Voor de precieze invulling en duiding van de verweren verwijst de rechtbank naar de relevante delen van de ter terechtzitting van rechtbank overgelegde pleitnota’s.
Rb. Oost-Brabant, 31-01-2023, nr. 01/990017-13
ECLI:NL:RBOBR:2023:390
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
31-01-2023
- Zaaknummer
01/990017-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2023:390, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 31‑01‑2023; (Eerste aanleg - meervoudig)
ECLI:NL:RBOBR:2018:6341, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 20‑12‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 31‑01‑2023
Inhoudsindicatie
Ontnemingszaak onderzoek Rykiel. Aan de ontnemingszaak ligt ten grondslag dat in georganiseerd verband de Wet op de kansspelen (hierna: ‘Wok’) is overtreden, dat daarmee veel geld is verdiend, dat deze verdiensten via een internationale schijnconstructie en diverse rechtspersonen zijn witgewassen en dat diverse personen hiervan hebben geprofiteerd. De rechtbank heeft op 20 december 2018 verschillende (rechts)personen voor één of meer van die strafbare feiten veroordeeld. De rechtbank stelt in de zaak van deze veroordeelde, die in de strafzaak hoofdverdachte was, het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op EUR 6.889.958,-. De betalingsverplichting is 10% minder in verband met een korting wegens de overschreden redelijke termijn, te weten EUR 6.200.962,-.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer ontneming: 01/990017-13
Datum uitspraak: 31 januari 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[veroordeelde] ,
geboren te Eindhoven op [geboortedatum] 1978,
wonende te [adres]
hierna: “veroordeelde”.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 oktober 2019, 8 februari 2021, 6 en 20 december 2022.
1. Inleiding.
De ontnemingsprocedure tegen veroordeelde is aanhangig gemaakt naar aanleiding van zijn veroordeling bij vonnis van deze rechtbank van 20 december 2018 in de strafzaak die voortkomt uit het onderzoek Rykiel. Het vonnis in de strafzaak tegen veroordeelde is niet onherroepelijk.
Aan de ontnemingszaak ligt ten grondslag dat in georganiseerd verband de Wet op de kansspelen (hierna: ‘Wok’) is overtreden, dat daarmee veel geld is verdiend, dat deze verdiensten via een internationale schijnconstructie en diverse rechtspersonen zijn witgewassen en dat diverse personen hiervan hebben geprofiteerd. De rechtbank heeft op 20 december 2018 verschillende (rechts)personen voor één of meer van die strafbare feiten veroordeeld.
De ontnemingsprocedure tegen veroordeelde is één van de zeventien ontnemingsprocedures, waarin de rechtbank thans moet beoordelen of de veroordeelde één van de personen is die wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten en zo ja, hoeveel.
2. Het onderzoek van de zaak.
In chronologische volgorde heeft zich in de ontnemingsprocedure van veroordeelde en alle medeveroordeelden het volgende afgespeeld:
- -
Op 17 september 2018 is in de hoofdzaak voorafgaand aan het requisitoir de ontnemingsvordering aangekondigd aan alle veroordeelden.
- -
Op 20 december 2018 heeft de rechtbank de uitspraak gedaan in de hoofdzaak van alle veroordeelden.
- -
Op 9 september 2019 heeft de officier van justitie de ontnemingsvordering tegen alle veroordeelden uitgebracht voor de regiezitting van 1 oktober 2019.
- -
De eerste regiezitting van 1 oktober 2019 heeft plaatsgevonden, maar voorafgaand was reeds afgestemd dat geen regie zou worden gevoerd in verband met het voornemen van het Openbaar Ministerie (hierna ook: OM) van 25 september 2019 om de inbeslaggenomen administraties digitaal ter beschikking van de verdediging te zullen stellen.
- -
De tweede regiezitting was gepland op 23 maart 2020, maar de rechtbank heeft in raadkamer besloten dat deze zitting geen doorgang kon vinden in verband met de Coronacrisis.
- -
Alle veroordeelden hebben in de periode van 23 september 2019 tot 13 november 2020 onderzoekswensen ingediend.
- -
De officier van justitie heeft op 23 december 2020 per veroordeelde op de onderzoekswensen een schriftelijke reactie gegeven.
- -
Alle veroordeelden hebben hierop andermaal gereageerd in de periode van 20 en 26 januari 2021.
- -
Medio januari 2021 heeft het OM een USB stick met een kopie van de in beslag genomen administratie, alsmede een kopie van de bankafschriften/bankbestanden verzonden aan de rechtbank en alle veroordeelden.
- -
De derde regiezitting vond plaats op 8 februari 2021.Een aantal veroordeelden heeft onderzoekswensen ingediend en heeft verzocht te wachten op het arrest in de hoofdzaak. Een van de onderzoekswensen was het inschakelen van een forensisch account/financieel deskundige. Deze verzoeken zijn afgewezen.In enkele van de zaken ( [medeveroordeelde1] , [medeveroordeelde2] en [medeveroordeelde4] ) zijn getuigenverzoeken toegewezen. De rechter-commissaris heeft deze getuigen gehoord op 14 en 15 oktober 2021.
- -
Op 21 december 2021 heeft de rechtbank de procespartijen per mail een planningsbrief gestuurd met daarin de termijn voor de schriftelijk in te dienen conclusies.
In de zaak van veroordeelde zijn vervolgens de volgende conclusies gewisseld:
- -
De officier van justitie heeft op 9 maart 2022 de conclusie van eis ingediend.
- -
Veroordeelde heeft daarop geantwoord bij conclusie van 14 juni 2022.
- -
Bij conclusie van 20 september 2022 heeft de officier van justitie gerepliceerd.
- -
Veroordeelde heeft op 1 december 2022 haar conclusie van dupliek ingediend.
3. Bij pleidooi herhaald verzoek om aanhouding.
3.1.
Het standpunt van de verdediging.
Door de verdediging is bij pleidooi herhaald verzocht om aanhouding van de behandeling van de ontnemingsvordering om het arrest van het gerechtshof in de strafzaak af te wachten, met de volgende onderbouwing. De ontvankelijkheid van de officier van justitie staat in hoger beroep wederom ter discussie en de ten laste gelegde feiten worden betwist, evenals de strafbaarheid van het feit en van verdachte. Zonder onherroepelijke uitspraak in de strafzaak kan geen juist oordeel worden geveld in de ontnemingszaak, althans kan niet worden vastgesteld dat wederechtelijk verkregen voordeel is genoten.
3.2.
Het standpunt van het OM.
De officier van justitie verzet zich tegen aanhouding. De officier van justitie heeft met betrekking tot het al dan niet afwachten van het hoger beroep verwezen naar het vonnis van de rechtbank Gelderland 24 november 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:6413. Er is geen wettelijke verplichting om te wachten op het hoger beroep. Naar het oordeel van het OM dient in dit stadium de spoedige voortgang van de ontnemingsprocedure voorrang te krijgen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt voorop dat er geen rechtsregel is die voorschrijft dat de rechtbank in een ontnemingsprocedure pas een beslissing kan nemen, nadat het gerechtshof of de Hoge Raad in de strafzaak arrest heeft gewezen, voor zover in die strafzaak hoger beroep of cassatie is ingesteld. De rechtbank heeft vonnis gewezen in de strafzaak en daarmee is de grondslag voor de ontnemingsprocedure gegeven. De inhoud van het vonnis in de strafzaak is leidend in deze ontnemingsprocedure.
De rechtbank stelt vast dat de verdediging en de officier van justitie elk een andere verwachting hebben wat betreft de uitkomst van de strafzaak in hoger beroep. De rechtbank acht dan ook op dit moment prematuur om ervan uit te gaan dat het gerechtshof een geheel andere visie zal hebben op de ontvankelijkheid van de officier van justitie, de bewezenverklaring en de strafwaardigheid van de feiten en van verdachte dan de rechtbank.
Weliswaar is inmiddels een planning bekend van de behandeling van de strafzaak door het gerechtshof en zal naar verwachting in januari/februari 2024 arrest worden gewezen. Dit duurt nog erg lang, terwijl de rechtbank een traject is ingezet dat afgerond dient te worden.
Het recht op een behandeling van de zaak in twee instanties, noch het recht op een eerlijk proces in het algemeen, wordt geschonden door voorzetting en afronding van de ontnemingsprocedure in eerste aanleg.
De rechtbank ziet alles afwegende geen aanleiding de ontnemingszaak aan te houden. De rechtbank wijst het verzoek om aanhouding in afwachting van de arresten van het gerechtshof in de strafzaken af.
4. De bevoegdheid van de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat veroordeelde in de ontnemingsprocedure is opgeroepen te verschijnen voor de (commune) meervoudige strafkamer.In de strafzaak heeft de meervoudige economische kamer vonnis gewezen. Nu de ontnemingsprocedure is aan te merken als een sequeel van de vervolging in de strafzaak, heeft de rechtbank de onderhavige ontnemingsvordering ook als meervoudige economische kamer behandeld en wijst zij nu als meervoudige economische kamer vonnis.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Ter terechtzitting van 6 december 2022 heeft de verdediging aangevoerd dat, nu de aan de ontnemingsvordering ten grondslag liggende administraties niet ter beschikking zijn gesteld aan de verdediging en de data niet compleet zijn, de verdediging geen controle heeft kunnen uitoefenen op de juistheid van de in het ontnemingsrapport gebruikte gegevens. Bovendien zijn in de ontnemingszaak tegen een medeveroordeelde onjuistheden geconstateerd.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat hierdoor sprake is van een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces. Er is geen equality of arms, waardoor een behoorlijke en effectieve verdediging onmogelijk is. De verdediging is hierin anderszins niet gecompenseerd. Volgens de verdediging is het Openbaar Ministerie daarom niet-ontvankelijk in de vordering.
De officier van justitie heeft betwist dat het dossier onvolledig is. Zij ziet geen grond voor niet-ontvankelijkheid.
De rechtbank stelt voorop dat het Openbaar Ministerie aan de verdediging een USB-stick met bronbestanden ter beschikking heeft gesteld, inhoudende een scan van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven administraties en met bankgegevens. Met de reeds eerder teruggegeven administraties is daarmee naar het oordeel van de rechtbank een compleet beeld ontstaan voor alle betrokkenen in deze ontnemingszaak, waarmee de gegevens in de excel-spreadsheets gecontroleerd konden worden en verweren konden worden gevoerd. Van een onvolledig of incompleet dossier is volgens de rechtbank dan ook geen sprake.
De rechtbank benadrukt dat daar waar het om de eigen administratie van veroordeelde gaat, verondersteld mag worden dat deze hem bekend is.
Gelet hierop verwerpt de rechtbank de stelling van de verdediging dat er sprake zou zijn van de schending van beginselen van goede procesorde (het recht op een eerlijk proces). Er is dan ook geen grond voor de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De officier van justitie is ontvankelijk in de vordering.
Het ter terechtzitting herhaalde verzoek tot aanhouding teneinde een deskundige te benoemen om alle berekeningen te controleren, wijst de rechtbank op dezelfde gronden af.
6. De vordering.
De vordering van de officier van justitie de dato 9 september 2019 strekt tot vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, lid 5, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en tot het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 7.208.048,-, ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De vordering is gebaseerd op het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel dat met betrekking tot veroordeelde is opgemaakt (proces-verbaalnummer 30-655332, blz. 297 t/m 311 ontnemingsdossier).
7. De beoordeling.
7.1.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 6 december 2022 gepersisteerd bij de vordering.
De officier ziet geen aanleiding om de vordering naar beneden bij te stellen naar aanleiding van hetgeen de verdediging heeft aangevoerd.
De officier van justitie is van mening dat de gelden die veroordeelde heeft ontvangen of waarover hij kon beschikken een vermogensvermeerdering betekenen zoals bedoeld in het arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2021:1077).
De officier van justitie heeft gevorderd dat de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd, wordt bepaald op 1080 dagen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging.
Volgens de verdediging kunnen (administratieve) onderlinge rekening-courantverhoudingen en titels waaronder de doorbetalingen hebben plaatsgevonden, niet worden vastgesteld wegens ontbrekende financiële administraties van de verschillende vennootschappen. De verdediging roept de vraag op of de berekening dan wel volledig is.
Volgens de verdediging is er ook legaal geld geïnvesteerd in de ondernemingen van veroordeelde en is zodoende sprake van vermenging met de illegale geldstromen.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat ook veroordeelde kosten gemaakt kan hebben die in mindering gebracht moeten worden op de vordering, net als [bedrijf 1]
Tot slot heeft de verdediging verzocht om matiging van enig vast te stellen bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel, wegens overschrijding van de redelijke termijn, alsmede om toepassing van een billijkheidscorrectie.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank.
De vordering is tijdig ingediend. De vordering is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Het vonnis van de rechtbank in de hoofdzaak van 20 december 2018 vormt de grondslag van de ontnemingsvordering. De rechtbank heeft veroordeelde bij dit vonnis veroordeeld wegens - kort weergegeven -:
feit 1 als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven in de periode 1 januari 2004 tot en met 10 november 2014; feit 2 subsidiair medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging in de periode van 1 januari 2004 tot en met mei 2013; feit 3 primair - medeplegen van een gewoonte maken van witwassen; - medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging,
beide in de periode 1 januari 2006 tot en met mei 2013;
feit 4 subsidiairmedeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging in de periode 1 januari 2006 tot en met mei 2013; feit 7medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging in de periode 1 januari 2006 tot en met mei 2013;
feit 9 medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging in de periode 1 mei 2011 tot en met 1 mei 2013; feit 11 primairmedeplegen van bedrieglijke bankbreuk, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging in de periode van 13 februari 2014 tot en met 20 februari 2014; feit 13 subsidiair medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 1, eerste lid onder a (voorheen 1 onder a) van de Wet op de kansspelen, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging in de periode 1 juli 2004 tot en met 24 mei 2013.
De veroordeling door de rechtbank betreffen misdrijven, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd.
Beoordelingskader.
De ontnemingsvordering is kennelijk gestoeld op artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (oud). Ingevolge het bepaalde in dat artikellid, moet worden onderzocht of veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen
- -
door middel van of uit de baten van de bewezen verklaarde feiten of
- -
tot 1 juli 2011: soortgelijke feiten of feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door veroordeelde zijn begaan, dan wel
- -
vanaf 1 juli 2011: andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door veroordeelde zijn begaan.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank is van oordeel dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit baten van de bij vonnis van 20 december 2018 bewezenverklaarde strafbare feiten.
De rechtbank grondt dit oordeel op de inhoud van het strafvonnis van veroordeelde en op de feiten en omstandigheden die in het ontnemingsdossier zijn vervat in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel dat met betrekking tot veroordeelde is opgemaakt en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel.
Blijkens het ontnemingsrapport bestaat de ontnemingsvordering uit een optelsom van de volgende posten:
ontvangen van [bedrijf 3] en [bedrijf 3] € 5.185.789
ontvangen van [bedrijf 4] € 252.352
ontvangen van [bedrijf 5] € 95.772
ontvangen van [bedrijf 6] . € 10.000
ontvangen van [bedrijf 1] € 41.149
ontvangen van [bedrijf 7] . € 314.709
contante opnamen [bedrijf 3] en [bedrijf 3] € 1.308.277
Totaal € 7.208.048
Blijkens het rapport heeft veroordeelde over deze bedragen kunnen beschikken in de periode 2006 t/m mei 2013 en kunnen deze bedragen volledig aan veroordeelde worden toegerekend. De rechtbank neemt deze conclusie over.
De vordering is gebaseerd op daadwerkelijk giraal gestorte en doorgestorte bedragen, die gegenereerd zijn met strafbare feiten en daarmee wederrechtelijk verkregen voordeel belichamen. Van vermenging is dus, anders dan de verdediging stelt, geen sprake.
Kosten.
Uit het ontnemingsdossier volgt dat op de vordering geen kosten in aftrek zijn gebracht. De rechtbank ziet, net als de verdediging, wel aanleiding om een aantal bedragen als kosten in aftrek te nemen.
Het ontnemingsdossier bevat afzonderlijke ontnemingsrapporten van alle veroordeelden in het onderzoek Rykiel (proces-verbaalnummer 30-655899, afgesloten op 13 mei 2019, aantal doorgenummerde bladzijdes 1 t/m 437).
Een van die medeveroordeelden is [medeveroordeelde1] . Het ontnemingsrapport dat met betrekking tot [medeveroordeelde1] is opgemaakt heeft proces-verbaalnummer 30-655871 en staat op blz. 312 t/m 328 van het ontnemingsdossier.
[medeveroordeelde1] was/is eigenaar van [bedrijf 8] en van [bedrijf 9] In het strafvonnis van [medeveroordeelde1] heeft de rechtbank – kort weergegeven – overwogen dat de rol van [medeveroordeelde1] cruciaal was voor het creëren van de totale witwas- en rechtspersonenstructuur van de criminele organisatie.
De rechtbank stelt vast dat in het ontnemingsrapport dat met betrekking tot [medeveroordeelde1] is opgemaakt, betalingen van medeveroordeelden aan [bedrijf 8] en aan [bedrijf 9] als wederrechtelijk verkregen voordeel aan [medeveroordeelde1] worden toegerekend. Ook veroordeelde heeft betalingen verricht: € 27.289,- (afgerond) aan [bedrijf 8]
In de berekeningswijze van het Openbaar Ministerie wordt de “criminele euro” gevolgd. Deze criminele euro kan maar één keer uitgegeven worden. Dit houdt in dat bij degene die deze euro ontvangt, deze ontvangst als opbrengst wordt meegenomen in de voordeelsberekening. Omgekeerd houdt dit in dat bij degene die de criminele euro doorbetaalt, deze doorbetaling in mindering wordt gebracht op de voordeelsberekening.
De betalingen van veroordeelde aan [medeveroordeelde1] zijn betalingen die met de criminele euro zijn gedaan. De gelden waarmee de betalingen zijn gedaan zijn uiteindelijk te herleiden naar [bedrijf 1]
Voor de berekening van het wederrechtelijk voordeel van [medeveroordeelde1] en van veroordeelde houdt dit in dat deze bedragen aan [medeveroordeelde1] moeten worden toegerekend als wederrechtelijk verkregen voordeel en dat die bedragen bij veroordeelde moeten worden meegenomen als kostenpost.
De rechtbank heeft daarbij ook gekeken naar [bedrijf 1] Deze specifieke uitgaven van veroordeelde zijn niet als kosten voor de bedrijfsvoering meegenomen in het ontnemingsrapport [bedrijf 1] (p. 20-21), zodat van een dubbeltelling van kostenaftrek geen sprake is.
De rechtbank zal aldus een bedrag van € 27.289,- in mindering brengen op het berekende voordeel.
[medeveroordeelde2] en [medeveroordeelde3]
Het voorgaande doet zich ook voor in verband met doorbetalingen aan medeveroordeelden [medeveroordeelde2] en [medeveroordeelde3] .
Veroordeelde heeft een partner, [medeveroordeelde2] , die tevens medeveroordeelde is in het onderzoek Rykiel. Ook ten aanzien van haar is een ontnemingsrapport opgemaakt (proces-verbaalnummer 30-604717, blz. 364 t/m 380 ontnemingsdossier). Dit rapport vermeldt op blz. 378:
“ [medeveroordeelde2] maakt sinds 1 mei 2010 gebruik van creditcards welke zijn gekoppeld aan creditcards van [veroordeelde] . In de periode 2010-2013 heeft zij voor een bedrag van in totaal € 181.604,11 aan uitgaven gedaan.”
De rechtbank rekent deze uitgaven als wederrechtelijk verkregen voordeel toe aan [medeveroordeelde2] , omdat zij de betreffende creditcard uitgaven heeft gedaan en die aan haar ten goede zijn gekomen. De rechtbank is in verband daarmee van oordeel dat het bedrag van € 181.604,11 in mindering dient te worden gebracht op de voordeelsberekening van veroordeelde.
Veroordeelde heeft een ex-partner, [medeveroordeelde3] , die tevens medeveroordeelde is in het onderzoek Rykiel. Ook ten aanzien van haar is een ontnemingsrapport opgemaakt (proces-verbaalnummer 30-603668, blz. 381 t/m 410 ontnemingsdossier). Op basis van dat ontnemingsrapport (blz. 406 ontnemingsdossier) en de onderliggende spreadsheets heeft de rechtbank vastgesteld dat veroordeelde een deel van zijn verdiensten als partneralimentatie heeft (door)betaald aan [medeveroordeelde3] . Het gaat om € 87.071,61. De rechtbank heeft in de ontnemingszaak van [medeveroordeelde3] geoordeeld dat dit bedrag moet worden toegerekend aan [medeveroordeelde3] als voordeel dat zij heeft genoten. Dit bedrag dient daarom in mindering te worden gebracht op de voordeelsberekening van veroordeelde.
Verder stelt de rechtbank vast dat uit het ontnemingsrapport van [medeveroordeelde3] ook volgt dat veroordeelde en [medeveroordeelde3] op hun Belgische privérekening een bedrag hebben ontvangen van € 44.250,- van [bedrijf 7] De rechtbank heeft in de ontnemingszaak van [medeveroordeelde3] geoordeeld, dat de helft van dit bedrag als wederrechtelijk verkregen voordeel aan [medeveroordeelde3] is toe te rekenen. In verband hiermee is de rechtbank van oordeel dat € 22.125,- in mindering dient te worden gebracht op de voordeelsberekening van veroordeelde. Het een vermindering van de post “ontvangen van [bedrijf 7] "
Conclusie.
De rechtbank volgt voor het overige het ontnemingsrapport, waarin de inkomende geldstromen en contante opnamen in kaart zijn gebracht, welk resultaat aan veroordeelde is toe te rekenen en stelt, gelet op het voorgaande, het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel van de veroordeelde wordt geschat vast op:
€ 7.208.048,00 ontnemingsrapport
€ 27.289,00 -/- kosten [medeveroordeelde1]
€ 181.604,11 -/- creditcarduitgaven [medeveroordeelde2]
€ 87.071,61 -/- partneralimentatie [medeveroordeelde3]
€ 22.125,00 -/- e/o rekening [medeveroordeelde3]
€ 6.889.958,- (afgerond)
8. De betalingsverplichting.
Redelijke termijn.
De verdediging heeft gesteld dat de redelijke termijn is overschreden en dat dit tot matiging van het te betalen bedrag dient te leiden.
De verdediging stelt dat de redelijke termijn is aangevangen op 3 mei 2013, het moment waarop de rechter-commissaris de machtiging voor het SFO aan veroordeelde heeft uitgereikt. Subsidiair is aangevoerd dat de redelijke termijn is aangevangen op 1 oktober 2019, op het moment dat de officier van justitie de ontnemingsvordering aankondigde.
Het Openbaar Ministerie heeft primair betoogd dat er geen aanleiding is om aan de termijnoverschrijding consequenties te verbinden anders dan de enkele constatering dat de termijn in hoger beroep is geschonden, gelet op de volgende aspecten:
a. de ingewikkeldheid van de zaak, waartoe bijvoorbeeld de omvang van het verrichte onderzoek en de gelijktijdige berechting van zaken tegen medeverdachten kunnen worden gerekend;
b. de invloed van de verdachte en/of de advocaat op het procesverloop, waartoe het doen van verzoeken door de verdediging kan worden gerekend, hetgeen leidt tot vertraging in de afdoening van de zaak;
c. de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld;
d. dat de afdoening van de zaak mede afhankelijk is van de termijn die met de behandeling van de strafzaak is gemoeid (immers er is een veroordeling nodig) en
e. dat de ontnemingszaak, naar volgt uit art. 511b, eerste lid, Sv, zo spoedig mogelijk doch in elk geval binnen twee jaren na de uitspraak in eerste aanleg in de strafzaak nog aanhangig kan worden gemaakt;
f. de reeds toegepaste korting in de strafzaak van 20%.
Subsidiair acht het Openbaar Ministerie een korting van maximaal € 5.000,- passend.
De rechtbank heeft, mede gelet op het procesverloop zoals weergegeven onder hoofdstuk 2, geconstateerd, dat in de onderhavige ontnemingszaak sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM.
De redelijke termijn in ontnemingszaken begint te lopen zodra vanwege de overheid jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zal worden gemaakt. Ten aanzien van de behandeling van de ontnemingszaak in eerste aanleg geldt als uitgangspunt dat deze binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn met een eindvonnis dient te zijn afgerond, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn in deze ontnemingszaak op 3 mei 2013 is gaan lopen. Op die datum heeft de rechter-commissaris de machtiging voor het SFO afgegeven. De uitspraakdatum in deze ontnemingszaak is 31 januari 2023. In totaal zijn dus 9 jaren en 8 maanden verstreken sinds het moment dat veroordeelde redelijkerwijs moest vermoeden dat tegen hem een vordering tot ontneming aanhangig zou worden gemaakt, zodat sprake is van een termijnoverschrijding van 7 jaren en 8 maanden.
Vanwege de uitzonderlijk lange duur van de overschrijding zal de rechtbank de termijnoverschrijding compenseren door de betalingsverplichting met 10% te verminderen.
Verzoek om billijkheidscorrectie.
Voor verdere matiging dan wel een billijkheidscorrectie, zoals door de verdediging is verzocht, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten. Een dergelijke correctie zou niet rijmen met de overwegingen die de rechtbank in de strafzaak heeft gewijd aan het overheidsbeleid ten aanzien van kansspelen.
Betalingsverplichting.
De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot het volgende te betalen bedrag:
€ 6.889.958,- minus 10% = € 6.200.962,- (afgerond).
9. Toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 6.889.958,- (voluit: zes miljoen achthonderdnegenentachtigduizend negenhonderdachtenvijftig euro).
Legt aan [veroordeelde] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van € 6.200.962,- (voluit: zes miljoen tweehonderdduizend negenhonderdtweeënzestig euro), ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, dat hij, door middel van of uit de baten van het feit ter zake waarvan hij is veroordeeld, heeft verkregen.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,
mr. R. van den Munckhof en mr. H. Slaar, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 31 januari 2023.
Uitspraak 20‑12‑2018
Inhoudsindicatie
Hoofdverdachte in de zaak Rykiel. Verweren strekkende tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie wegens schending van het vertrouwensbeginsel, verbod van willekeur, gelijkheidsbeginsel worden verworpen. Verweer ontbreken materiële wederrechtelijkheid, verweer in strijd met Europees recht en verweer verontschuldigbare rechtsdwaling worden verworpen. Veroordeling voor leiderschap van een criminele organisatie, opzettelijke overtreding van de Wet op de Kansspelen (artikel 1, lid 1 onder a) , gewoontewitwassen, valsheid in geschrift, bedrieglijke bankbreuk (faillissementsfraude), al dan niet als feitelijk leidinggever. Opgelegd wordt een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, een geldboete van € 100.000,- en ontzetting uit het recht om enig beroep in de kansspelindustrie uit te oefenen voor de duur van drie jaren. Strafkorting 20% in verband met overschrijding redelijke termijn van twee jaar.
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/990017-13
Datum uitspraak: 20 december 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[hoofdverdachte 1] ,
geboren te [gemeente] op [1978] ,
wonende te [woonplaats 2] , [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 februari 2014, 23 april 2014, 1 juli 2014, 11 november 2014, 13 november 2014,4 december 2014, 9 maart 2015, 10 maart 2015, 21 januari 2016, 6 oktober 2016, 31 oktober 2017, 17 september 2018, 19 september 2018, 25 september 2018, 26 september 2018,1 oktober 2018, 2 oktober 2018, 5 oktober 2018, 8 oktober 2018, 9 oktober 2018, 10 oktober 2018, 11 oktober 2018, 16 oktober 2018, 17 oktober 2018, 18 oktober 2018, 23 oktober 2018, 24 oktober 2018, 25 oktober 2018, 29 oktober 2018, 30 oktober 2018, 31 oktober 2018, 1 november 2018 en 10 december 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 9 januari 2014 en 5 juni 2014.
Hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 11 november 2014 is gewijzigd, is weergegeven in bijlage 1 bij dit vonnis.
Kort gezegd, wordt verdachte verweten dat hij leiding heeft gegeven aan een criminele organisatie (feit 1), dat hij (als feitelijk leidinggever) de Wet op de Kansspelen (hierna: Wok) heeft overtreden (feit 13) en dat hij (als feitelijk leidinggever) een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van grote geldbedragen (feiten 2, 3, 4). Voorts wordt hem verweten het plegen van valsheid in geschrift (feiten 5 t/m 10), faillissementsfraude (feit 11) en onttrekking aan beslag (feit 12).
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
Verweren niet-ontvankelijkheid OM door verdediging1.
Gemeenschappelijke verweren
Ter terechtzitting is door de verdediging bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging, omdat het handelen van het Openbaar Ministerie in strijd is met beginselen van een goede procesorde, te weten het vertrouwensbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur, in die zin dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie tot een beslissing had kunnen komen om te vervolgen. In onderling verband en samenhang is, kort gezegd, het volgende aangevoerd.
1. Vertrouwensbeginsel
Verdachte mocht erop vertrouwen dat niet strafrechtelijk zou worden vervolgd gezien de ontwikkelingen op de kansspelmarkt en de ontwikkelingen in de (Europese) jurisprudentie, het gegeven dat overtredingen van de Wok) voor 1 april 2012 nimmer door het Openbaar Ministerie zijn vervolgd, de wijze waarop de Kansspelautoriteit (hierna: Ksa) met marktpartijen omging en het door de Ksa expliciet gevoerde gedoogbeleid.
2. Verbod van willekeur
Het Openbaar Ministerie heeft niet in redelijkheid tot vervolging van verdachte kunnen overgaan nu het handhavingsprimaat van de Wok bij de Ksa lag. Van samenloop met andere misdrijven was feitelijk geen sprake, nu deze misdrijven voortvloeiden uit overtreding van de Wok. Voor zover wel sprake was van een - aanvankelijk - evenredige vervolgingsbeslissing, had het Openbaar Ministerie die vervolging moeten staken en de zaak moeten overdragen aan de Ksa. Gaande het onderzoek zijn de aanwijzingen dat sprake was van Opiumwet gerelateerde misdrijven, wat (mede) aanleiding was voor het opstarten van het onderzoek Rykiel, immers niet uitgemond in een concrete verdenking. De gedragingen die resteerden met betrekking tot het aanbieden van online kansspelen, hadden door de Ksa afgedaan kunnen en moeten worden.
3. Gelijkheidsbeginsel
Talloze bedrijven, die op soortgelijke wijze gestructureerd zijn als de aanbieder van kansspelen in de onderhavige zaak ( [Engelse vennootschap] ., [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] (hierna: [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ) en [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] (hierna: [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] )), hebben de Wok overtreden terwijl deze bedrijven niet zijn vervolgd. Een uitleg van het Openbaar Ministerie waarom juist in verband met [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] - die nota bene niet voldeed aan de prioriteringscriteria van de Ksa - wel is vervolgd, is uitgebleven.
Regelgeving
De delictsomschrijving in de Wok luidde - voor zover thans van belang - in de tenlastegelegde periode als volgt:
Behoudens het in Titel Va van deze wet bepaalde is het verboden: gelegenheid te geven om mede te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, tenzij daarvoor ingevolge deze wet vergunning is verleend.2.
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan, leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.3.
Zo'n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het Openbaar Ministerie gedane, of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat niet (verder) zal worden vervolgd. Aan uitlatingen of gedragingen van functionarissen aan wie geen bevoegdheden in verband met de vervolgingsbeslissing zijn toegekend, kan zulk gerechtvaardigd vertrouwen dat (verdere) vervolging achterwege zal blijven in de regel niet worden ontleend.4.
Een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld, doet zich ook voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur (het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging). Aan het oordeel dat het Openbaar Ministerie om deze reden in de vervolging van een verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard, worden zware motiveringseisen gesteld.5.
Met betrekking tot een beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft in het bijzonder nog te gelden dat het - mogelijk ten onrechte - niet vervolgen van derden wier gedragingen evenzeer als die van de verdachte het voorwerp van strafvervolging dienen te zijn, niet zonder meer leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de strafvervolging tegen de verdachte.6.
Oordeel rechtbank
Inleiding
De rechtbank ziet aanleiding om bij de beoordeling van het verweer onderscheid te maken in de periode voor de oprichting van de Ksa op 1 april 2012 en de periode daarna. Voor het bestaan van de Ksa kon immers feitelijk slechts via het strafrecht handhavend worden opgetreden tegen illegaal kansspelaanbod. Met de instelling van de Ksa werd een duaal handhavingssysteem mogelijk, waarbij de Wok niet alleen met het strafrechtelijke instrumentarium, maar ook met bestuursrechtelijke sancties gehandhaafd kon worden. De beoordeling van de verweren dient in onderling verband en samenhang te worden beschouwd.7.Bij de beoordeling daarvan heeft het hierboven geschetste juridische kader als uitgangpunt te gelden.
Ad 1 Schending van het vertrouwensbeginsel
Periode voor 1 april 2012
Uit het rapport ‘Nieuwe ronde, nieuwe kansen’ dat op 20 november 2000 aan de Tweede Kamer is aangeboden, blijkt dat vanwege capaciteitsproblemen bij het justitieel apparaat niet altijd werd opgetreden tegen overtredingen van de Wok.8.Deze situatie werd als ongewenst ervaren. Daarom zijn door het kabinet enkele beleidswijzigingen aangekondigd in de aanpak van illegaal kansspelaanbod. Daarbij is ingezet op een intensivering van de handhaving onder meer door een gecombineerd en integraal handhavingstraject. In dit verband werd medio 2001 onder meer het Projectbureau kansspelen ingesteld.9.
Het ingezette traject, dat na afkondiging zonder onderbrekingen is voortgezet, heeft geleid tot daadwerkelijke aanpak van (fysiek) kansspelaanbod.10.Waar het de handhaving van illegaal kansspelaanbod via internet betreft, zijn brieven aan aanbieders verzonden waarbij zij erop werden gewezen dat de Wok werd overtreden en welke consequenties daaraan verbonden waren en dat strafrechtelijk kon worden opgetreden indien het aanbod van kansspelen niet werd gestaakt.11.Het resultaat daarvan was dat meer dan de helft van de aan de aangeschreven aanbieders en tussenpersonen gelieerde websites onbereikbaar, niet langer actief, of aangepast waren.12.
In het dossier Rykiel zijn een aantal waarschuwingsbrieven opgenomen. De rechtbank wijst op brieven van het Ministerie van Justitie (Projectbureau kansspelen) gericht aan:
- [hoofdverdachte 1] op 5 februari 200713.;
- [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] op 8 september 2008, 12 februari 2009, 2 en 3 maart 200914.;
- [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] op 23 december 2009, 11 mei 2010, 30 september 2011, 25 november 2011 en 13 januari 201215..
Het voorgaande brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat geen sprake was van een situatie waaraan verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat er niet door het Openbaar Ministerie zou worden vervolgd. Dergelijk vertrouwen kon ook niet worden ontleend aan ontwikkelingen gericht op een toekomstige liberalisering van de kansspelmarkt, noch aan ontwikkelingen in jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie, nu deze ontwikkelingen niet zagen op een ongeclausuleerd toestaan van het aanbieden van kansspelen via internet, zonder enige regulering of handhaving van overheidswege. Het gegeven dat, voor zover bekend, geen aanbieders van online kansspelen daadwerkelijk zijn vervolgd, is evenmin voldoende om te kunnen spreken van een situatie waarin het hiervoor bedoelde vertrouwen is gewekt. Er is geen sprake geweest van aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen uitlatingen of daarmee gelijk te stellen gedragingen, waaruit verdachte kon afleiden dat er niet tot vervolging zou worden overgegaan.
Periode na 1 april 2012
Na oprichting van de Ksa is voorrang gegeven aan de aanpak van kansspelen aangeboden op internet. Omwille van capaciteits- en doelmatigheidsredenen heeft de Ksa prioriteringsbeleid opgesteld.16.Dit beleid houdt in dat aanbieders die zich prominent op de Nederlandse markt richtten het eerst in aanmerking kwamen voor handhaving. Om te bepalen of een aanbieder zich op Nederland richtte, zijn drie prioriteringscriteria ontwikkeld. Indien een aanbieder voldeed aan een of meer van de hierna genoemde criteria, richtte de Ksa zich bij handhaving op deze aanbieder. De focus van de Ksa kwam daarmee te liggen op de aanbieder:
- -
waarvan de website, waarop het kansspel gespeeld werd, eindigde op .nl en/of
- -
waarvan de kansspelwebsite in de Nederlandse taal te raadplegen was, en/of
- -
die reclame maakte via radio, televisie of in geprinte media reclame gericht op de Nederlandse markt.17.
Over het prioriteringsbeleid is een persbericht uitgebracht.18.Tevens zijn in 2012 onderzoeken gestart naar illegaal aanbod van kansspelen op internet19.en zijn verschillende aanbieders - ditmaal door de Ksa - schriftelijk gewaarschuwd.20.De rechtbank wijst in dit verband op de brief gericht aan:
- [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] d.d. 8 juni 2012.21.
In deze brief is duidelijk uiteengezet wat het prioriteringsbeleid inhield. Voorts zijn in 2013 twee bedrijven die online kansspelen aanboden daadwerkelijk door de Ksa beboet, hetgeen bij openbaar boetebesluit bekend is gemaakt.22.
De rechtbank concludeert dat geen sprake was van een door de Ksa gevoerd gedoogbeleid, en dat ook aanbieders die niet (meer) onder de prioriteringscriteria vielen, niet zonder meer gevrijwaard waren van handhavend optreden.
Dat aanbieders, als onderdeel van het gevoerde prioriteringsbeleid, een termijn werd gegund om aan de gestelde criteria te voldoen en dat aanbieders op de hoogte zouden worden gebracht van wijzigingen in die criteria, maakt dat niet anders.
Dat er sprake zou zijn van gedogen, kan evenmin worden afgeleid uit de omstandigheid dat de Ksa - op aanvraag - brieven heeft verstrekt aan aanbieders van online kansspelen, waarin onder meer werd medegedeeld dat zij niet (langer) voldeden aan de prioriteringscriteria. Ook aan [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] is via [verdachte 10/advocate] een dergelijke brief, gedateerd 22 januari 2013, verstrekt. Door de verdediging is betoogd dat deze brief als ‘gedoogbrief’ moet worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank was van een ‘gedoogbrief’ geen sprake, nu in die brief tevens is opgenomen de zinsnede: “Kansspelaanbieders, die niet langer voldoen aan deze prioriteringscriteria, zijn daarmee niet legaal. Tegen deze aanbieders zal slechts in het kader van de prioriteitstelling (voorlopig) niet opgetreden worden.” Derhalve kon ook hieraan niet een gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat handhaving niet zou plaatsvinden, laat staan dat dat vertrouwen zich zou kunnen uitstrekken tot handhavingsbeslissingen van andere instanties dan de Ksa, zoals het Openbaar Ministerie.
Dat sprake zou zijn van een bestuurlijk gedoogbeleid kan ook niet worden afgeleid uit de contacten die de Ksa onderhield met vertegenwoordigers van de kansspelindustrie. Deze contacten - in de vorm van georganiseerde bijeenkomsten en workshops - vonden in het licht van het wetsvoorstel Kansspelen op afstand23.plaats. Daarbij werd slechts - al dan niet op verzoek van verscheidene aanbieders zelf - van gedachten gewisseld over de toekomstige wetgeving en de mogelijkheden van het aanbieden van online gokspellen in Nederland.24.Er zijn daarbij - in lijn met het gevoerde prioriteringsbeleid - geen toezeggingen gedaan, waaruit kon of mocht worden afgeleid dat er nimmer handhavend zou worden opgetreden. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat een algeheel verbod op kansspelen ook na eventuele wetswijziging het uitgangspunt blijft. Het wetsvoorstel Kansspelen op afstand beoogt slechts het reguleren van kansspelen op afstand (via internet) en het verder moderniseren van het kansspelbeleid.
Bovendien is, in de periode na de bevestigingsbrief van 22 januari 2013, nimmer (volledig) aan de prioriteringscriteria voldaan. Bij controle van enkele websites is immers geconstateerd dat na het verkrijgen van die brief verschillende websites weer of nog steeds in de Nederlandse taal werden aangeboden, het spelaanbod op de websites was voorzien van keuzeknoppen in de Nederlandse taal en de speluitleggen bij de aangeboden spellen in de Nederlandse taal waren opgesteld.25.Voor zover er gedoogbeleid zou bestaan, zou dat dus niet kunnen worden ingeroepen.
Ten slotte is niet gebleken dat het voor het vervolgingsbeleid verantwoordelijke overheidsorgaan, het Openbaar Ministerie, in de periode na 1 april 2012, toezeggingen heeft gedaan waaraan verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat vervolging uit zou blijven.
Ad 2 Schending van het verbod van willekeur
De volgende vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of het Openbaar Ministerie in redelijkheid voor de (verdere) vervolging van verdachte heeft kunnen kiezen nu het handhavingsprimaat van de Wok na 1 april 2012 bij de Ksa was komen te liggen, zoals ook is neergelegd in het tussen het Openbaar Ministerie en de Ksa gesloten handhavingsprotocol.26.In dat verband is het volgende van belang.
Op 7 mei 2012 is het onderzoek Rykiel opgestart. Aanleiding daarvoor waren een drietal berichten van de Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna CIE) die op 28 en 29 maart 2012 - voor oprichting van de Ksa - waren binnengekomen en waarin [hoofdverdachte 2] in verband werd gebracht met gokken via internet, drugs en witwassen.27.
In juni 2012, de maand waarin het handhavingsprotocol is gesloten, is de Ksa door het Openbaar Ministerie van het lopende onderzoek op de hoogte gesteld. Aangezien dat onderzoek reeds onder de leiding van het Openbaar Ministerie was gestart, is het onderzoek geen onderwerp geweest van gesprek tijdens het overleg tussen de Ksa en het Openbaar Ministerie.28.
Gedurende het - omvangrijke - onderzoek Rykiel zijn veel bijzondere opsporingsbevoegdheden ingezet waarvoor onder meer machtigingen door de rechter-commissaris zijn afgegeven. Er zijn panden in binnen- en buitenland doorzocht, verscheidene administraties en geheimhouderstukken in beslag genomen, strafrechtelijke financiële onderzoeken gestart, rechtshulpverzoeken gedaan en een aanzienlijk aantal personen is als verdachte aangemerkt waarbij dwangmiddelen - onder meer voorlopige hechtenis - zijn toegepast.29.Weliswaar zijn gedurende het onderzoek geen concrete verdenkingen ontstaan ter zake druggerelateerde misdrijven, zoals in de CIE informatie naar voren kwam, maar wel zijn in het onderzoek verdenkingen gerezen onder meer ter zake overtreding van de Wok, witwassen, valsheid in geschrift, deelname aan een criminele organisatie en oplichting van spelers door manipulatie van winstuitkeringen.30.Met behulp van verschillende adviseurs - onder wie een advocaat en een accountant - zou een buitenlandse ondernemingsstructuur voorzien van stromannen zijn opgezet waarbinnen door middel van valselijk opgemaakte facturen geldstromen afkomstig uit illegale online kansspelen werden verhuld.
Nu het onderzoek Rykiel reeds voor sluiting van het handhavingsprotocol was gestart en er bovendien sprake was van een samenloop van verschillende misdrijven heeft de officier van justitie in redelijkheid tot vervolging kunnen besluiten. Dat de aanwijzingen voor overtreding van de Opiumwet uiteindelijk niet hebben geleid tot een concrete verdenking brengt niet mee dat de officier van justitie de vervolging in verband met de andere verdenkingen had moeten staken. Geen rechtsregel, noch het - na aanvang van het strafrechtelijk onderzoek inwerking getreden - handhavingsprotocol, dwong de officier van justitie daartoe. Dat geldt temeer omdat er ook niet rechtstreeks aan de Wok gerelateerde verdenkingen, zoals valsheid in geschrift, bestonden. Ook in zoverre had de officier van justitie de zaak niet in handen van de Ksa hoeven stellen.
Ad 3 Schending van het gelijkheidsbeginsel
Het onderzoek Rykiel is gestart naar aanleiding van aanwijzingen ter zake Opiumwet gerelateerde feiten. Gedurende het onderzoek zijn er meerdere verdenkingen ter zake strafbare feiten ontstaan, die hiervoor reeds zijn benoemd en die niet allemaal onlosmakelijk in verband staan met overtreding van de Wok. Niet is gebleken dat de gedragingen van de kansspelaanbieders die niet zijn vervolgd in zoverre overeenstemmen met de verdenkingen tegen de verdachten in de zaak Rykiel. Het - mogelijk ten onrechte - niet vervolgen van andere kansspelaanbieders leidt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Conclusie
Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat - ook wanneer de verweren in onderling verband en samenhang worden beschouwd - geen sprake is van een uitzonderlijk geval waarbij plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. De verweren worden verworpen. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De inhoudelijke beoordeling.
Inleiding
Het onderzoek
In de zaak Rykiel is onderzoek gedaan naar het zonder vergunning aanbieden van online kansspelen in Nederland en de route van het geld dat daarmee werd verdiend. Tijdens het onderzoek is in kaart gebracht welke (internationale) rechtspersonen en natuurlijke personen hierbij een rol hebben gespeeld. Volgens het Openbaar Ministerie is er – kort gezegd – sprake geweest van een criminele organisatie die met behulp van juridische, fiscale en financiële professionals in strijd met de wet online kansspelen heeft aangeboden, de inkomsten via een internationale schijnconstructie heeft witgewassen en alles in het werk heeft gesteld om aan handhavend optreden te ontkomen.
Ten aanzien van verschillende betrokkenen is de zaak afgedaan met een transactie of strafbeschikking. Daarnaast zijn 31 verdachten gedagvaard ter zake van onder meer overtreding van de Wok, deelneming aan een criminele organisatie, witwassen en valsheid in geschrift.
Het strafdossier
Het dossier Rykiel beslaat ruim 50 ordners en bevat persoonsdossiers ten aanzien van de verdachten, zaaksdossiers en aanvullingen op het eindproces-verbaal. De rechtbank is van oordeel dat het dossier in zijn geheel moet worden beschouwd en dat de tenlastegelegde feiten niet los van elkaar, maar in onderling verband en samenhang moeten worden bezien. Dit betekent onder meer dat bij feiten in het kader van een bepaald zaaksdossier ook stukken uit andere zaakdossiers kunnen worden betrokken. Dit neemt echter niet weg dat voor ieder tenlastegelegd feit afzonderlijk moet worden beoordeeld of sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Aanpak van de rechtbank
De vraag of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is, zal per zaaksdossier worden besproken, uitmondende in een conclusie tot bewezenverklaring of vrijspraak. Voor zover de rechtbank tot het oordeel komt dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust deze beslissing op de feiten en omstandigheden als vervat in de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband beschouwd.
De vordering van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten zal komen, met uitzondering van enkele specifieke onderdelen, zoals weergegeven in de bewijswijzer.
Het standpunt van de verdediging.
Met betrekking tot feit 13, overtreding van de Wok, heeft de raadsman ontslag van alle rechtsvervolging bepleit om hierna te melden redenen. Met betrekking tot de overige feiten is vrijspraak bepleit.
Het oordeel van de rechtbank
Wet op de kansspelen (zaaksdossier 1, feit 13)
Algemeen
In het onderzoek Rykiel staat centraal het aanbieden van gokspellen via internet, die online door spelers vanaf hun computer kunnen worden gespeeld. [hoofdverdachte 1] en de broers [hoofdverdachte 2] en [hoofdverdachte 3 / broer van hoofdverdachte 2] worden ervan verdacht dat zij de personen zijn achter het aanbieden van gokspellen via internet en daarmee omvangrijke geldbedragen hebben gegenereerd en verdiend. Daarbij zou gebruik zijn gemaakt van diverse vennootschappen, die in een verband en samenhang met elkaar ertoe zouden dienen om te verhullen wie achter het aanbieden van de online gokspelen zat, hoe geldstromen liepen en hoe de geldstromen werden verantwoord.
Het aan verdachte ten laste gelegde betreft - kort gezegd en algemeen weergegeven - overtreding van artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok, door het zonder vergunning in Nederland aanbieden van kansspelen via internet. De rechtbank zal het ten laste gelegde bij de bespreking van dit feit in het navolgende kortheidshalve aanduiden als: het aanbieden van online kansspelen zonder vergunning.
De rechtbank zal allereerst in het algemeen bespreken of sprake is van het aanbieden van kansspelen in de zin van en wellicht in strijd met artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok. Vervolgens zal de rechtbank bespreken wie als aanbieder van de online kansspelen moet worden aangemerkt. Vervolgens zal de rechtbank ingaan op de rol die verdachte in het bijzonder in het licht van het ten laste gelegde heeft gespeeld en hoe deze rol in strafrechtelijk relevante termen moet worden geduid.
Artikel 1 van de Wok luidt, voor zover van belang:
“1 Behoudens het in Titel Va van deze wet bepaalde is het verboden:
a. gelegenheid te geven om mede te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, tenzij daarvoor ingevolge deze wet vergunning is verleend;
(…)”
Tot 1 april 2012 in artikel 31, eerste lid, van de Wok, en per 1 april 2012 in art. 36, eerste lid, van de Wok, is, voor zover van belang, bepaald:
“1 Gedragingen in strijd met de voorschriften vastgesteld bij of krachtens de artikelen 1, eerste lid, onder a, (…) zijn misdrijven, voor zover zij opzettelijk zijn begaan, en overigens overtredingen.
(…)
3 Gedragingen, die in dit artikel als misdrijf of als overtreding zijn aangemerkt, zijn economische delicten in de zin van artikel 1, aanhef en onder 3°, van de Wet op de economische delicten.”
Kansspelen
In het onderzoek Rykiel en in het bijzonder het ten laste gelegde feit gaat het om zeven met name genoemde websites, te weten:
- [website 1] ,
- [website 2] ,
- [website 3] ,
- [website 4] ,
- [website 5] ,
- [website 6] , en
- [website 7] .
Via deze websites werd spelers de gelegenheid geboden om online spellen te spelen zoals poker, roulette en black jack, op fruit-/slotmachines te spelen en mee te doen aan instantloterijen. [verbalisant 1] , inspecteur van de Ksa, heeft voornoemde zeven websites en het op deze websites gepresenteerde aanbod onderzocht, beoordeeld en getoetst aan relevante bepalingen als artikel 30, lid 1, onder c en 14a, lid 2 van de Wok en de op deze wet gebaseerde regelgeving, zoals de Beschikking casinospelen 1996. De verbalisant heeft zijn bevindingen neergelegd in een per website afzonderlijk opgemaakt proces-verbaal (ZD01 1389 – 1612). De rechtbank vat de bevindingen en conclusies uit deze uitgebreide processen-verbaal samen in de volgende vaststellingen, die alle kunnen blijken uit de in de bewijsbijlage bij dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen:
A) zonder uitzondering is op elk van de voornoemde websites sprake van virtuele versies van:
1. een of meer kansspelautomaten in een of meer spelvarianten, en/of
2. een of meer casinospelen als Roulette, Poker, Black Jack, Baccarat, Moneywheel, Keno, en/of
3. een instantloterij Kraskaarten en of Scratchcards en een of meer spelvarianten.
B) door deel te nemen aan de op de websites gepresenteerde speelmogelijkheden kunnen spelers meedingen naar prijzen en/of premies (zoals jackpots).
C) aanwijzing van winnaars van prijzen geschiedt door kansbepaling waarop winnaars geen overwegende invloed kunnen uitoefenen.
Deze bevindingen, die tot de conclusie leiden dat sprake is van kansspelen in de zin van de Wok, zijn door of namens verdachte niet betwist.
De rechtbank concludeert op grond van het bovenstaande dat de op de websites [website 1] , [website 2] , [website 3] , [website 4] , [website 5] , [website 6] en [website 7] gepresenteerde spellen, kansspelen waren in de zin van de Wok.
Gelegenheid geven
Of sprake is van het gelegenheid geven tot het spelen van kansspelen dient te worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van Wok. Hoewel niet met zoveel woorden vervat in de delictsomschrijving van artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok, moet sprake zijn van het in Nederland gelegenheid geven tot het spelen van kansspelen, nu het gaat om een hier te lande geldende nationale regeling.
Dit werpt de vraag op of en wanneer kan worden gezegd dat bedrijven die – al dan niet vanuit het buitenland - gokspelen via het internet aanbieden zich schuldig maken aan overtreding van de Wok. In dat verband verwijst de rechtbank naar het arrest van de HR van 18 februari 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AR4841) en in het bijzonder de volgende overwegingen:
“(…)
3.3.2
Bij de beantwoording van de vraag of het via internet aanbieden van kansspelen kan worden beschouwd als het hier te lande door art. 1, aanhef en onder a, Wok verboden 'gelegenheid geven', moet worden vooropgesteld dat doel en strekking van die bepaling tot een ruime uitleg van dat begrip nopen. De wetgever heeft, zoals onder meer blijkt uit de in de conclusie van de Advocaat-Generaal in 2.7 vermelde gegevens, zich ten doel gesteld de menselijke speelzucht te kanaliseren. Door onder strikte voorwaarden een beperkt legaal aanbod toe te staan, waarbij de opbrengst aan de schatkist of op de bevordering van het algemeen belang gericht particulier initiatief diende toe te komen, zou worden voorkomen dat de burger zich op buitenlandse kansspelen of het illegale aanbod zou richten. Regulering werd nodig geacht teneinde voldoende spelersbescherming te kunnen bieden en uitwassen en misstanden te voorkomen.
3.3.3
(…) Gelet op dit een en ander moet worden aanvaard dat van hier te lande gelegenheid geven in even bedoelde zin sprake is wanneer via internet door middel van een mede op Nederland gerichte website de toegang tot kansspelen wordt geboden aan potentiële deelnemers in Nederland en dezen via hun computer rechtstreeks aan het spel kunnen deelnemen, dat wil zeggen: zonder dat andere handelingen zijn vereist dan die op de computer kunnen worden verricht. In dit verband is voldoende dat de website waarop de gelegenheid tot deelneming wordt geboden niet met gebruikmaking van de hiervóór bedoelde software de deelneming aan kansspelen onmogelijk maakt en blijkens haar inrichting mede is gericht op potentiële deelnemers in Nederland, hetgeen reeds het geval is indien Nederland is vermeld in een op de website voorkomende lijst van landen van waaruit aan de aangeboden kansspelen kan worden deelgenomen. (…).”
Vaststaat en niet betwist is dat de presentatie van de spellen via het internet aan de speler, geen andere handelingen vergde dan die door de speler op de computer kunnen worden verricht.
In de periode 30 oktober 2012 tot en met 21 mei 2013 is door [verbalisant 2] 6 maal onderzoek verricht naar de betreffende websites, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in het proces-verbaal d.d. 9 april 2014 (ZD01 1317-1321).
In de periode 11 april 2013 tot en met 14 mei 2013 is door [verbalisant 1] , voornoemd, onderzoek verricht naar de zeven websites. Uit de door hen opgemaakte processen-verbaal van bevindingen blijkt met betrekking tot alle zeven websites van gerichtheid op Nederland. De rechtbank acht daarvoor onder meer redengevend:
- -
De websites waren vanuit Nederland bereikbaar, hetgeen al blijkt uit het hiervoor aangehaalde onderzoek door de verbalisanten. Spelers met een Nederlands IP-adres waren niet door enige software uitgesloten van de toegankelijkheid van deze websites;
- -
De websites waren op 30 oktober 2012 alle gesteld in de Nederlandse taal;
- -
Websites waren in 2013 op subpagina’s, te weten bij spellen en speluitleggen, in de Nederlandse taal te raadplegen;
- -
De websites boden alle IDEAL als betalingsmethode aan, dan wel vermeldden dat uitbetaling buiten de Nederlandse grenzen niet mogelijk is;
- -
Op de websites werden specifieke uitlatingen gedaan in de Nederlandse taal, dan wel wijzend op Nederlandse gerichtheid, zoals bijvoorbeeld een verwijzing naar een Sinterklaasbonus, “Brabantse nachten”;
- -
Op de websites werd vermeld dat recente winnaars van geldbedragen afkomstig zijn uit Nederlandse provincies;
- -
Op de websites werd een Nederlandse vlag getoond.
Ook deze bevindingen zijn door of namens verdachte in de kern niet betwist. Het enkele gegeven dat in 2013, in verband met het voldoen aan door de Ksa gehanteerde prioriteringscriteria, de websites grotendeels in de Engelse taal zijn omgezet, doet aan het gewicht van de andere omstandigheden, die wijzen op een gerichtheid op Nederland, niet af.
Het voorgaande in samenhang bezien leidt de rechtbank naar het oordeel dat sprake is van ‘gelegenheid geven’ in de zin van artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok.
Vergunning
Onder de Wok, zoals deze ten tijde in geding gold en thans nog geldt, is het niet mogelijk vergunning te krijgen voor het aanbieden van online kansspelen. Dergelijke vergunning is daarom ook tot op heden niet verleend aan enig aanbieder van online kansspelen. De conclusie met betrekking tot de betreffende websites moet dan ook zijn dat het aanbieden van online kansspelen zonder vergunning, en derhalve in overtreding van artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok heeft plaatsgevonden.
Aanbieder(s)
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag wie als aanbieder van online kansspelen moet worden aangemerkt. Daarvoor acht de rechtbank relevant wie als rechthebbende heeft te gelden met betrekking tot de websites waarop online kansspelen werden aangeboden.
Uit het dossier (proces-verbaal van bevindingen ZD01 1237-1313) blijkt per website van de datum van eerste registratie van de domeinnamen, eventuele opvolgende registraties, en wie de registrant is geweest. Uit onderzoek naar de domeinnamen komt naar voren dat:
- -
de domeinnaam [website 5] op 6 juli 2004 is geregistreerd en nadien opvolgend door [Engelse vennootschap] , [website provider] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en op 9 juli 2009 door [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] is geregistreerd;
- -
de domeinnamen [website 1] op 22 februari 2007, [website 3] op 26 januari 2006, [website 4] op 19 juni 2003 zijn geregistreerd en nadien opvolgend door [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] zijn geregistreerd;
- -
de domeinnamen [website 6] op 25 september 2006 en [website 7] op 22 februari 2007 zijn geregistreerd, en nadien opvolgend door [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] zijn geregistreerd;
- -
de domeinnaam [website 2] op 25 juni 2009 is geregistreerd door [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] .
Alle domeinnamen zijn derhalve op enig moment geregistreerd op naam van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ., een vennootschap naar het recht van Jersey, en vervolgens op naam van [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] , een vennootschap naar het recht van Costa Rica. Tevens is in 2012 en 2013 geconstateerd dat dat [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] op de websites als eigenaar is vermeld.
De rechtbank gaat derhalve uit van de juridische werkelijkheid van het bestaan van een vennootschap (al dan niet naar buitenlands recht) als gerechtigde op deze domeinnamen. Een vennootschap is een in het recht erkende, in het economisch en maatschappelijk verkeer functionerende entiteit die in juridische zin bezitter of eigenaar kan zijn van geld, goederen en rechten, en rechten en verplichtingen scheppende overeenkomsten kan aangaan. In deze zaak dient dat derhalve uitgangspunt te zijn. De rechtbank merkt dan ook de eigenaar van de websites - laatstelijk voor alle websites [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] - aan als aanbieder van de online kansspelen.
Structuur
In het onderzoek Rykiel is gebleken dat bij het aanbieden van kansspelen gebruik is gemaakt van diverse Nederlandse en buitenlandse vennootschappen. Binnen deze vennootschappen werden werkzaamheden verricht als het maken van spellen, het online aanbieden van kansspelen, het afwikkelen van het financiële verkeer rondom inleg van en uitbetaling aan spelers, technische ondersteuning aan afnemers van spellen, alsmede de administratieve werkzaamheden die met voorgaande waren gemoeid. Ten aanzien van de hierna genoemde vennootschappen is het volgende gebleken:
-[Engelse vennootschap] / [Engelse vennootschap] is op 8 juni 2004 opgericht in Engeland en op 22 augustus 2006 opgeheven. [hoofdverdachte 2] is sedert 29 juli 2004 en [hoofdverdachte 1] sedert 1 april 2005 bestuurder van de vennootschap, en tevens elk voor 50% houder van de aandelen. [Engelse vennootschap] is vanaf 25 juli 2005 registrant van de website [website 5] . Blijkens de zienswijze van [hoofdverdachte 1] , ingediend ter terechtzitting van 17 september 2018, “stond het eerste gokkastje online op [website 5] op 18 december 2004.”
-[vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ( [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ) is op 9 juni 2006 opgericht in Engeland door [betrokkene 1] en ingeschreven in het register van Companies House. De oprichting door [betrokkene 1] vond, naar hij verklaard heeft, plaats op verzoek van [hoofdverdachte 2] en [hoofdverdachte 1] . Sedert 9 juni 2006 stond [betrokkene 1] ingeschreven als bestuurder, op 12 november 2007 opgevolgd door [betrokkene 2] . De aandelen werden sedert 20 juni 2006 gehouden door [betrokkene 1] ; sedert 20 juni 2007 was [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] houder van 100% van de aandelen en vanaf 20 juni 2008 was [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] houder van 100% van de aandelen. Op 12 oktober 2010 is de vennootschap opgeheven, waarna op 29 november 2010 een nieuwe vennootschap (Ltd) met dezelfde naam is opgericht. [betrokkene 2] en [betrokkene 3] zijn dan bestuurder van de vennootschap en 100% van de aandelen worden gehouden door [betrokkene 2] . Per 1 december 2010 wordt [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] bestuurder en 100% aandeelhouder van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] . In zijn zienswijze heeft [hoofdverdachte 1] te kennen gegeven dat [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] is opgericht in juni 2006 op voorstel van [betrokkene 1] , zodat spelers konden betalen met creditcard. In dat verband heeft hij besprekingen gevoerd met [getuige 2] , welke voorstelde “dat [hoofdverdachte 2] en ik niet zouden invullen dat we ons bezig hielden met ‘gambling’, omdat banken hier niet heel happig op zouden zijn. Ik hebt dit advies genegeerd (…).”
-[Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] ( [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] ) is als een reeds bestaande vennootschap met de naam [voorloper Costa Ricaanse vennootschap] op 23 oktober 2006 gekocht op Costa Rica, onder gelijktijdige wijziging van de naam in [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] . [betrokkene 1] heeft hiertoe met name mailcontact gehad met [getuige 3] , notaris te Costa Rica, alsmede met [verdachte 5] , werkzaam bij [verdachte vennootschap 1] en personal assistant van [hoofdverdachte 1] , waaruit blijkt dat een en ander plaats vond op verzoek van [hoofdverdachte 1] . Als bestuurder van deze vennootschap zijn geregistreerd [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 4] , [betrokkene 3] , [betrokkene 5] . Aandelen werden gehouden door [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en vervolgens door [Panamese vennootschap] , een vennootschap in Panama. [hoofdverdachte 1] heeft in zijn zienswijze verklaard dat [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] werd opgericht in verband met het aanvragen van patenten/licenties voor het aanbieden van kansspelen vanuit Costa Rica. Tevens verwijst de rechtbank ter zake [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] naar hetgeen hiervoor onder “Aanbieder(s)” is overwogen over het eigenaarschap van de zeven websites, waarop kansspelen werden aangeboden.
Uit het dossier komt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam naar voren dat deze vennootschappen, vanaf 2004 tot en met mei 2013, beginnend bij [Engelse vennootschap] en eindigend met [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] , via internet in Nederland kansspelen hebben aangeboden. Uit de zienswijze van [hoofdverdachte 1] blijkt dat de vennootschappen [Engelse vennootschap] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] juist zijn opgericht met het doel kansspelen via het internet te kunnen (blijven) aanbieden in Nederland. De bedrijfsvoering rondom het aanbieden van kansspelen was daar nagenoeg volledig op gericht. De veronderstelling dat het aanbieden van kansspelen door vennootschappen in het buitenland adequaat zou zijn om te stellen dat niet in Nederland gelegenheid werd gegeven tot het spelen van kansspelen, is gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder ‘Gelegenheid geven’ niet juist, nu de aangeboden spellen nog immer vanuit Nederland bereikbaar en te spelen waren voor spelers achter hun computer in Nederland. Hiervoor beschikte geen van de genoemde vennootschappen over een vergunning. Opzet op het aanbieden van online kansspelen in Nederland ligt in het voorgaande besloten.
De rechtbank overweegt daarbij nog het volgende. Gelet op artikel 51 Wetboek van Strafrecht (WvSr) kan een strafbaar feit worden gepleegd door een natuurlijk persoon of een rechtspersoon. De rechtbank overweegt dat een Ltd naar Engels recht en een SA naar Costa Ricaans recht aangemerkt kunnen worden als rechtspersoon in de zin van artikel 51 WvSr.
Overeenkomstig vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kunnen [Engelse vennootschap] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] elk aangemerkt worden als dader van overtreding van artikel 1, lid 1, onder a van de Wok, nu gelet in voorgaande overwegingen besloten ligt dat de gedraging van het aanbieden van kansspelen via internet redelijkerwijs aan deze vennootschappen kan worden toegerekend.
Aan verdachte is primair ten laste gelegd dat hij als medepleger met [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] , [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [Engelse vennootschap] / [Engelse vennootschap] kansspelen via internet heeft aangeboden in Nederland zonder vergunning.
Zoals voortvloeit uit voorgaande overwegingen is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een organisatiestructuur met vennootschappen die als eigenaar van de websites online kansspelen hebben aangeboden. Deze structuur en de daarin functionerende vennootschappen is opgezet door, dan wel op initiatief van onder meer verdachte. Verdachte heeft het aanbieden van kansspelen door die vennootschappen in al zijn onderdelen aangestuurd, zonder dat die vennootschappen of bestuurders van die vennootschappen daarin feitelijk zeggenschap hadden, laat staan uitoefenden. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee niet zozeer sprake van een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met die vennootschappen, maar een functioneren onder leiding van onder meer verdachte. De rechtbank acht daarom het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daar van vrij.
Subsidiair wordt verdachte verweten dat hij aan de verboden gedraging, het aanbieden van online kansspelen in Nederland zonder vergunning, door genoemde vennootschappen feitelijke leiding heeft gegeven.
Artikel 51, tweede lid, van het WvSr luidt:
1. (…)
2. Indien een strafbaar feit wordt begaan door een rechtspersoon, kan de strafvervolging worden ingesteld en kunnen de in de wet voorziene straffen en maatregelen, indien zij daarvoor in aanmerking komen, worden uitgesproken:
(…)
2° tegen hen die tot het feit opdracht hebben gegeven, alsmede tegen hen die feitelijke leiding hebben gegeven aan de verboden gedraging, (…)
Aan de jurisprudentie van de HR ontleent de rechtbank een aantal uitgangspunten voor de beoordeling van de vraag of een persoon feitelijk leiding heeft gegeven aan een verboden gedraging door een rechtspersoon. Van zodanig feitelijke leiding geven is sprake indien de verdachte maatregelen ter voorkoming van die gedraging achterwege laat, hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden is. De bevoegdheid tot ingrijpen bestaat indien de verdachte feitelijke zeggenschap heeft over de gedraging die de rechtspersoon wordt geacht te hebben verricht. Een formele relatie met de rechtspersoon, bijvoorbeeld bestuurder, is enerzijds geen vereiste, anderzijds op zichzelf niet voldoende om als feitelijk leidinggever te kunnen worden aangemerkt. Ook iemand die geen dienstverband heeft met de rechtspersoon kan feitelijke leidinggever zijn aan een door de rechtspersoon begaan strafbaar feit. Aan hetzelfde strafbare feit kan door meer personen - al dan niet gezamenlijk - feitelijke leiding worden gegeven. Het zal in het algemeen moeten gaan om actief en effectief gedrag. Niet is vereist dat een ander de fysieke uitvoeringshandelingen heeft verricht.
Daarnaast geldt dat het opzet van verdachte gericht moet zijn geweest op de verboden gedraging. Als ondergrens voor dit opzetvereiste geldt dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen. Van (het bewijs van) dergelijke aanvaarding kan - in het bijzonder bij meer structureel begane strafbare feiten - ook sprake zijn indien hetgeen de leidinggever bekend was omtrent het begaan van strafbare feiten door de rechtspersoon rechtstreeks verband hield met de in de tenlastelegging omschreven verboden gedraging.
Deze uitgangspunten hanterend concludeert de rechtbank dat [hoofdverdachte 1] feitelijke leiding heeft gegeven aan het aanbieden van online kansspelen door [Engelse vennootschap] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] . [hoofdverdachte 1] is vanaf de start in 2004 met de website [website 5] tot en met mei 2013 de drijvende kracht geweest achter alle activiteiten binnen de totale organisatiestructuur, die gericht was op het maken en aanbieden van gokspellen, de financiële verwerking van ontvangen inleggelden en uitbetaling van prijzen aan spelers. Naar het oordeel van de rechtbank is geen aspect te benoemen waar [hoofdverdachte 1] zich niet mee bezighield of bemoeide. [hoofdverdachte 1] zag toe op het ontwikkelen en programmeren van spellen door programmeurs, het online zetten en laten functioneren van die gokspellen, de verwerking van de in- en uitgaande geldstromen en het aangaan van overeenkomsten met zogenaamde payment service providers als [Payment service provider 1] . [hoofdverdachte 1] initieerde, al dan niet daartoe geadviseerd, de oprichting van vennootschappen in het Verenigd Koninkrijk of Costa Rica teneinde gokspellen vanuit het buitenland in Nederland te kunnen aanbieden en het plaatsen van computerservers in Zweden. [hoofdverdachte 1] voerde doorlopend overleg met zijn adviseurs om het gokgebeuren in goede banen te leiden. Alle relevante beslissingen in de bedrijfsvoering rondom het aanbieden van online kansspelen werden door hem, in overleg met zijn compagnon [hoofdverdachte 2] , genomen.
Formeel was met betrekking tot [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] sprake van het aanbieden van de online kansspelen door buitenlandse vennootschappen, wier aandelen gehouden werden door derden en waarvan derden als bestuurder te boek stonden. Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat door formele bestuurders van genoemde vennootschappen daadwerkelijk zeggenschap werd uitgeoefend, waarbij beslissingen werden genomen die invloed hadden op het aanbieden van online kansspelen door de rechtspersoon. Illustratief acht de rechtbank in dat verband de gang van zaken rond het opstellen van contracten in 2011 en 2012, waarbij een van de contracten zag op het uitbesteden van werkzaamheden door [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] aan de Cypriotische vennootschap [verdachte vennootschap 2] (hierna: [verdachte vennootschap 2] ). Onderdeel van het contract was een afspraak over de vergoeding door [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] te betalen aan [verdachte vennootschap 2] . Aan het opstellen van het contract gingen twee bijeenkomsten vooraf, die op initiatief van [hoofdverdachte 1] zijn belegd in oktober en november 2011, en waar vele verschillende personen, aanwezig waren, onder wie vele adviseurs van [hoofdverdachte 1] . De rechtbank stelt vast dat voor die bijeenkomsten geen (formele) bestuurder van [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] was uitgenodigd of ook nadien zelfs maar geraadpleegd over de inhoud van het contract. Naar het oordeel van de rechtbank onderstreept dit dat de feitelijke leiding over het aanbieden van de online kansspelen niet werd uitgeoefend door de formele bestuurder(s), maar door - in hoofdzaak - [hoofdverdachte 1] .
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de vennootschappen [Engelse vennootschap] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] middels 7 websites online kansspelen hebben aangeboden in Nederland zonder vergunning, aan welke gedraging [hoofdverdachte 1] feitelijke leiding heeft gegeven.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen in vereniging met anderen online kansspelen heeft aangeboden.
De rechtbank bespreekt hierna direct de strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van de dader, omdat het oordeel van de rechtbank hierover relevant is voor de beoordeling van andere ten laste gelegde feiten.
De strafbaarheid van het feit.
Verweer ontbreken materiële wederrechtelijkheid
Namens verdachte is het verweer gevoerd dat het in Nederland aanbieden van kansspelen via internet zonder vergunning niet strafbaar is, omdat sprake is van het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid. Daartoe is aangevoerd dat, gezien de maatschappelijke ontwikkelingen, het aanbieden van kansspelen op internet zonder vergunning niet meer als maatschappelijk onwenselijk, illegaal of strafwaardig wordt beschouwd.
De rechtbank stelt voorop dat de wetgever met de invoering van de Wok in 1964 heeft beoogd het aanbieden van kansspelen te reguleren. Het tegengaan van kansspelverslaving en de maatschappelijk onwenselijke gevolgen daarvan hebben de wetgever met het reguleren voor ogen gestaan. Dat heeft geresulteerd in een strafbaarstelling als vervat in onder meer artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wok. Ontegenzeggelijk is destijds door de wetgever niet het ontstaan van het internet voorzien en meer in het bijzonder niet dat het aanbieden van kansspelen via het internet zou (gaan) plaatsvinden, laat staan de omvang waarin dat gebeurt. Niet kan echter worden gezegd dat de wetgever die brede ontwikkeling heeft mogelijk gemaakt of bevorderd en evenmin dat de wetgever, gegeven die ontwikkeling, de wens tot het beschermen van belangen als het tegengaan van kansspelverslaving, fraude en criminaliteit heeft prijsgegeven. Tot op heden heeft de wetgever immers het verbod op het zonder vergunning aanbieden van online kansspelen gehandhaafd.
Per 1 april 2012 heeft de wetgever de Ksa ingesteld. De Ksa houdt toezicht op het aanbieden van kansspelen via internet, heeft handhavingsrichtlijnen opgesteld en handhaaft daadwerkelijk middels maatregelen met een punitief karakter als het opleggen van geldboetes aan aanbieders van kansspelen.
Met de toekomstige tot stand te brengen wetgeving beoogt de wetgever het aanbieden van kansspelen via internet te reguleren ter bescherming van de hiervoor genoemde belangen (Tweede Kamer der Staten Generaal, 2013-2014, Kamerstuk 33996, nr. 3, Memorie van Toelichting, pag 5). Dit vindt plaats middels het handhaven van een algemeen verbod en invoering van een vergunningstelsel, vergezeld van handhavingsinstrumentarium. Dat instrumentarium is primair en in hoofdzaak bestuursrechtelijk van aard, maar in de mogelijkheid van strafrechtelijke handhaving als ultimum remedium is expliciet voorzien. Aan het indienen van het wetsvoorstel betreffende het organiseren van kansspelen op afstand in 2014 is brede maatschappelijke raadpleging en politiek debat vooraf gegaan, met als resultaat het ingediende wetsvoorstel.
In het licht van het voorgaande, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat het aanbieden van kansspelen op internet zonder vergunning niet meer als maatschappelijk onwenselijk, illegaal of strafwaardig wordt beschouwd. De omstandigheid dat het optreden door de overheid in het verleden gedurende jaren heeft bestaan uit het versturen van brieven zonder dat dit vergezeld ging van daadwerkelijke handhaving, gericht op het doen stoppen van het aanbieden van online kansspelen, doet daaraan niet af.
De rechtbank verwerpt het verweer tot ontslag van alle rechtsvervolging.
Het Europese verweer
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat het Nederlandse algemene verbod op het aanbieden van kansspelen via internet in strijd is met het verbod op beperkingen van het vrije verkeer van diensten als bedoeld in artikel 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Het algemene verbod beantwoordt volgens de verdediging namelijk niet aan de doelen die de Nederlandse overheid daarmee voor ogen heeft en strekt verder dan noodzakelijk. De verdediging leidt dat in het bijzonder af uit de Memorie van Toelichting bij het Wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet op de Kansspelen (Tweede Kamer, 2013-2014, 33 996, nr. 3). Volgens de verdediging kan van strafbaarheid van overtreding van artikel 1, lid 1, onder a, van de WOK dan ook geen sprake zijn, zodat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank overweegt het volgende.
Dienst Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie is het aanbieden van kansspelen via internet een dienst in de zin van het VWEU (HvJ EU 11 september 2003, C-6/01, Anomar). Ingevolge artikel 56 VWEU zijn beperkingen op het vrij verrichten van diensten binnen de Unie verboden ten aanzien van de onderdanen van lidstaten die in een andere lidstaat zijn gevestigd dan die, waarin degene is gevestigd ten behoeve van wie de dienst wordt verricht.
Costa Rica De kansspelen waar het in deze zaak om gaat, waren beschikbaar voor Nederlandse consumenten op de websites [website 1] , [website 2] , [website 3] , [website 4] , [website 5] , [website 6] en [website 7] . Deze websites waren sinds 2009, 2010 dan wel 2011 eigendom van [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] , gevestigd in Costa Rica (ZD01 – 1237 t/m 1241). Deze onderneming is niet gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie en kan zich daarom niet beroepen op het bepaalde in artikel 56 VWEU (HvJ EU 3 oktober 2006, C-452/04, ov. 25). De omstandigheid dat Nederlandse verdachten zijn aangemerkt als medeplegers van de activiteiten van de Costa Ricaanse onderneming of daaraan feitelijk leiding hebben gegeven, leidt er niet toe dat de onderneming moet worden geacht in een lidstaat te zijn gevestigd.
Groot-Brittannië Voordat de Costa Ricaanse onderneming eigenaar werd van voornoemde websites, waren die websites eigendom van [Engelse vennootschap] dan wel [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] , beide gevestigd in Groot-Brittannië (ZD01 – 1237 t/m 1241). Gelet daarop, gaat de rechtbank hierna verder in op het verweer van de verdediging.
Beperking Het verbod om in Nederland kansspelen aan te bieden via internet is een beperking op het vrije verkeer van diensten binnen de Europese Unie. Een dergelijke beperking op het vrije verkeer van diensten kan gerechtvaardigd zijn wegens dwingende reden van algemeen belang. De doelen die de Nederlandse overheid met het verbod nastreeft – consumentenbescherming, beteugeling van gokverslaving en fraudebestrijding – worden door het Hof van Justitie als dwingende redenen geaccepteerd. Wel dient de toegepaste beperking geschikt te zijn om één of meer doelen te verwezenlijken en niet verder te strekken dan noodzakelijk (HvJ EU 8 september 2009, C-42/07, Liga Portuguesa de Futebol Profissional en Bwin International, punt 56 t/m 60). Volgens de verdediging voldoet het huidige Nederlandse verbod niet aan die laatste eis en wordt dat expliciet onderkend in de Memorie van Toelichting bij het Wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de kansspelen.
De Memorie van Toelichting De rechtbank constateert dat het wetsvoorstel in juli 2014 – ruim een jaar na de actiedag in de zaak Rykiel – is ingediend bij de Tweede Kamer, met het oog op het reguleren van kansspelen op afstand (via internet) en het verder moderniseren van het kansspelbeleid. De noodzaak om kansspelen op afstand te reguleren, is volgens de Memorie van Toelichting ontstaan door het grenzeloze karakter van internet, de aanhoudende behoefte van de Nederlandse consument aan kansspelen op afstand (via internet), de snelle technologische ontwikkelingen en het brede, op Nederland gericht aanbod via honderden websites.
Anno 2014 hebben voornoemde omstandigheden ertoe geleid dat sluitende handhaving van het algemene verbod niet meer mogelijk is zonder een verantwoord, betrouwbaar en controleerbaar alternatief. Zolang er geen alternatief is, wordt – gelet op het grenzeloze karakter van internet en de andere genoemde ontwikkelingen – de vraag naar kansspelen op afstand beantwoord door illegale aanbieders. Consumenten zijn dan afhankelijk van de wijze waarop die aanbieders zelf al dan niet invulling geven aan de beteugeling van de risico’s van kansspelen. In dat specifieke kader wordt in de Memorie van Toelichting overwogen dat het ontbreken van een vergunningstelsel tevens inhoudt dat er geen waarborgen zijn voor consumentenbescherming en bestrijding van fraude en overige criminaliteit. Vervolgens wordt in het wetsvoorstel gekozen voor het vergunningenstelsel als meest geschikte alternatief voor het illegale aanbod (MvT, p. 4 en 5).
De introductie van een alternatief voor illegaal aanbod, impliceert echter niet dat de Nederlandse overheid meent dat het algemene verbod niet meer geschikt is om de nagestreefde doelen te verwezenlijken of te verstrekkend is. Integendeel, het algemene verbod op kansspelen op afstand blijft ook na de wetswijziging het uitgangspunt. Om toezicht en handhaving minder problematisch te maken en om de aanpak van illegaal aanbod succesvoller te maken, zal in de toekomst aan Nederlandse consumenten een alternatief worden geboden (MvT, p. 5). Door middel van vergunningen worden uitzonderingen op het algemene verbod mogelijk gemaakt, onder strikte voorwaarden die de overheid stelt. Het voorgestelde vergunningenstelsel ondersteunt dus (de handhaving van) het algemene verbod, en bestaat bij de gratie daarvan.
Gelet op het voorgaande, biedt de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel geen grond voor de stelling van de verdediging dat het algemene verbod, ook volgens de Nederlandse overheid, niet langer geschikt is om de nagestreefde doelen te verwezenlijken of te verstrekkend is.
De rechtbank verwerpt dan ook dit verweer.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van dit feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Verweer verontschuldigbare rechtsdwaling
Namens [hoofdverdachte 1] is het verweer gevoerd dat [hoofdverdachte 1] bij het bepalen van zijn keuzes, beslissingen en handelingen ter zake het online aanbieden van kansspelen zich steeds heeft laten leiden door de adviezen die hij heeft gekregen van zijn adviseurs, zoals [verdachte 10/advocate] , [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [verdachte 8/belastingadviseur] , [verdachte 11] , [betrokkene 6] en [betrokkene 7] . Deze adviezen hielden in dat wat [hoofdverdachte 1] deed niet strafbaar was en werd gedoogd. Bij [hoofdverdachte 1] was daarom sprake van een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de gedraging. Om die reden komt hem een beroep toe op afwezigheid van alle schuld en dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank stelt voorop dat voor het slagen van een dergelijk verweer is vereist dat aannemelijk is dat [hoofdverdachte 1] heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedragingen (vgl. HR 23 mei 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0052). Relevant hierbij is onder meer of [hoofdverdachte 1] is afgegaan op het advies van ter zake deskundige adviseurs, op wiens advies hij heeft vertrouwd en ook mocht vertrouwen. Alleen het advies afkomstig van een persoon of instantie aan wie een zodanig gezag valt toe te kennen dat hij in redelijkheid op de deugdelijkheid daarvan mocht vertrouwen, excuseert. Verschillende aspecten kunnen hier van belang zijn, zoals de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de adviseur, de specifieke deskundigheid van de adviseur, de complexiteit van de materie waarover advies wordt ingewonnen en de manier waarop en de omstandigheden waaronder het advies in ingewonnen en gegeven (HR 4 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU4664)
Van een persoon die een economische activiteit, zoals het aanbieden van online kansspelen, onderneemt, mag worden verwacht dat hij zich op de toepasselijke regelingen oriënteert. Gelet op het bepaalde in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wok was en is het zonder vergunning in Nederland aanbieden van kansspelen via internet niet toegestaan. Nederland kende en kent op basis van die, thans nog steeds geldende, wetgeving geen vergunningenstelsel. Dergelijke vergunning is dan ook niet verleend aan [hoofdverdachte 1] , een medeverdachte of enige aan [hoofdverdachte 1] gelieerde rechtspersoon die eigenaar was van websites waarop online kansspelen werden aangeboden.
Niet is gebleken dat een van de genoemde adviseurs tegenover [hoofdverdachte 1] of een medeverdachte heeft meegedeeld dat het online aanbieden van kansspelen in Nederland was toegestaan, dat wil zeggen geen overtreding van artikel 1, lid 1 onder a Wok opleverde. Naar het oordeel van de rechtbank bezat van de adviseurs, van wie [hoofdverdachte 1] stelt advies te hebben ingewonnen, enkel medeverdachte [verdachte 10/advocate] als advocaat gespecialiseerd in kansspelen de specifieke deskundigheid waarop [hoofdverdachte 1] wellicht af had mogen gaan. Juist deze adviseur heeft in haar memo van 24 februari 2009 (AD 2504) gesteld dat het online aanbieden van kansspelen zonder vergunning in Nederland strafbaar is gesteld en dat [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ( [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ) artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok overtreedt. Naar het oordeel van de rechtbank kan bij [hoofdverdachte 1] over de strafbaarstelling van het aanbieden van online kansspelen zonder vergunning geen onduidelijkheid hebben bestaan. Daarbij is de rechtbank uit het dossier en de verklaring van medeverdachte [verdachte 10/advocate] gebleken dat haar adviezen enkel inhielden, als weergave van de stand van zaken met betrekking tot handhaving op het gebied van de Wok, dat de facto door de bevoegde autoriteiten niet werd ingegrepen om het aanbieden van online kansspelen te doen stoppen.
Voor zover met het verweer bedoeld is te stellen dat het in Nederland online aanbieden van kansspelen in strijd was met de Wok, maar werd gedoogd door de overheid en dat [hoofdverdachte 1] om die reden mocht menen dat wat hij deed niet strafbaar was, overweegt de rechtbank het volgende.
Naar [hoofdverdachte 1] heeft erkend (zienswijze van [hoofdverdachte 1] inzake Rykiel, pag 2) zijn reeds vanaf de tijd dat [hoofdverdachte 1] en medeverdachte [hoofdverdachte 2] middels [Engelse vennootschap] activiteiten ontplooiden (2004/2005) brieven verzonden door tot handhaving bevoegde instanties als Projectbureau kansspelen, Directie Sanctie- en Preventiebeleid, Ministerie van Veiligheid en Justitie (tot 1 april 2012) en de Ksa (vanaf 1 april 2012). Deze brieven waren gericht aan [hoofdverdachte 1] persoonlijk, aan [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] (ZD01 2133-2145) en aan [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] (ZD01 2146-2147 en 2152-2169) en inhoudende dat het aanbieden van kansspelen via internet niet was toegestaan en dat de activiteiten dienden te worden gestaakt. Dat daarnaast door de bevoegde instanties niet daadwerkelijk handhavende acties zijn ondernomen gericht op het doen stoppen van het aanbieden van online kansspelen betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat [hoofdverdachte 1] daaruit kon en mocht afleiden dat het in Nederland aanbieden van kansspelen via internet niet meer bestraft zou worden.
Hierin is geen wijziging gekomen met het op verzoek aan [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] verstrekken van de zogenaamde ‘comfort letter’ van 22 januari 2013 (ZD01 2277-2278) door de Ksa.In deze brief stelt de Ksa immers naar het oordeel van de rechtbank ondubbelzinnig dat het aanbieden van kansspelen niet legaal is. De rechtbank is van oordeel dat door de Ksa voldoende kenbaar is gemaakt dat het verstrekken van de ‘comfort letter’ en het hanteren van de prioriteringscriteria ingegeven waren door de noodzaak de beperkte handhavingscapaciteit van de Ksa doelmatig te kunnen richten.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen verwerpt de rechtbank het verweer.
Er zijn verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Witwassen algemeen, feiten 2, 3 en 4
Uit misdrijf afkomstig
De rechtbank heeft vastgesteld dat in de ten laste gelegde periode op de websites [website 1] , [website 2] , [website 3] , [website 4] , [website 5] , [website 6] en [website 7] kansspelen werden aangeboden, gericht op en toegankelijk voor Nederlandse consumenten. Het via internet opzettelijk aanbieden van kansspelen in Nederland is een misdrijf op grond van de Wok en de Wet op de economische delicten. Inkomsten die daarmee worden gegenereerd, zijn dus van misdrijf afkomstig.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de met online kansspelen gegenereerde inkomsten uit misdrijf afkomstig waren. Ter onderbouwing heeft de verdediging verwezen naar de verweren die gevoerd zijn ten aanzien van de ten laste gelegde overtreding van de Wok. Kort gezegd houden die verweren in dat de materiële wederrechtelijkheid van het in Nederland aanbieden van kansspelen via internet ontbreekt, dat de strafbaarstelling daarvan in strijd is met Europees recht en dat aan verdachte een beroep toekomt op verontschuldigbare rechtsdwaling omtrent de strafbaarheid van de gedraging. De rechtbank heeft die verweren hiervoor al verworpen en verwijst kortheidshalve naar die verwerping. Ook in het kader van de witwasverdenkingen slagen deze verweren niet.
Witwassen (zaaksdossiers 02A-B-C-D-F-K, feiten 2 en 3)
Op grond van wat de rechtbank bij de bespreking van zaaksdossier 1, inzake overtreding van de Wok, heeft vastgesteld en op grond van de aan dit vonnis gehechte bijlage met de daarin omschreven bewijsmiddelen inzake zaaksdossiers 02A-B-C-D-F-K – welke bewijsmiddelen hier als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd – stelt de rechtbank het volgende vast.
Witwashandelingen
Spelers van online kansspelen op voornoemde websites legden geld in door betalingen te doen per creditcard, sms, Ideal of anderszins. Het ingelegde geld werd – meestal door tussenkomst van [Payment service provider 1] of (andere) payment service providers – overgeboekt naar rekeningen die ter beschikking stonden van [Engelse vennootschap] en [verdachte vennootschap 1] . Van 2004 tot en met 2006 was [Engelse vennootschap] het centrale punt voor inkomsten uit online kansspelen (bankrekening bij [bank 1] ). Vanaf 2006 werd die positie ingenomen door [verdachte vennootschap 1] (bankrekeningen bij [bank 2] en [bank 3] en accounts van [verdachte vennootschap 1] bij [Payment service provider 1] ).
De inkomsten uit online kansspelen in de zaak Rykiel werden onder meer gebruikt om spelers uit te betalen en de bedrijfsvoering te bekostigen. Daarnaast werd het verdiende geld gebruikt om via [verdachte vennootschap 1] , [naam holding hoofdverdachte 1] en [verdachte vennootschap 3] de vastgoedtak – waarin panden werden aangekocht, doorverkocht, beheerd en verhuurd – te financieren. Tot slot vond een groot deel van de inkomsten zijn weg naar verdachten uit het onderzoek Rykiel, aan hen gelieerde rechtspersonen en familieleden.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte volgens vaste jurisprudentie niet kan worden veroordeeld voor het verwerven en voorhanden hebben van geldbedragen die afkomstig zijn uit (opzettelijke) overtredingen van de Wok die hij zelf heeft begaan. Er is immers geen sprake van verbergen of verhullen van de herkomst van die geldbedragen. De rechtbank heeft dit onderkend en acht witwassen door enkel het verwerven en voorhanden hebben van die geldbedragen ook niet bewezen in de zaak van verdachte. Het verweer gaat echter voorbij aan het feit dat de geldbedragen ook zijn overgedragen, omgezet en gebruikt. Dat is evenzeer een vorm van witwassen en daarvoor kan verdachte wel strafrechtelijk aansprakelijk worden gehouden.
De geldbedragen ZD02A –B -C en -F
De volgende bedragen zijn uit online kansspelen gegenereerd en bij [Engelse vennootschap] . en [verdachte vennootschap 1] binnengekomen.
1. Er is € 1.014.963,- via [betaaldienst 1] , [betaaldienst 2] en overmakingen (“Inleg”) binnengekomen op [bank 1] bankrekening [rekeningnummer] van [Engelse vennootschap] . Dit vond plaats in de periode van 3 november 2004 tot en met 22 augustus 2006.
2. Er is € 12.107.534,- via [betaaldienst 3] , [betaaldienst 4] , [betaaldienst 5] . en [betaaldienst 2] binnengekomen op bankrekeningen ( [bank 2] en [bank 3] ) van [verdachte vennootschap 1] Dit vond plaats in de periode van 1 januari 2006 tot en met mei 2013.
3. Er is € 91.288.166,- binnengekomen op de accounts die [verdachte vennootschap 1] aanhoudt bij [Payment service provider 1] . Dit vond plaats in de periode van 1 januari 2006 tot en met mei 2013.
Deze uit misdrijf verkregen inkomsten belopen in totaal € 104.410.663,-.
Vanaf de accounts bij [Payment service provider 1] (onder punt 3 hiervoor) is in de periode van januari 2006 tot en met mei 2013 in delen € 32.482.427,- overgemaakt naar de bankrekeningen van [verdachte vennootschap 1] , zodat op de bankrekeningen van [verdachte vennootschap 1] in elk geval € 44.589.961,- (€ 12.107.534 + € 32.482.427), afkomstig uit misdrijf is binnengekomen.
De politie heeft vervolgens inzichtelijk gemaakt welke bedragen vanaf de bankrekeningen van [verdachte vennootschap 1] zijn overgemaakt naar verdachte, medeverdachten, familieleden en gelieerde rechtspersonen. Het gaat om een totaalbedrag van € 29.981.146,- in de periode van januari 2006 tot en met mei 2013.
Vanaf de accounts bij [Payment service provider 1] zijn niet alleen bedragen overgemaakt naar bankrekeningen van [verdachte vennootschap 1] (ruim 32 miljoen euro), maar ook naar andere rechtspersonen en familieleden.
Het geldbedrag ZD02K
Verdachte persoonlijk heeft ook nog € 95.772,- ontvangen van [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] , de registrant van de websites waarop online kansspelen in strijd met de Wok werden aangeboden. Dat geld, rechtstreeks afkomstig van die online kansspelen, is via [betaaldienst 6] aan verdachte overgedragen door de gebruikers van de e-mailadressen [email-adres 1] en [email-adres 2] .
De geldbedragen ZD02D
Van voornoemde inkomsten van [verdachte vennootschap 1] werd in totaal € 11.841.613,- overgemaakt naar bestuurder [naam holding hoofdverdachte 1] en later [verdachte vennootschap 4] , de persoonlijke holdings van verdachte.
Verdachtes eigen inkomen was afkomstig van uit zijn persoonlijke holdings. Daarnaast bouwde verdachte vermogen op met de handel in vastgoed. Die handel werd (indirect) gefinancierd door [naam holding hoofdverdachte 1] en dus met inkomsten die afkomstig waren van online kansspelen in strijd met de Wok. Uit de bij de Belastingdienst ingediende aangiften inkomstenbelasting is gebleken dat de waarde van de bezittingen van verdachte persoonlijk anno 2011 € 5.698.687,- bedroeg.
Ter terechtzitting van de rechtbank op 19 september 2018 heeft verdachte verklaard dat de becijferde bedragen wel zullen kloppen. De verdediging heeft geen verweren gevoerd ter bestrijding van de bron, de omvang en de bestemming van die inkomsten.
Feitelijk leidinggeven
De rechtbank merkt de verdachte ten aanzien van het overdragen, omzetten en gebruiken van de geldbedragen via de rechtspersonenstructuur aan als feitelijk leidinggever. Verdachte had met medeverdachte [hoofdverdachte 2] de leiding binnen het concern dat zich bezighield met online kansspelen. Zij waren bovendien (indirect) bestuurders van de rechtspersonen waar de inkomsten uit online kansspelen binnenkwamen. Werknemers van het bedrijf van verdachte deden de betalingen en de financiële administratie en verdachte stuurde die werknemers aan. Verdachte had zeggenschap over de route van de uit misdrijf afkomstige geldbedragen en oefende die ook uit.
Gewoonte
De rechtbank overweegt tot slot dat de totale geldsommen zijn opgebouwd uit vele bedragen, die verdiend zijn met illegaal aangeboden online kansspelen. Deze bedragen zijn in de loop van vele jaren overdragen, omgezet en gebruikt. Het gaat om witwashandelingen met een structureel karakter, die in onderling verband staan en die passen in de gebruikelijke bedrijfsvoering van [Engelse vennootschap] . en [verdachte vennootschap 1] , waaraan verdachte leiding heeft gegeven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van gewoontewitwassen, zoals strafbaar gesteld in artikel 420ter Wetboek van Strafrecht.
Witwassen (zaaksdossiers 02G-I-L-M, feit 4)
ZD02G, -I, -L en -M: witwassen rechtspersonen Aan [hoofdverdachte 1] is bij feit 4 primair het witwassen van de rechtspersonen [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] , [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] , [verdachte vennootschap 2] , [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] en [Panamese vennootschap] ten laste gelegd. Met het Openbaar Ministerie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat [hoofdverdachte 1] hiervan dient te worden vrijgesproken.
Witwassen € 536.876,- van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] via [naam bedrijf 1] en/of [hoofdverdachte 2] (in privé) en/of [hoofdverdachte 1] in privé (zaaksdossier 02-G) De rechtbank gaat in op de vraag of een geldbedrag van € 536.876,- is witgewassen van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ( [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ) via [naam bedrijf 1] en/of [hoofdverdachte 2] (in privé) en/of [hoofdverdachte 1] (in privé).
Op grond van wat de rechtbank bij de bespreking van zaaksdossier 1, inzake overtreding van de Wok, heeft vastgesteld en op grond van de aan dit vonnis gehechte bijlage met de daarin omschreven bewijsmiddelen inzake zaaksdossier 02G – welke bewijsmiddelen hier als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd – stelt de rechtbank het volgende vast.
Het geldbedrag In de periode van november 2007 tot en met 30 december 2009 is in totaal een bedrag van € 536.876,- overgemaakt van de Euro rekening van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] bij de [bank 4] naar de Belgische bankrekening op naam van [hoofdverdachte 1] / [naam bedrijf 1] (nummer [rekeningnummer] ), van welke bankrekening [hoofdverdachte 1] de titularis is. [hoofdverdachte 1] heeft ter zitting van 19 september 2018 erkend dat deze Belgische bankrekening van hem is en dat er in de periode van juni 2007 tot en met juni 2013 overboekingen zijn gedaan van de rekening van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] bij de [bank 4] naar deze rekening.
Verder is gebleken dat van het bedrag van € 536.876,- een bedrag van € 314.709,- terecht is gekomen in het privévermogen van [hoofdverdachte 1] door contante opnames en overboekingen naar andere privérekeningen en de Belgische vennootschap [naam holding hoofdverdachte 1] van [hoofdverdachte 1] . [hoofdverdachte 1] heeft ook dit erkend ter zitting van 19 september 2018. Verder is de Belgische spaarrekening van [hoofdverdachte 2] bij de [bank 5] in de periode van 23 januari 2008 tot en met 23 december 2009 gecrediteerd door overschrijvingen van de Belgische bankrekening van [hoofdverdachte 1] / [naam bedrijf 1] , in totaal tot een bedrag van€ 282.188,55.
Uit misdrijf afkomstig De vraag is waar het geldbedrag van € 536.876,- vandaan komt. Uit de bewijsmiddelen – in het bijzonder het proces-verbaal van bevindingen [bank 4] [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] d.d. 7 november 2013 (ZD02-G 43 en 44) – volgt dat in september 2006 er twee bankrekeningen bij [bank 4] zijn geopend op naam van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] , een Britse pondenrekening en een Euro rekening. Waar op de Britse pondenrekening zeer beperkt betalingsverkeer heeft plaatsgevonden, werd de Euro rekening in de periode van 1 juli 2007 tot en met juni 2013 uitsluitend gevoed door overboekingen afkomstig van [Duitse Payment service provider] , in totaal een bedrag van € 653.594,-. [hoofdverdachte 1] heeft dit ook erkend ter zitting van 19 september 2018. Van dit bedrag is een bedrag van € 536.876,- overgemaakt naar de bankrekening van [hoofdverdachte 1] / [naam bedrijf 1] , als hiervoor overwogen.
In augustus 2007 een contract tot stand is gekomen tussen [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Duitse Payment service provider] , inhoudende dat [Duitse Payment service provider] creditcardbetalingen gaat afhandelen voor online kansspelen. Het ging daarbij om creditcardbetalingen op de websites [website 5] , [website 4] , [website 3] , [website 8] , [website 6] , [website 1] , [website 4] en [website 9] . Nadat het contract was afgesloten, is er vervolgens in de periode van november 2007 tot en met 30 december 2009 geld van [Duitse Payment service provider] binnengekomen op de rekening van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] , zoals hiervoor vastgesteld.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het geldbedrag van € 536.876,- afkomstig is van creditcardbetalingen door spelers die gebruik maakten van de aangeboden online kansspelen in Nederland en dus dat dit geldbedrag uit misdrijf afkomstig was. Gelet op de rol en positie van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] binnen de organisatie van [hoofdverdachte 1] – zoals vastgesteld bij bespreking van zaaksdossier 1 – en gelet op het contract dat was afgesloten tussen [Duitse Payment service provider] en [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] , stelt de rechtbank vast dat [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] wist dat het geld dat werd ontvangen van [Duitse Payment service provider] afkomstig was van de genoemde creditcardbetalingen. [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] heeft vervolgens het bedrag van € 536.876,- in de genoemde periode overgemaakt en daarmee omgezet naar de bankrekening van [hoofdverdachte 1] / [naam bedrijf 1] waarna het is overgemaakt naar [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] in privé en door hen in privé ook is gebruikt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] zich hiermee schuldig gemaakt aan witwassen.
Medeplegen of feitelijk leiding geven Aan [hoofdverdachte 1] is medeplegen (primair) dan wel feitelijk leiding geven (subsidiair) aan het witwassen van het bedrag van € 536.876,- ten laste gelegd. De rechtbank stelt het volgende vast.
Uit de verklaring van [betrokkene 1] volgt dat hij eind 2005 / begin 2006 door [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] is benaderd om een vennootschap op te zetten die zich bezig zou houden met het verrichten van internationale betalingen voor internetaangelegenheden. Dit betreft de vennootschap [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] ( [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] ). [betrokkene 1] heeft vervolgens op 9 juni 2006 [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] opgericht en deze vennootschap ook verkocht aan [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] . Volgens [betrokkene 1] waren de feitelijke Ultimate Beneficial Owners (UBO’s) van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] . Wat volgt is een aaneenschakeling van elkaar opvolgende bestuurders en aandeelhouders van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] . Zo is op 20 juni 2007 [betrokkene 1] bestuurder en houdt hij 100% van de aandelen in [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] waarna op 20 juni 2008 [betrokkene 1] de bestuurder is en [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] 100% van de aandelen houdt. Vanaf 12 november 2007 is [betrokkene 2] bestuurder en op 20 juni 2008 heeft [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] 100% van de aandelen in [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] . Dit gaat door tot in 2012 met onder meer [betrokkene 3] en [betrokkene 5] als bestuurders van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] . Uit de verklaringen van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 9] en [betrokkene 3] volgt dat zij geen feitelijke zeggenschap hadden in [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] (of andere vennootschappen). Zij kregen enkel betaald om formeel bestuurder te zijn van de vennootschap, maar hebben geen werkzaamheden uitgevoerd en/of beleidsbeslissingen genomen. Tekenend in dit verband is de verklaring van [betrokkene 3] (d.d. 30 januari 2014, ZD02-G 75 e.v.) waarin hij verklaart dat hij de onderneming [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] niet kent, terwijl hij bestuurder zou zijn geweest van november 2010 tot en met juli 2012.
Ter zitting van 19 september 2018 heeft [hoofdverdachte 1] ontkend dat hij de UBO en/of feitelijk leidinggever is geweest van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] . De rechtbank heeft echter geen reden te twijfelen aan de verklaringen van [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] , zeker niet in het licht van de andere veronderstelde bestuurders van de onderneming zoals [betrokkene 3] en [betrokkene 5] . Daarbij betrekt de rechtbank ook dat gebleken is dat het vestigingsadres van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] in Engeland hetzelfde is als dat van [Engelse vennootschap] (een van de andere vennootschappen van [hoofdverdachte 1] ), dat het e-mailadres van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] een e-mailadres van [verdachte vennootschap 1] is ( [email-adres 3] ) en dat het telefoonnummer van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] een Nederlands mobiel telefoonnummer is, dat geregistreerd staat op naam van [verdachte vennootschap 1]
De rechtbank is van oordeel dat het [hoofdverdachte 1] is geweest die alle beslissingen nam op leidinggevend niveau en dus feitelijk leiding gaf aan wat er binnen [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] gebeurde. Dit oordeel wordt ook nog eens onderbouwd door de gang van zaken rondom het afsluiten van het contract tussen [Duitse Payment service provider] en [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] , als hierboven beschreven.
Uit de verklaring van [getuige 2] (neergelegd in proces-verbaal van bevindingen, ZD02-G 36 e.v.) blijkt dat hij is benaderd door [verdachte vennootschap 1] of [hoofdverdachte 1] . Volgens [getuige 2] wilde [hoofdverdachte 1] voor de creditcardbetalers een payment service provider hebben. [getuige 2] vertelde dat dit contract op naam moest komen van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en later bleek dat daar ook een bedrijf uit Costa Rica bij hoorde. Het contract tussen [Duitse Payment service provider] (als payment service provider) en [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] was dan wel getekend door [betrokkene 1] , maar [betrokkene 1] had niet de onderhandelingen gevoerd, aldus [getuige 2] . [betrokkene 1] zou alleen maar hebben getekend.
Ook de e-mail van 20 juni 2007 van [getuige 2] aan het adres [email-adres 4] , met de aanhef “Hoi [hoofdverdachte 1] ” is kenmerkend in dit opzicht. In deze e-mail deelt [getuige 2] aan [hoofdverdachte 1] mee welke informatie nodig is om de creditcardverwerking bij [Duitse Payment service provider] rond te krijgen. Zaken die genoemd worden, betreffen onder meer dat [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] 100% eigenaar moet zijn van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] , dat er een ‘gambling license’ moet worden overgelegd en dat op alle websites duidelijk vermeld moet worden dat ze eigendom zijn van en beheerd worden door [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] .
De rechtbank verwijst in dit verband ook nog naar de op de computer van [betrokkene 1] aangetroffen “Merchant Application Form”. In dit document worden de gegevens weergegeven van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] in het kader van een aanvraag bij [betaaldienst 7] . Bij de vraag wie de eigenaar is van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] worden de gegevens van [hoofdverdachte 1] ingevuld. Bij de vraag naar de ‘Merchant Contact Details’ wordt er bij ‘general position’ de naam en gegevens van [hoofdverdachte 1] ingevuld en bij ‘finance position’ de naam en gegevens van [hoofdverdachte 2] . [hoofdverdachte 1] heeft ter zitting verklaard dat deze gegevens niet representatief zijn voor [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] , maar zien op de concernverhouding. Gelet op de opmaak van het formulier twijfelt de rechtbank er echter niet aan dat de vraag naar ‘Merchant Contact Details’ direct betrekking heeft op [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] zelf.
Tot slot verwijst de rechtbank nog naar de faxbrief van 12 december 2007. Deze brief – op briefpapier van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] – is opgesteld door [hoofdverdachte 1] en gericht aan de [bank 4] waar [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] haar bankrekening heeft. In deze brief geeft [hoofdverdachte 1] direct opdracht tot het overmaken van een bedrag van € 81.451,- van de bankrekening van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] naar de Belgische bankrekening van hem en [naam bedrijf 1] .
Gelet op al het voorgaande concludeert de rechtbank dat [hoofdverdachte 1] feitelijk leiding heeft gegeven aan [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] met betrekking tot het overdragen en omzetten en gebruik maken van het geldbedrag van € 536.876,-. Gelet op het feit dat [hoofdverdachte 1] wist dat het geld dat naar [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] stroomde – via [Duitse Payment service provider] – afkomstig was van creditcardbetalingen door spelers die gebruik maakten van het aanbod van online kansspelen in Nederland door de organisatie van [hoofdverdachte 1] , wist [hoofdverdachte 1] dat het geld afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank is dus van oordeel dat [hoofdverdachte 1] zich als feitelijk leidinggevende schuldig heeft gemaakt aan witwassen van € 536.876,- (subsidiair ten laste gelegd).
Gewoonte De rechtbank overweegt verder dat – gelet op het voorgaande – [hoofdverdachte 1] meermalen feitelijk leiding heeft gegeven aan het witwassen van geldbedragen (gelet op de overboekingen in de periode van november 2007 tot en met december 2009). Het gaat daarbij niet om feiten die elkaar slechts toevallig opvolgen. De gepleegde feiten staan in onderling verband gelet op de aard, de lange periode en de frequentie van de gepleegde feiten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [hoofdverdachte 1] zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan het plegen van gewoontewitwassen, zoals strafbaar gesteld in artikel 420ter Wetboek van Strafrecht.
Witwassen € 4.1 miljoen van [verdachte vennootschap 1] via [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] ( [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] ) (zaaksdossier 02-L)
De route van het geld De rechtbank gaat in op de vraag of een geldbedrag van € 4.147.581,- is witgewassen van [verdachte vennootschap 1] via [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] . Op grond van wat de rechtbank bij de bespreking van zaaksdossier 1, inzake overtreding van de Wok, heeft vastgesteld en op grond van de aan dit vonnis gehechte bijlage met de daarin omschreven bewijsmiddelen inzake zaaksdossier 02-L – welke bewijsmiddelen hier als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd – stelt de rechtbank het volgende vast.
Het geldbedrag In de jaren 2007 en 2008 heeft [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] meerdere geldbedragen van [verdachte vennootschap 1] ontvangen, in totaal tot een bedrag van € 4.147.581,-. Ter zitting van 19 september heeft [hoofdverdachte 1] erkend dat [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] een bedrag van ruim 4 miljoen euro van [verdachte vennootschap 1] heeft ontvangen. Het bedrag van € 4.147.581,- is een totaal van bedragen variërend van € 5.000,- tot € 50.000,- per keer dat [verdachte vennootschap 1] schuldig was aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] .
In de computer van [betrokkene 1] zijn 54 facturen aangetroffen, die de geldstroom van [verdachte vennootschap 1] naar [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] zouden moeten rechtvaardigen. Op de facturen staat vermeld dat [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] diensten aan [verdachte vennootschap 1] heeft geleverd, zoals IVR en SMS diensten.Op de bankrekening van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] staan de overboekingen van [verdachte vennootschap 1] vermeld. Bij de omschrijvingen staat “ [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] ” en het factuurnummer vermeld. Gebleken is verder dat het geld dat bij [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] is binnengekomen (van [verdachte vennootschap 1] ) vervolgens door [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] gebruikt is om kosten van het aanbieden van kansspelen te betalen, zoals uitbetaling aan spelers en affiliates. Door [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] zijn ook uitgaven gedaan met het geld voor advertentievergoedingen en overige kosten betaald. [hoofdverdachte 1] heeft in privé geld ook ontvangen van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] . Ter zitting van 19 september 2018 heeft [hoofdverdachte 1] erkend dat hij gelden ontving afkomstig uit [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] .
Uit misdrijf afkomstig Gelet op wat de rechtbank in het kader van zaaksdossier 1, overtreding van de Wok heeft vastgesteld, in combinatie met wat de rechtbank heeft vastgesteld in het kader van het witwassen van de zaaksdossier A-B-C-F, stelt de rechtbank vast dat het geldbedrag van € 4.147.581,- dat [verdachte vennootschap 1] aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] heeft betaald, afkomstig was uit het aanbieden van online kansspelen in Nederland en daarmee dat dit bedrag afkomstig was uit een misdrijf. Gelet op de rol en positie van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] binnen de organisatie, stelt de rechtbank vast dat [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] wist dat het geld dat werd ontvangen van [verdachte vennootschap 1] afkomstig was uit het aanbieden van online kansspelen binnen Nederland en dus dat dit geld uit misdrijf afkomstig was. Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat er in de jaren 2007 en 2008 sprake was van een geldstroom tussen [verdachte vennootschap 1] waarbij [verdachte vennootschap 1] in totaal een bedrag van € 4.147.581,- – afkomstig uit een misdrijf – aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] heeft overgemaakt. De rechtbank merkt hier op dat in het kader van de tenlasteleggingen en de bespreking daarvan op zitting er een discussie is geweest over de vraag of [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] daadwerkelijk diensten aan [verdachte vennootschap 1] heeft geleverd en de vraag of de facturen die waren opgesteld vals waren. In het kader van de vraag of sprake is geweest van witwassen, is de vraag of de diensten daadwerkelijk zijn geleverd en dus of de facturen vals waren, niet relevant. Voldoende in dit verband is dat er daadwerkelijk een geldbedrag van € 4.147.581,- (afkomstig uit een misdrijf) van [verdachte vennootschap 1] aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] is overgemaakt en dat [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] dit geld vervolgens heeft gebruikt om spelers, derden en [hoofdverdachte 1] zelf uit te betalen. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van witwassen.
Medeplegen of feitelijk leiding geven Aan [hoofdverdachte 1] is medeplegen (primair) dan wel feitelijk leiding geven (subsidiair) aan het witwassen van het bedrag van € 4.147.581,- ten laste gelegd, wat [hoofdverdachte 1] heeft ontkend. De rechtbank stelt het volgende vast.
De rechtbank stelt allereerst vast dat [hoofdverdachte 1] de feitelijke leiding had binnen [verdachte vennootschap 1] en verwijst daarvoor naar wat daarover is overwogen en vastgesteld in het kader van de bespreking van zaaksdossier 1, inzake de overtreding van de Wok.
Met betrekking tot de vraag of [hoofdverdachte 1] feitelijk leiding heeft gegeven aan wat er binnen [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] gebeurde, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de verklaring van [betrokkene 1] met betrekking tot [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] volgt dat hij [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] op 28 februari 2006 heeft opgericht op verzoek van [hoofdverdachte 1] en van medeverdachte [hoofdverdachte 2] . Volgens [betrokkene 1] was hij – hoewel hij formeel directeur was van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] – zelf niet betrokken bij de betalingsdiensten en was er – in tegenstelling tot Nederland – geen personeel van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] te Jersey.
Ook bij [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] is – net als bij andere vennootschappen in de organisatie van [hoofdverdachte 1] – sprake van een aaneenschakeling van elkaar opvolgende bestuurders en aandeelhouders. Bij [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] was dat eerst de [naam bedrijf 2] (met als bestuurder [betrokkene 1] ), vervolgens [betrokkene 2] en daarna [naam holding hoofdverdachte 1] (de persoonlijke holding van [hoofdverdachte 1] ) en [verdachte vennootschap 3] (de vennootschap van [hoofdverdachte 2] en [hoofdverdachte 3 / broer van hoofdverdachte 2] ). Ook hier ziet de rechtbank geen reden te twijfelen aan de verklaringen van [betrokkene 1] en dat niet hij, maar [hoofdverdachte 1] en medeverdachte [hoofdverdachte 2] de beslissingen namen op beleidsniveau en daarmee feitelijk bepaalden wat wel en niet binnen de onderneming van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] gebeurde. Zo heeft [hoofdverdachte 1] ter zitting erkend dat [betrokkene 1] zich niet bezig hield met het afwikkelen van betaaldiensten en dat dit vanuit Nederland gebeurde. Uit het dossier blijkt ook dat [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] een Nederlandse bankrekening had.
Verder blijkt uit de e-mailwisseling in 2007 tussen [betrokkene 1] en [verdachte 6] – de toenmalige partner van [hoofdverdachte 1] en in dienst bij [verdachte vennootschap 1] – dat [verdachte 6] telkens eerst gelden van [verdachte vennootschap 1] aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] overmaakte, waarna zij aan [betrokkene 1] opdracht gaf de bijbehorende factuur op te stellen. [hoofdverdachte 1] heeft ter zitting van 19 september 2018 erkend dat dit de feitelijke gang van zaken was met betrekking tot de facturen en de geldstroom.
Voorts blijkt uit de verklaring van medeverdachte [verdachte 8/belastingadviseur] , afgelegd bij de politie, dat hij op verzoek van [hoofdverdachte 1] de opheffing van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] is gaan regelen door een mail of brief te sturen aan het trustkantoor te Jersey. In dit kader verwijst de rechtbank tevens naar de mailwisseling tussen [verdachte 8/belastingadviseur] en [betrokkene 2] van november 2010 ( [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] (ZD02L-5) en de e-mails van 24 en 25 november 2010 (ZD02L-50 en 51)). [betrokkene 2] vraagt daarin aan [verdachte 8/belastingadviseur] wat [hoofdverdachte 1] (de rechtbank begrijpt: verdachte [hoofdverdachte 1] ) nu wil met [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] . [betrokkene 2] geeft aan dat hij een oude SA heeft liggen (van 20 februari 2007). Op 25 november 2010 deelt [verdachte 8/belastingadviseur] aan [betrokkene 2] mee dat hij van [hoofdverdachte 1] heeft begrepen dat die [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] wil handhaven en dat het een goed idee is om de aandelen van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] per 20 februari 2007 over te dragen aan de door [betrokkene 2] voorgestelde SA. Ook meldt [verdachte 8/belastingadviseur] aan [betrokkene 2] dat hij een brief heeft gestuurd naar [naam bedrijf 3] om te mee te delen dat de aandelen van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] nooit in handen zijn geweest van [naam holding hoofdverdachte 1] en [verdachte vennootschap 3]
Ten slotte betrekt de rechtbank in dit kader dat ook gebleken is dat uit het briefpapier van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] blijkt dat het adres van [verdachte vennootschap 1] te Nederland ook het adres is van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] en dat de correspondentie inzake [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] wordt gestuurd naar het adres van [verdachte vennootschap 3] te [gemeente] .
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het in hoofdzaak [hoofdverdachte 1] is geweest die beslissingen nam op leidinggevend niveau en dus feitelijk leiding gaf aan wat er binnen [verdachte vennootschap 1] en [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] gebeurde en daarmee ook verantwoordelijk is voor de geldstroom van [verdachte vennootschap 1] aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] van € 4.147.581,-. Hij is daarom verantwoordelijk voor het overdragen, omzetten en gebruik maken van het bedrag van € 4.147.581,-, nu dit bedrag eerst is overgemaakt van [verdachte vennootschap 1] naar [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] en vervolgens is gebruikt om spelers, derden en mede zichzelf uit te betalen. Gelet op het feit dat [hoofdverdachte 1] wist dat het geld dat van [verdachte vennootschap 1] naar [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] ging, afkomstig was uit het aanbieden van online kansspelen in Nederland en daarmee uit een misdrijf afkomstig was, heeft hij zich naar het oordeel van de rechtbank schuldig gemaakt aan het (feitelijk leiding geven aan) witwassen van dit bedrag (subsidiair ten laste gelegd).
Gewoonte De rechtbank overweegt verder dat – gelet op het voorgaande – [hoofdverdachte 1] meermalen feitelijk leiding heeft gegeven aan het witwassen van geldbedragen (gelet op de overboekingen in de jaren 2007 en 2008). Het gaat daarbij niet om feiten die elkaar slechts toevallig opvolgen. De gepleegde feiten staan in onderling verband gelet op de aard, de lange periode en de frequentie van de gepleegde feiten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [hoofdverdachte 1] zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan het plegen van gewoontewitwassen, zoals strafbaar gesteld in artikel 420ter Wetboek van Strafrecht.Witwassen € 2.2 miljoen ontvangen via (Stichting Derdengelden) [Payment service provider 1] door [Panamese vennootschap] (zaaksdossier 02-M)De vraag is of het bedrag van € 2.2 miljoen dat door [Panamese vennootschap] aan [betrokken vennootschap 4] dan wel aan [betrokken vennootschap 3] (op grond van de door [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] gestuurde facturen) is betaald, is witgewassen.
[verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] en [Panamese vennootschap] Met betrekking tot de betrokken entiteiten – [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] en [Panamese vennootschap] – stelt de rechtbank het volgende vast.
De naam van de holding van [hoofdverdachte 1] , [naam holding hoofdverdachte 1] , is op 31 mei 2012 gewijzigd in [betrokken vennootschap 1] . [betrokken vennootschap 1] is 100% aandeelhoudster van [betrokken vennootschap 2] (vanaf 16 maart 2012) en van [betrokken vennootschap 3] (vanaf 6 juni 2011). [betrokken vennootschap 2] is op haar beurt 100% aandeelhoudster van onder meer [betrokken vennootschap 4] . Vaststaat dat de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] vennootschappen zich bezig houden met online kansspelen. [betrokken vennootschap 3] heeft daartoe een licentie gekregen van Alderney Gambling Control Commission.
[Panamese vennootschap] is op 6 januari 2011 te Panama opgericht door [betrokkene 2] en was de aandeelhoudster van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ( [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ). [Panamese vennootschap] was eerst klant van [betrokken vennootschap 3] en later van [betrokken vennootschap 4]
Het geldbedrag
Over de periode van medio 2011 tot en met mei 2013 zijn er voor circa € 3.1 miljoen aan verkoopfacturen aangetroffen in de administratie van [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] . Een deel van deze verkoopfacturen – tot een bedrag van € 2.2 miljoen – was gericht aan [Panamese vennootschap] . De door [betrokken vennootschap 3] en [betrokken vennootschap 4] gestuurde facturen vermelden als omschrijving “revenueshare” (opbrengst verdeling). Deze revenueshare had betrekking op omzet gegenereerd door middel van casinospelen, zo is vastgesteld. Het ging om 8 facturen in 2011, 31 facturen in 2012 en 11 facturen in 2013. Ter zitting van 19 september 2018 heeft [hoofdverdachte 1] hierover verklaard dat [betrokken vennootschap 3] een contentbedrijf is dat spelletjes maakt. Deze spelletjes zouden aan [Panamese vennootschap] zijn geleverd, waarvoor [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] een vergoeding kreeg van [Panamese vennootschap] .
Uit onderzoek naar gelden die [betrokken vennootschap 3] en [betrokken vennootschap 4] op hun [bank 3] rekeningen in Nederland hebben ontvangen, blijkt dat in het jaar 2012 voor circa € 1.5 miljoen is ontvangen aan overboekingen van de Stichting Derdengelden Rekening [Payment service provider 1] . Een groot deel van deze ontvangsten per bank zijn, aan de hand van de bedragen en betalingskenmerken, te matchen met de facturen die gericht waren aan [Panamese vennootschap] . Ook voor de jaren 2011 en 2013 is vastgesteld dat het merendeel van de betalingen namens [Panamese vennootschap] aan de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] vennootschappen direct te koppelen zijn aan betalingen gedaan vanaf de bij [Payment service provider 1] aangehouden accounts. Op grond van deze bevindingen stelt de rechtbank vast dat de betalingen die [Panamese vennootschap] heeft gedaan aan [betrokken vennootschap 3] en [betrokken vennootschap 4] , in totaal tot een bedrag van € 2.2 miljoen euro, betaald zijn vanaf de bij [Payment service provider 1] aangehouden accounts van [Panamese vennootschap] . Uit misdrijf afkomstig
De betalingen van [Panamese vennootschap] aan [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] zijn gedaan via bij [Payment service provider 1] aangehouden accounts. Met betrekking tot de vraag waar het geld op de accounts bij [Payment service provider 1] vandaan kwam, verwijst de rechtbank naar wat hierover is vastgesteld in het kader van de bespreking van zaaksdossier 1, het overtreden van de Wok, en de zaaksdossiers 02A-B-C-F en dan in het bijzonder wat is vastgesteld met betrekking tot [Payment service provider 1] . Aan de hand hiervan stelt de rechtbank vast dat het geld op de accounts bij [Payment service provider 1] afkomstig was van het aanbieden van online kansspelen in Nederland en dat dit geld dus afkomstig was uit misdrijf. Nu dit geld is overgedragen en omgezet is er sprake geweest witwassen van het bedrag van € 2.2 miljoen. Medeplegen of feitelijk leiding gevenDe vraag die moet worden beantwoord, is of [hoofdverdachte 1] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen dan wel feitelijk leiding geven van/aan het witwassen van het bedrag van € 2.2 miljoen.
Gelet op wat hiervoor is vastgesteld met betrekking tot de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] vennootschappen stelt de rechtbank vast dat [hoofdverdachte 1] feitelijk leidinggever was van de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] vennootschappen en dat hij op feitelijk niveau de beslissingen nam, ook met betrekking tot de financiële gang van zaken.
Met betrekking tot [Panamese vennootschap] stelt de rechtbank het volgende vast. Bij de politie heeft [betrokkene 2] verklaard dat hij [Panamese vennootschap] in Panama heeft opgezet om te verhullen wie de eigenaren waren van de Costa Ricaanse vennootschappen en dat onder meer [hoofdverdachte 1] de Ultimate Beneficial Owner (UBO) was van [Panamese vennootschap] . Volgens [betrokkene 2] was [hoofdverdachte 1] samen met medeverdachte [hoofdverdachte 2] verantwoordelijk voor de feitelijke gang van zaken binnen [Panamese vennootschap] . Op een later moment heeft [hoofdverdachte 1] – toen [betrokkene 2] niet meer op papier verantwoordelijk wilde zijn voor [Panamese vennootschap] – [betrokkene 5] naar voren geschoven. [betrokkene 5] heeft toen op papier de directievoering overgenomen. Dit laatste blijkt ook uit de verklaring van [betrokkene 5] zelf (ZD02M-124 t/m 192) en uit de stukken als aangetroffen bij Alderney Gambling Control Commission (ZD02M-225 t/m 227). Ook [betrokkene 5] heeft verklaard dat zij enkel op papier directeur was van [Panamese vennootschap] . Zij heeft verklaard dat zij niet weet wat [Panamese vennootschap] precies inhoudt en dat zij enkel de naam kent. Op grond van de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 5] stelt de rechtbank vast dat zij wellicht op papier de feitelijke leidinggevers van [Panamese vennootschap] waren, maar dat dit in werkelijkheid [hoofdverdachte 1] en medeverdachte [hoofdverdachte 2] zijn geweest. Dit oordeel wordt ondersteund door het volgende.
Ter zitting van 2 oktober 2018 heeft [hoofdverdachte 1] verklaard dat – in tegenstelling tot de verklaring die hij ter zitting van 19 september 2018 heeft afgelegd in het kader van de verdenking van witwassen van € 2.2 miljoen – hij wel de Ultimate Beneficial Owner was van [Panamese vennootschap] en dat [Panamese vennootschap] boven de rechtspersoon van [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] was geplaatst. Mede gelet op de verklaring van [hoofdverdachte 1] op 2 oktober 2018 gaat de rechtbank uit van de juistheid van de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 5] .
Verder vloeit uit het factureringsproces van [betrokken vennootschap 3] en [betrokken vennootschap 4] aan [Panamese vennootschap] de directe betrokkenheid van [hoofdverdachte 1] voort. Gebleken is dat het factureringsproces als volgt ging. De administratie van [betrokken vennootschap 4] dan wel [betrokken vennootschap 3] stelde de facturen op, waarna de facturen naar [Panamese vennootschap] werden gestuurd op de e-mailadressen [email-adres 5] en [email-adres 1] .Deze adressen waren in gebruik van [hoofdverdachte 1] ( [email-adres 5] ) en [verdachte 7] ( [email-adres 1] ). Uit de verklaring van [betrokkene 8] die de facturen namens [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] opstelde, volgt dat het haar opviel dat zij geen net mailtje in het Engels hoefde te sturen, maar dat zij kon volstaan met “ [afkorting 1] ” gevolgd door een bedrag of factuurnummer, waarna zij het naar de e-mailadressen als hiervoor genoemd stuurde. Ter zitting van 19 september 2018 heeft [hoofdverdachte 1] ook erkend dat het e-mailadres [email-adres 5] bij hem in gebruik was. Uit de verklaring van [verdachte 7] , werkneemster van [hoofdverdachte 1] (processen-verbaal van verhoor d.d. 2 december 2013, ZD02M 193 t/m 205) blijkt dat – naast het feit dat de factuur aan [Panamese vennootschap] bij haar belandde via het genoemde e-mailadres – zij ook zorg droeg voor de betaling van de factuur aan [Panamese vennootschap] .
Gelet op al deze bevindingen stelt de rechtbank vast dat [hoofdverdachte 1] die de feitelijke leiding had binnen de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] vennootschappen er voor zorgde dat er facturen van [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] aan [Panamese vennootschap] werden gestuurd ter betaling van aan [Panamese vennootschap] gestelde geleverde diensten (leveren van spelletjes) terwijl die facturen aan zijn eigen e-mailadres [email-adres 5] en aan die van zijn werkneemster [verdachte 7] werden gestuurd, waarna [verdachte 7] – in opdracht van [hoofdverdachte 1] – zorgdroeg voor betaling van deze facturen. [verdachte 7] betaalde vervolgens vanaf de accounts bij [Payment service provider 1] de facturen aan [betrokken vennootschap 3] dan wel [betrokken vennootschap 4] en heeft dus zorggedragen voor betaling van in totaal € 2.2 miljoen euro in de jaren 2011 tot en met 2013. De verklaring van [hoofdverdachte 1] ter zitting van 19 september 2018 dat hij de facturen van [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] aan [Panamese vennootschap] ter controle aan hem werden gestuurd, is een bevestiging van positie van [hoofdverdachte 1] , zoals de rechtbank die heeft geschetst. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [hoofdverdachte 1] dus feitelijk leiding gegeven aan de betaling van in totaal € 2.2 miljoen euro door [Panamese vennootschap] aan [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] , via [Payment service provider 1] . Hij heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan het feitelijk leiding geven van het witwassen van dit bedrag.
Valsheid in geschrift contracten [verdachte vennootschap 2] - [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [verdachte vennootschap 2] - [verdachte vennootschap 1] (zaaksdossier 02-I, feit 5)
Aan [hoofdverdachte 1] wordt verweten dat hij samen met anderen valse contracten in de administratie van [verdachte vennootschap 1] , (Stichting Derdengelden) [Payment service provider 1] en [verdachte vennootschap 2] heeft opgenomen en daarmee verwerkt, dan wel dat hij – via een aantal rechtspersonen – hier feitelijk leiding aan heeft gegeven.
Het gaat om contracten van 21 februari 2012, tussen enerzijds [verdachte vennootschap 2] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en anderzijds tussen [verdachte vennootschap 2] en [verdachte vennootschap 1]
In het contract tussen [verdachte vennootschap 2] en [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] is opgenomen dat [verdachte vennootschap 2] per 1 januari 2012 het beheer en onderhoud op zich neemt van de websites van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] waarop ‘internet games’ worden aangeboden. Verder blijkt uit de tekst van het contract dat [verdachte vennootschap 2] voor [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] de inleggelden en uitbetalingen voor hun internetgames in de Europese Unie zou gaan organiseren. Voor deze werkzaamheden zou [verdachte vennootschap 2] 1,5% van de totale cashflow ontvangen. In het contract is tevens opgenomen dat het [verdachte vennootschap 2] was toegestaan om bepaalde diensten uit te besteden aan derden. Het contract is ondertekend door [betrokkene 9] namens [verdachte vennootschap 2] en zou moeten worden ondertekend door [betrokkene 2] namens [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] .
In het contract tussen [verdachte vennootschap 2] en [verdachte vennootschap 1] is opgenomen dat [verdachte vennootschap 1] de diensten met betrekking tot internetbetalingen en marketing van de internetsites van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] op zich neemt voor [verdachte vennootschap 2] , ook per 1 januari 2012. Zodoende heeft [verdachte vennootschap 2] die diensten uitbesteed. [verdachte vennootschap 1] zou hiervoor 14% van de cashflow van [verdachte vennootschap 2] ontvangen. Het contract is ondertekend door [hoofdverdachte 1] namens [verdachte vennootschap 1] en [betrokkene 9] namens [verdachte vennootschap 2] .
Vastgesteld moet worden of de contracten vals zijn. De rechtbank overweegt het volgende.
Medio 2011 bleek dat de schuld die [verdachte vennootschap 1] aan [verdachte vennootschap 2] (de opvolgster van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] ) in rekening-courant aan het oplopen was. Hoe dit kwam, was ook voor de administratief betrokkenen niet duidelijk, zo blijkt uit het dossier.
[verdachte 7] heeft verklaard dat zij vanaf het jaar 2009 voor [verdachte vennootschap 1] facturen moest opmaken, die naar [verdachte vennootschap 2] gestuurd moesten worden. Dit zou zien op diensten die [verdachte vennootschap 1] aan [verdachte vennootschap 2] leverde. Zij deed dit aan de hand van een door [betrokkene 10] (voormalig medewerker van het kantoor van [verdachte 8/belastingadviseur] ) opgesteld overzicht, op grond waarvan zij een percentage van 20% heeft berekend voor de aan [verdachte vennootschap 2] in rekening gebrachte bedragen. Uit de in het dossier gevoegde facturen blijkt dat [verdachte vennootschap 1] in het jaar 2009 ruim 4 miljoen euro, in het jaar 2010 ook ruim 4 miljoen euro en in het jaar 2011 bijna 4 miljoen euro aan [verdachte vennootschap 2] in rekening heeft gebracht. Volgens [verdachte 7] zijn deze facturen nooit betaald. Daarnaast moest [verdachte vennootschap 1] – zo heeft [verdachte 7] verklaard – betalingen verrichten aan [verdachte vennootschap 2] .
Uit de verklaring van [betrokkene 11] (assistent-accountant bij [naam bedrijf 4] ) blijkt dat het haar nooit helder is geworden hoe het zat met het boeken en verwerken van het geld dat binnenkwam bij [verdachte vennootschap 1] . De facturen zouden volgens haar te maken hebben met de verantwoording van de omzet die [verdachte vennootschap 1] voor [verdachte vennootschap 2] zou hebben ontvangen en waarvan de kosten die [verdachte vennootschap 1] in rekening zou hebben gebracht al vanaf getrokken waren. Ook [betrokkene 12] , medewerker van kantoor [verdachte 8/belastingadviseur] , heeft verklaard dat hij de gang van zaken rondom [verdachte vennootschap 1] / [verdachte vennootschap 2] een raar verhaal vond.
Het geld dat binnenkwam bij [verdachte vennootschap 1] werd geboekt als omzet buitenland en daar werd geen BTW over afgedragen. Er werd achteraf gefactureerd. Aan het eind van het jaar werd gekeken hoeveel geld er binnen was gekomen en hoeveel er was gefactureerd en meestal was er meer binnengekomen dan gefactureerd. In die gevallen moest dit boekhoudkundig verwerkt worden door opname in rekening-courant of door het afboeken als nog te factureren omzet.
Het geld dat binnenkwam bij [verdachte vennootschap 1] ging volgens [betrokkene 12] 50/50 naar [hoofdverdachte 1] en [verdachte vennootschap 3] . Over de gang van zaken rondom de facturering door [verdachte vennootschap 1] heeft [betrokkene 12] vragen gesteld aan [verdachte 8/belastingadviseur] en gevraagd of het wel klopte. [verdachte 8/belastingadviseur] zou hebben gezegd dat alles klopte, aldus [betrokkene 12] . Volgens [betrokkene 12] was het oplopen van de rekening-courantschuld van [verdachte vennootschap 1] aan [verdachte vennootschap 2] een probleem.
Medio 2011 ging de [bank 3] kritische vragen stellen over de rekening-courantverhouding tussen [verdachte vennootschap 1] en [verdachte vennootschap 2] vanwege het oplopen daarvan. Uit de verklaringen van [verdachte 8/belastingadviseur] en [verdachte 11] blijkt dat [hoofdverdachte 1] hierdoor onder druk kwam te staan. Hij wilde dat het kantoor van [verdachte 8/belastingadviseur] ( [naam bedrijf verdachte 8] ) de rekening-courantschuld tegen het einde van 2011 uit de jaarrekening zou laten verdwijnen. Volgens [verdachte 11] was dit echter niet mogelijk nu er geen aflossingen / betalingen hadden plaatsgevonden van [verdachte vennootschap 1] aan [verdachte vennootschap 2] .
In oktober 2011 heeft [hoofdverdachte 1] vervolgens bij hem thuis een bespreking georganiseerd, waar meerdere personen bij aanwezig waren. Naast [hoofdverdachte 1] zelf, waren dat onder meer [hoofdverdachte 2] , [verdachte 8/belastingadviseur] , [verdachte 11] , [verdachte 7] , [betrokkene 13] , [verdachte 9, CEO Payment service provider 1] , [verdachte 10/advocate] en [verdachte 18/ moeder hoofdverdachte 1] . De bedoeling van deze bijeenkomst was om de verhoudingen tussen [verdachte vennootschap 1] , [verdachte vennootschap 2] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] te bespreken en in het bijzonder de rekening-courantschuld, zo blijkt uit de verklaringen van [verdachte 8/belastingadviseur] , [verdachte 11] en [verdachte 10/advocate] . Volgens [verdachte 8/belastingadviseur] bleek tijdens de bespreking dat het de bedoeling was om contracten op te maken tussen [verdachte vennootschap 1] , [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [verdachte vennootschap 2] teneinde de geldstromen te rechtvaardigen. Ook had [hoofdverdachte 1] bedacht dat [verdachte vennootschap 2] een deel van de aandelen in [verdachte vennootschap 1] zou verkrijgen, dit om de schuld aan [verdachte vennootschap 2] (deels) in te lossen en dus de rekening-courantschuld te doen inlossen. Uit de inbeslaggenomen gespreksnotities blijkt verder dat is gesproken over een nieuwe manier van factureren om de zakelijkheid van de omzetten van [verdachte vennootschap 1] beter te kunnen rechtvaardigen en dat deze facturering zou moeten plaatsvinden op grond van op te stellen contracten tussen [verdachte vennootschap 1] en [verdachte vennootschap 2] enerzijds en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [verdachte vennootschap 2] anderzijds. [betrokkene 13] heeft verklaard dat [verdachte 8/belastingadviseur] en [verdachte 11] er op hamerden dat er daadwerkelijk betalingen gedaan moesten worden richting [verdachte vennootschap 2] in verband met de door [verdachte vennootschap 2] gedane investering. Anders zou het ongeloofwaardig overkomen, aldus [betrokkene 13] . Bij de bespreking waren er geen vertegenwoordigers aanwezig van [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] ( [betrokkene 2] ) en [verdachte vennootschap 2] ( [betrokkene 9] ), zo blijkt uit de gespreksnotities en de genoemde verklaringen.
Na de bespreking van oktober 2011 heeft [verdachte 10/advocate] , die de contracten zou opstellen, intensief gecorrespondeerd met [hoofdverdachte 1] en de overige deelnemers aan de vergadering met betrekking tot de gegevens die moesten worden opgenomen in de contracten, welk percentage voor welke vennootschap zou gelden en hoe hoog dat percentage zou moeten zijn en wie welke taak op zich zou nemen. Ook bij deze correspondentie zijn [betrokkene 2] en [betrokkene 9] niet betrokken. Zij worden enkel genoemd als degenen die de contracten moeten ondertekenen.
Nadat de contracten zijn ondertekend door [betrokkene 9] en [hoofdverdachte 1] hebben op 4 juni 2012 en augustus 2012 twee besprekingen plaatsgevonden. Ook hierbij waren [betrokkene 9] en [betrokkene 2] niet aanwezig. Tijdens deze besprekingen is gesproken over de noodzaak om de klantrelatie tussen [verdachte vennootschap 1] , [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [verdachte vennootschap 2] “meer body” te geven en “er echter uit te laten zien”.
In het voorgaande ziet de rechtbank bevestiging dat [betrokkene 2] en [betrokkene 9] weliswaar op papier bestuurders waren van [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [verdachte vennootschap 2] (voorheen [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] ), maar dat zij feitelijk geen zeggenschap hadden. Degenen die de volledige controle zeggenschap hadden binnen deze vennootschappen waren [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] . In feite waren [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [verdachte vennootschap 2] lege hulzen. De rechtbank verwijst in dit licht naar de verklaringen van [betrokkene 9] , [verdachte 8/belastingadviseur] en [verdachte 11] , die respectievelijk inhouden dat [betrokkene 9] niet weet wat er met [verdachte vennootschap 2] werd beoogd, volgens [verdachte 8/belastingadviseur] [betrokkene 9] een “stroman” was voor [verdachte vennootschap 2] en dat volgens [verdachte 11] men voor het aanleveren van de cijfers voor de jaarrekening van [verdachte vennootschap 2] (aan de Cypriotische accountant) afhankelijk was van de informatie die [verdachte vennootschap 1] verstrekte. [verdachte 11] heeft ook verklaard dat [hoofdverdachte 1] hem vroeg om de gegevens van [verdachte vennootschap 1] aan te leveren voor het opstellen van de jaarrekening van [verdachte vennootschap 2] .
Gelet op al deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er onder meer met betrekking tot de verhouding tussen [verdachte vennootschap 1] , [verdachte vennootschap 2] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] , sprake was van een schijnconstructie, waarbij de ogenschijnlijke zelfstandige posities van [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [verdachte vennootschap 2] en hun formele bestuurders ( [betrokkene 2] en [betrokkene 9] ) zijn gebruikt om te verhullen dat alle zeggenschap over deze vennootschappen en over de geldstromen bij [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] lag.
Naar het oordeel van de rechtbank is het opstellen van de contracten tussen [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [verdachte vennootschap 2] en tussen [verdachte vennootschap 2] en [verdachte vennootschap 1] een opzet geweest teneinde te verhullen dat [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] , controle en zeggenschap hadden over al het geld dat vanuit online kansspelen bij [verdachte vennootschap 1] binnenstroomde. De schijnconstructie zorgde ervoor dat het geld verdiend leek te zijn met dienstverlening en niet met illegale online kansspelen.
Omdat de genoemde contracten naar het oordeel van de rechtbank onderdeel waren van en als doel hadden de schijnconstructie te verhullen, acht de rechtbank bewezen dat de contracten in strafrechtelijke zin volledig vals zijn (vgl. Hoge Raad 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1392).
Gebruik contracten en feitelijk leiding geven De volgende vraag die beantwoord moet worden, is of de valse contracten zijn gebruikt in die zin dat ze zijn opgenomen in de administraties van [verdachte vennootschap 1] , [verdachte vennootschap 2] , Stichting Derdengelden [Payment service provider 1] en [Payment service provider 1] Uit het relaasproces-verbaal d.d. 9 april 2014 blijkt dat er op het kantoor van [verdachte vennootschap 1] een aantal conceptovereenkomsten zijn aangetroffen, waarin verschillende percentages staan vermeld. Op het kantoor van [verdachte 8/belastingadviseur] zijn de twee originele, ondertekende contracten aangetroffen d.d. 21 februari 2012 in een ordner met het opschrift “ [verdachte vennootschap 2] vanaf 2008”. Uit het dossier blijkt niet dat de contracten bij Stichting Derdengelden [Payment service provider 1] en/of [Payment service provider 1] zijn aangetroffen in de administratie. Enkel kan worden vastgesteld dat de contracten zijn opgenomen en daarmee verwerkt in de administratie van [verdachte vennootschap 2] .
Voor wat betreft het opnemen in de administratie van [verdachte vennootschap 1] spreekt de rechtbank vrij, omdat daar enkel conceptovereenkomsten en niet de originele dan wel kopieën van de originelen zijn aangetroffen.
Met betrekking tot Stichting Derdengelden [Payment service provider 1] en [Payment service provider 1] . kan de rechtbank op grond van het dossier niet vaststellen of de contracten zijn aangetroffen in de administratie aldaar. Ook voor deze onderdelen spreekt de rechtbank dan ook vrij.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat bewezen is dat [hoofdverdachte 1] feitelijk leiding heeft gegeven het gebruikmaken van de valse contracten door [verdachte vennootschap 1] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [verdachte vennootschap 2] , in die zin dat de contracten zijn opgenomen (en verwerkt) in de administratie van [verdachte vennootschap 2] .
Ontslag van rechtsvervolging De vraag is echter of het gebruik als hiervoor vastgesteld een strafbaar feit oplevert als bedoeld in artikel 225 Wetboek van strafrecht (Sr). Daarvan is alleen sprake indien het valse document, als middel tot misleiding, tegenover derden wordt gebruikt. Als – zoals hier het geval is – de verdachte de valse documenten heeft opgenomen in de administratie van een vennootschap binnen zijn eigen organisatie en waarvan hij de feitelijk leidinggever is, is er geen sprake misleiding van derden en dus geen sprake van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 225 Sr (zie Hoge Raad d.d. 21 december 2004; ECLI:NL:HR:2004:AR4886). De rechtbank stelt vast dat in het dossier geen verklaringen of bevindingen zijn opgenomen waaruit blijkt dat de contracten tegenover derden zijn gebruikt in de zin van artikel 225 Sr. Dit betekent dat [hoofdverdachte 1] op dit onderdeel wordt ontslagen van rechtsvervolging.
Valsheid in geschrift gebruik maken valse overeenkomst aandelenoverdracht (zaaksdossier 02-J, feit 6)
Onder feit 6 is aan [hoofdverdachte 1] ten laste gelegd dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het gebruik maken van een valse overeenkomst van aandelenoverdracht [verdachte vennootschap 2] tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 9] d.d. 1 januari 2009 door het opnemen van die overeenkomst in de administratie van [verdachte vennootschap 2] en/of [verdachte vennootschap 1]
De rechtbank stelt het volgende vast.
Op het kantoor van [verdachte 8/belastingadviseur] aan de [adres 2] te [gemeente] (kantoor van [naam bedrijf verdachte 8] ) is een overeenkomst aandelenoverdracht [verdachte vennootschap 2] tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 9] d.d. 1 januari 2009 aangetroffen en in beslag genomen. Het betreft de ‘Share Purchase Agreement’ d.d. 1 januari 2009, ondertekend door [betrokkene 2] . Achter de overeenkomst bevindt zich een kopie van het paspoort van [betrokkene 9] d.d. 4 maart 2011.
In het dossier bevindt zich een uitgebreide e-mailcorrespondentie waaraan meerdere personen hebben deelgenomen, zoals [verdachte 8/belastingadviseur] , [betrokkene 2] , [hoofdverdachte 1] en de Cypriotische accountant van [verdachte vennootschap 2] , [Cypriotische accountant] . Bij e-mail van [betrokkene 2] aan [verdachte 8/belastingadviseur] d.d. 13 april 2011 heeft [betrokkene 2] aan [verdachte 8/belastingadviseur] gevraagd of de bewuste overeenkomst “geantidateerd” kan worden per 1 januari 2009. Na een nieuwe e-mailwisseling over de overeenkomst vraagt [betrokkene 2] bij e-mail van 23 juni 2011 aan [verdachte 8/belastingadviseur] welke datum er in het contract komt. [verdachte 8/belastingadviseur] antwoordt diezelfde dag met “1 januari 2009”.
[betrokkene 2] heeft bij de politie verklaard dat het klopt dat hij de aandelen in [verdachte vennootschap 2] wilde overdragen. Hiervoor zou hij € 5.000,- ontvangen. De datum van 1 januari 2009 was een eis van hem, omdat hij er niets mee te maken wilde hebben (de rechtbank begrijpt met [verdachte vennootschap 2] ) en hij naar zijn weten nooit aandeelhouder van [verdachte vennootschap 2] was geweest. Volgens [betrokkene 2] was het een contract om hem uit de boeken weg te poetsen. Bij de politie heeft [verdachte 8/belastingadviseur] erkend dat hij de datum van 1 januari 2009 heeft opgenomen, terwijl de aandelenoverdracht feitelijk in 2011 heeft plaatsgevonden.
De vraag die vervolgens beantwoord moet worden, is of er gebruik is gemaakt van die valse overeenkomst door het doen opnemen daarvan in de administratie van [verdachte vennootschap 2] en/of [verdachte vennootschap 1] . Zo is het gebruik in de tenlastelegging namelijk verfeitelijkt. Daarvoor is nodig dat vastgesteld kan worden dat de overeenkomst is opgenomen in één of allebei die administraties. Op grond van de inhoud van het dossier is dat niet mogelijk. Hoewel vastgesteld kan worden dat de overeenkomst in beslag is genomen op het kantoor van [naam bedrijf verdachte 8] is (daarmee) niet gebleken dat de overeenkomst is opgenomen in de administratie van [verdachte vennootschap 2] en/of [verdachte vennootschap 1] Niet te herleiden is of en zo ja, in welke administratie, de overeenkomst is aangetroffen. Dit terwijl het kantoor van [verdachte 8/belastingadviseur] ook de administratie verzorgde van andere vennootschappen. De geantedateerde overeenkomst is overigens ook niet aangetroffen in de administratie van [verdachte vennootschap 1] , voor zover die administratie zich op het kantoor van [verdachte vennootschap 1] aan de [adres verdachte vennootschap 1] te [gemeente] bevond. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van dit feit.
Valsheid in geschrift [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] (zaaksdossier 02-L, feit 7)
Algemeen
Aan verdachte is onder feit 7 ten laste gelegd dat geschriften valselijk zijn opgemaakt en/of gebruikt en dat hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven. De verdenking ziet op
A
- -
54 facturen van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] aan [verdachte vennootschap 1] met een waarde van € 1.552.000,00,
- -
facturen van [verdachte vennootschap 1] aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] over de jaren 2007 (waarde € 1.977.947,79) en 2008 (waarde € 1.726.668,58)
B(concept)jaarrekening van [verdachte vennootschap 2] over periode 12 juli 2008 tot en met31 december 2009)
Ceen management overeenkomst en/of een transaction agreement voor [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] ,
Van deze documenten is volgens de tenlastelegging gebruik gemaakt door deze op te nemen in de administratie van [verdachte vennootschap 1] en [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] .
Bij de bespreking van deze verdenkingen zal de rechtbank de verdeling in onderdelen A, B en C aanhouden.
A. Valse facturen
Uit de verklaring die [hoofdverdachte 1] heeft afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank volgt dat [verdachte vennootschap 1] telefoonummers op naam had en de inkomsten ontving die gegenereerd werden met het gebruik van die telefoonnummers. Het ging om telefoonnummers waarmee geld kon worden ingelegd voor online kansspelen. [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] is opgevoerd als exploitant van die telefoonnummers en daarmee tevens als rechthebbende op (een deel van) de inkomsten. Met het oog op deze verhouding tussen [verdachte vennootschap 1] en [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] zijn facturen opgemaakt.
In de computer van [betrokkene 1] zijn 54 facturen aangetroffen van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] aan [verdachte vennootschap 1] . De bedragen op deze facturen zouden de inkomsten vertegenwoordigen, die [verdachte vennootschap 1] bij wijze van dienstverlening voor [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] heeft ontvangen en die [verdachte vennootschap 1] dus aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] moest doorbetalen.
In de administratie van [verdachte vennootschap 1] aan de [adres verdachte vennootschap 1] te [gemeente] zijn facturen aangetroffen van [verdachte vennootschap 1] aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] . Op deze facturen zijn volgens [hoofdverdachte 1] de kosten voor het gebruik van de telefoonnummers en de betaaldiensten van [verdachte vennootschap 1] in rekening gebracht aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] .
[aandeelhouder kansspelaanbieder 1] is de voorganger van [verdachte vennootschap 2] . De rechtbank heeft hiervoor ten aanzien van zaaksdossier 02-I, feit 5 al geoordeeld dat de verhouding tussen [verdachte vennootschap 1] , [verdachte vennootschap 2] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] een schijnconstructie was. Naar het oordeel van de rechtbank was dit in de tijd dat de positie van [verdachte vennootschap 2] door [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] werd bekleed, niet anders. [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] is als exploitant van de telefoonnummers opgevoerd, zodat [verdachte vennootschap 1] ogenschijnlijk niet de exploitant was van die telefoonnummers en niet de rechthebbende op de inkomsten die middels die telefoonnummers met online kansspelen werden verdiend.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de oprichting van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] en de facturaties tussen [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] en [verdachte vennootschap 1] een opzet geweest teneinde te verhullen dat [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] via [verdachte vennootschap 1] controle en zeggenschap hadden over al het geld dat vanuit online kansspelen bij [verdachte vennootschap 1] binnenstroomde. De schijnconstuctie zorgde ervoor dat het geld van [verdachte vennootschap 1] verdiend leek te zijn met dienstverlening aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] en niet met illegale online kansspelen.
Omdat de genoemde facturen van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] aan [verdachte vennootschap 1] en vice versa onderdeel waren van de opzet en als doel hadden de schijnconstructie te verhullen, acht de rechtbank bewezen dat de facturen in strafrechtelijke zin volledig vals zijn (vgl. Hoge Raad 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1392).
De facturen van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] aan [verdachte vennootschap 1] zijn valselijk opgemaakt door [betrokkene 1] , bestuurder van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] , op verzoek van [verdachte 6] , werkneemster van [verdachte vennootschap 1] en ex-vrouw van [hoofdverdachte 1] .
De facturen van [verdachte vennootschap 1] aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] zijn valselijk opgemaakt door [verdachte 7] , eveneens werkneemster van [verdachte vennootschap 1] .
Zowel [verdachte 6] als [verdachte 7] voerden hun werkzaamheden uit in de sfeer van de rechtspersoon [verdachte vennootschap 1] en onder leiding van [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] . Tevens was [hoofdverdachte 1] via zijn beheersvennootschap aandeelhouder van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] . Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het valselijk opmaken van de ten laste gelegde facturen. Tevens acht de rechtbank bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het opnemen van de facturen van [verdachte vennootschap 1] aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] in de administratie van [verdachte vennootschap 1] .
Uit het dossier blijkt niet dat de facturen van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] aan [verdachte vennootschap 1] in de administratie van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] of [verdachte vennootschap 1] zijn opgenomen, zoals ten laste is gelegd, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
B. (Concept)jaarrekening [verdachte vennootschap 2]In de in beslag genomen administratie op het kantoor van [verdachte 8/belastingadviseur] is een concept jaarrekening van [verdachte vennootschap 2] over de periode 12 juli 2008 tot en met 31 december 2009 aangetroffen (ZD 02L, pag 212-213). Nog daargelaten de inhoud van dit stuk en de vraag of de daarin opgenomen informatie onwaarheden of onjuistheden bevat zoals ten laste gelegd, stelt de rechtbank vast dat op beide genoemde pagina’s over de tekst heen gedrukt staat: “draft as at 06/04/2012”. Het genoemde document beoordeelt de rechtbank als evident een concept, dat nog niet definitief is opgemaakt naar vorm en inhoud. De rechtbank acht het geenszins ongebruikelijk dat een stuk als een jaarrekening eerst in concept wordt opgemaakt, met de bedoeling dat de daarin opgenomen gegevens nog aanpassing of wijziging ondergaan. Tegen die achtergrond kan naar het oordeel niet worden gezegd dat een concept jaarrekening valselijk is opgemaakt en in die valselijke opmaak bedoeld is om tot bewijs van enig feit te dienen. De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat de concept jaarrekening van [verdachte vennootschap 2] valselijk is opgemaakt en gebruikt en spreekt verdachte daarvan vrij.
C. Managementovereenkomst en transaction agreement
In het dossier bevindt zich een weergave van twee emailberichten tussen [verdachte 8/belastingadviseur] en [verdachte 7] d.d. 21 februari 2008 respectievelijk 13 maart 2008, met een bijlage “Transaction and application agreement Payment-engine” (ZD02L p177-178). Hoewel in de onderwerpregels en de inhoudelijke tekst van de mails gerefereerd wordt aan ‘managementovereenkomst’ en ‘transaction agreement’ is het de rechtbank niet duidelijk geworden om welke documenten het gaat. De bijlage ‘Transaction and application agreement Payment engine’ is evident een klad of concept-document met doorhalingen zonder een start- of sluittekst, waaruit redelijkerwijs niet kan worden afgeleid dat het daarin vermelde vals of onwaar is en tot welke bestemming het in deze vorm dient.
De rechtbank acht gelet op al het voorgaande niet wettig en overtuigend bewezen dat de (concept)jaarrekening [verdachte vennootschap 2] (B) en de managementovereenkomst en transaction agreement (C) vermeld in de tenlastelegging valselijk zijn opgemaakt. Daaruit volgend is evenmin wettig en overtuigend bewezen dat, gebruik is gemaakt van die valselijk opgemaakte documenten. Wel acht de rechtbank, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het valselijk opmaken van facturen van [verdachte vennootschap 1] aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] en vice versa en aan het gebruikmaken van de facturen van [verdachte vennootschap 1] aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] door deze op te nemen in de administratie van [verdachte vennootschap 1] .
Ontslag van rechtsvervolging Ten aanzien van het gebruik maken van de valse facturen (A) is het de vraag is dit een strafbaar feit oplevert als bedoeld in artikel 225 Wetboek van strafrecht. Daarvan is alleen sprake indien het valse document, als middel tot misleiding, tegenover derden wordt gebruikt. Als – zoals hier het geval is – de verdachte de valse documenten heeft opgenomen in de administratie van een vennootschap binnen zijn eigen organisatie en waarvan hij de feitelijk leidinggever is, is er geen sprake misleiding van derden en dus geen sprake van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 225 Sr (zie Hoge Raad d.d. 21 december 2004; ECLI:NL:HR:2004:AR4886).
De rechtbank stelt vast dat in het dossier geen verklaringen of bevindingen zijn opgenomen waaruit blijkt dat de facturen van [verdachte vennootschap 1] aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] tegenover derden zijn gebruikt in de zin van artikel 225 Sr. Dit betekent dat [hoofdverdachte 1] op dit onderdeel wordt ontslagen van rechtsvervolging.
Valsheid in geschrift / gebruik valse facturen [Panamese vennootschap] en [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] (zaaksdossier 02-M, feit 8)
Onder feit 8 van de tenlastelegging wordt [hoofdverdachte 1] verweten dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan één of meer vennootschappen ten aanzien van het gebruik van valse facturen (van [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] aan [Panamese vennootschap] ) door die facturen op te doen nemen in de administratie van [betrokken vennootschap 3] en/of [betrokken vennootschap 4] en/of [Panamese vennootschap] .
De rechtbank stelt het volgende vast.
Voor de beschrijving van de opzet en structuur van de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] vennootschappen en [Panamese vennootschap] verwijst de rechtbank naar wat daarover is vastgesteld onder feit 4 van de tenlastelegging, welk feit ziet op het witwassen van € 2.2 miljoen euro, zijnde het bedrag waarvoor [betrokken vennootschap 3] en [betrokken vennootschap 4] facturen aan [Panamese vennootschap] hebben gestuurd.
Zoals vastgesteld, zijn in de administratie van [betrokken vennootschap 3] verkoopfacturen aangetroffen voor ongeveer € 3.1 miljoen, waarvan een deel – tot het bedrag van € 2.2 miljoen – gericht was aan [Panamese vennootschap] . Het ging om 8 facturen in 2011, 31 facturen in 2012 en 11 facturen in 2013. Op deze facturen staat vermeld dat het gaat om “revenueshare” (opbrengst verdeling). Deze revenueshare had betrekking op omzet gegenereerd door middel van casinospelen. De rechtbank heeft onder feit 4 ook vastgesteld dat de betalingen die [Panamese vennootschap] heeft gedaan aan [betrokken vennootschap 3] en [betrokken vennootschap 4] , gedaan zijn vanaf de [Payment service provider 1] accounts en dus betaald zijn met geld dat afkomstig is uit het aanbieden van online kansspelen in Nederland en daarmee afkomstig uit een misdrijf.
Onder verwijzing naar de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van zaaksdossier ZD02-M, feit 4, stelt de rechtbank het volgende vast.
Op papier waren [betrokkene 2] en [betrokkene 5] wellicht de feitelijk leidinggevers van [Panamese vennootschap] , maar in werkelijkheid waren dat [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] . Verdachte heeft ook erkend dat hij de Ultimate Beneficial Owner was van [Panamese vennootschap] . Verdachte was tevens indirect bestuurder van de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] entiteiten.
Verder volgt uit het proces van factureren van [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] aan [Panamese vennootschap] , dat [hoofdverdachte 1] hierbij betrokken was. [hoofdverdachte 1] zorgde ervoor dat er facturen van [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] aan [Panamese vennootschap] werden opgemaakt ter betaling van aan [Panamese vennootschap] gestelde geleverde diensten en liet die facturen naar zijn eigen e-mailadres [email-adres 5] en aan die van zijn werkneemster [verdachte 7] werden sturen. Vervolgens droeg [verdachte 7] – die voor [verdachte vennootschap 1] en [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] werkte, maar niet voor [Panamese vennootschap] – in opdracht van [hoofdverdachte 1] zorg voor betaling van deze facturen. [verdachte 7] betaalde de facturen vanaf de accounts bij [Payment service provider 1] .
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verhouding tussen [betrokken vennootschap 3] , [betrokken vennootschap 4] en [Panamese vennootschap] een schijnconstructie was, waarbij de ogenschijnlijke zelfstandige positie van [Panamese vennootschap] en diens formele bestuurders (onder andere [betrokkene 2] en [betrokkene 5] ) zijn gebruikt om te verhullen dat alle zeggenschap over deze vennootschap en over de geldstromen bij [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] lag.
Naar het oordeel van de rechtbank is het opstellen van de facturen door [betrokken vennootschap 3] en [betrokken vennootschap 4] en de betaling daarvan door [Panamese vennootschap] een opzet geweest om te verhullen dat [hoofdverdachte 1] volledige controle en zeggenschap had over de geldstroom, die indirect afkomstig was van het aanbieden van online kansspelen in Nederland, waaraan [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] – zoals eerder vastgesteld – feitelijk leiding gaven.
Omdat de facturen tussen [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] en [Panamese vennootschap] onderdeel waren van de opzet en en als doel hadden de schijnconstructie te verhullen, acht de rechtbank bewezen dat de facturen van [betrokken vennootschap 3] en [betrokken vennootschap 4] aan [Panamese vennootschap] in strafrechtelijke zin volledig vals zijn (vgl. Hoge Raad 5 juli 2016, ECLI:NL:HR: 2016:1392). Gelet op zijn rol in het geheel was [hoofdverdachte 1] hiervan – naar het oordeel van de rechtbank – ook op de hoogte.
Gebruik contracten en feitelijk leiding geven De volgende vraag die beantwoord moet worden, is of de valse contracten zijn gebruikt in die zin dat ze zijn opgenomen in de administraties van [betrokken vennootschap 3] , [betrokken vennootschap 4] en/of [Panamese vennootschap] .
Uit het dossier is gebleken dat de verkoopfacturen zijn aangetroffen in de administratie van [betrokken vennootschap 3] op het kantoor aan de [adres verdachte vennootschap 1] te [gemeente] . Hieruit volgt dan ook dat de facturen zijn gebruikt in die zin dat ze zijn opgenomen in de administratie van [betrokken vennootschap 3] en/of [betrokken vennootschap 4] . Gelet op zijn rol als feitelijk leidinggevende van de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] vennootschappen (als vastgesteld bij de bespreking van feit 4) en zijn rol bij de gang van zaken, heeft [hoofdverdachte 1] hieraan feitelijk leiding gegeven.
Op grond van het dossier kan niet worden geconstateerd dat de facturen ook zijn opgenomen in de administratie van [Panamese vennootschap] . Hiervan wordt [hoofdverdachte 1] dan ook vrijgesproken.
Ontslag van rechtsvervolging De vraag is echter of het gebruik als hiervoor vastgesteld een strafbaar feit oplevert als bedoeld in artikel 225 Wetboek van strafrecht. Daarvan is alleen sprake indien het valse document, als middel tot misleiding, tegenover derden wordt gebruikt. Als – zoals hier het geval is – de verdachte de valse documenten heeft opgenomen in de administratie van een vennootschap binnen zijn eigen organisatie en waarvan hij de feitelijk leidinggever is, is er geen sprake misleiding van derden en dus geen sprake van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 225 Sr (zie Hoge Raad d.d. 21 december 2004; ECLI:NL:HR:2004:AR4886). Nu niet is gebleken dat de facturen van [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] aan [Panamese vennootschap] tegenover derden zijn gebruikt in de zin van artikel 225 Sr., betekent dit dat [hoofdverdachte 1] voor dit deel van de tenlastelegging moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Valsheid in geschrift aanvragen licenties bij Alderney Gambling Control Commission (zaaksdossier 02-N, feit 9)
Algemeen
Alderney Gambling Control Commission (hierna: AGCC) is een organisatie, gevestigd op het Kanaaleiland Alderney, die licenties verstrekt indien gokspellen aan bepaalde voorwaarden voldoen. Het is een, naar zij zelf stelt, onafhankelijke, niet-politieke commissie die eGambling regelt namens de Staten van Alderney. Blijkens de informatie van de AGCC zelf heeft zij als doel de integriteit te verzekeren en behouden van de online gokindustrie op Alderney. De AGCC is opgericht in mei 2000 en heeft een toezichthoudende en regelgevende functie.
AGCC geeft diverse soorten licenties af voor makers en aanbieders van spellen en personen met een invloedrijke functie bij aanbieders of makers van online gokspellen. Volgens de AGCC houdt het hebben van een foreign gambling associate certificate’ onder andere in dat degene die een ‘category 1 licence’ hebben producten mogen afnemen van de houder van een ‘foreign gambling associate certificate’.
Een ‘category 1 licence’ geeft toestemming om spelers te mogen registreren en te verifiëren, om contractuele relaties met hen aan te gaan en om spelersgelden te beheren. Een ‘key individual certificate’ wordt afgegeven aan een persoon die onder andere een belangrijke invloedrijke functie uitoefent op de gang van zaken bij een houder van een ‘foreign gambling associate certificate’ en betreft een licentie voor de beleidsbepalers van de vennootschap met een Alderney licentie.
Door de AGCC te verstrekken licenties zijn van belang, zo concludeert de rechtbank, en worden door makers en aanbieders van online gokspellen aangevraagd en gebruikt in verband met hun commerciële activiteiten.
De algemene verdenking is dat door [betrokken vennootschap 3] (opzettelijk onjuiste) valse en/of onvolledige gegevens zijn aangeleverd aan de AGCC om de AGCC te bewegen tot afgifte van een ‘foreign gambling associate certificate’ aan [betrokken vennootschap 3] en een ‘key individual certificate’ aan verdachte en zijn medeverdacht [hoofdverdachte 2] .
Vrijspraak ten aanzien van aanvragen van [hoofdverdachte 2]
De rechtbank overweegt dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan het invullen en indienen van de aanvraag voor een ‘key individual certificate’ voor [hoofdverdachte 2] . Niet blijkt dat hij daadwerkelijk sturing heeft gegeven aan de uitvoeringshandelingen van het invullen en indienen van die aanvraag.
Valsheden
De eerste vraag is of de aanvragen onjuistheden of onwaarheden bevatten. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
1) “Foreign gambling associate certificate” voor [betrokken vennootschap 3]
Uit het dossier blijkt dat op 7 juli 2011 een aanvraag voor een “foreign gambling associate certificate” voor [betrokken vennootschap 3] is ingediend. Op 9 augustus 2011 is aan [betrokken vennootschap 3] een “ foreign gambling associate certificate” afgegeven door AGCC. De betreffende licentie betreft geen gokvergunning, maar een licentie voor een leverancier van software ten behoeve van de online gokexploitanten. Door een vertegenwoordiger van AGCC, [betrokkene 14] , is verklaard dat op basis van de gegevens in het aanvraagdossier een licentie is afgegeven.
In de tenlastelegging zijn onder vijf gedachtestreepjes de gegevens vermeld die niet naar waarheid zouden zijn ingevuld. Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de volgende, door AGCC gevraagde en noodzakelijk geachte gegevens wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat deze niet naar waarheid zijn ingevuld.
- -
De vermelding onder vraag 12 “All funds will be sourced bij parents company [naam holding hoofdverdachte 1] ” is niet juist, nu blijkt dat tevens is bijgedragen door [verdachte vennootschap 3] en [verdachte vennootschap 5] middels leningen ter grootte van € 10.370,00 elk.
- -
De vermelding dat [website 1] een Costa Ricaans gelicentieerd casino was en een klant van [betrokken vennootschap 3] is, is onjuist. Uit het zaaksdossier met betrekking tot de Wok (ZD01) komt naar voren dat Costa Rica geen vergunningenstelsel kende voor het aanbieden van online kansspelen. Uit het zaaksdossier met betrekking tot facturen van [Panamese vennootschap] (ZD02M) kan worden afgeleid dat [betrokken vennootschap 3] zaken deed met deze in Panama gevestigde vennootschap, of wellicht met [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] . Niet gebleken is echter dat [betrokken vennootschap 3] zaken deed met [website 1] als klant.
Ten aanzien van de onder de overige drie gedachtestreepje vermelde gegevens is de rechtbank van oordeel dat te weinig concreet wordt onderbouwd in welke zin de gegevens op het moment van het doen van de aanvraag onjuistheden of onwaarheden bevatten.
2) ‘Key individual certificate’ [hoofdverdachte 1]
Uit het dossier blijkt dat op 4 juli 2011 een aanvraag voor een ‘key individual certificate’ voor verdachte is aangevraagd. Op 9 augustus 2011 is deze verleend door de AGCC. Door een vertegenwoordiger van AGCC, [betrokkene 14] , is verklaard dat op basis van de gegevens in het aanvraagdossier een licentie is afgegeven.
In de tenlastelegging zijn onder vier gedachtestreepjes de gegevens vermeld die niet naar waarheid zouden zijn ingevuld. Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de volgende gegevens wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat deze niet naar waarheid zijn ingevuld:
- onder vraag 3C ‘Previous experience within the gambling industry’ is ‘n/a’ ingevuld. Het niet vermelden dat verdachte betrokken is bij de exploitatie van internet kansspelen is gelet op hetgeen in deze uitspraak wordt overwogen ten aanzien van overtreding van de Wok niet juist, nu daaruit blijkt dat [hoofdverdachte 1] de drijvende kracht was achter het aanbieden van online kansspelen in een door hem georganiseerde vennootschapsstructuur.
Ten aanzien van de onder de overige drie gedachtestreepje vermelde gegevens is de rechtbank van oordeel dat te weinig concreet wordt onderbouwd in welke zin de gegevens op het moment van het doen van de aanvraag onjuistheden of onwaarheden bevatten.
Wie heeft de aanvragen valselijk opgemaakt?
Vaststaat dat [betrokken vennootschap 3] de aanvragen heeft ingediend bij de AGCC. [verdachte 13] , in dienst van de rechtspersoon, heeft als compliance officer en degene die de contacten onderhield met de AGCC de ingevulde aanvragen doorgestuurd naar AGCC. De aanvragen voor een “foreign gambling associate certificate” zijn gedaan in de sfeer van de rechtspersoon [betrokken vennootschap 3] , om te bewerkstelligen dat [betrokken vennootschap 3] zijn activiteiten als ontwikkelaar van spellen kon voortzetten, in die zin dat als houder van een “foreign gambling associate certificate” de weg openstond om zaken te doen met afnemers die ook beschikten over een licentie van AGCC. Een commercieel economisch belang was derhalve met het verkrijgen van de aangevraagde licentie gediend. Het indienen van de aanvragen kan dan ook worden toegerekend aan de rechtspersoon [betrokken vennootschap 3] Dit geldt ook voor de aanvraag van het ‘key individual certificate’ van [hoofdverdachte 1] , nu daarmee legitimatie werd gegeven aan de beleidsbepaler binnen een reeds door de AGCC gelicentieerde onderneming. Bij het opmaken van de aanvragen is nauw en bewust samengewerkt met medeverdachte [verdachte 11] . Verdachte heeft verklaard dat hij voor het indienen van de aanvragen [verdachte 11] heeft ingezet, met assistentie van [verdachte 13] . [verdachte 11] heeft verklaard dat hij op verzoek van [verdachte 8/belastingadviseur] de aanvragen heeft begeleid en gedaan.
Is gebruik gemaakt van valselijk opgemaakte geschriften?
In voorgaande overwegingen ligt reeds besloten dat de aanvraag voor een ‘key individual certficate’ op naam van [hoofdverdachte 1] is gebruikt met het doel de AGCC ertoe te bewegen dat de gevraagde licenties zouden worden afgegeven, hetgeen ook is gebeurd.
Feitelijk leidinggeven
Binnen [betrokken vennootschap 3] was verdachte mede de beleidsbepalende persoon. Dit blijkt naar het oordeel van de rechtbank al uit het feit dat voor hem een ‘key individual certificate’ werd aangevraagd. Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting is op te maken dat verdachte het invullen van de aanvragen heeft aangestuurd, daarvoor [verdachte 11] en [verdachte 13] heeft ingeschakeld en heeft bewerkstelligd dat aanvullende vragen voor hem werden ingevuld wegens zijn slechte beheersing van het Engels. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [hoofdverdachte 1] feitelijk leiding gegeven aan het valselijk opmaken van de aanvragen door [betrokken vennootschap 3] , die daarin heeft samengewerkt met [verdachte 11] .
Resumerend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [betrokken vennootschap 3] tezamen en in vereniging met een ander valselijk opmaken van de aanvraag voor het ‘foreign gambling associate certificate’ voor [betrokken vennootschap 3] respectievelijk ‘key individual certificate’ op zijn naam en het gebruiken maken van die aanvragen door het indienen van die aanvragen bij de AGCC.
Valsheid in geschrift brochure [verdachte vennootschap 1] (zaaksdossier 03, feit 10)
Verdachte wordt onder feit 10 ten laste gelegd, dat hij in de periode 1 mei 2011 tot en met 24 mei 2013 feitelijke leiding heeft gegeven aan het door [verdachte vennootschap 1] valselijk opmaken van een brochure/businessplan en/of het door [verdachte vennootschap 1] gebruik maken van dat document. De valsheid bestaat erin dat in de brochure in strijd met de waarheid is vermeld dat [verdachte vennootschap 1] zich bezighoudt met het faciliteren van betaalsystemen op internet. Het gebruik maken van dit document bestaat erin dat [verdachte vennootschap 1] dit stuk heeft gepresenteerd aan [bank 3] of andere kredietverleners/banken ter verkrijging van kredietfinanciering.
Tijdens een doorzoeking op De [adres verdachte vennootschap 1] in [gemeente] is een brochure/businessplan van [verdachte vennootschap 1] in beslaggenomen, waarin is vermeld dat [verdachte vennootschap 1] zich bezighoudt met het faciliteren van betaalsystemen op internet. Uit het onderzoek naar het document is gebleken dat er meerdere (digitale) versies van het stuk zijn, maar niet is vastgesteld wanneer en door wie het oorspronkelijke stuk is opgesteld. Niet op voorhand kan worden aangenomen dat het opmaken van het document een gedraging is die moet worden toegerekend aan [verdachte vennootschap 1] . De omstandigheid dat [hoofdverdachte 1] aan het document heeft gewerkt impliceert nog niet dat dit heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon [verdachte vennootschap 1] , dan wel dat het de rechtspersoon dienstig is geweest. Niet kan worden uitgesloten dat het document is opgemaakt door [hoofdverdachte 1] en/of zijn medeverdachte(n) voor andere doeleinden, waarmee eigen belangen konden worden gediend, en niet die van [verdachte vennootschap 1]
Evenmin is op grond van het dossier vast te stellen of het document door [verdachte vennootschap 1] is gebruikt richting [bank 3] of een andere kredietverlenende instelling. Hoewel in de administratie bij ING een document is aangetroffen dat gelet op de inhoud terug te voeren kan zijn op de brochure/businessplan, is het document zelf niet bij [bank 3] aangetroffen. Het document is wel aangetroffen in de administratie van [bank 1] -bank, maar niet duidelijk is door wie en met welk doel dat document aan [bank 1] -bank is verstrekt. De enkele aanname dat dit is verstrekt met als doel kredietfinanciering van deze bankinstelling te verkrijgen is zonder nadere onderbouwing onvoldoende.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte vennootschap 1] een brochure/businessplan valselijk heeft opgemaakt en daarvan gebruik gemaakt, en derhalve ook niet dat verdachte aan dergelijke gedraging feitelijke leiding zou hebben gegeven. De rechtbank spreekt verdachte van dit feit vrij.
Faillissementsfraude (zaaksdossier 04, feit 11)
Het aan verdachte onder feit 11 ten laste gelegde komt erop neer dat in het zicht van het faillissement van [betrokken vennootschap 3] op 20 februari 2014 een bedrag € 14.520,00 is overgeboekt van de rekening van [betrokken vennootschap 3] naar de rekening van [betrokken vennootschap 5] ter voldoening van een factuur van [betrokken vennootschap 5] , waardoor [betrokken vennootschap 5] ten opzichte van andere schuldeisers is bevoordeeld.
[betrokken vennootschap 3] is onderdeel van een structuur van [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] . Enig aandeelhouder en bestuurder van [betrokken vennootschap 3] is de besloten vennootschap [betrokken vennootschap 1] Enig aandeelhouder en bestuurder van [betrokken vennootschap 1] is [verdachte vennootschap 4] waarvan [hoofdverdachte 1] , geboren op [1978] op zijn beurt enig aandeelhouder en bestuurder is.
[betrokken vennootschap 3] is bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant op 25 februari 2014 failliet verklaard.
De curator in het faillissement [curator] heeft aangifte gedaan van het feit dat op 20 februari 2014 een factuur van [betrokken vennootschap 5] nr. DT20140003 d.d. 13 februari 2014 met als omschrijving “aanvullende programmeer- en consultancywerkzaamheden in de periode van januari 2013” ad € 14.520,00 is betaald vanaf de rekening [rekeningnummer] op naam van [betrokken vennootschap 3]
In het dossier bevinden zich twee versies van de factuur van [betrokken vennootschap 5] die niet overeenkomen. De versie aangetroffen in de administratie van [betrokken vennootschap 3] vermeldt een betalingstermijn van 30 dagen en een omschrijving met betrekking tot werkzaamheden “januari 2013”. De versie aangetroffen in de administratie van [betrokken vennootschap 5] vermeldt een betalingstermijn van 10 dagen en een omschrijving met betrekking tot werkzaamheden “januari 2014”. De indruk dat sprake is van een onjuiste, wellicht valselijk opgemaakte versie van de factuur zal de rechtbank onbesproken laten, nu het al dan niet valselijk opmaken van de factuur niet afdoet aan of bijdraagt aan de omstandigheid dat op 20 februari 2014 een bedrag van € 14.520,00 is overgemaakt door [betrokken vennootschap 3]
Naar het oordeel van de rechtbank was op die datum duidelijk en voorzienbaar dat [betrokken vennootschap 3] in staat van faillissement zou worden gesteld. Reeds in 2013 was duidelijk dat de financiële situatie van [betrokken vennootschap 3] niet goed was. Op 14 februari 2014 heeft een vergadering van aandeelhouders plaatsgevonden waarin werd besloten dat zo spoedig mogelijk het faillissement moest worden aangevraagd gezien de slechte financiële situatie. Daarbij kreeg [verdachte 18/ moeder hoofdverdachte 1] , de moeder van verdachte, opdracht om daarvoor zorg te dragen.
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat genoemd bedrag is betaald aan [betrokken vennootschap 5] / [verdachte 4/ontwikkelaar spelsoftware] . Daarbij heeft hij tevens verklaard dat schuldeisers niet zijn benadeeld, omdat voorafgaand aan de betaling een bedrag ter hoogte van het factuurbedrag is overgemaakt van de rekening van [betrokken vennootschap 4] naar de rekening van [betrokken vennootschap 3] , juist met het oogmerk om benadeling van andere schuldeisers te voorkomen. Hierin is verdachte geadviseerd door zijn civiele advocaat en voormalig curator.
Naar het oordeel van de rechtbank gaat dit verweer niet op. Door een bedrag door [betrokken vennootschap 4] in de boedel van [betrokken vennootschap 3] te brengen is dat bedrag onderdeel gaan uitmaken van de boedel van [betrokken vennootschap 3] . Daarmee bestond niet meer de vrijheid om in het zicht van het faillissement een factuur van [betrokken vennootschap 5] te betalen en andere schuldeisers niet. Door dat wel te doen is [betrokken vennootschap 5] ten opzichte van andere schuldeisers bevoordeeld. Gelet op verdachtes verklaring ter terechtzitting is daarbij welbewust gekozen voor het betalen aan [betrokken vennootschap 5] en niet aan anderen, waardoor er minder middelen in de boedel overbleven om andere schuldeisers te voldoen.
De feitelijke betaling is verricht door [verdachte 18/ moeder hoofdverdachte 1] , welke handeling moet worden toegerekend aan [betrokken vennootschap 3] nu deze handeling in de sfeer en ten behoeve van de rechtspersoon is verricht. Verdachte had ontegenzeggelijk de feitelijke zeggenschap over de gang van zaken binnen [betrokken vennootschap 3] en had de bevoegdheid en de mogelijkheid om te beschikken over het al dan niet betalen aan [betrokken vennootschap 5] Weliswaar bevond hij zich in de tenlastegelegde periode in detentie vanwege de voorlopige hechtenis in het kader van onderzoek Rykiel, maar die omstandigheid heeft er niet aan in de weg gestaan dat hij doorlopend overleggen en bijeenkomsten heeft gehad met allerlei betrokkenen, zoals [verdachte 4/ontwikkelaar spelsoftware] of zijn moeder. Ook heeft hij deelgenomen aan een Algemene vergadering van aandeelhouders van [betrokken vennootschap 3] Uit zijn verklaring afgelegd ter terechtzitting kan worden afgeleid dat verdachte de hand heeft gehad in het regelen van de betaling van de factuur van [betrokken vennootschap 5]
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat [betrokken vennootschap 3] in zicht van een faillissement een bedrag van € 14.520,00 aan [betrokken vennootschap 5] heeft betaald, waardoor [betrokken vennootschap 5] is bevoordeeld ten opzichte van andere schuldeisers, aan welke gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
Onttrekking aan beslag (zaaksdossier 04, feit 12)
De verdenking onder feit 12 houdt in dat 71 spellen, met alle intellectuele eigendomsrechten, broncodes en sleutels, waarop op 29 augustus 2013 en 3 september 2013 (conservatoir) beslag is gelegd, zijn onttrokken aan dat beslag door verdachte. Die verdenking is gebaseerd op de constatering van de politie dat deze 71 spellen na voornoemde data wederom op internet werden aangeboden.
Uit het dossier komt naar voren dat [verdachte 4/ontwikkelaar spelsoftware] in de loop der jaren spellen heeft ontwikkeld, die door aan verdachte gelieerde casino’s via internet werden aangeboden. Het gaat daarbij om in totaal 77 spellen. Door geen van de procespartijen is betwist dat van 6 van de 77 spellen de intellectuele eigendomsrechten zijn overgedragen door [verdachte 4/ontwikkelaar spelsoftware] aan [betrokken vennootschap 3] Ten aanzien van de overige 71 spellen stelt het Openbaar Ministerie zich op het standpunt dat van deze spellen ook de intellectuele eigendomsrechten zijn overgedragen. Op deze 71 spellen is beslag gelegd onder de verschillende [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] -vennootschappen.
Vaststaat dat in de loop der jaren overeenkomsten zijn gesloten met betrekking tot het maken en ter beschikking stellen van online gokspellen aan aanbieders van die spellen. Zo bevindt zich in het dossier (ZD04-142) een in de Engelse taal gestelde overeenkomst ‘Confirmation agreement/deed of assignment of IP-rights’ met als partijen [betrokken vennootschap 3] , [naam holding hoofdverdachte 1] en [betrokken vennootschap 5] , volgens de aanhef getekend op 11 juli 2011. Hierin wordt de overdracht van de ‘IP-rights’ (de rechtbank begrijpt: intellectuele eigendomsrechten) op spellen overeengekomen. Voor de spellen waarop de overeenkomst ziet wordt verwezen naar ‘Attachment 1’. De attachment ontbreekt in dossier.
[verdachte 4/ontwikkelaar spelsoftware] heeft het standpunt ingenomen dat hij bij voornoemde overeenkomst de eerste 6 spellen inclusief de intellectuele eigendomsrechten heeft overgedragen aan [betrokken vennootschap 3] . Van de daaropvolgend door hem / [betrokken vennootschap 5] gemaakte spellen, 71 in totaal, zijn enkel de gebruikersrechten door hem overgedragen.
In het dossier bevinden zich meerdere documenten zoals e-mails en brieven, onder meer van het [naam advocatenkantoor] , waaruit blijkt dat dit standpunt juist kan zijn.
Voor zover de rechtbank in het kader van deze strafzaak kan beoordelen, kan dus niet worden uitgesloten dat [betrokken vennootschap 5] de intellectuele eigendomsrechten op de 71 spellen heeft behouden, waardoor zij deze rechten kon blijven exploiteren (hetgeen kennelijk is gebeurd via [betrokken vennootschap 6] ), onafhankelijk van het beslag dat wellicht op de gebruikersrechten van [betrokken vennootschap 3] is gelegd.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de intellectuele eigendomsrechten (en afgeleide rechten met bijbehorende sleutels en broncodes) op de spellen zijn onttrokken aan het beslag door verdachte.
De rechtbank spreekt verdachte derhalve vrij van hetgeen hem onder feit 12, primair en subsidiair is ten laste gelegd.
Criminele organisatie (zaaksdossier 03, feit 1)
Inleiding Bij meerdere verdachten is deelname aan een criminele organisatie ten laste gelegd in de zin van artikel 140 Wetboek van strafrecht (Sr). De organisatie, bestaande uit natuurlijke personen en rechtspersonen zou volgens het Openbaar Ministerie het oogmerk hebben gehad op overtreding van de Wok, (gewoonte)witwassen en valsheid in geschrifte.
Eerst moet worden vastgesteld of sprake is van een ‘organisatie’. Onder ‘organisatie’ wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere rechts- dan wel natuurlijk persoon. Daarvoor is niet noodzakelijk dat binnen het samenwerkingsverband gemeenschappelijke regels en een gemeenschappelijke doelstelling hebben bestaan, waaraan individuele leden gebonden waren en waarbij op de deelnemers druk werd, of kon worden, uitgeoefend zich aan die regels te houden. Evenmin is vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Gezagsverhoudingen (hiërarchie), rolverdeling, regels en een onder een gemeenschappelijke naam optreden tegenover derden kunnen sterke aanwijzingen zijn voor een samenwerkingsverband en daarmee een organisatie, maar zijn niet vereist om dit vast te kunnen stellen.
Een organisatie zoals hiervoor bedoeld, wordt pas een criminele organisatie als vast komt te staan dat de organisatie het oogmerk heeft op het plegen van een misdrijf / misdrijven. Daarvoor is van belang dat gekeken wordt naar de misdrijven die in het kader van de organisatie zijn gepleegd en aan het duurzame of gestructureerde karakter van de samenwerking, te weten de planmatigheid of stelselmatigheid van de activiteiten van de deelnemers gericht op het doel van de organisatie. Van belang hierbij is om op te merken dat het oogmerk van de organisatie niet hetzelfde is als het oogmerk van de deelnemer. In het deelnemen aan de organisatie ligt het opzet besloten. De deelnemer moet weten dat de organisatie het oogmerk heeft het plegen van een misdrijf / misdrijven. Niet vereist is dat de deelnemer opzet heeft op de door de organisatie beoogde of gepleegde, concrete misdrijven.
Bij de vraag of sprake is geweest van deelname aan een criminele organisatie is niet vereist dat vastgesteld wordt dat een verdachte voor alle ten laste gelegde feiten – in het kader van de criminele organisatie – verantwoordelijk is. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van deelname bij de afzonderlijke verdachte gaat er om of kan worden vastgesteld:- of de verdachte – in zijn algemeenheid – wist dat de organisatie het oogmerk had tot het plegen van misdrijven (waarbij voorwaardelijk opzet niet voldoende is) en- of de verdachte een aandeel heeft gehad c.q. ondersteunende handelingen heeft verricht, gericht op verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.Bij deze beoordeling speelt een belangrijke, maar geen beslissende rol of een verdachte wordt veroordeeld voor één van de afzonderlijke ten laste gelegde andere feiten in het kader van de criminele organisatie. In dit kader wordt nog opgemerkt dat niet vereist is dat komt vast te staan dat een persoon moet hebben samengewerkt met, althans bekend is geweest met alle andere natuurlijke en rechtspersonen die deel uitmaken c.q. uitmaakten van de organisatie.
Beoordeling: organisatie De rechtbank komt tot het oordeel dat in deze zaak sprake is geweest van een criminele organisatie en overweegt daarvoor het volgende. Zoals wordt besproken bij de afzonderlijke rollen van [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] , zijn zij in 2002 dan wel 2003 gaan samenwerken teneinde spelletjes te ontwikkelen en deze vervolgens online aan te bieden. In dit kader heeft [hoofdverdachte 2] in juli 2004 [Engelse vennootschap] in Engeland opgericht, teneinde de betaling van prijzengeld te verzorgen die particulieren konden winnen door mee te doen aan games en goksspelen op internet. Het oprichten van [Engelse vennootschap] was een startpunt van waaruit geld werd verdiend met het aanbieden van kansspelen en van waaruit de rechtspersonenstructuur is uitgebreid, met het aankopen dan wel oprichten van onder andere [verdachte vennootschap 1] in 2005, [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] in 2006, [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ( [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ) en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] in 2006, [verdachte vennootschap 2] in 2008 en [Panamese vennootschap] ( [Panamese vennootschap] ) in 2011.
[vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] waren de registranten en daarmee de eigenaren van de zeven online goksites waarmee – zoals vastgesteld in het kader van overtreding van de Wok – gedurende een aantal jaren online kansspelen in Nederland zijn aangeboden.
Via de rechtspersonenstructuur opgezet door [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] , waarin [verdachte vennootschap 1] een centrale rol speelde, werd het geld dat verdiend werd met het aanbieden van online kansspelen gebruikt om spelers uit te betalen, affiliates te betalen en kosten te voldoen. Ook werd het verdiende geld gebruikt om via [verdachte vennootschap 1] en [verdachte vennootschap 3] de vastgoedtak – waarin panden werden aangekocht en doorverkocht dan wel beheerd en verhuurd – te financieren. Door middel van de opgezette rechtspersonenstructuur en de exploitatie van de hiervoor genoemde zeven gokwebsites, hebben [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] een organisatie opgericht die gericht was op het aanbieden van online kansspelen in Nederland. Zij hebben de organisatie vervolgens vorm gegeven door spelsoftwareontwikkelaars (onder meer [verdachte 4/ontwikkelaar spelsoftware] ) aan te trekken, personeel in dienst te nemen (onder meer [verdachte 6] en [verdachte 7] ) en door adviseurs in te huren (onder meer [verdachte 8/belastingadviseur] en [verdachte 9, CEO Payment service provider 1] ), die allen werkzaamheden hebben verricht gericht op het verwezenlijken van het doel, zijnde het (kunnen blijven) aanbieden van online kansspelen.
[hoofdverdachte 3 / broer van hoofdverdachte 2] , de broer van [hoofdverdachte 2] , heeft vanaf zijn deelname in 2008 – toen hij 50% van de aandelen in [verdachte vennootschap 3] verkreeg – meegeholpen de organisatie in stand te houden door met het geld dat verdiend werd met het aanbieden van online kansspelen de vastgoedtak van de organisatie verder te ontwikkelen en te onderhouden.
De samenwerking tussen de verdachten – hoewel niet telkens tussen alle verdachten onderling – kan niet als incidenteel worden aangemerkt. Integendeel, de samenwerking had een zeer duurzaam en bestendig karakter. Dit blijkt onder meer uit de duur van het samenwerkingsverband, vanaf 2004 (toen [Engelse vennootschap] werd opgericht) tot in ieder geval mei 2013, toen de eerste doorzoekingen plaatsvonden in het kader van het onderzoek Rykiel.
Beoordeling: criminele organisatie De rechtbank is verder van oordeel dat de hiervoor omschreven organisatie vanaf het begin (vanaf 2004) het oogmerk (het doel) had het aanbieden van online kansspelen in Nederland en daarmee het opzettelijk overtreden van de Wok. De rechtbank stelt vast dat het oogmerk op het aanbieden van online kansspelen in Nederland in strijd met de wet een crimineel oogmerk was. De rechtbank verwijst in dit kader naar wat hiervoor is overwogen met betrekking tot de organisatie en ook naar wat is vastgesteld in het kader van de overtreding van de Wok.
Anders dan het Openbaar Ministerie ziet de rechtbank het witwassen van de opbrengsten van het aanbieden van online kansspelen en de valsheid in geschrifte niet als oogmerk en dus als doel op zich van de organisatie. Het witwassen ziet de rechtbank als een gevolg van het feit dat geld werd verdiend met het aanbieden van online kansspelen en dus met een misdrijf. Dit geld werd vervolgens omgezet en gebruikt. De valsheid in geschrifte lag naar het oordeel van de rechtbank in het verlengde van het doel om online kansspelen in Nederland aan te bieden en de wens hier zo lang mogelijk mee door te gaan, ook na oprichting van het Projectbureau Kansspelen en later – in 2012 – de Ksa.
In de tenlastelegging van de criminele organisatie worden meerdere (buitenlandse) rechtspersonen genoemd die betrokken zouden zijn bij de criminele organisatie. Naar het oordeel van de rechtbank dienen de volgende rechtspersonen als onderdeel van de criminele organisatie te worden beschouwd nu zij een essentiële rol hebben gespeeld in de rechtspersonenstructuur die het aanbieden van online kansspelen in Nederland mogelijk heeft gemaakt, te weten: [naam holding hoofdverdachte 1] , [verdachte vennootschap 3] , [verdachte vennootschap 1] , [verdachte vennootschap 2] , [Engelse vennootschap] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] , [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] . Voor wat betreft verdachte [verdachte 4/ontwikkelaar spelsoftware] komt hier nog bij [betrokken vennootschap 7] en [betrokken vennootschap 5]
De overige in de tenlastelegging genoemde rechtspersonen merkt de rechtbank niet aan als deelnemers van de organisatie nu deze rechtspersonen geen relevante rol hebben gespeeld met betrekking tot het doel van de organisatie.
Voor wat betreft de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] -vennootschappen merkt de rechtbank nog specifiek op dat deze vennootschappen gericht waren op spelsoftwareontwikkeling en het aanbieden daarvan via zogenaamde platforms. Niet kan worden vastgesteld dat de activiteiten van de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] -vennootschappen er op gericht waren/zijn online kansspelen in Nederland aan te bieden in strijd met de Wok. De rechtbank laat deze vennootschappen dan ook in dit kader buiten beschouwing. Dit heeft ook tot gevolg dat de ten laste gelegde periode bij alle verdachten – indien deelname is bewezen – wordt beperkt tot 24 mei 2013, omdat na die datum de rechtspersonen die betrokken waren bij het online aanbieden van kansspelen hun activiteiten gestaakt hebben. Dat de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] vennootschappen na 24 mei 2013 (en tot 10 november 2013 dan wel januari 2014) doorgegaan zijn met het ontwikkelen van spelsoftware wordt dan ook – anders dan dat het Openbaar Ministerie doet – niet strafrechtelijk aan verdachten verweten.
Bij elke verdachte zal – indien deelname is bewezen – ook vastgesteld worden wat de begindatum is geweest van die deelname.
Deelname [hoofdverdachte 1]
De rechtbank gaat hieronder in op de vraag of de verdachte kan worden aangemerkt als leidinggevende van de organisatie. Aan de hand van wat is vastgesteld in het kader van de bewezen verklaarde overtreding van de Wok en aan de hand van wat [hoofdverdachte 1] ter zitting van de rechtbank heeft verklaard, stelt de rechtbank het volgende vast.
In 2001 heeft [hoofdverdachte 1] een plan ontwikkeld voor het maken van spelletjes. Hij heeft dit plan gedeeld met de vader van [hoofdverdachte 2] en [hoofdverdachte 3 / broer van hoofdverdachte 2] , waar hij toentertijd werkzaamheden voor verrichtte via het door [verdachte 6] ( [hoofdverdachte 1] toenmalige echtgenote) opgezette uitzendbureau. De vader van [hoofdverdachte 2] en [hoofdverdachte 3 / broer van hoofdverdachte 2] heeft vervolgens geld geïnvesteerd in de ontwikkeling van de plannen op de voorwaarde dat [hoofdverdachte 2] mee zou gaan doen. [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] zijn in 2002 of 2003 samen gaan werken aan de plannen van [hoofdverdachte 1] . Dit heeft geresulteerd in de oprichting van [Engelse vennootschap] in juli 2004 door [hoofdverdachte 2] en de aankoop van [verdachte vennootschap 1] in december 2005. Naar het oordeel van de rechtbank was [hoofdverdachte 1] – samen met [hoofdverdachte 2] – verantwoordelijk voor en betrokken bij de oprichting en aankoop van de (buitenlandse) rechtspersonen die een essentiële rol hebben gespeeld in het (kunnen) aanbieden van online kansspelen in Nederland en het verwerken van de geldstromen daarvan. Ook was [hoofdverdachte 1] – samen met [hoofdverdachte 2] – verantwoordelijk voor het aannemen van personeel en voor het inhuren van adviseurs (zoals [verdachte 8/belastingadviseur] en [verdachte 9, CEO Payment service provider 1] ). [hoofdverdachte 1] heeft ook de eerste contacten gelegd met betrekking tot het ontwikkelen van software voor aan te bieden spellen (onder meer [verdachte 4/ontwikkelaar spelsoftware] in het kader van [website 6] ).
Gelet op dit alles ziet de rechtbank [hoofdverdachte 1] niet alleen als deelnemer van de criminele organisatie, maar ook als leidinggevende daarvan. Hij is immers verantwoordelijk voor het plan, de opzet, de inrichting, de werking en de financiën van de organisatie en nam alle beslissingen op leidinggevend niveau. De rechtbank acht dan ook bewezen dat [hoofdverdachte 1] leidinggevende van de criminele organisatie is geweest van 1 januari 2004 tot en met 24 mei 2013.
Bewijsbijlagen.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlagen, bijlagen 2 tot en met 10. De inhoud van de bewijsbijlagen dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. De rechtbank merkt daarbij op dat de bewijsmiddelen in bijlagen 2 tot en met 9 tevens hebben te gelden als bewijs voor feit 1, deelneming aan de criminele organisatie.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
in de periode van 1 januari 2004 tot en met 10 november 2013,in Nederland en/of in het Verenigd Koninkrijk en/of in Cyprus en/of in Costa Rica,
leiding heeft gegeven aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven inzake overtreding van de wet op de kansspelen
welke organisatie bestond uit een groep samenwerkende personen, bestaande naast verdachte uit
- [hoofdverdachte 2] en [hoofdverdachte 3 / broer van hoofdverdachte 2] en [verdachte 8/belastingadviseur] en [verdachte 4/ontwikkelaar spelsoftware] en [verdachte 7] en [verdachte 9, CEO Payment service provider 1] en andere personen en
- rechtspersonen, te weten [naam holding hoofdverdachte 1] en [verdachte vennootschap 3] en [verdachte vennootschap 1] en [verdachte vennootschap 2] en [Engelse vennootschap] en [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] ;
2.
subsidiair
[Engelse vennootschap] en [verdachte vennootschap 1] in de periode van 1 januari 2004 tot en met mei 2013, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte hebben gemaakt, immers hebben die vennootschappen en/of hun mededaders krachtens die gewoonte
- in totaal € 104.410.663,- betreffende inkomsten uit meerdere illegale online casino’s ontvangen en
- geldbedragen van [Payment service provider 1] ontvangen en aan de aan [hoofdverdachte 2] en [hoofdverdachte 3 / broer van hoofdverdachte 2] en [hoofdverdachte 1] gerelateerde vennootschappen en aan familieleden overgedragen en
- in totaal € 44.589.961,- betreffende inkomsten uit meerdere illegale online casino’s via [verdachte vennootschap 1] ontvangen en
- in totaal € 29.900.000,- via [verdachte vennootschap 1] aan [hoofdverdachte 2] en [hoofdverdachte 3 / broer van hoofdverdachte 2] en [hoofdverdachte 1] en aan hen gerelateerde vennootschappen en aan familieleden en aanverwanten overgedragen,
hebben voornoemde vennootschappen en/of hun mededaders, die geldbedragen overgedragen en omgezet en van die geldbedragen gebruik gemaakt,
terwijl die vennootschappen en haar mededaders ten aanzien van die grote geldbedragen wisten, dat die onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf,
hebbende hij, verdachte, feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedragingen;
feit 3.
in de periode van 1 januari 2006 tot en met mei 2013 in Nederland tezamen en in vereniging met (een) ander(en) van het plegen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft hij, verdachte, toen en daar krachtens die gewoonte - in totaal EUR 95.772,-, via [betaaldienst 6] overgedragen en/of omgezet en/of van dat geldbedrag gebruik gemaakt,
terwijl hij verdachte ten aanzien van dat geldbedrag wist dat die onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf
en
[naam holding hoofdverdachte 1] en/of [verdachte vennootschap 4] in de periode van 1 januari 2006 tot en met mei 2013, in Nederland tezamen en in vereniging met (een) ander(en), van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt, immers heeft/hebben die vennootschap(pen) en/of haar mededader(s) toen en daar krachtens die gewoonte - in totaal EUR 11.841.613,- via [naam holding hoofdverdachte 1] en/of [verdachte vennootschap 4] en - bezittingen met een waarde van in totaal EUR 5.698.687,-,
overgedragen en/of omgezet en/of van die geldbedragen en/of die bezittingen gebruik gemaakt,
terwijl die vennootschap(pen) en/of haar mededader(s) ten aanzien van die geldbedrag(en) en/of die bezittingen wist(en), dat die onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
hebbende hij, verdachte, feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedragingen;
4.
[Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en/of [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] en/of [verdachte vennootschap 1] en/of [betrokken vennootschap 4] en/of [betrokken vennootschap 3]
in de periode van 1 januari 2006 tot en met mei 2013,
in Nederland en/of in het Verenigd Koninkrijk en/of in Costa Rica,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt, immers heeft/hebben die vennootschap(pen) en/of haar mededader(s) toen en daar krachtens die gewoonte meermalen - (in totaal) EUR 536.876,-van [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] via [naam bedrijf 1] en/of [hoofdverdachte 1] (in privé) en/of- (in totaal) EUR 4.147.581,- van [verdachte vennootschap 1] via [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] en/of- (in totaal) EUR 2.200.000,- ontvangen via (Stichting Derdengelden) [Payment service provider 1] en/of [Panamese vennootschap]
overgedragen en/of omgezet en/of van die geldbedragen gebruik gemaakt, terwijl die vennootschap(pen) en/of haar mededader(s) ten aanzien van die geldbedragen wist(en), dat die onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
hebbende hij, verdachte, feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedragingen;
5.
[verdachte vennootschap 1] en/of [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en/of [verdachte vennootschap 2]
in de periode van 01 januari 2012 tot en met november 2013,in Nederland
tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt van een vals geschrift, te weten- een contract tussen [verdachte vennootschap 2] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] gedateerd 21 februari 2012 inhoudende dat [verdachte vennootschap 2] het beheer en onderhoud van websites gericht op de Europese Unie met ingang van 1 januari 2012 voor [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] op zich zal nemen en- een contract tussen [verdachte vennootschap 2] en [verdachte vennootschap 1] gedateerd 21 februari 2012 inhoudende dat diensten met betrekking tot internetbetalingstransacties en de marketing van internetsites, welke door [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] aan het publiek worden aangeboden, worden uitbesteed aan [verdachte vennootschap 1] ,
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
bestaande die valsheid hierin dat in dat contract strijd met de werkelijkheid wordt voorgedaan alsof [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] werkzaamheden uitbesteedt aan [verdachte vennootschap 2] en [verdachte vennootschap 2] werkzaamheden uitbesteedt aan [verdachte vennootschap 1]
bestaande het gebruik hierin dat die valse contracten zijn verwerkt in de administratie van [verdachte vennootschap 2] ,
hebbende hij, verdachte, feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedragingen;
7.
[verdachte vennootschap 1] en [aandeelhouder kansspelaanbieder 1]
op tijdstippen in de periode van 01 januari 2006 tot en met mei 2013
in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
meermalen geschriften, te weten
A
- vierenvijftig (54), althans één of meerdere facturen (met een totale waarde
van EUR 1.552.000,-) met de vermelding "Description: bought IVR and SMS
premium data" van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] aan [verdachte vennootschap 1] en
- facturen over het jaar 2007 (met een totale waarde van EUR
1.977.947,79) met de vermelding "Services as per contract: [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] _0207 for the
month 2007 23% of EUR (bedrag)" van [verdachte vennootschap 1] aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1]
en
- facturen over het jaar 2008 (met een totale waarde van EUR 1.726.668,58) met de vermelding "Services as per contract: [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] _0207 for the month 2008 20% of EUR (bedrag)" van [verdachte vennootschap 1] aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1]
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk hebben opgemaakt, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
bestaande die valsheid hierin dat:
A
in strijd met de werkelijkheid in voornoemde facturen is opgenomen dat
- door [verdachte vennootschap 1] IVR en SMS premium data zijn aangeschaft en/of door [aandeelhouder kansspelaanbieder 1]
zijn geleverd en
- door [verdachte vennootschap 1] diensten aan [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] zijn
verleend
en
opzettelijk gebruik hebben gemaakt van [de laatst genoemde] valse facturen,
bestaande het gebruik uit het opnemen van die facturen in de administratie van [verdachte vennootschap 1]
hebbende hij, verdachte, feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedragingen;
8.
[betrokken vennootschap 3] en/of [betrokken vennootschap 4] in de periode van 06 januari 2011 tot en met mei 2013in Nederland
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals geschrift, te weten
meerdere facturen, te weten 8 facturen in het jaar 2011 en/of 31 facturen inhet jaar 2012 en/of 11 facturen in het jaar 2013, in totaal tot een bedrag vanEUR 2.200.000,-,
zijnde elk van die geschriften bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen,bestaande die valsheid uit het in strijd met de werkelijkheid doen voorkomendat goederen en/of diensten aan [Panamese vennootschap] werden geleverd enwaarbij in strijd met de werkelijkheid als omschrijving op voornoemde facturenwas opgenomen "revenueshare",
bestaande het gebruik uit het opnemen van die facturen in de administratievan [betrokken vennootschap 3] en/of [betrokken vennootschap 4] ,
hebbende hij, verdachte, feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedragingen;
9.
[betrokken vennootschap 3] in de periode van 1 mei 2011 tot en met 1 mei 2013in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander,meermalen, telkens een geschrift, te weten-een aanvraag voor een "key individual certificate" voor [hoofdverdachte 1] en-een aanvraag voor een "foreign gambling associate certificate",
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,valselijk heeft opgemaakt, zulks telkens met het oogmerkom die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderente doen gebruiken,
bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de werkelijkheid,- in de aanvraag voor een "key individual certificate" voor [hoofdverdachte 1]* is aangegeven dat voornoemde [hoofdverdachte 1] niet betrokken is bij de exploitatievan internet kansspelen en/of
en
- in de aanvraag voor een "foreign gambling associate certificate"* is opgenomen dat de funding van [betrokken vennootschap 3] afkomstig is uit eenlening van [naam holding hoofdverdachte 1] en/of* is aangegeven dat de [website 1] een gelicenceerd Costa Ricaanscasino is en deze een klant van [betrokken vennootschap 3] is
en
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van voornoemde valse aanvragen,bestaande dat gebruik hierin dat [betrokken vennootschap 3] telkens voornoemdeaanvragen met alle verstrekte gegevens erin als echt en onvervalst heeftgepresenteerd aan Alderney Gambling Control Commission, teneinde voorverstrekking van voornoemde "certificate(s)" in aanmerking te komen,
hebbende hij, verdachte, feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedragingen;
11.
[betrokken vennootschap 3] als rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Oost Brabant op 25 februari2014 in staat van faillissement verklaard,
in Nederland,tezamen en in vereniging met anderen
in de periode van 13 februari 2014 tot en met 20 februari 2014
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van die [betrokken vennootschap 3] ,a. eniggoed aan de boedel onttrokken, enb. op een tijdstip waarop [betrokken vennootschap 3] en haar mededaders wistendat het faillissement niet kon worden voorkomen, één of meer van haarschuldeisers op enige wijze heeft/hebben bevoordeeld,
hebbende [betrokken vennootschap 3] tezamen met haar mededaders,
enig goed, te weten een bedrag (van EUR 14.520) rond 20 februari 2014overgeboekt van de rekening van [betrokken vennootschap 3] op een rekening van [betrokken vennootschap 5] ,
hebbende hij, verdachte, feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging;
13.
[vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ( [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] ) en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [Engelse vennootschap] en [Engelse vennootschap] en [verdachte vennootschap 1] en andere rechtspersonen, al dan niet als registranten van na te noemen websites
in de periode van 1 juli 2004 tot en met 24 mei 2013, in Nederland
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk gelegenheid hebben gegeven om in of vanuit Nederland via internet mede te dingen naar een of meer prijzen of premies, waarbij de aanwijzing der winnaar(s) geschiedde door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed konden uitoefenen, zonder dat daarvoor een vergunning ingevolge de Wet op de Kansspelen was verleend,
immers,
hebbende [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [Engelse vennootschap] en [Engelse vennootschap] en [verdachte vennootschap 1] en haar mededaders een of meer virtuele versie(s) van een of meer kansspelen, te weten:
- -
spellen die plegen te worden gespeeld op kansspelautomaten in de zin van artikel 30 sub c Wet op de kansspelen en/of
- -
casinospelen in de zin van de Beschikking casinospelen 1996 en derhalve kansspel in de zin van de Wet op de kansspelen en/of
- -
instantloterijen in de zin van artikel 14a lid 2 Wet op de Kansspelen
aangeboden via internet, te weten:
1. kansspelautomaten (in een of meer spelvarianten) en
2.casinospelen namelijk Roulette (in een of meer spelvarianten), Poker (in een of meer spelvarianten) en Black Jack (in een of meer spelvarianten)
via de website [website 1] en
1. kansspelautomaten (in een of meer spelvarianten) en
2. casinospelen namelijk Roulette (in een of meer spelvarianten) en Black Jack (in een of meer spelvarianten) en Poker(in een of meer spelvarianten) en Baccarat (in een of meer spelvarianten) en Videopoker (in een of meer spelvarianten) en Keno (in een of meer spelvarianten) en3. een instantloterij Kraskaarten (in een of meer spelvarianten)
via de website [website 2] en/of
1. casinospelen, namelijk Roulette (in een of meer spelvarianten) en Money Wheel (in een of meer spelvarianten) en Black Jack (in een of meer spelvarianten) en Poker (in een of meer spelvarianten) en Baccarat (in een of meer spelvarianten) en Videopoker (in een of meer spelvarianten) en Keno (in een of meer spelvarianten) en
2. kansspelautomaten (in een of meer spelvarianten) en3. een instantloterij Scratchcards (in een of meer spelvarianten)
via de website [website 3] en
D. 1. casinospelen namelijk Roulette (in een of meer spelvarianten) en Black Jack (in een of meer spelvarianten) en Poker (in een of meer spelvarianten) en Baccarat (in een of meer spelvarianten) en Videopoker (in een of meer spelvarianten) en Keno (in een of meer spelvarianten) en2. kansspelautomaten(in een of meer spelvarianten) en3. een instantloterij Scratchcards (in een of meer spelvarianten)
via de website [website 4] en
E. 1. kansspelautomaten (in een of meer spelvarianten) en
2. casinospelen namelijk Roulette (in een of meer spelvarianten) en Black Jack (in een of meer spelvarianten) en Poker en Keno (in een of meer spelvarianten)
via de website [website 5] en
F. kansspelautomaten (in een of meer spelvarianten) via de website [website 6] en
G. casinospelen namelijk Poker (in een of meer spelvarianten)
via de website [website 7]
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedragingen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van de feiten.
Hiervoor heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat feit 5 subsidiair en een deel van feit 7 niet strafbaar zijn en dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Dit geldt eveneens voor feit 8 wat betreft de valse facturen [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] .
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De rechtbank stelt vast dat er voor de bewezenverklaarde feiten onder 1, 2 subsidiair, 3 primair, 4 subsidiair, 7, 9, 11 en 12 subsidiair geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Bij bespreking van zaaksdossier 1 is al vastgesteld dat feit 13 strafbaar is.
De strafbaarheid van verdachte.
Verder zijn er voor de feiten onder 1, 2 subsidiair, 3 primair, 4 subsidiair, 7, 9, 11 en 12 subsidiair geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor wat bewezen is verklaard.
Bij bespreking van zaaksdossier 1 is al vastgesteld dat verdachte voor feit 13 strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van voorarrest, een beroepsverbod om als bestuurder op te treden gedurende drie jaar en publicatie van het vonnis.
De officier van justitie heeft ter zitting aangekondigd een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging.
Namens verdachte is verzocht verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel, zoals bedoeld in artikel 9a Wetboek van Strafrecht, waarbij een vergelijking is gemaakt met de gedoogsituatie met betrekking tot coffeeshops. Daarnaast is verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de impact die deze strafzaak op verdachte heeft gehad en met de overschrijding van de redelijke termijn.
De raadsman van verdachte heeft tot slot verzocht het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd let de rechtbank op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn draagkracht.
De rechtbank neemt voorts in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft als leider van een criminele organisatie de Wok overtreden en daarmee veel geld verdiend. Deze verdiensten uit criminele activiteiten heeft verdachte via een internationale schijnconstructie witgewassen. Van witwassen gaat een maatschappij-ontwrichtende werking uit. Het vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aan.
Verdachte heeft zich in verband met dat witwassen ook schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift en hij heeft faillissementsfraude gepleegd.
Criminaliteit in georganiseerd verband zoals die waarmee de onderhavige organisatie zich bezighield vormt een bedreiging voor de Nederlandse samenleving. Deze dreiging is met name gelegen in de macht en corrumperende invloed van een organisatie als deze.
Het aanbieden van online kansspelen in Nederland moest vanuit het oogpunt van geldelijk gewin koste wat kost doorgaan. De organisatie deed dit echter zonder vergunning en hiermee werd het financieel-economisch stelsel en het overheidsbeleid ten aanzien van gokken ondermijnd. Ook na de doorzoekingen en zijn aanhouding heeft verdachte zich ingespannen zijn organisatie voort te zetten en gelden veilig te stellen.
Naar het oordeel van de rechtbank moet de straf die aan verdachte wordt opgelegd uit het oogpunt van generale preventie van zodanige orde en zwaarte zijn dat navolging van de handelwijze door anderen wordt ontmoedigd.
Vanwege de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de lange duur en de grote omvang van hetgeen is witgewassen, zal de rechtbank niet volstaan met toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht maar zal de rechtbank in verband met een juiste normhandhaving een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete opleggen.
De rechtbank wil voorts zekerheid hebben dat verdachte niet meer werkzaam zal zijn in de kansspelindustrie en zij zal verdachte daarom als bijkomende straf, gezien artikel 31 Sr, het recht ontzeggen om enig beroep in de kansspelindustrie uit te oefenen voor de duur van drie jaren.
Voor publicatie van het vonnis acht de rechtbank geen termen aanwezig.
Strafkorting wegens overschrijding redelijke termijn Bij beoordeling van de vraag of in het onderhavige geval sprake is van overschrijding van de redelijke termijn dient het volgende te worden vooropgesteld.
Het voorschrift van art. 6, eerste lid, EVRM inzake de behandeling van een strafzaak binnen een redelijke termijn beoogt te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging moet leven. Naast de bescherming die aldus aan de verdachte wordt geboden zijn er ook andere factoren die dwingen tot een voortvarende afhandeling van strafzaken, zoals de preventieve werking die geacht wordt uit te gaan van berechting en bestraffing, de gerechtvaardigde belangen van het eventuele slachtoffer van het feit, en de ongunstige invloed van het tijdsverloop op de beoordeling van de feiten als gevolg van de verbleking van de herinnering van - bijvoorbeeld - eventuele getuigen.Overschrijding van de redelijke termijn leidt niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen, maar kan wel aanleiding geven tot compensatie van de op te leggen straf.
De redelijke termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de overheid jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem/haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van de verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt.
Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden zoals:a. de ingewikkeldheid van de zaak. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de omvang van het verrichte onderzoek, alsmede de gelijktijdige berechting van zaken tegen medeverdachten en/of van andere zaken tegen de verdachte.b. de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de naleving door de verdachte van wettelijke voorschriften die mede met het oog op de betekening van gerechtelijke stukken in het leven zijn geroepen, en het doen van verzoeken door de verdediging die leiden tot vertraging in de afdoening van de zaak.c. de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de mate van voortvarendheid die in het opsporingsonderzoek en/of het onderzoek ter terechtzitting is betracht.
De vermindering van de straf wegens overschrijding van de redelijke termijn is afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden. Daarbij geldt als algemene maatstaf dat indien een gevangenisstraf wordt opgelegd, het onvoorwaardelijke deel ervan wordt verminderd met 5% bij een overschrijding van de redelijke termijn met zes maanden of minder en met 10% bij een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan zes maanden doch niet meer dan twaalf maanden. In de gevallen waarin de redelijke termijn met méér dan twaalf maanden is overschreden, dient naar bevind van zaken te worden gehandeld.
In de zaak van verdachte [hoofdverdachte 1] stelt de rechtbank vast dat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn een aanvang heeft genomen op 11 november 2013, de dag waarop [hoofdverdachte 1] in verzekering werd gesteld.
Het eindprocesverbaal is gereedgekomen op 18 april 2014 en onder meer op 13 mei 2014, 23 december 2014 en 30 januari 2015 aangevuld.
Op de terechtzittingen van 11 en 13 november 2014 ( [hoofdverdachte 1] , [hoofdverdachte 2] , [hoofdverdachte 3 / broer van hoofdverdachte 2] , [verdachte 8/belastingadviseur] , [verdachte 4/ontwikkelaar spelsoftware] , [verdachte 7] en [verdachte 9, CEO Payment service provider 1] ) en 9 en 10 maart 2015 (toen waren de strafzaken tegen [verdachte 11] , [verdachte 5] , [verdachte 6] , [verdachte 12] [verdachte 6] , [verdachte 13] , [verdachte 18/ moeder hoofdverdachte 1] , [verdachte 14] , [verdachte 15] , [verdachte 16] , [verdachte 17] voor het eerst aan de orde; de zaken tegen de eerst vermelde groep verdachten dienden eveneens) heeft de rechtbank regie gevoerd in de zaken tegen de natuurlijke personen waarna op verzoek van de verdediging in de periode oktober tot en met december 2015 een groot aantal getuigen bij de rechter-commissaris is gehoord en de rechter-commissaris nog aanvullend onderzoek uitvoerde.Naar aanleiding van dat onderzoek door de rechter-commissaris, de getuigenverhoren en in verband met de veertien inmiddels ook door het Openbaar Ministerie gedagvaarde rechtspersonen heeft een tweede regiezitting Rykiel plaatsgevonden op 21 januari 2016. Hierna zijn door de rechter-commissaris wederom getuigen gehoord.
De rechtbank heeft in juli 2016 besloten dat de beoogde inhoudelijke behandeling vanaf oktober/november 2016 geen doorgang kon vinden. Die beslissing hield verband met de uitspraak van de Hoge Raad dat een aantal geheimhouderstukken kon gaan behoren tot de processtukken. Daarnaast bleken bij het kabinet van de rechter-commissaris nog stukken in een kluis te liggen die betrekking hebben op de onderhavige strafzaak.Om die reden heeft de rechtbank op 6 oktober 2016 een planningszitting gehouden waarna de rechtbank aan de rechter-commissaris heeft opgedragen een notitie te verspreiden met een inventarisatie van de in beslag genomen stukken waarover door de Hoge Raad reeds een beslissing is genomen en van de in beslag genomen stukken waarover nog een beslissing moest worden genomen. De rechter-commissaris heeft vervolgens op 29 november 2016 een regiebijeenkomst gehouden en is bij brief van 31 mei 2017 tot een afronding van zijn werkzaamheden gekomen.
Op de terechtzitting 31 oktober 2017 heeft de rechtbank andermaal regie gevoerd in de zaken Rykiel naar aanleiding van de vrijgegeven geheimhoudersstukken en heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst tot de inhoudelijke behandeling van 17 september 2018. De reden waarom de rechtbank de zaken niet eerder inhoudelijk kon behandelen was onder meer gelegen in de omstandigheid dat inmiddels duidelijk was geworden dat het Openbaar Ministerie ook de advocate, mr. [verdachte 10/advocate] , zou dagvaarden en in die strafzaak ook nog regie gevoerd zou moeten worden. Die regievoering in de zaak [verdachte 10/advocate] heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 8 februari 2018. Daarna zijn in alle zaken Rykiel nog enkele medeverdachten door de rechter-commissaris gehoord, namelijk in juli en augustus 2018.
Intussen, op 27 juni 2018, is de laatste aanvulling op het eindproces-verbaal (aanvulling 5) opgemaakt naar aanleiding van de regiezittingen, de getuigenverhoren bij de rechter-commissaris en de benodigde onderzoekshandelingen die verband hielden met beoordeelde geheimhoudersstukken en de afhandeling van het beslag.
Alle zaken, inclusief die tegen [verdachte 10/advocate] , zijn inhoudelijk behandeld vanaf 17 september 2018 en de rechtbank wijst vonnis in alle zaken op 20 december 2018.
Om redenen van doelmatigheid en proceseconomie heeft de rechtbank besloten geen van de individuele zaken af te splitsen waarbij zij gelet heeft op de onderlinge samenhang tussen de zaken en het verwijt van lidmaatschap van een criminele organisatie aan nagenoeg alle verdachten.
In aanmerking nemende de aard en ernst van de tegen de verdachten naar voren gebrachte beschuldigingen, de betrokkenheid van het grote aantal verdachten daarbij, de tijdens het onderzoek door de meeste verdachten ingenomen proceshouding alsmede de namens de verdachten successievelijk naar voren gebrachte onderzoekwensen en de voor vervulling daarvan benodigde tijd, komt de rechtbank tot het oordeel dat het tijdverloop tot 6 oktober 2016 niet als onredelijk kan worden gekwalificeerd. Anders oordeelt de rechtbank ten aanzien van de tijd die het vervolgens nog heeft geduurd alvorens de zaak voor het eerst inhoudelijk, in september 2018, werd behandeld. De rechtbank heeft voor dit tijdverloop geen bevredigende verklaring kunnen vinden in de stukken.Resumerend is de rechtbank derhalve van oordeel dat het recht van verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden en dat deze termijn met een periode van 2 jaren is overschreden. De rechtbank wil in deze zaak niet volstaan met de constatering dat het recht van verdachte op berechting binnen redelijke termijn is geschonden maar verbindt aan deze constatering tevens gevolgen voor wat betreft de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf in die zin dat een korting wordt toegepast van 20%. In plaats van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden zal de rechtbank aan verdachte aldus opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
De op te leggen straf brengt mee dat de rechtbank het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis afwijst.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 23, 24, 24c, 27, 28, 31, 47, 51, 57, 91, 140, 225, 341, 420bis, 420ter;
Wet op de kansspelen art. 1 (oud en nieuw), 36, 45;
Wet op de economische delicten art. 1, 2, 6, 87.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
acht het tenlastegelegde onder feit 2 primair, feit 4 primair, feit 5 primair, feit 6, feit 8, feit 10, feit 12 primair, feit 12 subsidiair, feit 13 primair niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
(t.a.v. feit 1:)
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven; (t.a.v. feit 2 subsidiair:)
medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging; (t.a.v. feit 3 primair:)
- medeplegen van een gewoonte maken van witwassen; - medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging; (t.a.v. feit 4 subsidiair:)
medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging;
(t.a.v. feit 7:)
medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging;
(t.a.v. feit 9:)
medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging; (t.a.v. feit 11 primair:)
medeplegen van bedrieglijke bankbreuk, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging; (t.a.v. feit 13 subsidiair:)
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 1, eerste lid onder a (voorheen 1 onder a) van de Wet op de kansspelen, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging met betrekking tot feit 5 subsidiair, een deel van feit 7 en feit 8, nu deze feiten niet strafbaar zijn.
legt op de volgende straffen:
(t.a.v. feit 1, feit 2 subsidiair, feit 3 primair, feit 4 subsidiair, feit 7, feit 9, feit 11 primair, feit 13 subsidiair:)
*een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht;
*een geldboete van EUR 100.000,- (honderdduizend euro) subsidiair 365 dagen hechtenis;
*ontzetting uit het recht om enig beroep in de kansspelindustrie uit te oefenen voor de duur van 3 jaar.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,
mr. M.E.L. Hendriks en mr. R. van den Munckhof, leden,
in tegenwoordigheid van mrs. H.J.G. van der Sluijs en G.J.B. van Weegen, griffiers,
en is uitgesproken op 20 december 2018.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 20‑12‑2018
De tekst van artikel 1 onder a is bij Wet van 22 december 2011 tot wijziging van de Wet op de kansspelen in verband met de instelling van de kansspelautoriteit (Stb, 2012, 11) - ongewijzigd - ondergebracht onder artikel 1, eerste lid en onder a van de Wok (inwtr. 1 april 2012, Stb 2012, 83).
vgl. HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4280, NJ 2013/109.
vgl. HR 8 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5002.
vgl. HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:7, NJ 2013/563.
vgl. HR 11 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:286.
De onderverdeling is aangebracht omwille van de leesbaarheid.
Kamerstukken II, 2000-2001, 24036, nr. 180, p. 1 -3. Het genoemde rapport heeft betrekking op één van de projecten die het kabinet in het kader van de operatie ‘Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit’ had aangekondigd (Kamerstukken II, 1998/1999, 24 036, nr. 126).Kamerstukken II, 2000-2001, 24036, nr. 180, p. 3.
Kamerstukken II, 2000-2001, 24036, nr. 180, p. 5 en 9.
Kamerstukken II, 2002-2003, 24036 en 24557, nr. 280, p. 12 (tweede voortgangsrapportage).
Kamerstukken II, 2004-2005, 24557, nr. 64, p. 4 (vierde voortgangsrapportage).
Kamerstukken II, 2006-2007, 24557, nr. 76, p. 4 (vijfde voortgangsrapportage d.d. 13 juli 2007).
ZD 15 ( [afkorting 2] ), p. 9-10.
ZD01, map 5, resp. p. 2133-2134, p. 2136-2137, p. 2139-2140 en p. 2142-2143.
ZD01, map 5, resp. p. 2146-2147, p. 2152-2153, p. 2155-2157, p. 2163-2164, p. 2169-2171.
Kamerstukken II, 2014-2015, Aanhangsel van Handelingen 1845.
Vgl. o.m. de brief van de Ksa aan [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] d.d. 8 juni 2012 (ZD01, p. 2179).
Boetebesluit Ksa 7 augustus 2013.
Jaarverslag Ksa 2012, p. 23 en p. 29.
Zie ook de op de website van de Ksa openbaar gemaakte besluit op wobverzoek van 8 december 2014.
ZD01, map 5, resp. p. 2179-2181,
Jaarverslag Ksa 2013 en het op de website van de Ksa gepubliceerde Boetebesluit Ksa van 7 augustus 2013.
Wijziging van de Wet op de kansspelen, de Wet op de kansspelbelasting en enkele nadere wetten in verband met het organiseren van kansspelen op afstand (ingediend op 18 juli 2014) en thans aanhangig bij de Eerste Kamer.
AD, p. 2208 - 2210.
Zie onder meer de controle van ‘ [website 10] ’ op 7 februari 2013 (ZD01, p. 1319-1320), de controle van website [website 5] op 11 april 2013 (ZD01, p. 1550-1561), de controle van website [website 1] op 24 april 2013 (ZD01, p. 1421 – 1462) de controle van [website 4] op 7 mei 2013 (ZD01, p. 1575 – 1602) en de controle van website [website 3] op 8 mei 2013 (ZD01, p. 1467 – 1490) en de controle op 14 mei 2013 van [website 2] (ZD01, p. 1505 – 1537).
Handhavingsprotocol van 13 juni 2012, ondertekend op 14 november 2012.
AD, p. 1-3.
AD, p. 2207.
Relaasproces-verbaal Algemeen dossier, p. 1-39.
Wat betreft de fraude met winstuitkeringen: zie o.m. verklaringen [getuige 1] (ZD01, p. 2794, 2802-2804).