Rb. Leeuwarden, 21-04-2000, nr. 98/621 VEROR
ECLI:NL:RBLEE:2000:AA5793
- Instantie
Rechtbank Leeuwarden
- Datum
21-04-2000
- Zaaknummer
98/621 VEROR
- LJN
AA5793
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLEE:2000:AA5793, Uitspraak, Rechtbank Leeuwarden, 21‑04‑2000; (Bodemzaak, Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2002:AE5070
- Vindplaatsen
JB 2000/173 met annotatie van Carlos Bollen
Uitspraak 21‑04‑2000
Inhoudsindicatie
Geen rechtsgrond aanwezig voor vordering van wettelijke rente ter zake van terugvordering ten onrechte verstrekte subsidie, noch algemeen rechtsbeginsel. Terugvordering van ten onrechte verstrekte subsidies tot een bedrag van f. 1.026.757,40 vermeerderd met wettelijke rente van f. 205.696,17. De Rb. is van oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de terugvordering heeft kunnen komen. In zoverre is het beroep ongegrond. De door verweerder gevorderde renteschade komt niet voor toewijzing in aanmerking. Voor een dergelijke vordering is geen rechtsgrond aanwezig. De regelingen op grond waarvan verweerder de teruggevorderde subsidie toekende kennen de mogelijkheid van een dergelijke rentevordering niet. Een algemeen rechtsbeginsel op grond waarvan het bestuursorgaan wettelijke rente over teveel betaalde subsidie kan vorderen is er evenmin. In zoverre het standpunt van verweerder zo uitgelegd moet worden, dat verweerder zijn vordering baseert op het civiele recht op grond van onrechtmatig handelen van eiser, zal verweerder zich tot de civiele rechter moeten wenden. Het bestreden besluit komt derhalve in zoverre voor vernietiging in aanmerking. Het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden, verweerder. mrs. C.H. de Groot, P.G. Wijtsma, B.I. Klaassens Regeling geldelijke steun voorzieningen aan huurwoningen (RGSVH) 1987 Subsidieverordening Stads- en Dorpsvernieuwing (SSD) 1986/1989 Besluit Woninggebonden Subsidies (BWS)
Partij(en)
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN
Sector Bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 98/621 VEROR
Inzake het geding tussen
A wonende te B, eiser,
gemachtigde mr. T.H. Pasma, advocaat te Harlingen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, verweerder,
gemachtigde P.J. Achterhof, bestuurlijk juridisch medewerker bij verweerders gemeente.
1. Procesverloop
Bij brief van 27 mei 1998 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van een beslissing op bezwaar met betrekking tot terugvordering van aan eiser verstrekte subsidies op grond van de Regeling geldelijke steun voorzieningen aan huurwoningen (RGSVH) 1987, de Subsidieverordening Stads- en Dorpsvernieuwing (SSD) 1986/1989 en het Besluit Woninggebonden Subsidies (BWS).
Tegen dit besluit is namens eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, meervoudige kamer, gehouden op 27 oktober 1999. Eiser is in persoon verschenen, vergezeld van zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
1.
Motivering
De rechtbank gaat bij haar oordeelsvorming uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Sedert 1987 heeft verweerder, naar aanleiding van daartoe strekkende aanvragen van of namens eiser, aan eiser als eigenaar van diverse particuliere huurwoningen in Leeuwarden subsidies toegekend in verband met de door of namens hem uitgevoerde, dan wel beoogde, werkzaamheden aan woningen. Deze subsidies zijn verstrekt onder toepassing van het bepaalde in de RGSVH 1987, de SSD 1986/1989 en het BWS.
In 1994 bereikten verweerder diverse berichten van de dienst Recherchezaken van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) dat de in geding zijnde subsidiëringen tot stand waren gekomen op basis van gegevens, die niet met de werkelijkheid van de (beoogde) renovatiepraktijk van eisers woningen overeenstemden.
Over deze praktijk zijn door de dienst Recherchezaken van het Ministerie van VROM processen-verbaal opgesteld, inhoudende een relatering van het verrichte onderzoek en de verklaringen van eiser en de door hem gecontracteerde aannemer Z. Naar aanleiding van deze gegevens heeft verweerder bij besluiten van 2 februari 1995 zevenentwintig beschikkingen waarbij aan eiser subsidie was toegekend ingetrokken en eiser medegedeeld dat de uitgekeerde bedragen worden teruggevorderd.
Tegen de besluiten van 2 februari 1995 is door eiser bezwaar ingediend. Bij besluit van 20 juli 1995 zijn de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Namens eiser is tegen die beslissing beroep ingesteld bij de rechtbank (reg.nr. 95/1395 VEROR). Bij uitspraak van de rechtbank van 29 mei 1997 is het beroep gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd voor zover daarbij is besloten tot terugvordering over te gaan.
Partijen hebben in die uitspraak berust. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, met inachtneming van het advies van de bezwaarschriftencommissie, het bezwaarschrift van eiser, voor zover gericht tegen de terugvordering van de verstrekte subsidies, gegrond verklaard, onder verbetering van de motivering opnieuw op dat bezwaarschrift beslist en de primaire besluiten tot terugvordering gehandhaafd. Voorts heeft verweerder vastgesteld dat het totaal terug te vorderen bedrag op ƒ 1.026.757,40 dient te worden gesteld en voorts dat de van eiser te vorderen wettelijke rente ƒ 205.696,17 bedraagt en dat deze rente zal doorlopen totdat eiser het volledige terugvorderingsbedrag alsmede de alsdan verschuldigde wettelijke rente volledig heeft voldaan.
Bij beroepschrift is namens eiser -kort samengevat- aangevoerd dat de rechtbank bij zijn uitspraak van 29 mei 1997 niet alleen de beslissing op bezwaar maar ook de primaire besluiten heeft vernietigd. Verweerder heeft echter ten onrechte geen nieuwe primaire beslissingen genomen waardoor aan eiser een instantie is ontnomen. Voorts heeft verweerder tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Verweerder heeft echter tevens, hangende het hoger beroep, de bezwaarschriftencommissie een nieuw advies gevraagd. Een dergelijke handelwijze is in strijd met het beginsel van rechtszekerheid. Verweerder had eerst de uitspaak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) dienen af te wachten. Namens eiser is verder gewezen op de rol die de heer Koops, voormalig ambtenaar van verweerders gemeente, bij de verstrekking van de subsidies gespeeld heeft en op het beleid van verweerders gemeente waarbij aan een juiste toepassing van de regelgeving kennelijk geen waarde werd gehecht. Slechts van belang was dat er werd gerenoveerd. Voorts ontgaat het eiser waarom verweerder van hem ƒ 1.026.757,40 terugvordert terwijl de gemeente aan het ministerie van VROM aan ten onrechte uitgekeerde subsidies slechtsƒ 621.894,40 heeft terugbetaald. Tenslotte heeft eiser er op gewezen dat het merendeel van de subsidiebedragen niet aan hem maar aan aannemer Z is uitbetaald.
Namens verweerder is aangevoerd -kort samengevat- dat de rechtbank de beslissing op bezwaar heeft vernietigd voor zover die betrekking heeft op de terugvordering. Verweerder diende voor dat onderdeel derhalve een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rol van de heer Koops in de subsidiezaak is in het kader van de beoordeling van het bestreden besluit in feite niet meer relevant, nu de intrekkingbeslissingen onherroepelijk zijn geworden. Het verschil tussen het van eiser teruggevorderde bedrag en het bedrag dat de gemeente aan VROM dient te betalen vindt zijn oorzaak in het feit dat een deel van de door verweerder uitbetaalde subsidie door VROM niet is vergoed onder meer in verband met gesignaleerde gebreken bij een aantal projecten en VROM voorts een deel van de vergoedingen niet als subsidiabel heeft aangemerkt. Verder wordt een aantal bijdragen die verweerder aan eiser heeft uitbetaald door VROM door middel van een annuïtaire aflossing aan de gemeente vergoed en heeft verweerder voorts aan eiser deels bij wijze van voorschot bijdragen verstrekt die nimmer definitief zijn vastgesteld en derhalve ook niet door VROM zijn vergoed. Tenslotte heeft verweerder er op gewezen dat de betalingen van de zijde van de gemeente steeds zijn verricht op de door of namens eiser aangegeven bankrekeningnummers.
De rechtbank overweegt ter zake het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat voor haar bij de beoordeling van het beroep van eiser vertrekpunt is de uitspraak van de rechtbank van 29 mei 1997 -waarbij de beslissing op bezwaar van 20 juli 1995 deels in stand is gelaten- nu partijen in die uitspraak hebben berust.
In die uitspraak heeft de rechtbank onder meer overwogen:
Nu de rechtbank in casu heeft geoordeeld dat de intrekkingbeschikkingen van verweerder terecht en op goede gronden zijn genomen, is daarmee bevestigd dat de rechtsgrond aan de door verweerder gedane betalingen is ontvallen. Verweerder moet dan ook in beginsel gerechtigd worden geacht de onverschuldigd betaalde gedragen terug te vorderen, mits daarbij in ieder geval gehandeld wordt overeenkomstig de -al dan niet wettelijk verankerde- algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Uit deze laatste overweging volgt onder meer dat het besluit tot terugvordering dient te berusten op een deugdelijke motivering en belangenafweging, waarover een uitdrukkelijke beslissing genomen dient te worden.
Vervolgens heeft de rechtbank het gedeelte van de beslissing op bezwaar dat ziet op de terugvordering van uitgekeerde bedragen aan subsidie vernietigd omdat dat besluit niet was voorzien van een deugdelijke motivering. Zo ontbrak een vermelding van de rechtsgrond(en) van de terugvordering alsmede de exacte hoogte van het terug te vorderen bedrag, bleek niet dat verweerder tot een belangenafweging was gekomen en vermeldde het besluit evenmin iets over de wijze van terugvordering.
Beoordeeld dient derhalve te worden of het thans bestreden besluit die rechterlijke toetsing wel kan doorstaan.
De rechtbank gaat voorbij aan de formele bezwaren die eiser tegen het bestreden besluit heeft opgeworpen. Anders dan eiser meent, heeft de rechtbank bij uitspraak van 29 mei 1997 (alleen) de beslissing op bezwaar vernietigd met betrekking tot de terugvordering. De primaire besluiten zijn derhalve in stand gelaten. Voorts is er geen rechtsregel of algemeen beginsel van behoorlijk bestuur dat er aan in de weg staat dat een bestuursorgaan, in reactie op een uitspraak van de rechtbank waarbij een beslissing op bezwaar is vernietigd, de bezwaarschriftencommissie om advies vraagt op een moment dat tegen desbetreffende uitspraak nog een hoger beroepsprocedure aanhangig is.
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting heeft verweerder de onderhavige beslissing tot terugvordering gebaseerd op het, ook in het bestuursrecht geldende, algemene rechtsbeginsel dat hetgeen onverschuldigd is betaald, kan worden teruggevorderd.
De rechtbank stelt vast dat een dergelijke terugvordering een bevoegdheid van verweerder is. Dit betekent dat de rechtbank zich dient te beperken tot de vraag of verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de onderhavige terugvordering heeft kunnen komen.
De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Zo heeft verweerder thans wel in het bestreden besluit het terug te vorderen bedrag vermeld en heeft hij voorts, in een bij het bestreden besluit gevoegde bijlage, per subsidieregeling en per perceel waarvoor een subsidiebijdrage aan eiser is verleend, de hoogte van het terug te vorderen bedrag aangegeven. Voorts blijkt uit de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende stukken dat verweerder de belangen van eiser uitdrukkelijk bij zijn besluitvorming heeft betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op grond van de afweging van de betrokken belangen kunnen besluiten tot terugvordering van eiser van het volledige bedrag aan ten onrechte uitbetaalde subsidies. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat door of namens eiser willens en wetens een te hoog bedrag aan renovatiekosten is opgevoerd met het doel een zo hoog mogelijk bedrag aan subsidie te ontvangen. Voorts heeft verweerder in het verweerschrift genoegzaam inzichtelijk gemaakt om welke redenen het door verweerder aan het ministerie van VROM te betalen bedrag verschilt van het door verweerder van eiser terug te vorderen bedrag. De rechtbank acht het beroep met betrekking tot het terug te vorderen bedrag ongegrond.
Voorts vordert verweerder, blijkens hetgeen in het bestreden besluit is vermeld omtrent de wijze van terugvordering, tevens van eiser de door hem geleden renteschade. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat die schade een gevolg is van het feit dat het ministerie van VROM indertijd meergenoemd bedrag van ƒ 621.894,40 van de rekening-courant van de gemeente Leeuwarden heeft laten afschrijven vanwege de door verweerder ten onrechte gedane subsidieverstrekkingen aan eiser.
De door verweerder gevorderde renteschade komt naar het oordeel van de rechtbank niet voor toewijzing in aanmerking. Voor een dergelijke vordering is geen rechtsgrond aanwezig. De regelingen op grond waarvan verweerder de teruggevorderde subsidie toekende kennen de mogelijkheid van een dergelijke rentevordering niet. Een algemeen rechtsbeginsel op grond waarvan het bestuursorgaan wettelijke rente over teveel betaalde subsidie kan vorderen is er evenmin. In zoverre het standpunt van verweerder zo uitgelegd moet worden, dat verweerder zijn vordering baseert op het civiele recht op grond van onrechtmatig handelen van eiser, zal verweerder zich tot de civiele rechter moeten wenden. Het bestreden besluit komt derhalve in zoverre voor vernietiging in aanmerking
Uit het voorgaande volgt tevens dat het beroep gegrond dient te worden verklaard.
Gelet op het bepaalde in artikel 8:74 Awb dient verweerders gemeente het door eiser gestorte griffierecht ad f 210,- te vergoeden.
Op grond van artikel 8:75 Awb zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht belopen de proceskosten f 1.420,- (indienen beroepschrift 1 punt, verschijnen ter zitting 1 punt; waarde per punt f 710,-, gewicht van de zaak gemiddeld) terzake van door een derde verleende beroepsmatige rechtsbijstand. De rechtbank wijst verweerders gemeente aan als de rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de navolgende beslissing.
- 3.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt het bestreden besluit voor zover van eiser wordt gevorderd f 205.696,17 aan renteschade;
- -
bepaalt dat verweerders gemeente het betaalde griffierecht van f 210,- aan eiser vergoedt;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van f 1.420,-, aan eiser te vergoeden door verweerders gemeente.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, voorzitter, en mrs. P.G. Wijtsma en B.I. Klaassens, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2000
door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong als griffier.
w.g. J. de Jong w.g. C.H. de Groot
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in artikel 6:13 juncto 6:24 Awb. Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: