Einde inhoudsopgave
Werkloosheidswet
Artikel 19 [Uitsluitingsgronden]
Geldend
Geldend vanaf 01-10-2023
- Bronpublicatie:
24-05-2023, Stb. 2023, 202 (uitgifte: 19-06-2023, kamerstukken: 35936)
- Inwerkingtreding
01-10-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-09-2023, Stb. 2023, 307 (uitgifte: 28-09-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid werkloosheid / Algemeen
1.
Geen recht op uitkering heeft de werknemer die:
- a.
een uitkering ontvangt op grond van de Ziektewet of een uitkering die naar aard en strekking daarmee overeenkomt;
- b.
een arbeidsongeschiktheidsuitkering dan wel een loongerelateerde uitkering van de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten ontvangt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
- c.
een uitkering ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, of een uitkering ontvangt die naar aard en strekking met die uitkering overeenkomt;
- d.
een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die, al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering, 70% of meer bedraagt van het dagloon waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;
- e.
buiten Nederland woont of verblijf houdt anders dan wegens vakantie;
- f.
niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000;
- g.
rechtens zijn vrijheid is ontnomen;
- h.
zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel;
- i.
de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt;
- j.
op grond van artikel 64 van de Wet financiering sociale verzekeringen een ontheffing wegens gemoedsbezwaren heeft of wiens werkloosheid binnen 3 maanden na de datum van intrekking van een zodanige ontheffing is aangevangen;
- k.
vakantie geniet buiten de bij ministeriële regeling vast te stellen periode, bedoeld in het negende lid, onderdeel b;
- l.
werkloos is ten gevolge van werkstaking of uitsluiting, tenzij voor de werknemer een ontheffing is verleend op grond van artikel 8, derde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945;
- m.
een uitkering ontvangt op grond van de Wet arbeid en zorg;
- n.
een uitreiziger is.
2.
Indien een uitkering als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, b, c of d niet wordt betaald wegens voor de werknemer geldende wachtdagen of wegens enig handelen of nalaten dat hem redelijkerwijs kan worden verweten, wordt het niet betalen daarvan voor de toepassing van het eerste lid gelijkgesteld met het ontvangen van die uitkering. Onder wachtdagen worden niet verstaan de eerste dertien weken van ongeschiktheid van de werknemer tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte.
3.
Geen recht op uitkering heeft de werknemer zolang de rechtens geldende opzegtermijn niet is verstreken en de arbeidsovereenkomst is geëindigd door opzegging of doordat daarover schriftelijk overeenstemming is bereikt. Onder de rechtens geldende opzegtermijn wordt verstaan de termijn die de werkgever of de werknemer op grond van artikel 672 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of een overeenkomstige bepaling van soortgelijke regeling ieder voor zich bij opzegging in acht behoort te nemen. In geval de dienstbetrekking is geëindigd met wederzijds goedvinden, geldt de in de vorige zin genoemde opzegtermijn voor de werkgever. Als datum waarop de dienstbetrekking wordt geacht te zijn opgezegd, geldt de datum waarop:
- a.
de beëindiging schriftelijk is overeengekomen; of
- b.
de werkgever of de werknemer de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd.
4.
Geen recht op uitkering heeft de werknemer totdat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zou zijn verstreken, indien deze tussentijds met wederzijds goedvinden is geëindigd, zonder dat in die arbeidsovereenkomst schriftelijk is overeengekomen dat deze tussentijds kan worden opgezegd als bedoeld in artikel 667, derde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
5.
Het derde en vierde lid zijn niet langer van toepassing indien artikel 16, vijfde lid, is toegepast.
6.
De werknemer ten aanzien van wie het derde of vierde lid is toegepast, heeft enkel geen recht op uitkering voor zover het de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, bedoeld in het derde en vierde lid, betreft.
7.
Geen recht op uitkering heeft de werknemer over een dag waarop zijn arbeid wordt onderbroken uitsluitend doordat:
- a.
deze dag voor hem als rustdag geldt;
- b.
deze dag een nationale of algemeen erkende christelijke feestdag is, dan wel een kerkelijke feestdag, die ter plaatse waar de werknemer pleegt te werken, algemeen als zodanig wordt gevierd.
8.
Het eerste lid blijft buiten toepassing ten aanzien van de werknemer die uitsluitend uit hoofde van een andere dienstbetrekking dan de dienstbetrekking waaruit hij werkloos is geworden in een omstandigheid verkeert als bedoeld in het eerste lid. Het eerste lid, onderdeel m, blijft tevens buiten toepassing ten aanzien van degene die een uitkering ontvangt op grond van artikel 4:2b, zevende lid, of artikel 6:3, zevende lid, van de Wet arbeid en zorg.
9.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld:
- a.
met betrekking tot het begrip vakantie genieten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel k;
- b.
met betrekking tot de vaststelling van de periode gedurende welke de werknemer met behoud van zijn recht op uitkering vakantie kan genieten.
10.
Onze Minister is bevoegd regels te stellen voor gevallen waarin het eerste lid, onderdeel e, buiten toepassing blijft in verband met een ramp.
11.
Het eerste lid, onderdeel g, is niet van toepassing op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën personen waarbij tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel plaatsvindt buiten een penitentiaire inrichting, een instelling voor de verpleging van ter beschikking gestelden, of een inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen.
12.
Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing op:
- a.
de werknemer, bedoeld in artikel 18, eerste lid;
- b.
de werknemer wiens werkloosheid uitsluitend het gevolg is van verkorting van de werktijd waarvoor op grond van artikel 8, derde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 ontheffing is verleend, en
- c.
de werknemer wiens werkloosheid is ontstaan na het ontstaan van het recht op de loongerelateerde uitkering van de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
13.
In afwijking van het eerste lid, onderdeel e, blijft het recht op uitkering bestaan ten aanzien van de werknemer die buiten Nederland verblijf houdt anders dan wegens vakantie, indien hij gedurende dat verblijf meewerkt aan activiteiten die bevorderlijk zijn voor zijn inschakeling in de arbeid als bedoeld in de hoofdstukken VI en XA, mits:
- a.
die activiteiten niet langer duren dan zes maanden;
- b.
die activiteiten blijkens een intentieverklaring een reëel uitzicht bieden op een aansluitende dienstbetrekking voor ten minste zes maanden; en
- c.
die activiteiten plaatsvinden in een lidstaat van de Europese Unie, in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of in Zwitserland.
14.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder intentieverklaring verstaan: een ondertekende verklaring waarin de ondertekenaar aangeeft dat hij het voornemen heeft om een werknemer die meewerkt aan activiteiten die bevorderlijk zijn voor zijn inschakeling in de arbeid als bedoeld in de hoofdstukken VI en XA, na afloop van die activiteiten in dienst te nemen.