HR, 18-12-2018, nr. 18/00673
ECLI:NL:HR:2018:2434
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
18-12-2018
- Zaaknummer
18/00673
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:2434, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑12‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1461
ECLI:NL:PHR:2018:1461, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑10‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:2434
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑12‑2018
Inhoudsindicatie
Vernieling, art. 350 Sr. Strafmotivering, art. 359.6 Sv. Voldaan aan art. 359.6 Sv door d.m.v. bevestiging vonnis Pr (gevangenisstraf van 2 weken) te overwegen dat gelet op verdachtes strafblad geen ruimte meer is voor werkstraf? Strafmotivering bevat in strijd met art. 359.6 Sv geen opgave van de redenen die i.h.b. hebben geleid tot de keuze van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf. Dat verzuim leidt ex art. 359.8 Sv tot nietigheid (vgl. ECLI:NL:HR:2016:2202). Volgt partiële vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
18 december 2018
Strafkamer
nr. S 18/00673
SLU
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 30 januari 2018, nummer 22/003276-17, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag om in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel behelst de klacht dat het Hof in strijd met art. 359, zesde lid, Sv heeft verzuimd in het arrest in het bijzonder de redenen op te geven die hebben geleid tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf.
3.2.
Het Hof heeft het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Rotterdam, van 19 juli 2017 bevestigd. De verdachte is ter zake van "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen" veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken. De strafoplegging is als volgt gemotiveerd:
"De politierechter slaat acht op de justitiële documentatie d.d. 2 mei 2017 en merkt op dat verdachte in februari 2017 nog veroordeeld is, waarbij het vonnis dadelijk uitvoerbaar was verklaard. Binnen drie maanden is verdachte weer de fout in gegaan. Ook al is artikel 22b Sr niet van toepassing dan nog is de politierechter van oordeel dat gelet op verdachte ’s strafblad geen ruimte meer is voor een werkstraf."
3.3.
Deze overweging bevat, in strijd met het zesde lid van art. 359 Sv, geen opgave van de redenen die in het bijzonder hebben geleid tot de keuze van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf. Dat verzuim leidt krachtens art. 359, achtste lid, Sv tot nietigheid (vgl. HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2202).
3.4.
Het middel is terecht voorgesteld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 december 2018.
Conclusie 30‑10‑2018
Inhoudsindicatie
-
Nr. 18/00673 Zitting: 30 oktober 2018 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
Het Gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 30 januari 2018 het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Rotterdam van 19 juli 2107 waarbij de verdachte wegens “vernieling” is veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf en waarbij de tenuitvoerlegging is gelast van een gedeelte van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, bevestigd, onder aanhaling van art. 63 Sr.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel richt zich tegen de bewezenverklaring. Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 29 mei 2017 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, aan Wok-010 of [betrokkene 1] toebehoorde, heeft beschadigd”.
4. De steller van het middel klaagt dat het bewezenverklaarde niet wordt gesteund door de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, althans niet begrijpelijk is gemotiveerd. Volgens de steller van het middel heeft bewijsmiddel 1, een passage uit het proces-verbaal van aangifte van 29 mei 2017, betrekking op een waarneming die is gedaan op 28 mei 2017 en dus niet redengevend is voor de bewezenverklaring
5. Het proces-verbaal van aangifte is opgemaakt op 29 mei 2017 om 11:04 uur. Het ligt voor de hand, ook gelet op de andere bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang gezien, om de verklaring van aangever aldus uit te leggen dat hij de bewezenverklaarde handeling heeft waargenomen in de vroege ochtend van 29 mei 2017, wat in zijn beleving de dag ervoor was.
6. Het eerste middel is tevergeefs voorgesteld.
7. Het tweede middel klaagt over de strafmotivering omdat niet de bijzondere redenen zijn opgegeven die tot de keuze voor een vrijheidsbenemende straf hebben geleid, zoals art. 359, zesde lid, Sv voorschrijft.
8. De door het hof bevestigde strafmotivering luidt:
“De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De politierechter slaat acht op de justitiële documentatie d.d. 2 mei 2017 en merkt op dat verdachte in februari 2017 nog veroordeeld is, waarbij het vonnis dadelijk uitvoerbaar was verklaard. Binnen drie maanden is verdachte weer de fout in gegaan. Ook al is artikel 22b Sr niet van toepassing dan nog is de politierechter van oordeel dat gelet op verdachte ’s strafblad geen ruimte meer is voor een werkstraf.”
9. Ingevolge art. 359, zesde lid, Sv dient de rechter het opleggen van de vrijheidsstraf in het bijzonder te motiveren. Dat is hier niet gebeurd. Daarom schiet de strafmotivering tekort.
10. Het tweede middel treft doel.
11. Het eerste middel faalt en kan met de aan art. 81, eerste lid RO ontleende motivering worden afgedaan. Het tweede middel slaagt.
12. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
13. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag om in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG