Hof Den Haag, 22-06-2022, nr. 200.298.596/01
ECLI:NL:GHDHA:2022:1092
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
22-06-2022
- Zaaknummer
200.298.596/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2022:1092, Uitspraak, Hof Den Haag, 22‑06‑2022; (Hoger beroep, Beschikking)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:457, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 22‑06‑2022
Inhoudsindicatie
Partneralimentatie; verzoek man om partneralimentatie op nihil te stellen; lotsverbondenheid niet verbroken; te weinig gegevens verstrekt om de draagkracht van de man vast te stellen; bekrachtiging bestreden beschikking.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummers : 200.298.596/01 en 200.298.596/02
zaaknummer rechtbank : C/09/592105 FA RK 20-2632
beschikking van de meervoudige kamer van 22 juni 2022
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.C.G.J. van der Linden te Voorburg,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.E.M. Beijersbergen te Den Haag.
1. Het verloop van het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 30 april 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
De man is op 29 juli 2021 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2.
De vrouw heeft op 19 oktober 2021 een verweerschrift ingediend, tevens houdende een incidenteel hoger beroep.
2.3.
De man heeft op 1 december 2021 een reactie op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4.
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 30 augustus 2021 met bijlagen, ingekomen op 30 augustus 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 9 maart 2022 met bijlagen, ingekomen op
9 maart 2022;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 10 mei 2022 met bijlage, ingekomen op 10 mei 2022;
- een e-mail van de zijde van de man van 10 mei 2022 met bijlagen.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft op 20 mei 2022 plaatsgevonden. De man en de vrouw zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Ter zitting heeft de advocaat van de vrouw een pleitnota overgelegd.
3. De feiten
3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Het huwelijk van partijen is op 1 mei 2019 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
Bij de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Den Haag van 24 mei 2017 is bepaald dat de man € 1.906,- bruto per maand partneralimentatie aan de vrouw dient te voldoen. Bij beschikking van dit hof van 22 augustus 2018 is de echtscheidingsbeschikking voor wat betreft de partneralimentatie bekrachtigd.
4. De omvang van het geschil
4.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, afgewezen het primaire verzoek van de man om de partneralimentatie op nihil te stellen, dan wel op een in goede justitie te bepalen bedrag en is eveneens afgewezen het subsidiaire verzoek van de man om te bepalen dat de lotsverbondenheid van partijen doorbroken is en uit hoofde daarvan geen alimentatieverplichting meer bestaat.
4.2.
De man is het niet eens met de bestreden beschikking. Hij verzoekt in hoger beroep:
- de werking van de bestreden beschikking te schorsen gedurende het geding in hoger beroep;
- de bestreden beschikking te vernietigen en de draagkracht van de man opnieuw te bepalen met inachtneming van de verdiencapaciteit van de vrouw.
4.3.
De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn incidentele verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking, dan wel dit verzoek af te wijzen;
- de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel zijn grieven ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen;
- de man primair te veroordelen in de werkelijke proceskosten, die de vrouw in hoger beroep heeft gemaakt en nog zal moeten maken, welke kosten dienen te worden voldaan binnen veertien dagen na dagtekening van de te wijzen beschikking, en voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over de werkelijke proceskosten vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot aan de dag der algehele voldoening;
- de man subsidiair te veroordelen in de proceskosten die de vrouw in hoger beroep heeft gemaakt en nog zal moeten maken, gebaseerd op het liquidatietarief, welke kosten dienen te worden voldaan binnen veertien dagen na dagtekening van de te wijzen beschikking, en voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over de werkelijke proceskosten vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot aan de dag der algehele voldoening.
5. De motivering van de beslissing
5.1.
In het navolgende zal het hof de opgeworpen grieven per onderwerp bespreken. Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
Lotsverbondenheid
5.2.
Volgens de man heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat nog altijd sprake is van lotsverbondenheid tussen partijen en is de lotsverbondenheid wat de man betreft wel degelijk verbroken. Onder meer door beslaglegging op zijn vermogen, het voeren van kort gedingen en het achterhouden van post wordt de man (financieel) door de vrouw in het nauw gedreven. De vrouw weet dat de man niet de werkzaamheden heeft die hij vroeger had voor zijn bedrijf en dat het hem ontbreekt aan financiële middelen.
5.3.
De vrouw betwist dat sprake is van grievend gedrag, laat staan van grievend gedrag dat zou moeten leiden tot de conclusie dat de lotsverbondenheid is verbroken. Zij wil enkel dat de man zijn onderhoudsverplichting nakomt. De man is niet transparant over zijn onderneming en financiële situatie.
5.4.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld dat de lotsverbondenheid tussen partijen niet is verbroken. De rechtbank heeft haar oordeel uitgebreid gemotiveerd. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank over en maakt ze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden.
De behoefte en behoeftigheid van de vrouw
5.5.
De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vrouw behoeftig is en geen verdiencapaciteit heeft. De vrouw heeft geen enkel bewijs geleverd ter onderbouwing van haar ziekte Multiple Sclerose (hierna: MS) en haar stelling dat zij vanwege haar ziekte niet in staat is te werken en inkomsten te genereren. De behoefte van de vrouw is bij de echtscheiding bovendien te hoog vastgesteld nu de vrouw geen of althans zeer lage woonlasten heeft. Volgens de man zou de vrouw zittend werkzaamheden kunnen verrichten en zo in ieder geval gedeeltelijk in haar eigen levensonderhoud kunnen voorzien. Het bedrag dat zij zo kan verdienen, kan zij aanvullen vanuit het vermogen dat zij nog zal ontvangen uit de boedelscheiding. Bij vonnis van 4 mei 2022 is de verdeling van de gemeenschap van partijen vastgesteld.
5.6.
De vrouw betwist dat zij in staat is te werken en inkomen te genereren. Zij lijdt aan MS en de prognose is verdere achteruitgang. De vrouw beweegt zich voort met een rollator en rolstoel. Zij moet vaak rusten en is volledig arbeidsongeschikt. De uitkomst van de procedure over de verdeling is ongunstig voor de vrouw en leidt ertoe dat zij haar woning zal moeten verlaten. De vrouw zal tegen het vonnis waarbij de verdeling is uitgesproken in hoger beroep gaan.
5.7.
Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw door de rechtbank is bepaald op € 3.182,-. De man erkent in hoger beroep dat de behoefte is vastgesteld op basis van het netto besteedbaar inkomen aan de hand van onder meer de uitgaven van partijen. Ter zitting in appel heeft hij daarover aangevoerd dat daarbij van een onjuist want te hoog bedrag is uitgegaan. Dit is door de vrouw betwist. Tijdens de zitting is besproken dat er tijdens het huwelijk ook sprake is geweest van inkomsten die fiscaal niet verantwoord werden. De man heeft daarbij aangegeven dat hij een gebrekkige administratie heeft gevoerd en dat hij zijn standpunt ten aanzien van de inkomsten en uitgaven van partijen verder ook niet kan onderbouwen. Het hof gaat dan ook aan dit standpunt voorbij. Het hof zal ook de stelling van de man dat voor de behoefte van de vrouw er rekening mee moet worden gehouden dat zij geen of lagere woonlasten heeft passeren. Hierbij heeft te gelden dat de vrouw voldoende heeft aangetoond dat destijds bij de vaststelling van haar behoefte door het hof in de beschikking van 22 augustus 2018 van een reële woonlast is uitgegaan. Uit deze beschikking blijkt dat het hof bij de behoefte berekening uit is gegaan van de opstelling van de vrouw en deze tot uitgangspunt heeft genomen. Dat het hof daarbij van een te hoge woonlast is uitgegaan is niet gebleken.
5.8.
Ten aanzien van haar behoeftigheid heeft de vrouw onbetwist gesteld dat zij op dit moment enkel een nabestaandenpensioen ontvangt van € 5.462,- bruto per jaar. Zij is inmiddels 60 jaar oud en heeft al jarenlang geen betaald werk meer verricht. Zij kan dit ook niet omdat zij MS heeft. Omdat de man heeft betwist dat zij niet kan werken heeft zij de brief van haar huisarts van 14 oktober 2021 overgelegd. Hierin is bevestigd dat de vrouw MS heeft en dat zij vanwege haar ziekte wordt beperkt in haar algemene dagelijkse levensverrichtingen. Met de man is het hof van oordeel dat uit het feit dat de vrouw niet heeft gewerkt in de afgelopen jaren en MS heeft, niet automatisch volgt dat de vrouw in het geheel niet tot het verrichten van betaalde werkzaamheden in staat zou zijn. Daarvoor zou een arbeidsdeskundig onderzoek nodig zijn. Gelet op de stelplicht van de vrouw ten aanzien van haar behoefte, ligt het op de weg van de vrouw om hierover voldoende informatie te verschaffen. Het hof is echter gelet op alle omstandigheden in deze zaak zoals de leeftijd van de vrouw, haar opleiding en arbeidsverleden en haar langjarige ziektegeschiedenis van oordeel dat, voor zover de vrouw al zou kunnen werken, zij in naar redelijkheid enkel een minimaal inkomen van ten hoogste bijstandsniveau zou kunnen verdienen. Daarmee zou zij dan voor een bedrag van ten hoogste € 1200,- netto per maand in haar behoefte van € 3.182,- netto kunnen voorzien. Zij heeft dan met haar nabestaandenpensioen nog steeds behoefte aan een bijdrage gelijk aan of hoger dan de partneralimentatie die is vastgesteld. Gelet op de hoge restant behoefte van de vrouw is daarom niet haar verdiencapaciteit maar alleen de draagkracht van de man bepalend voor de vraag of de partneralimentatie dient te worden verlaagd. Daarbij is van belang dat niet vast is komen te staan dat de vrouw over een vermogen beschikt dat zo groot is dat van haar kan worden verlangd dat zij daarop zal interen. Partijen zijn nog in procedures verwikkeld over de boedelscheiding en onduidelijk is of de vrouw in het kader hiervan vermogen zal ontvangen en of van haar kan worden verlangd dat zij dit aanwendt om te voorzien in haar levensonderhoud.
Draagkracht
5.9.
De man stelt zich op het standpunt dat in de bestreden beschikking ten onrechte is overwogen dat zijn draagkracht niet of onvoldoende met verifieerbare stukken is onderbouwd en dat hij niet heeft aangetoond dat hij geen draagkracht heeft voor het betalen van een onderhoudsbijdrage. Na de echtscheiding heeft de man een gebrekkige administratie gevoerd. De Belastingdienst heeft een boekenonderzoek naar de aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting van de man aangekondigd, welk onderzoek na de bestreden beschikking is afgerond. Dit onderzoek betrof de jaren 2016 tot en met 2020. De Belastingdienst heeft geoordeeld dat de aangiften over deze jaren dienen te worden gecorrigeerd. Vanwege de correcties zijn de foutieve aangiften niet in het geding gebracht. Uit het onderzoek volgt dat zijn inkomsten veel lager zijn geweest dan aanvankelijk in de bodemprocedure van de echtscheiding is aangenomen. In 2016 is er weliswaar door de Belastingdienst een belastbare winst vastgesteld van € 116.734,-, maar dit houdt verband met de overschrijving van een pand van de man van zakelijk naar privé en betreft dus fictief inkomen. Het boekenonderzoek heeft geleid tot een forse navorderingsaanslag van de Belastingdienst van € 53.161,- . De man heeft een lening bij een vriend afgesloten ten behoeve van de aflossing van deze aanslag. Op dit moment resteert nog een te betalen bedrag van circa € 16.000,-. De administratie van de man over 2020 en 2021 is niet meer dan hetgeen hij heeft aangeleverd. In beide jaren is sprake van een negatief resultaat. De man heeft aanspraak moeten maken op een Tozo-uitkering. Ter toelichting op de cijfers heeft de man aangevoerd dat het goed te verklaren is dat hij de afgelopen jaren minder inkomen heeft gegenereerd dan tijdens het huwelijk. De man koopt en verkoopt voor zijn onderneming de rechten van beeld- en geluidmateriaal. Daarnaast is hij werkzaam als DJ/VJ. Hij heeft te maken met de hoge kosten van de inkoop van materialen, een veranderende markt (onder meer de opkomst van YouTube en een veranderende muzieksmaak), een verlies aan contacten en het feit dat hij bijna de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Van het opgekochte materiaal wordt pas veel later duidelijk of het hem financieel iets oplevert. Er zit derhalve een grote onzekere factor in zijn werkzaamheden. De radio optredens van de man zijn een vorm van vrijwilligerswerk. Tot slot is de coronapandemie een belangrijke oorzaak geweest voor het verlies van inkomen, aldus de man.
5.10.
Volgens de vrouw zijn de overgelegde stukken niet goed te duiden en zijn ze onvoldoende om te kunnen vaststellen dat de man geen inkomen en draagkracht (meer) heeft om de opgelegde partneralimentatie te kunnen voldoen. De verschillende financiële stukken matchen niet met elkaar. De uitleg van de man over de winst in 2016 is onvoldoende. De man had in 2021 een redelijke omzet die € 52.130,- bedroeg. Dat er geen winst is gemaakt is het gevolg van de door de man voor dat jaar opgevoerde hoge bedrijfskosten. Deze zijn niet controleerbaar en worden dan ook betwist door de vrouw. Een prognose over 2022 ontbreekt en daarmee ook een reële verwachting voor de komende jaren. De vrouw betwist dat het slechter gaat met de onderneming van de man. Uit de handelingen van de man, waaronder de aankoop van nieuw beeld- en geluidmateriaal en zijn recente televisie en radio optredens, volgt ook niet dat hij voornemens is op de pensioengerechtigde leeftijd te stoppen met zijn onderneming. De man heeft verdiencapaciteit. De coronamaatregelen zijn opgeheven en verwacht mag worden dat de omzet en winst weer naar het oude niveau gaat. Daarbij komt dat de man als gevolg van het vonnis van 4 mei 2022 straks over een aanzienlijk vermogen beschikt.
5.11.
Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat de man nooit partneralimentatie heeft voldaan. Partijen twisten over de vraag of hij dit in het verleden heeft kunnen voldoen en of hij daar thans nog toe in staat is. De man wenst in dat verband met ingang van de datum van ontbinding van het huwelijk (1 mei 2019) een nihilstelling dan wel verlaging van de partneralimentatie. Uit de financiële stukken die de man heeft overgelegd ontstaat de indruk dat de man een verlieslijdende onderneming drijft. Net als de rechtbank is het hof echter van oordeel dat de man, gelet op de gemotiveerde stelling van de vrouw ten aanzien van de financiële stukken, onvoldoende in het geding heeft gebracht om te kunnen vaststellen wat zijn draagkracht is en of hij over onvoldoende draagkracht beschikt om vanaf 1 mei 2019 de vastgestelde partneralimentatie te voldoen. Dit kan de man worden verweten. Het is immers aan hem om te stellen en aan te tonen wat zijn draagkracht is en is geweest en inzicht te geven in zijn financiële positie. Ook in hoger beroep is gebleken dat de man net als in het verleden heeft nagelaten zodanige gegevens over te leggen dat zijn draagkracht kan worden vastgesteld. De stukken die de man heeft overgelegd kunnen immers niet als afdoende bewijs dienen voor zijn stellingen. Zo heeft de man deze keer een rapport van een boekenonderzoek van de belastingdienst overgelegd en herberekeningen van de jaren 2017 tot en met 2020 maar daaruit kan alleen worden afgeleid wat de belastingdienst heeft gecorrigeerd. De oorspronkelijke aangiftes zijn niet overgelegd en uit het verslag van de belastingdienst blijkt dat de aangegeven omzet niet aansluit met de administratie. Net als de rechtbank, is het hof van oordeel dat de man onvoldoende onderliggende stukken in het geding heeft gebracht om de door hem gepresenteerde cijfers goed te kunnen duiden. Met name heeft de man geen inzicht gegeven in de gemaakte kosten en de kasstromen. Gelet op het verweer van de vrouw en de duidelijke motivering op dit punt in de bestreden beschikking, had het op de weg van de man gelegen om deze stukken wel in hoger beroep in het geding te brengen. Dit geldt te meer nu de man ter zitting heeft toegelicht dat het proces van inkoop van beeld- en geluidmateriaal een lastig proces is met sterk wisselende kosten en opbrengsten. De man heeft daarbij geen afdoende verklaring kunnen geven voor de hoge kosten die zijn omzet thans drukken. Evenmin heeft hij een verklaring kunnen geven voor het feit dat hij, ondanks het gestelde gebrek aan draagkracht, in staat is geweest om binnen zes maanden de naheffingsaanslag van de belastingdienst grotendeels te voldoen. Weliswaar heeft hij aangegeven dat hij daarvoor een lening heeft moeten aangaan, maar van deze lening heeft hij geen gegevens in het geding gebracht.
5.12.
Voor de vaststelling van een toekomstbestendige partneralimentatie is het van belang dat er door de man inzicht wordt gegeven in de meest recente cijfers en er een prognose ligt voor de toekomst. Ook hieraan heeft de man niet voldaan. Over 2021 heeft de man enkel de aangiften omzetbelasting overgelegd, waaruit een omzet volgt van € 52.130,-. Inzicht in de opgevoerde kosten ontbreekt wederom, alsmede een prognose voor 2022.
5.13.
Gelet op al het voorgaande, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
Schorsing van de werking van de bestreden beschikking
5.14.
Nu het hof in de hoofdzaak zal beslissen, heeft de man geen belang meer bij zijn verzoek om de werking van de bestreden beschikking gedurende het geding in hoger beroep te schorsen. Dit verzoek zal dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
5.15.
De vrouw heeft verzocht om een proceskostenvergoeding. De man vecht de partneralimentatie nu voor de derde keer aan, zonder met voldoende nieuwe en goed onderbouwde informatie te komen. De vrouw is ernstig ziek en verdient rust.
5.16.
De man betwist dat er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Hij kan de vastgestelde alimentatie niet betalen en heeft dan ook belang bij deze procedure. Met het indienen van het controlerapport van de Belastingdienst is hij bovendien wel degelijk met nieuwe stukken gekomen.
5.17.
Het hof ziet in het betoog van de vrouw geen aanleiding om van de in alimentatiezaken gebruikelijke compensatie van de proceskosten af te wijken. Partijen hebben vanaf de scheiding over en weer veelvuldig geprocedeerd. Zij kunnen het niet eens worden over de financiële afwikkeling van het huwelijk, waaronder de partneralimentatie. Van lichtvaardig of nodeloos procederen is naar het oordeel van het hof niet gebleken.
6. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E. Sutorius-Van Hees, F. Ibili en J. van der Hoeven, bijgestaan door mr. F.W. Zalm als griffier, en is op 22 juni 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.