Dat de informatie is toegezonden op grond van een Wob-verzoek is een keuze van belanghebbende.Zoals uit de stukken blijkt hebben het hoger beroep en de afhandeling van het Wob-verzoek elkaar gekruist.
HR, 18-04-2014, nr. 13/00469
ECLI:NL:HR:2014:938, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-04-2014
- Zaaknummer
13/00469
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 18‑04‑2014
ECLI:NL:HR:2014:938, Uitspraak, Hoge Raad, 18‑04‑2014; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2012:BY7918, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Vindplaatsen
V-N 2014/20.14 met annotatie van Redactie
Belastingblad 2014/245 met annotatie van L.J. Boone
BNB 2014/150 met annotatie van J.A. MONSMA
NTFR 2014/1249 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Beroepschrift 18‑04‑2014
Edelhoogachtbaar college,
Hierbij de motivering van de gemeente Schagen in het beroep met bovenstaand kenmerk. Tevens treft u als bijlage een machtiging van het college aan.
Het betreft het beroep tegen de uitspraak van 20 december 2012 met kenmerk BK/BK-AMS 11/00036 t/m 11/44. In de uitspraak vernietigt het hof een negental legesaanslagen van de voormalige gemeente Harenkarspel. Alle aanslagen zijn opgelegd aan [X] B.V te [Z]
Middelen
- 1.
Het hof heeft ten onrechte dan wel onbegrijpelijk gemotiveerd geoordeeld dat de gemeente niet heeft voldaan aan de bewijsregels voor de toets aan artikel 229b Gemeentewet.
- 2.
Schending van de goede procesorde. Ondanks meerdere verzoeken van ondergetekende heeft het hof geen rekening gehouden met het tijdstip van betwisting van de informatie.
Motivering middelen
Eerste middel
In r.o 5.5 oordeelt het hof dat de gemeente de bestaande twijfel niet naar vermogen heeft weggenomen en dat de gemeente niet aan de op haar rustende bewijslast heeft voldaan.
De bewijslast voor de gemeente betreft een verzwaarde bewijslast. Desgevraagd dient de gemeente informatie te verschaffen over de kostenonderbouwing. Indien een belanghebbende twijfels of vragen heeft over de verstrekte informatie dient de gemeente — naar vermogen — de vragen te beantwoorden om de twijfels weg te nemen.
Tot en met de uitspraak van de rechtbank heeft belanghebbende twijfels geuit over de hoogte van de aanslag in relatie tot de kosten van de behandeling van de aanvragen. Na de uitspraak van de rechtbank heeft belanghebbende een Wob-verzoek ingediend bij de gemeente. De gemeente heeft aan het Wob-verzoek voldaan door zeer uitgebreide informatie over de kosten en baten toe te sturen.
Daarmee heeft de gemeente aan haar initiële informatieplicht voldaan.1.
Nadat de gemeente aan haar informatieplicht had voldaan heeft belanghebbende gedurende anderhalf jaar op geen enkele wijze kenbaar gemaakt dat de informatie onvolledig, onduidelijk of anderszins onvoldoende was. Van betwisting van de geraamde lasten en baten is in het geheel geen sprake.
Pas in het 10-dagenstuk komt belanghebbende met vragen over de verstrekte informatie. Met de tijd die het kost om de stukken naar de gemeente te zenden was er minder dan 10-dagen de tijd om —naar vermogen — te reageren op de vragen. Anders dan het hof lijkt te veronderstellen is de gemeente pas in staat om te reageren op vragen vanaf het moment dat ze zijn gesteld. Ten onrechte stelt het hof dat de gemeente had kunnen weten dat er ‘nog steeds’ onduidelijkheden en twijfels waren.
Naar vermogen heeft de gemeente de vragen beantwoord en onduidelijkheden toegelicht. In de pleitnota heeft de gemeente het hof expliciet gewezen op de zeer korte termijn en de complicerende omstandigheden waarin de gemeente verkeerde2.. Verder heeft de gemeente in de pleitnota, mondeling ter zitting en door middel van een cijferopstelling alle twijfel zo goed mogelijk proberen weg te nemen. De cijferopstelling was een op een terug te voeren op de gemeentelijke begroting.
Het is ten onrechte, in ieder geval niet gemotiveerd, dat bij het oordeel dat de gemeente niet naar vermogen heeft gereageerd op twijfels, er geen rekening is gehouden met de termijn waarop die reactie moest worden gegeven.
In r.o 5.6 oordeelt het hof zonder enige toelichting dat de gemeente niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan de opbrengstnorm is voldaan. Blijkbaar hebben de cijfers uit de gemeentelijke begroting nul en generlei waarde voor het hof. Ten onrechte oordeelt het hof in het geheel niet over de overgelegde informatie.
Conclusie eerste middel
Anders dan het hof oordeelt heeft de gemeente wel aan de informatieplicht voldaan. Ook heeft de gemeente naar vermogen gereageerd op de vragen van belanghebbende. Ten onrechte oordeelt hof niet over de overgelegde cijferopstelling. Om een goed oordeel over de raming te kunnen vellen, dient de zaak te worden verwezen naar een ander hof.
Tweede middel
Gemeenten zijn sinds enkele jaren geconfronteerd met een verzwaarde bewijsplicht in zaken waarbij een kostenonderbouwing ex artikel 229b Gemeentewet aan de orde is. De verzwaarde bewijsplicht biedt belanghebbenden mogelijkheden om de gemeente in een kwetsbare positie te brengen. In zijn algemeenheid betreft dat het opvragen van zeer veel gemeentelijke stukken om daarin, veronderstelde, inconsequenties te ontdekken. Een tweede element omvat het zo laat mogelijk uiten van twijfels en het stellen van vragen. De termijn om te reageren is dan voor de gemeente minimaal.
Het valt ondergetekende op dat bij verschillende procedures over kostenonderbouwingen zeer uitgebreide 10-dagenstukken eerder regel dan uitzondering zijn3..
In onderhavige casus heeft belanghebbende via een aparte procedure informatie van de gemeente gevraagd. Deze informatie maakt daardoor geen onderdeel uit van de procedure en tot het 10-dagenstuk heeft belanghebbende geen vragen gesteld. Gezien de keuze van belanghebbende om de informatie via een Wob-procedure op te vragen had het op zijn weg gelegen de informatie in de procedure te brengen. Zeker gezien het feit dat belanghebbende pas in een 10-dagenstuk ingaat op de verstrekte informatie4..
Het is in strijd met de goede procesorde dat het hof veel gewicht toekent aan een uitgebreid 10-dagenstuk zonder daarbij rekening te houden met de termijn waarop gereageerd kan worden. Ook is het in strijd met de goede procesorde dat het hof geen kennis heeft willen nemen van de zeer uitgebreide verstrekte informatie.5.
Conclusie tweede middel
Het hof heeft enkel aandacht gehad voor de verzwaarde bewijsplicht van de gemeente zonder acht te slaan op de processuele positie waarin de gemeente werd gebracht. De gemeente is van oordeel dat ze door het handelen van belanghebbende en de opstelling van hof in haar verdediging is geschaad. Voor een fair oordeel over onderhavige kwestie is het nodig dat de zaak wordt verwezen naar een ander hof.
Hoogachtend,
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 18‑04‑2014
Niet alleen de begrotingsbehandeling 2013 was aan de orde, ook de fusie per 1-1-2013 zorgde voor piekdrukte op de financiële afdeling
10-dagenstukken van vele tientallen en zelfs honderden pagina's zijn geen uitzondering.
Het hof maakt in de uitspraak geen melding van het feit dat partijen maanden eerder ook al zijn opgeroepen voor een (later geschrapte) zitting.
Dat heeft de gemeente ter zitting aangeboden.
Uitspraak 18‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Art. 229b, lid 1, Gemeentewet. Opbrengstlimiet. Hof is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten bij beoordeling van stelplicht en bewijslast.
Partij(en)
18 april 2014
nr. 13/00469
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen te Schagen (hierna: het College) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 december 2012, nrs. 11/00036 t/m 11/00044, betreffende van [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) geheven leges.
1. Het geding in feitelijke instanties
Van belanghebbende zijn ter zake van het in behandeling nemen van negen aanvragen tot het verlenen van bouwvergunningen bedragen aan leges geheven, welke bedragen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de heffingsambtenaar van de gemeente Harenkarspel (hierna: de heffingsambtenaar) zijn gehandhaafd.
De Rechtbank te Alkmaar (nrs. 09/1860 LEGGW, 09/2127 LEGGW, 09/2128 LEGGW, 09/2618 LEGGW, 09/2619 LEGGW, 09/2443 LEGGW, 10/2235 LEGGW, 10/2236 LEGGW en 10/2331 LEGGW) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd en de (navorderings)aanslagen vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Het College heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Het College heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
Aan belanghebbende zijn wegens het in behandeling nemen van aanvragen voor bouwvergunningen acht aanslagen leges opgelegd op grond van de Legesverordeningen 2007 tot en met 2009 van de toenmalige gemeente Harenkarspel, alsmede een navorderingsaanslag leges op grond van de Legesverordening 2006 van die gemeente (hierna tezamen: de aanslagen). Belanghebbende is tegen de aanslagen opgekomen met onder meer het betoog dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 229b, lid 1, van de Gemeentewet (hierna: de opbrengstlimiet).
3.1.2.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende geen bewijs heeft aangedragen voor haar stelling dat de door de gemeente gebruikte gegevens onjuist zijn en dat deze zouden leiden tot een irreëel beeld van de door de heffingsambtenaar gestelde lasten en/of baten, zodat de Rechtbank uitgaat van de juistheid van de door de heffingsambtenaar gepresenteerde feiten. Daarvan uitgaande is de opbrengstlimiet niet overschreden, aldus de Rechtbank in haar uitspraak van 9 december 2010.
3.1.3.
Bij brief van 26 januari 2011 heeft belanghebbende met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur de gemeente gevraagd om toezending van ‘begrotingen c.q. ramingen betreffende de baten en lasten van de legesverordening, alsmede de overzichten van de uiteindelijk gerealiseerde baten en lasten, beiden over de jaren 2007, 2008, 2009 en 2010 en voorzien van onderliggende bewijsstukken’. Op basis van dit verzoek is door de gemeente informatie aan belanghebbende gezonden.
3.1.4.
In haar nader stuk voor het Hof van 24 september 2012 (het ‘10-dagenstuk’) heeft belanghebbende twijfels geuit over de haar door de gemeente verstrekte begrotingscijfers.
3.1.5.
Ter zitting van het Hof op 5 oktober 2012 heeft de heffingsambtenaar een overzicht van baten en lasten overgelegd, ontleend aan de begrotingen voor de jaren 2007 tot en met 2010, zoals deze golden ten tijde van de vaststelling van de legestarieven. Uit dit overzicht, opgenomen onder 2.8 van de uitspraak van het Hof, blijkt dat in de jaren 2007 tot en met 2009 de totale geraamde lasten hoger zijn dan de totale geraamde baten. Voorts heeft de heffingsambtenaar ter zitting van het Hof gereageerd op de bij belanghebbende gerezen twijfels.
3.2.1.
Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar met de aan de Rechtbank overgelegde bijlage niet erin is geslaagd inzicht te verschaffen in de relevante ramingen, aangezien daarin geen informatie is opgenomen voor onder andere burgerlijke stand en verstrekkingen uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Uit die bijlage kan ook niet worden afgeleid dat de geraamde baten de geraamde lasten van alle leges tezamen niet zullen overschrijden. Dit kan volgens het Hof evenmin worden afgeleid uit het in 2.8 van ’s Hofs uitspraak bedoelde overzicht. Enig inzicht in de werkelijke baten en lasten die ten grondslag liggen aan deze begrotingen voor alle leges tezamen ontbreekt. Dit nog daargelaten dat voor het jaar 2006 geen gegevens zijn verstrekt. Uit de door de heffingsambtenaar overgelegde stukken kan daarom niet worden afgeleid dat de ramingen een realistisch beeld geven, aldus nog steeds het Hof.
3.2.2.
De heffingsambtenaar heeft volgens het Hof de bij belanghebbende bestaande twijfel niet naar vermogen weggenomen. Dat belanghebbende in de nadere motivering van het hoger beroep het recht heeft voorbehouden om na ontvangst van de gevraagde informatie haar gronden aan te vullen en dat niet heeft gedaan, doet hier niet aan af. De heffingsambtenaar had uit het ‘10-dagenstuk’ kunnen afleiden dat bij belanghebbende nog sprake was van onduidelijkheden en dat er twijfels waren over de kosten die aan de te betalen leges ten grondslag waren gelegd, aldus het Hof.
3.2.3.
Een en ander heeft het Hof tot de conclusie geleid dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de legesverordeningen van de onderhavige jaren voldoen aan de opbrengstlimiet.
3.3.1.
Bij de beoordeling van het eerste tegen ‘s Hofs oordelen gerichte middel wordt het volgende vooropgesteld.
3.3.2.
Zoals is uiteengezet in het arrest van de Hoge Raad van 4 april 2014, nr. 12/02475, ECLI:NL:HR:2014:777, onderdeel 3.3, ter precisering van hetgeen is overwogen in het arrest van de Hoge Raad van 24 april 2009, nr. 07/12961, ECLI:NL:HR:2009:BI1968, BNB 2009/159 (hierna: het arrest BNB 2009/159), dient bij de beoordeling van een geschil inzake een mogelijke overschrijding van de opbrengstlimiet een aantal regels inzake stelplicht en bewijslast in acht te worden genomen.
3.3.3.
Zo mag niet van de gemeente worden verlangd dat zij van alle in de verordening en de bijbehorende tarieventabel genoemde diensten afzonderlijk en op controleerbare wijze vastlegt hoe zij de kosten ter zake daarvan heeft geraamd.
3.3.4.
Voorts kan, indien de heffingsambtenaar inzicht in de desbetreffende ramingen heeft verschaft, het verstrekken van nadere inlichtingen uitsluitend van hem worden verlangd voor zover de belanghebbende voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom naar haar oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’.
3.3.5.
Aan de nadere inlichtingen die de heffingsambtenaar in dat geval dient te verstrekken, mag geen zwaardere eis worden gesteld dan dat deze functionaris naar vermogen – dat wil zeggen in de mate waarin hij daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is – duidelijk maakt op grond waarvan hij de hiervoor in 3.3.4 bedoelde stelling(en) van de belanghebbende betwist, en waarom dus naar zijn oordeel de door de belanghebbende opgeworpen twijfel ongegrond is. De heffingsambtenaar hoeft niet te bewijzen dat die twijfel ongegrond is. De bewijslast ten aanzien van de feitelijke onderbouwing van het beroep op limietoverschrijding rust op de belanghebbende.
3.3.6.
In het kader van de toetsing aan de opbrengstlimiet is pas dan plaats voor een correctie van de omvang van de volgens de gemeentelijke begroting geraamde bedragen aan opbrengsten en lasten, indien de gemeente deze opbrengsten en lasten niet in redelijkheid op die bedragen heeft kunnen ramen.
3.4.1.
Met zijn hiervoor onder 3.2.1 weergegeven oordelen heeft het Hof te vergaande eisen gesteld aan de raming van baten en lasten. Aan het door de heffingsambtenaar verstrekte overzicht van de geraamde baten en lasten op basis van gemeentelijke begrotingen, waaruit een overschrijding van de opbrengstlimiet niet blijkt, kan immers niet de eis worden gesteld dat daarmee inzicht wordt verschaft in de werkelijke baten en lasten die daaraan ten grondslag liggen. In de overgelegde ramingen zijn ook, anders dan het Hof overweegt, de geraamde baten en lasten voor alle leges tezamen opgenomen.
3.4.2.
Voorts heeft het Hof bij zijn onder 3.2.2 weergegeven oordeel dat de heffingsambtenaar de bij belanghebbende bestaande twijfel niet naar vermogen heeft weggenomen, niet tot uitdrukking gebracht welke voldoende gemotiveerde twijfels door belanghebbende waren geuit waaromtrent door de heffingsambtenaar nadere inlichtingen moesten worden verstrekt.
3.4.3.
Ten slotte heeft het Hof met zijn onder 3.2.3 weergegeven oordeel ten onrechte van de heffingsambtenaar verlangd bewijs te leveren van feiten die meebrengen dat de opbrengstlimiet niet is overschreden. Zoals is overwogen in onderdeel 3.2 van het arrest BNB 2009/159 rust deze last op de belanghebbende.
3.5.1.
Op grond van hetgeen hiervoor onder 3.4 is overwogen, slaagt het eerste middel voor zover het ’s Hofs oordeel bestrijdt dat de opbrengstlimiet is overschreden voor de jaren 2007 tot en met 2009.
3.5.2.
Het Hof heeft - in cassatie onbestreden - vastgesteld dat door de heffingsambtenaar voor het jaar 2006 geen gegevens zijn verstrekt. Dit brengt mee dat de heffingsambtenaar ten aanzien van de door belanghebbende gestelde overschrijding van de opbrengstlimiet voor het jaar 2006 geen inzicht heeft verschaft in de desbetreffende ramingen en aldus niet heeft voldaan aan hetgeen blijkens de hiervoor onder 3.3.2 vermelde arresten van hem wordt verlangd. Dientengevolge blijft in stand de vernietiging van de navorderingsaanslag ten bedrage van € 23.794,75 met dagtekening 28 september 2007, kenmerk BWT/2005/302, waarop de Tarieventabel 2006 van toepassing is.
3.6.
Gelet op hetgeen hiervoor in onderdeel 3.5.1 is overwogen, kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. Het tweede middel behoeft geen behandeling. Verwijzing moet volgen voor een nieuwe behandeling in volle omvang van de geschillen inzake de legesheffingen over de jaren 2007 tot en met 2009.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof voor zover deze betreft de acht aanslagen leges waarop van toepassing zijn de Legesverordeningen van de gemeente Harenkarspel voor de jaren 2007 tot en met 2009, en
verwijst het geding naar het Gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2014.