Hof Den Haag, 09-07-2013, nr. 22-005201-12
ECLI:NL:GHDHA:2013:2927, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
09-07-2013
- Zaaknummer
22-005201-12
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2013:2927, Uitspraak, Hof Den Haag, 09‑07‑2013; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:2867, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Uitspraak 09‑07‑2013
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft zich op de wijze zoals omschreven in de bewezenverklaring schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Beroep op noodweerexces wordt verworpen. Het Hof veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 90 (tachtig) dagen hechtenis.
Partij(en)
Rolnummer: 22-005201-12
Parketnummer: 09-900339-12
Datum uitspraak: 9 juli 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 8 november 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1989,
[adres],
uit anderen hoofde thans gedetineerd in de PI Rotterdam, locatie Hoogvliet.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 25 juni 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 maart 2012 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (meermalen) met een mes dichtbij het (boven)lichaam van die [benadeelde partij] heeft gezwaaid en/of gestoken en/of (daarbij) die [benadeelde partij] met dat mes heeft geraakt/gesneden in diens bovenlichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 maart 2012 te 's-Gravenhage opzettelijk een persoon (te weten [benadeelde partij]), heeft gestoken en/of gesneden/geraakt met een mes in zijn bovenlichaam, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
5
maanden met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 maart 2012 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes dichtbij het bovenlichaam van die [benadeelde partij] heeft gezwaaid en daarbij die [benadeelde partij] met dat mes heeft geraakt in diens bovenlichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverweging
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de verdachte door met een mes met een lemmet van ongeveer 10 centimeter dichtbij het bovenlichaam van het slachtoffer te zwaaien willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat als gevolg van dit handelen zwaar lichamelijk letsel intreedt.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Beroep op noodweer(exces)
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman betoogd – op gronden als nader omschreven in zijn pleitnotities – dat aan de verdachte een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt. Op grond van de inhoud van het dossier zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken gaat het hof bij de beoordeling van de zaak uit van de volgende feiten en omstandigheden. Terwijl de verdachte in zijn bovenwoning aan de [adres] te ’s-Gravenhage lag te slapen werd aldaar op 19 maart 2012 de benedendeur geforceerd door aangever [benadeelde partij] en zijn compaan [medeverdachte]. [benadeelde partij] heeft hierover verklaard dat hij ‘verhaal wilde halen’ bij de verdachte. [benadeelde partij] ging samen met [medeverdachte] de woning van de verdachte in. In de slaapkamer aangekomen pakte aangever de verdachte beet en smeet hem tegen het dressoir. Op enig moment kreeg de verdachte van aangever een pistool te zien. Hierna ging dit pistool over in de handen van [medeverdachte] en verdween het uit het zicht van de verdachte. Ook [medeverdachte] zelf verdween tijdelijk uit beeld. De verdachte werd vervolgens in de gelegenheid gesteld zich aan te kleden. Het hof stelt vast dat in de bovenwoning sprake is geweest van een wederrechtelijke aanranding van de verdachte door aangever en diens compaan [medeverdachte], maar dat deze eindigde op het moment waarop de verdachte in de gelegenheid wordt gesteld zich aan te kleden.
De verdachte moest vervolgens mee naar beneden. Hij liep samen met aangever de trap af, waarbij aangever voorop liep en de verdachte achterwaarts vasthield. Buiten gekomen was ook [medeverdachte] weer aanwezig. De verdachte werd opnieuw beetgepakt en gesommeerd in een auto plaats te nemen. Er ontstond een worsteling. De verdachte, die ernstig rekening hield met de – gelet op het voorafgaande in zijn visie reële - mogelijkheid dat het pistool dat hij boven had gezien nog steeds in de buurt was, zag kans een mes uit de achterzak van zijn broek te pakken. Hij maakte hiermee een zwaaiende beweging richting [benadeelde partij/medeverdachte] waardoor deze in het bovenlichaam werd geraakt. [benadeelde partij/medeverdachte] liet de verdachte hierop los, waarna deze wegvluchtte. Het hof is van oordeel dat buiten de woning opnieuw sprake is geweest van een wederrechtelijke aanranding van de verdachte waartegen hij zich mocht verdedigen. De verdachte heeft hierbij echter de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden door zich met een mes te verdedigen tegen iemand die hem met zijn handen vastpakte. Op dat moment was er geen sprake van een bedreiging met een pistool. Daarom verwerpt het hof het beroep op noodweer.
Ambtshalve stelt het hof vast dat de situatie ook niet zodanig was dat van putatief noodweer kan worden gesproken.
Uit de inhoud van het dossier, noch uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, is aannemelijk geworden dat de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding werd veroorzaakt, zodat aan de verdachte ook geen beroep op noodweerexces toekomt.
Beide verweren worden mitsdien verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
Poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op de wijze zoals omschreven in de bewezenverklaring schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 juni 2013, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder geweldsmisdrijven.
Bij het bepalen van de straf neemt het hof in het voordeel van de verdachte in aanmerking dat de verdachte, die zich geconfronteerd zag met een getalsmatige overmacht, op het moment dat hij het mes trok rekening hield met de reële mogelijkheid dat hetzij de aangever, die hem in een auto trachtte te werken, hetzij diens metgezel [medeverdachte], gewapend was met een pistool en dat dit opnieuw jegens hem gebruikt zou kunnen worden. Zijn inschatting dat het niet enkel om een woninguitzetting ging lijkt realistisch ook gelet op de verklaring van aangever dat hij verhaal ging halen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 90 (tachtig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Wiersinga, mr. R.M. Bouritius en mr. M.C.R. Derkx, in bijzijn van de griffier mr. J.C.A. Verhoef.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 juli 2013.
Mr. M.C.R. Derkx is buiten staat dit arrest te ondertekenen.