MvT II, 23 706, nr. 3, p. 10
Rb. Midden-Nederland, 10-10-2018, nr. C/16/445059 / HA ZA 17-681
ECLI:NL:RBMNE:2018:4705, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
10-10-2018
- Zaaknummer
C/16/445059 / HA ZA 17-681
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2018:4705, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 10‑10‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2022:2577, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑10‑2018
Inhoudsindicatie
Kadaster is geen rechthebbende in de zin van artikel 25 lid 3 Wna en kan geen aanspraak maken op tegoed op de kwaliteitsrekening van de notaris.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/445059 / HA ZA 17-681
Vonnis van 10 oktober 2018
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DIENST VOOR HET KADASTER EN DE OPENBARE REGISTERS,
zetelend in Apeldoorn,
eiseres,
advocaat mr. D.J. Posthuma te Amsterdam,
tegen
[gedaagde] ,
woonplaats [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. I.R. Köhne te Voorburg.
De rechtbank noemt partijen hierna het Kadaster en [gedaagde] .
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 27 december 2017
- -
het proces-verbaal van comparitie van 29 mei 2018. Ter gelegenheid van de comparitie heeft het Kadaster stukken ingebracht en zijn eis gewijzigd. De advocaat van [gedaagde] heeft in de brief van 18 juni 2018 enkele opmerkingen geplaatst bij het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het geschil en de beoordeling
Vaststaande feiten
2.1.
De besloten vennootschap [notariskantoor 1] ( [notariskantoor 1] ) B.V. was een notariskantoor (hierna: [notariskantoor 2] ). [notariskantoor 2] is failliet verklaard op 5 juli 2016. Het Kadaster heeft in de periode van 29 maart 2016 tot en met 26 september 2016 voor een bedrag van ongeveer € 140.000 gefactureerd aan [notariskantoor 2] in verband met verschuldigde kadastrale rechten.
2.2.
In [notariskantoor 2] was mr. [notaris 1] de feitelijk handelende notaris. Hij was formeel waarnemer in het protocol van mr. [notaris 2] . Mr. [notaris 1] is per 19 juni 2016 geschorst als notaris.
2.3.
[gedaagde] is van 27 juni 2016 (om 23.59 uur) tot en met 6 juli 2016 benoemd tot waarnemer in het protocol van mr. [notaris 1] . Per 22 augustus 2016 is [gedaagde] benoemd als waarnemer in het protocol van mr. [notaris 2] .
Kern van het geschil
2.4.
Het Kadaster meent dat zij rechthebbende is op het geld dat is gestort op de kwaliteitsrekening(en) van [notariskantoor 2] en dat is bedoeld voor het betalen van kadastrale rechten. In zijn visie moet [gedaagde] dat geld aan hem afdragen vanaf de kwaliteitsrekening(en). [gedaagde] stelt dat het Kadaster niet rechtstreeks aanspraak kan maken op geld dat zich op die rekening(en) bevindt.
Vordering Kadaster
2.5.
Het Kadaster vordert in deze procedure:
Primair:
I. een verklaring voor recht dat de kadastrale rechten zoals gefactureerd en onbetaald gelaten, aan het Kadaster toekomende derdengelden zijn als bedoeld in artikel 25 Wna, althans aan het Kadaster toekomen c.q. voor hem zijn bestemd, en aan hem dienen te worden vrijgegeven c.q. uitbetaald;
II. [gedaagde] te veroordelen om tot vrijgave c.q. (uit)betaling van een (voorlopig beperkt) bedrag van € 63.626,90 aan het Kadaster over te gaan, vermeerderd met de wettelijk rente vanaf datum dagvaarding.
Subsidiair:
III. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de kosten gemaakt over de boedelperiode ter grootte van € 34.373,10, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de respectievelijke facturen.
Primair en subsidiair:
IV. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
Primaire vordering: is het Kadaster rechthebbende?
2.6.
Het Kadaster doet met zijn primaire vordering een beroep op artikel 25 van de Wet op het notarisambt (Wna). In dat artikel staat (kort gezegd en voor zover relevant) het volgende. De notaris is verplicht een zogenaamde kwaliteitsrekening (ook wel: derdengeldrekening of bijzondere rekening) aan te houden. Dat is een rekening op zijn naam met vermelding van zijn hoedanigheid, die alleen is bestemd voor gelden, die de notaris in verband met zijn werkzaamheden als zodanig onder zich neemt. Gelden die aan de notaris in verband met zijn werkzaamheden als zodanig ten behoeve van derden worden toevertrouwd, moeten op die rekening worden gestort. Indien deze gelden per ongeluk op een andere rekening van de notaris zijn gestort of indien ten onrechte gelden op de kwaliteitsrekening zijn gestort, is de notaris verplicht deze onverwijld op de juiste rekening te storten. Het vorderingsrecht voortvloeiende uit de kwaliteitsrekening behoort toe aan de gezamenlijke rechthebbenden, aldus het derde lid van artikel 25 Wna. Een rechthebbende heeft, voor zover uit de aard van zijn recht niet anders voortvloeit, te allen tijde recht op uitkering van zijn aandeel in het saldo van de kwaliteitsrekening. Als het saldo van de rekening niet toereikend is om aan iedere rechthebbende het bedrag van zijn aandeel uit te keren, dan mag de notaris aan de rechthebbende slechts zoveel uitkeren als in verband met de rechten van de andere rechthebbenden mogelijk is. In dat geval wordt het saldo onder de rechthebbenden verdeeld naar evenredigheid van ieders aandeel, met dien verstande dat, indien een notaris zelf rechthebbende is, hem slechts wordt toegedeeld hetgeen overblijft, nadat de andere rechthebbenden het hun toekomende hebben ontvangen.
2.7.
Als de stelling van het Kadaster juist is dat het rechthebbende is als bedoeld in artikel 25 Wna, dan kan het Kadaster inderdaad uitkering vorderen van zijn aandeel in het saldo van de kwaliteitsrekening(en) van [notariskantoor 2] (voor zover het saldo van die rekeningen toereikend is). Onbetwist staat vast dat [gedaagde] op dit moment de beheerder is van de kwaliteitsrekening(en) van [notariskantoor 2] .
2.8.
De rechtbank oordeelt dat het Kadaster niet is aan te merken als rechthebbende als bedoeld in artikel 25 Wna. In de situatie dat de notaris een akte aanbiedt ter inschrijving aan het Kadaster, is het gebruikelijk dat (één van) partijen bij de akte geld stort(en) op de kwaliteitsrekening van de notaris ten behoeve van het passeren van de akte en de verdere afhandeling daarvan. Aangenomen moet worden dat de notaris in die situatie het gestorte geld houdt voor partijen bij de akte en zij dus de rechthebbenden zijn. Het Kadaster leidt uit de formulering van artikel 25 lid 3 Wna kennelijk af dat de notaris het geld, dat voor de voldoening van de kadasterkosten door partijen wordt gestort op de kwaliteitsrekening, houdt voor het Kadaster en het dus als rechthebbende is aan te merken. Naar het oordeel van de rechtbank is er echter geen steun te vinden voor de uitleg die het Kadaster geeft aan dit artikellid, dat luidt: “Het vorderingsrecht voortvloeiende uit de bijzondere rekening behoort toe aan de gezamenlijke rechthebbenden. Het aandeel van iedere rechthebbende wordt berekend naar evenredigheid van het bedrag dat te zijnen behoeve op de bijzondere rekening is gestort.” In de wetsgeschiedenis is te lezen: “Ten laste van deze rekening mogen slechts betalingen worden gedaan in opdracht van een rechthebbende op de op die rekening gestorte gelden.”1.En: “Op de rekening horen alleen gelden van derden thuis, die door hen in beginsel rechtstreeks dienen te worden gestort.”2.Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat rechthebbende is de partij die geld heeft gestort op de kwaliteitsrekening. In de literatuur wordt in het algemeen het standpunt ingenomen dat met “te zijnen behoeve” in artikel 25 lid 3 Wna wordt bedoeld het geval dat een bedrag in contanten in handen van de notaris wordt gesteld die dat bedrag vervolgens op de kwaliteitsrekening stort.3.Daarmee wordt dus niet bedoeld dat een derde partij rechthebbende wordt op het bedrag dat op de kwaliteitsrekening is gestort en is “geoormerkt” of bedoeld voor betaling aan die derde partij. Een en ander wordt bevestigd door het Reglement beperking uitbetaling derdengelden. Daarin is bepaald: “Bij transacties waarbij een notaris is betrokken betaalt de notaris alleen geld uit aan degene die als partij optreedt bij de akte en aanspraak kan maken op de uitbetaling op grond van de rechtshandeling die in de akte is neergelegd. Er kunnen omstandigheden zijn waarbij (een deel van) het geld dat de notaris onder zich heeft, moet worden aangewend om bepaalde schulden te voldoen. In een dergelijk geval mag de notaris aan een ander dan de rechthebbende uitbetalen.” Hieruit volgt dat de notaris in bepaalde gevallen gerechtigd is om rechtstreeks aan een derde uit te betalen vanaf de kwaliteitsrekening, terwijl die derde geen rechthebbende is in de zin van artikel 25 Wna. De rechtbank wijst ten slotte op de beslissing van de Notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van het Gerechtshof Amsterdam van 24 december 2013 waarin ook wordt aangenomen dat voor het Kadaster bestemde gelden in formele zin geen derdengelden zijn, zoals in eerste aanleg ook de Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notarissen in Arnhem had gedaan. Ook de KNB, die partij was in de procedure, heeft in die procedure betoogd dat voor het Kadaster bestemde gelden in formele zin geen derdengelden zijn, dus niet behoren tot de bewaring horen en moeten worden gezien als kantoorkosten.
2.9.
De stelling van het Kadaster dat deze uitleg het onwenselijke gevolg heeft dat de rekening van het Kadaster niet wordt betaald terwijl het Kadaster zijn diensten-gezien haar essentiële taak in het economisch en rechtsverkeer in registergoederen- niet kan weigeren, maakt dat niet anders. [gedaagde] heeft er in dat kader terecht op gewezen dat het Kadaster op grond van de Regeling betaling kadastraal recht in bijzondere gevallen kan verlangen dat voorafgaand aan het verrichten van de werkzaamheden zekerheid wordt gesteld voor de betaling. Aangenomen mag worden dat een hoge openstaande rekening en een faillissement kwalificeren als dergelijke “bijzondere gevallen”.
Subsidiaire vordering: onzorgvuldig handelen [gedaagde] ?
2.10.
Subsidiair betoogt het Kadaster dat [gedaagde] na het faillissement van [notariskantoor 2] onzorgvuldig heeft gehandeld tegenover het Kadaster. Dat handelen bestaat eruit dat cliënten van [notariskantoor 2] kadasterkosten hebben betaald op de kwaliteitsrekening van [notariskantoor 2] , maar dat [gedaagde] heeft nagelaten die af te dragen aan het Kadaster. Daarnaast heeft [gedaagde] akten ter inschrijving aangeboden aan het Kadaster zonder daarbij te waarschuwen dat de kadasterkosten mogelijk niet betaald zullen worden. [gedaagde] heeft daar tegenover gezet dat tijdens zijn laatste waarneming (vanaf 22 augustus 2016) vanuit [notariskantoor 2] geen gebruik is gemaakt van de diensten van het Kadaster. Tijdens de eerste waarneming van [gedaagde] was een bewaringstekort op de kwaliteitsrekeningen niet te voorzien. De verwachting was dat de onderneming gewoon zou blijven draaien en de boedelkosten (waaronder de kadasterkosten) zouden worden betaald, zodat er geen grond bestond om ervoor te waarschuwen dat kadasterkosten mogelijk niet betaald zouden worden.
2.11.
De rechtbank oordeelt dat het Kadaster onvoldoende heeft gesteld om tot de conclusie te komen dat [gedaagde] onzorgvuldig heeft gehandeld tegenover hem. De rechtbank stelt allereerst vast dat [gedaagde] in de tweede waarnemingsperiode (vanaf 22 augustus 2016) geen gebruik heeft gemaakt van de diensten van het Kadaster vanuit [notariskantoor 2] . Dus het gaat om de eerste waarnemingsperiode en dan alleen de periode ná het faillissement en daarmee alleen de dagen 5 en 6 juli 2016. Dat [gedaagde] op die twee dagen het Kadaster had moeten waarschuwen dat de te maken kadasterkosten wellicht niet betaald zouden worden, is niet aan de orde. [gedaagde] heeft onbetwist gesteld dat alle betrokkenen er toen vanuit gingen dat er sprake was van een bewaringsoverschot op de kwaliteitsrekening(en), reden waarom de curator van [notariskantoor 2] heeft besloten tot voortzetting van de onderneming. Er was dus toen geen reden om te veronderstellen dat de na het faillissement gemaakte kadasterkosten niet betaald zouden worden. Het Kadaster heeft deze stellingen niet betwist, zodat de rechtbank die als vaststaand aanneemt. In dat licht is [gedaagde] geen onzorgvuldig handelen te verwijten.
2.12.
Ook voor het overige is niet gebleken van onzorgvuldig handelen. [gedaagde] heeft toegelicht dat de gebruikelijke werkwijze bij [notariskantoor 2] is (zoals ook bij andere notariskantoren) dat een bedrag ter grootte van ongeveer het bewaringsoverschot op de kwaliteitsrekening periodiek wordt overgeboekt naar de kantoorrekening. Van de kantoorrekening worden vervolgens de verschotten (waaronder de kadasterkosten) betaald. In die werkwijze heeft hij geen verandering gebracht, zo begrijpt de rechtbank. Tijdens zijn waarneming van op 5 en 6 juli 2016 stond niet zo’n periodieke overboeking gepland, terwijl in de tweede waarnemingsperiode sprake was van een bewaringstekort. Het Kadaster heeft in reactie hierop niet toegelicht waarom [gedaagde] – in het licht van deze onweersproken omstandigheden – onzorgvuldig heeft gehandeld door niet de kadasterkosten af te dragen.
2.13.
Dit betekent dat de vorderingen van het Kadaster worden afgewezen.
2.14.
Het Kadaster wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 883,00
- salaris advocaat 2.148,00 (2,0 punten × tarief € 1.074,00)
Totaal € 3.031,00
3. De beslissing
De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt Kadaster in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 3.031,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2018.4.