AGCS en [eiser].
ASR
4.3
ASR heeft geen andere verplichtingen jegens [eiser] dan de uitkering van het nominale bij ASR verzekerde pensioen. Toeslagen over die nominale pensioenaanspraken zijn niet bij ASR ingekocht en dus niet verzekerd.
SPAN
4.3
SPAN is niet gebonden aan het pensioenreglement van AMEV/ASR. Het kan en mag slechts het eigen pensioenreglement uitvoeren.
5. De beoordeling
5.1
Het meest verstrekkende verweer van AGCS is dat de vordering van [eiser] is verjaard. Daartoe voert AGCS aan dat [eiser] kennelijk meent dat er vanaf 2001 premies verschuldigd zijn om de in zijn ogen onvoorwaardelijke indexatie mee te financieren.
[eiser] stelt en dat staat ook tussen partijen vast, dat de indexatie tot januari 2013 volledig heeft plaatsgevonden. Pas vanaf januari 2013 bestaat er een voor [eiser] op geld waardeerbare, opeisbare, vordering op gedaagden doordat er geen onvoorwaardelijke indexatie meer plaatsvindt. Zijn vordering zou derhalve eerst in januari 2018 zijn verjaard, aldus [eiser]. In ieder geval is onbetwist gesteld dat [eiser] pas sinds 2013 bekend is met het feit dat er niet meer onvoorwaardelijk (op grond van het AMEV pensioenreglement) wordt geïndexeerd ten aanzien van zijn tot 1 januari 2001 opgebouwde pensioenaanspraken. Gelet op het feit dat er tot januari 2013 volledige indexatie heeft plaatsgevonden, bestaat er tot dat moment gen nadeel voor [eiser] en derhalve ook geen vordering tot nakoming. Dat betekent dat de verjaringstermijn op grond van artikel 3:307 BW van vijf jaren eerst kan zijn gaan lopen vanaf dat moment. Dat betekent dat de door [eiser] in deze procedure ingestelde vordering jegens AGCS niet is verjaard.
5.2
De te beantwoorden vraag is of [eiser] jegens gedaagden aanspraak kan maken op onvoorwaardelijke prijsindexatie van zijn bij ASR tot 1 januari 2001 opgebouwde pensioen. Gedaagden betwisten dit om uiteenlopende redenen. [eiser] stelt dat hij voornoemd recht heeft op grond van artikel 16 van het AMEV/ASR reglement, zoals onder 2.2 geciteerd. Dat artikel geldt in twee gevallen:
1. na beëindiging van het deelnemerschap;
2. in het geval dat vrijstelling van premiebetaling is verleend wegens arbeidsongeschiktheid.
[eiser] heeft gesteld noch is gebleken dat er sprake is van arbeidsongeschiktheid, zodat het tweede geval niet van toepassing is.
5.3
Volgens artikel 2 lid 3 van het pensioenreglement van AMEV eindigt het deelnemerschap in de volgende drie gevallen:
bij het overlijden van de deelnemer;
op de pensioendatum;
op de datum waarop de dienstbetrekking wordt beëindigd (…)’
5.4
[eiser] stelt zich op het standpunt dat zijn deelnemerschap is geëindigd, in de eerste plaats omdat er op de pensioenoverzichten die hij van ASR, bijvoorbeeld nog op 26 augustus 2013, heeft ontvangen staat dat hij een gewezen deelnemer is. Dat staat inderdaad in het door [eiser] als productie 21 bij dagvaarding in het geding gebrachte overzicht. In artikel 1 van de Pensioenwet, waarop door [eiser] in dit verband eveneens een beroep wordt gedaan, staat echter onder ‘gewezen deelnemer’ de volgende definitie: ‘de werknemer of gewezen werknemer door wie op grond van een pensioenovereenkomst geen pensioen meer wordt verworven en die bij beëindiging van de deelneming een pensioenaanspraak heeft behouden jegens een pensioenuitvoerder.’ Uit die definitie volgt dat het zijn van een gewezen deelnemer (een zogenaamde ‘slaper’) niet meebrengt dat de deelneming is beëindigd. Dat is in artikel 16 van het pensioenreglement van AMEV, meer specifiek het onderdeel zoals onder punt 1 van 5.2 is genoemd, wel vereist. Bovendien is deze door [eiser] aangevoerde ‘beëindigingsgrond’ niet opgenomen in artikel 2 lid 3 van het pensioenreglement van AMEV.
5.5
In bedoeld pensioenoverzicht staat verder op pagina 2 onder de kop ‘op welke gegevens is uw pensioenoverzicht gebaseerd?’ dat als datum uitdiensttreding wordt uitgegaan van
01-01-2001. Op pagina 5 van het overzicht, onder de kop ‘Op welke gegevens is uw pensioenoverzicht gebaseerd?’ staat bij ‘Uitdiensttreding’ dat dit de datum betreft waarop de werknemer uit dienst is gegaan. Kennelijk is ASR in haar pensioenoverzicht(en) dus uitgegaan van een onjuiste datum van uitdiensttreding. Immers, [eiser] is nu nog altijd werkzaam bij AGCS en voorheen bij haar rechtsvoorgangster, in ieder geval vanaf een datum vóór 1 januari 2001. Op pagina 3 van het pensioenoverzicht van ASR is opgenomen dat bepaalde gebeurtenissen invloed hebben op het pensioen, bijvoorbeeld het veranderen van baan. Dat is wél een van de in artikel 2 lid 3 van het pensioenreglement van AMEV genoemde beëindigingsgronden. Daarvan is bij [eiser] - gelet op het voorgaande - echter geen sprake. [eiser] is evenmin overleden en zijn pensioendatum is volgens het pensioenoverzicht van ASR pas 01-06-2021. Dat betekent dat [eiser] niet valt onder de gevallen waarin op grond van artikel 16 van het pensioenreglement van AMEV het opgebouwde pensioen ‘per de eerste van januari wordt verhoogd’.
5.6
Alle door [eiser] ingestelde vorderingen zijn gebaseerd op artikel 16 van het pensioenreglement van AMEV/ASR. Nu dat artikel niet op [eiser] van toepassing is, missen zijn vorderingen een deugdelijke grondslag. Zijn vorderingen worden daarom afgewezen.
5.7
Al hetgeen partijen verder naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking meer, omdat dat - gelet op het voorgaande - niet tot een ander oordeel kan leiden.
5.8
[eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, zoals hierna bepaald.
6. De beslissing
De kantonrechter:
wijst de vorderingen van [eiser] jegens gedaagden af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak:
aan de zijde van AGCS vastgesteld op € 350,00 aan salaris voor de gemachtigde;
aan de zijde van ASR vastgesteld op € 350,00 aan salaris voor de gemachtigde;
aan de zijde van SPAN vastgesteld op € 350,00 aan salaris voor de gemachtigd;
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
703