Rb. Den Haag, 19-10-2015, nr. 4428027 RP VERZ 15-50591
ECLI:NL:RBDHA:2015:12402
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
19-10-2015
- Zaaknummer
4428027 RP VERZ 15-50591
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2015:12402, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 19‑10‑2015; (Beschikking)
- Vindplaatsen
AR 2015/2095
AR-Updates.nl 2015-1085
VAAN-AR-Updates.nl 2015-1085
Uitspraak 19‑10‑2015
Inhoudsindicatie
Geen ontbinding op de kortst mogelijke termijn, nu de werkgever niet, althans onvoldoende, heeft gesteld en onderbouwd dat sprake is van een ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van de werknemer, conform artikel 7:673 lid 7 sub c BW
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Team kanton Den Haag
YFR
Zaaknr.: 4428027 RP VERZ 15-50591
Uitspraakdatum: 19 oktober 2015
Beschikking in de zaak van:
ISS Catering Services B.V.,
gevestigd te Utrecht,
verzoekende partij,
verder te noemen: de werkgever,
gemachtigde: mr. E. von Weiler,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
verder te noemen: de werknemer.
1. Het procesverloop
1.1.
De werkgever heeft bij verzoekschrift, ingekomen op 7 september 2015, verzocht de arbeidsovereenkomst tussen partijen op de kortst mogelijke termijn te ontbinden.
1.2.
Per brief van 13 oktober 2015 heeft de werkgever nog een productie toegezonden.
1.3.
Op 15 oktober 2015 heeft een mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Namens de werkgever zijn verschenen de heer [OS] en mevrouw [MH] , bijgestaan door de gemachtigde mevrouw mr. E. van Weiler. De werknemer is in persoon verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
2. De feiten
2.1.
De werknemer, geboren op [geboortedag] 1962, is op [datum in dienst] 1997 in dienst getreden bij de werkgever. Op de arbeidsovereenkomst tussen partijen is de CAO Contractcatering van toepassing.
2.2.
De werknemer is, ondanks verzoeken daartoe, meermalen niet op haar werk verschenen.
3. Het verzoek
3.1.
De werkgever verzoekt de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), primair in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e BW en subsidiair in verbinding met artikel 7:669 lid 3 sub g BW.
3.2.
Aan dit verzoek legt de werkgever ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – primair verwijtbaar handelen van de werknemer en subsidiair van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
4. Het verweer
4.1.
De werknemer verweert zich niet tegen het verzoek.
5. De beoordeling
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. De kantonrechter stelt vast dat onderhavig verzoek geen verband houdt met enig opzegverbod.
5.2.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (Stcrt. 2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
5.3.
De werkgever voert aan dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in het feit dat de werknemer, ondanks verzoeken daartoe, diverse malen niet op haar werk is verschenen. De werkgever heeft haar meerdere keren gewaarschuwd voor de consequenties van dit gedrag en desondanks heeft de werknemer haar werk niet hervat noch contact met haar werkgever gezocht. Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door de werkgever in dat verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden een redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel e BW.
5.4.
Gelet op de door de werkgever naar voren gebrachte feiten en omstandigheden, die door de werknemer niet zijn weersproken, ligt herplaatsing van de werknemer niet in de rede.
5.5.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van de werkgever zal toewijzen. De kantonrechter ziet in hetgeen door de werkgever naar voren is gebracht, geen aanleiding om te ontbinden op de kortst mogelijke termijn, nu de werkgever niet, althans onvoldoende, heeft gesteld en onderbouwd dat sprake is van een ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van de werknemer, conform artikel 7:673 lid 7 sub c BW. De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst dan ook ontbinden met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW.
5.6.
Nu artikel 8 lid 1 van de toepasselijke CAO bepaalt dat voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, behoudens de in dat artikel genoemde uitzonderingen die op onderhavige situatie niet van toepassing zijn, de bepalingen van het BW gelden en de werknemer langer dan 15 jaar in dienst is bij de werkgever, wordt conform artikel 7:672 lid 2 sub d BW uitgegaan van een opzegtermijn van vier maanden. Dit brengt mee dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 februari 2016 zal worden ontbonden. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure.
5.7.
De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding om de proceskosten te compenseren als hierna vermeld.
6. De beslissing
De kantonrechter:
- ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 februari 2016;
- bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gewezen door mr. A.J. Japenga, kantonrechter en op 19 oktober 2015 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.