RvdW 2017/289
Beklag. Oordeel rechtbank dat het inbeslaggenomen geldbedrag (hoogstwaarschijnlijk) niet voor verbeurdverklaring in aanmerking komt, nu klaagster een met stukken onderbouwde verklaring voor de herkomst van het geldbedrag heeft gegeven, loopt ten onrechte vooruit op het in de hoofdzaak te geven oordeel.
HR 14-02-2017, ECLI:NL:HR:2017:238
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
14 februari 2017
- Magistraten
Mrs. W.A.M. van Schendel, V. van den Brink, A.L.J. van Strien
- Zaaknummer
16/01108
- Conclusie
A-G mr. A.E. Harteveld
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Rechtsmiddelen
Strafprocesrecht / Voorfase
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2017:238, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑02‑2017
ECLI:NL:PHR:2017:64, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑01‑2017
Essentie
Beklag. Oordeel rechtbank dat het inbeslaggenomen geldbedrag (hoogstwaarschijnlijk) niet voor verbeurdverklaring in aanmerking komt, nu klaagster een met stukken onderbouwde verklaring voor de herkomst van het geldbedrag heeft gegeven, loopt ten onrechte vooruit op het in de hoofdzaak te geven oordeel.
Partij(en)
Beschikking op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 19 oktober 2015, nummer RK 15/976, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door: [klaagster].
Conclusie
Conclusie A-G mr. A.E. Harteveld:
1.
De Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, heeft bij beschikking van 19 oktober ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.