Het bewezenverklaarde is een overtreding (art. 1 onder 2° (oud) WED jo. art. 2, eerste lid, WED). Ingevolge art. 427, tweede lid, Sv staat cassatieberoep open. Daaraan doet niet af dat de geldboete voorwaardelijk is opgelegd. Vgl. HR 5 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0668, NJ 2007/93 m.nt. Reijntjes.
HR, 06-10-2020, nr. 19/05447
ECLI:NL:HR:2020:1425
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-10-2020
- Zaaknummer
19/05447
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1425, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑10‑2020; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:731
ECLI:NL:PHR:2020:731, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑08‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1425
- Vindplaatsen
JM 2020/123 met annotatie van Pieters, S.
Uitspraak 06‑10‑2020
Inhoudsindicatie
Economische zaak. Het door een schapenhouder nalaten van registratie van 1038 dode/afgevoerde schapen, in het I&R-systeem dat tot stand gekomen is t.b.v. de bestrijding van besmettelijke dierziekten, art. 96 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Bewijsklacht t.a.v. niet in voordeel van verdachte meewegen van ingediende, maar later weer ingetrokken meldingen. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/05447 E
Datum 6 oktober 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, economische kamer, van 27 november 2019, nummer 21-004788-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E. Meijer, advocaat te Voorburg, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 oktober 2020.
Conclusie 25‑08‑2020
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Economische zaak. Meldplicht Regeling identificatie en registratie van dieren. Afvoermelding schapen in I&R-systeem gevolgd door intrekking melding. Conclusie strekt tot verwerping.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/05447 E
Zitting 25 augustus 2020
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte.
1. De verdachte is bij arrest van 27 november 2019 door de economische kamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens ‘overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 96 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren’ veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 2.000,-, subsidiair dertig dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft verder de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde geldboete van € 200,-, subsidiair vier dagen hechtenis.1.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. E. Meijer, advocaat te Voorburg, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt dat het bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Voordat ik overga tot de bespreking van het middel geef ik, naast de bewezenverklaring en de bewijsvoering van het hof, kort de in deze zaak relevante regelgeving met betrekking tot de identificatie en registratie van schapen weer (het I&R-systeem).
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard:
‘dat verdachte in de periode van 1 januari 2016 t/m 21 juni 2016 te [plaats] in de gemeente Overbetuwe, als degene die ingevolge de 'Regeling identificatie en registratie van dieren' gegevens moet melden, bijhouden of vermelden op daartoe bestemde bescheiden, dit niet volledig, juist en naar waarheid en/of niet onverwijld nadat de gegevens bekend waren bij verdachte, heeft gedaan, aangezien op of omstreeks 20 juni 2016 op verdachtes bedrijf ongeveer 83 schapen aanwezig waren terwijl op de betreffende stallijst 1121 schapen, althans ruim meer dan het toen aanwezige aantal schapen, stonden geregistreerd en aldus van de afvoer/dood van de ontbrekende schapen nog geen melding was gedaan aan het I&R systeem’.
5. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
‘1. Een in wettelijke vorm door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden ambtenaar van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en buitengewoon opsporingsambtenaar, opgemaakt proces-verbaal (…), gesloten en getekend op 16 november 2016 te Wageningen, voor zover inhoudende de bevindingen van verbalisanten, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Op maandag 20 juni 2016 omstreeks 15:40 uur bevonden wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], ons vergezeld van toezichthouder [betrokkene 1] eveneens werkzaam bij de NVWA en [betrokkene 2] werkzaam bij de politie Gelderland-Midden, op het bedrijf van [verdachte], [a-straat 1] te [plaats].
Op datum en tijd voornoemd was houder [verdachte] niet aanwezig. Vervolgens heb ik, verbalisant [verbalisant 2], telefonisch contact opgenomen met [verdachte] en hij verklaarde mij dat hij op weg was naar huis en dat het nog wel een uur kon duren voordat hij thuis zou zijn. Nadat bekend was geworden dat er ook circa 40 schapen in een weiland op afstand werden gehouden ([b-straat] te Heteren), hebben wij een inspectie uitgevoerd op de aldaar aanwezige schapen. Door telling stelden wij vast dat hier circa 38 schapen werden gehouden.
Op datum voornoemd omstreeks 16:50 uur bevonden wij ons weer op de locatie [a-straat 1] te [plaats]. Wij spraken hier met een persoon die zich aan ons bekend maakte als [verdachte]. Wij hebben ons aan hem in onze functie bekend gemaakt en hem het doel van ons bezoek medegedeeld. Wij hebben ons gelegitimeerd middels de dienstwege verstrekte legitimatiebewijzen. Vervolgens hebben wij in bijzijn van [verdachte] de overige schapen geïnspecteerd. Door telling stelden wij vast dat er circa 38 schapen werden gehouden in een schuur en 4 schapen werden gehouden in nabijgelegen weiland.
Op mijn, verbalisant [verbalisant 1], vraag aan houder [verdachte] of hij nog meer schapen had, antwoordde hij ontkennend. Hij verklaarde mij dat afgelopen vrijdag 17 juni, 36 schapen waren afgevoerd.
Door telling en door opgave van houder [verdachte] stelden wij vast dat er circa 80 schapen aanwezig waren. Op de stallijst (bijlage 1) staan 1.121 schapen geregistreerd.
Gelet op vorenstaand dient houder [verdachte] 1.121 schapen minus 80 aanwezig = 1.041 schapen af te melden aan het I&R systeem. Ik, verbalisant [verbalisant 1], heb houder [verdachte] medegedeeld dat de niet aanwezige schapen moeten worden afgemeld aan het I&R systeem. Nadat wij, verbalisanten, [verdachte] van onze bevindingen in kennis hadden gesteld en nadat ik, verbalisant [verbalisant 1], mij had gelegitimeerd als buitengewoon opsporingsambtenaar werkzaam bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, hield ik verbalisant [verbalisant 1], hem staande waarop hij mij opgaf te zijn:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats],
wonende [a-straat 1] te [postcode] [plaats] binnen de gemeente Overbetuwe,
van beroep ZZP-er/slachter en hierna te noemen verdachte [verdachte].
Ik, verbalisant [verbalisant 1], heb verdachte [verdachte] medegedeeld dat hij recht heeft op verhoorbijstand. Hij verklaarde mij daarvan geen gebruik te willen maken. Nadat ik, verbalisant [verbalisant 1], verdachte had medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was verklaarde hij ons op maandag 20 juni 2016 omstreeks 17:55 uur het volgende
“Ik heb een eenmanszaak onder de naam [verdachte]. Op dit moment heb ik 83 schapen. Waar de andere schapen zijn is mij niet bekend. Ik zal u de nummers van deze 83 schapen opsturen. Alles ligt al bij de rechtbank te Arnhem.”
Ik, verbalisant [verbalisant 1], heb verdachte van de door hem vermoedelijk begane overtreding in kennis gesteld en hem proces-verbaal aangezegd.
2. Een schriftelijk bescheid, zijnde de stallijst van verdachte met peildatum 20 juni 2016, als bijlage (bijlage 1) gehecht achter het proces-verbaal opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden ambtenaar van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en buitengewoon opsporingsambtenaar (…), gesloten en getekend op 16 november 2016 te Wageningen, en als bijlage aan deze aanvulling gehecht.
(BFK: De aan de aanvulling op het verkort arrest aangehechte stallijst houdt onder meer het volgende in.)
Stallijst
[verdachte]
[a-straat 1]
[postcode] [plaats]
Selectie gegevens
Aanvraagdatum 20-06-2016
Peildatum 20-06-2016
ME/UBN [001]
Diersoort Schaap
Runderen Schapen Geiten
Aantal dieren op stallijst 0 1121 0
3. Een in wettelijke vorm door [verbalisant 1], ambtenaar van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en buitengewoon opsporingsambtenaar, opgemaakt proces-verbaal (…), inclusief bijlage 1, gesloten en getekend op 3 april 2018 te Zwolle, voor zover inhoudende de bevindingen van verbalisant, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Uit informatie afkomstig uit het I&R systeem blijkt dat door of namens relatienummer [002] ([verdachte]) op 20-03-2016 in totaal 1.299 dieren zijn afgemeld met afvoerdatum 20-03-2016 en met bestemming UBN [003] (Firma [A]). Tijdstip van afmelding is 22:35 uur. Op 20-03-2016 omstreeks 22:44 uur en later zijn door of namens relatienummer [002] ([verdachte]) van 1.296 schapen/levensnummers de afvoermeldingen weer ingetrokken. Hierdoor komen deze schapen weer op de stallijst te staan.
4. De verklaring van de getuige [getuige 1], afgelegd tegenover de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken van de rechtbank Gelderland op 10 juli 2018 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als houder of gemachtigde kan je een melding herstellen of intrekken.
Kennelijk is hier de afvoermelding ingetrokken. Dat kan alleen gebeurd zijn door de houder, diens gemachtigde of het RVO.
(...)
Ik heb de meldingen van [verdachte] bekeken.
[verdachte] heeft de melding zelf ingetrokken, vermoed ik. Het lijkt er meer op dat hij dit uit onwetendheid gedaan heeft. Hij heeft namelijk op een bepaalde datum, op 20 maart 2016, een behoorlijk aantal meldingen ingetrokken. Ik denk dat er iets mis is gegaan bij de afvoermeldingen en dat hij ze daarna heeft ingetrokken. De nummers staan weer op zijn stallijst maar de beesten zijn waarschijnlijk dood.
(…)
Wat ik vermoed is dat [verdachte] in één keer op 20 maart 2016 alle afvoermeldingen heeft ingetrokken en daarna niet meer heeft ingevoerd. Hij had ons daarna kunnen bellen om het te herstellen, dat is kennelijk niet gebeurd.’
6. Het hof heeft een gevoerd verweer als volgt samengevat en verworpen:
‘Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte de registraties wel heeft gedaan maar dat het registratiesysteem niet goed werkte en dat verdachte om die reden de schapen niet kon afvoeren. Het systeem bevatte behoorlijk wat fouten en gebruikersonvriendelijke aspecten. Er waren nauwelijks veiligheidsvoorzieningen die een veehouder waarschuwden als hij een verkeerde invoering deed. In dit geval had het systeem de verkeerde handelingen van verdachte moeten corrigeren door een foutmelding te geven. Doordat dit op het moment van het tenlastegelegde niet mogelijk was, faalt het registratiesysteem en kan verdachte dit in ieder geval niet worden verweten.
Oordeel hof
Het hof vat het verweer op als een bewijsverweer.
Het hof stelt voorop dat het invoeren van de juiste gegevens in het I&R systeem de verantwoordelijkheid is van de schapenhouder. Uit informatie afkomstig uit het I&R systeem blijkt dat door of namens relatienummer [002] ([verdachte]) op 20 maart 2016 in totaal 1299 dieren zijn afgemeld (afvoerdatum 20-03-2016) met bestemming UBN [003] (Firma [A]). Het tijdstip van afmelding is 22:35 uur. Op diezelfde dag omstreeks 22:44 uur en later zijn door of namens relatienummer [002] ([verdachte]) van 1296 schapen/levensnummers de afvoermeIdingen weer ingetrokken. Hierdoor kwamen deze schapen weer op de stallijst van verdachte te staan. De getuige [getuige 1] (als medewerker I&R systeem schaap en geit werkzaam bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO)) heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat alleen de houder een afvoermelding kan intrekken. Het hof leidt hieruit af dat verdachte degene is geweest die de afvoermeldingen heeft gedaan, vervolgens weer heeft ingetrokken en niet meer opnieuw heeft ingevoerd. [getuige 1] heeft tevens verklaard dat verdachte contact had kunnen opnemen met de RVO om dit te herstellen. Verdachte heeft dit echter niet gedaan, ondanks het feit dat de bewuste schapen niet meer aanwezig waren op zijn bedrijf. Het hof begrijpt dat er bij verdachte geen sprake was van opzet om de gegevens niet naar behoren door te geven. Het hof ziet echter geen grond om verdachte daar geen verwijt van te maken.’
7. In het kader van de strafmotivering heeft het hof het volgende overwogen:
‘Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Regeling identificatie en registratie van dieren. Op het bedrijf van verdachte waren 83 schapen aanwezig, terwijl op de betreffende stallijst 1121 schapen vermeld stonden. Hij heeft van de afvoer/dood van de 1038 ontbrekende schapen geen melding gedaan aan het I&R systeem. Verdachte heeft hierdoor een regeling overtreden die tot stand is gekomen in het belang van de bestrijding van besmettelijke dierziekten.’
8. De tenlastelegging is toegesneden op art. 43 van de Regeling identificatie en registratie van dieren2.(hierna ook: de Regeling), die op 1 januari 2003 de Regeling identificatie en registratie van dieren 20023.heeft vervangen.
9. Art. 43, eerste en tweede lid, van de Regeling luidt:
‘1. Degene die ingevolge deze regeling gegevens moet melden, bijhouden of vermelden op daartoe bestemde bescheiden, doet dit volledig, juist en naar waarheid.2. Het bijhouden of vermelden van de in het eerste lid bedoelde gegevens geschiedt, voor zover niet uitdrukkelijk anders is bepaald, onverwijld nadat de gegevens bekend zijn bij degene die zij ingevolge deze regeling moet bijhouden of vermelden.’
10. Met ingang van 1 januari 2010 is een verplichting tot individuele registratie van schapen in het I&R-systeem ingevoerd. De toelichting op de desbetreffende wijziging van de Regeling houdt onder meer het volgende in:4.
- p. 12:
‘Verordening (EG) nr. 21/2004 beoogt een snelle en accurate tracering van schapen en geiten te bewerkstelligen. Hiertoe verplicht de verordening tot het opnemen van diverse gegevens in een geautomatiseerd gegevensbestand. Ter uitvoering van de verordening is in Nederland gekozen voor de invoering van het I&R-systeem schapen en geiten. Met ingang van 1 januari 2010 wordt de verplichting tot individuele registratie van schapen en geiten ingevoerd. Schapen en geiten dienen vanaf deze datum individueel in het I&R-systeem schapen en geiten geregistreerd te worden. Op de houders van deze dieren rust de verplichting kennisgeving te doen van bepaalde gebeurtenissen. (…) Om de traceerbaarheid van schapen en geiten mogelijk te maken is het noodzakelijk dat ook de aanvoer en afvoer van individuele dieren op en van het bedrijf in het I&R-systeem gemeld wordt.’
- p. 15:
‘Het I&R-systeem kan slechts een sluitend systeem zijn wanneer door middel van individuele registratie altijd bekend is welke dieren op een bedrijf aanwezig zijn. Hiertoe is bepaald dat wanneer dieren op een bedrijf worden aangevoerd of van een bedrijf worden afgevoerd er altijd een melding in het I&R-systeem gedaan moet worden.’5.
11. Het I&R-systeem schapen en geiten wordt beheerd door de minister (art. 38c, eerste lid, van de Regeling).6.Ingevolge art. 38d, zevende lid (tot 1 april 2016: zesde lid), van de Regeling stelt de houder van schapen de minister bij de afvoer van een schaap in kennis van (in ieder geval) ‘de gegevens, bedoeld in deel D, onderdeel 2, onder a, b, c en d van de bijlage bij verordening 21/2004, alsmede van de identificatiecode van het dier’. Het gaat bij de desbetreffende in de bijlage bij de verordening bedoelde gegevens om (a) het aantal verplaatste dieren, (b) de identificatiecode van het bedrijf van vertrek, (c) de datum van vertrek en (d) de identificatiecode van het bedrijf van bestemming.7.De kennisgeving geschiedt ingevolge art. 38d, achtste lid (tot 1 april 2016: zevende lid), van de Regeling binnen zeven dagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de afvoer van de schapen heeft plaatsgevonden.
12. De houder kan een kennisgeving herstellen of intrekken (art. 38g, eerste lid). Zowel de kennisgeving zelf (art. 38f, eerste lid) als het verzoek tot herstel of intrekking daarvan (art. 38g, tweede lid) geschiedt ‘met gebruikmaking van een middel dat daartoe door de minister beschikbaar is gesteld’. Tot 1 juli 2014 geschiedde de kennisgeving of het herstel daarvan ingevolge art. 38f en 38g van de Regeling via het ‘voice response systeem’ of ‘elektronisch’.8.Met de nieuwe terminologie is geen wijziging van de bestaande praktijk beoogd.9.Met ingang van 1 juli 2014 is tevens de zojuist genoemde mogelijkheid tot intrekking van een kennisgeving in de Regeling opgenomen. Die wijziging van art. 38g van de Regeling ‘maakt duidelijk dat een kennisgeving niet alleen kan worden hersteld, maar ook kan worden ingetrokken’.10.
13. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in het I&R-systeem op 20 maart 2016 om 22:35 uur in totaal 1299 dieren heeft afgemeld (afvoerdatum 20 maart 2016), dat hij diezelfde dag, omstreeks 22:44 uur en later, van 1296 schapen/levensnummers de afvoermeIdingen heeft ingetrokken, waardoor deze schapen weer op de stallijst van de verdachte kwamen te staan, en dat hij de afvoermeldingen vervolgens niet opnieuw heeft ingevoerd. Het hof heeft voorts vastgesteld dat de verdachte contact had kunnen opnemen met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland om een en ander te herstellen, maar dat hij dit niet heeft gedaan, ondanks het feit dat de bewuste schapen niet meer aanwezig waren op zijn bedrijf. Op 20 juni 2016 waren er bij een controle circa 83 schapen aanwezig, terwijl op de stallijst 1121 schapen waren geregistreerd.
14. De steller van het middel voert aan dat het hof voorbij is gegaan aan de tot het bewijs gebezigde verklaring van [getuige 1], voor zover inhoudend dat de verdachte op 20 maart 2016 een behoorlijk aantal meldingen heeft ingetrokken. Om meldingen te kunnen intrekken, moeten de meldingen eerst zijn gedaan, aldus de steller van het middel. Uit de verklaring van [getuige 1] zou daarom volgen dat de verdachte de desbetreffende gegevens wel heeft gemeld. Bij gebrek aan andersluidende feiten zou bovendien moeten worden aangenomen dat de verdachte de gegevens volledig, juist, onverwijld en naar waarheid heeft gemeld.
15. Deze klacht berust kennelijk op de opvatting dat, indien een melding in het I&R-systeem wordt gedaan en deze vervolgens wordt ingetrokken, niet kan worden gezegd dat die melding niet is gedaan. En dat daarom de bewezenverklaring, voor zover inhoudend dat ‘van de afvoer/dood van de ontbrekende schapen nog geen melding was gedaan aan het I&R systeem’, niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen.
16. Het hof heeft de op art. 43 van de Regeling toegesneden tenlastelegging kennelijk en niet onbegrijpelijk aldus uitgelegd dat de verdachte daarin wordt verweten dat hij in de periode van 1 januari 2016 tot en met 21 juni 2016 niet heeft voldaan aan de meldplicht die ingevolge art. 43 jo. art. 38d, zesde en zevende lid (vanaf 1 april 2016: zevende en achtste lid), van de Regeling op hem rustte. In de bewijsvoering ligt voorts als niet onbegrijpelijke vaststelling van het hof besloten dat de verdachte, nadat hij op 20 maart 2016 met betrekking tot 1299 afgevoerde schapen een kennisgeving als bedoeld in art. 38d, zesde lid (oud), van de Regeling had gedaan, even later die kennisgeving met betrekking tot 1296 van die schapen heeft ingetrokken op de voet van art. 38g, eerste lid, van de Regeling.
17. Naar het mij voorkomt dient de Regeling aldus te worden verstaan dat, wanneer een afvoermelding wordt ingetrokken op de voet van art. 38g, eerste lid, van de Regeling, vanaf het moment van de intrekking niet meer kan worden gesproken van een afvoermelding als bedoeld in art. 38d, zevende lid, van de Regeling. Ik neem hierbij in aanmerking dat de Regeling een onderscheid maakt tussen het herstellen en het intrekken van een melding. Intrekken impliceert dat de melding ongedaan wordt gemaakt. Daarmee is in overeenstemming dat het hof heeft vastgesteld dat de desbetreffende schapen door de intrekking weer op de stallijst van de verdachte kwamen te staan en dat de verdachte de afvoermeldingen niet opnieuw heeft ingevoerd.11.
18. De kennelijk aan het middel ten grondslag liggende opvatting dat, indien eenmaal een afvoermelding in het I&R-systeem is gedaan, daarmee is voldaan aan de in art. 43 van de Regeling bedoelde meldplicht, ook indien de melding nadien is ingetrokken, vindt geen steun in het recht. Die opvatting verhoudt zich niet met het samenstel van verplichtingen dat in het bijzonder in de artikelen 38d, 38f en 38g van de Regeling is neergelegd. Zij is ook niet te verenigen met de ratio van de verplichting tot het melden van de aan- en afvoer van schapen en geiten. Ik wijs er hierbij op dat de toelichting op de wijziging van de Regeling met ingang van 1 januari 2010 onder meer inhoudt dat Verordening (EG) nr. 21/2004 een snelle en accurate tracering van schapen en geiten beoogt te bewerkstelligen en dat het I&R-systeem slechts een sluitend systeem kan zijn wanneer door middel van individuele registratie altijd bekend is welke dieren op een bedrijf aanwezig zijn.
19. Uit het voorgaande volgt dat het hof het bewezenverklaarde uit de gebezigde bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden. Uit de bewijsmiddelen kan namelijk worden afgeleid dat de verdachte op 20 maart 2016 weliswaar 1299 schapen heeft afgemeld, maar dat hij diezelfde dag met betrekking tot 1296 afgevoerde schapen de afvoermelding heeft ingetrokken. En dat op 20 juni 2016 ongeveer 83 schapen aanwezig waren terwijl op de stallijst van de verdachte 1121 schapen waren geregistreerd. Dat brengt mee dat de verdachte in de bewezenverklaarde periode niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting om als degene die ingevolge de Regeling gegevens moet melden, dit volledig, juist en naar waarheid te doen. Hij diende de minister (na de eerdere intrekking van de afvoermelding) in kennis te stellen van de afvoer (binnen zeven dagen vanaf de dag na de dag waarop deze heeft plaatsgevonden) van de 1038 schapen die wel op zijn stallijst vermeld stonden maar niet op zijn bedrijf aanwezig waren, door een melding in het I&R-systeem.
20. Ik merk hierbij op dat het hof de verdachte heeft vrijgesproken van het opzettelijk handelen en aldus van het impliciet primair tenlastegelegde misdrijf. Voor zover de steller van het middel bedoelt te betogen dat bij de verdachte geen opzet heeft bestaan op, kort gezegd, het niet voldoen aan de op hem rustende meldplicht, behoeft de schriftuur daarom geen bespreking. In de toelichting op het middel, dat niet klaagt over een ontoereikend gemotiveerde verwerping van een gevoerd verweer, valt geen (duidelijke) klacht te ontwaren over het oordeel van het hof dat er geen grond is om de verdachte geen verwijt te maken van het niet naar behoren doorgeven van de gegevens. Ten overvloede merk ik op dat dit oordeel niet onbegrijpelijk is.
21. De steller van het middel klaagt ten slotte dat onbegrijpelijk is waarop het hof zijn vaststelling heeft gebaseerd dat ‘(u)it informatie afkomstig uit het l&R systeem blijkt dat door of namens relatienummer [002] ([verdachte]) op 20 maart 2016 in totaal 1299 dieren zijn afgemeld (afvoerdatum 20-03-2016).’ Die klacht faalt omdat die vaststelling is ontleend aan bewijsmiddel 3.
22. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding geven.
23. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑08‑2020
Stcrt. 2002, 248. Aanvankelijk luidde de citeertitel Regeling identificatie en registratie van dieren 2003. De citeertitel is nadien aangepast (Stcrt. 2004, 242). De Regeling is onder meer gebaseerd op art. 3 van het Besluit identificatie en registratie van dieren (Stb. 1997, 602), dat op zijn beurt onder meer is gebaseerd op art. 96 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
Stcrt. 2001, 250, in werking getreden op 1 januari 2002.
Stcrt. 2009, 18241.
Zie ook p. 17. De toelichting (p. 8) op de oorspronkelijke regeling uit 2002 (Stcrt. 2001, 250), waarnaar wordt verwezen in de toelichting (p. 8) op de regeling uit 2003 (Stcrt. 2002, 248), vermeldde reeds ‘dat een adequaat functionerend I&R-stelsel onontbeerlijk is voor de volksgezondheid en de bestrijding van dierziekten. In dat verband is geconcludeerd dat de verantwoordelijkheid voor een goed functionerend I&R-stelsel inzake de genoemde diersoorten bij de centrale overheid dient te worden ondergebracht’. Die genoemde diersoorten waren ‘rund, varken, schaap en geit’.
Ten tijde van het bewezenverklaarde de Minister van Economische Zaken; thans de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (art. 1 van de Regeling).
Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van 17 december 2003 (PbEU L 5 van 9 januari 2004, p. 8-17), zoals gewijzigd door Verordening (EG) Nr. 933/2008 van de Commissie van 23 september 2008 (PbEU L 256 van 24 september 2008, p. 5-11).
De toelichting op de Regeling houdt daarover in (Stcrt. 2009, 18241, p. 18): ‘Artikel 38f voorziet erin dat de houder van schapen en geiten de voorgeschreven kennisgevingen van de gebeurtenissen op zijn bedrijf telefonisch via het voice response systeem of elektronisch (via internet) kan doen. Artikel 38g maakt het mogelijk om een kennisgeving te herstellen. Herstel geschiedt eveneens via het voice response systeem of elektronisch (via internet of de uitwisseling van gegevens met de webservice).’
De toelichting op de wijziging van de Regeling houdt daarover in (Stcrt. 2014, 16355, p. 9): ‘Deze wijziging van de regelgeving verandert niets aan de bestaande praktijk. De meldingen of aanvragen moeten nog steeds worden gedaan bij de voormalige Dienst Regelingen, nu de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Dit betekent dat voor de reguliere meldingen van identificatie en registratie gebruik kan worden gemaakt van het telefonische voice response systeem of van de website van deze organisatie. Via deze website zijn de juiste gegevens direct in te vullen.’
Stcrt. 2014, 16355, p. 10.
Het hof doelt met ‘stallijst’ kennelijk op hetgeen daaronder in de Regeling wordt verstaan, te weten een ‘overzicht van alle op een bepaald moment onder een UBN in het I&R-systeem geregistreerde runderen, schapen of geiten en van oormerken die op dat moment op het relatienummer van de houder geregistreerd staan’. UBN staat voor uniek bedrijfsnummer (art. 1 van de Regeling).