Die avond hield uiteraard niet op om 0.00 uur, maar liep over in de ‘vroege uren van nieuwjaarsdag 2006’.
HR, 01-02-2011, nr. 09/02521
ECLI:NL:HR:2011:BO6699
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
01-02-2011
- Zaaknummer
09/02521
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BO6699
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BO6699, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑02‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BO6699
ECLI:NL:PHR:2011:BO6699, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑11‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BO6699
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑02‑2011
Inhoudsindicatie
Gegronde bewijsklacht. De bewezenverklaring, voor zover behelzende dat verdachte “in vereniging” geweld heeft gepleegd, kan niet zonder meer worden afgeleid uit de bewijsvoering.
1 februari 2011
Strafkamer
Nr. 09/02521
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 2 juni 2009, nummer 21/004496-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onder 1 niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
2.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 1 januari 2006 te Doetinchem met een ander in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten in café/discotheek [A], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit slaan en/of stompen tegen het hoofd van die [slachtoffer]."
2.3. Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft het Hof - met inbegrip van hier niet overgenomen voetnoten - het volgende overwogen:
"Het hof neemt de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking.
In de vroege uren van nieuwjaarsdag 2006 heeft zich een drietal incidenten voorgedaan in de op dat moment drukke discotheek [A] (voorheen [B]) te Doetinchem. Eén van de slachtoffers heeft hieraan een blijvend litteken in zijn gezicht overgehouden.
(...)
Feit 1 (...)
[Getuige 1], portier van de [A], heeft verklaard dat er rond 02.30 uur een melding van alle bars binnenkwam, die inhield dat er een jongen, lang, normaal postuur, met een agressieve blik, om zich heen aan het slaan was. [Getuige 1] meent dat deze jongen een lichtgetinte huidskleur had. [Getuige 1] heeft de jongen vervolgens in de gaten gehouden.
Omdat men vreesde voor escalatie, zijn de portiers de jongen op enig moment gaan zoeken. [Getuige 1] werd vervolgens geconfronteerd met een jongen "wiens gezicht helemaal openlag", naar later bleek [slachtoffer].
Feit 1
Volgens de aangifte van [slachtoffer] heeft hij in reactie op een duw van een buitenlandse jongen, die jongen een duw teruggegeven en werd hij meteen daarna met een glazen voorwerp in zijn gezicht geslagen. Het glazen voorwerp is toen kapot gegaan. Daarna is [slachtoffer] naar zijn zeggen meermalen op zijn hoofd geslagen. Hij heeft daarvan pijn ondervonden. Toen de klappen ophielden, voelde hij bloed over zijn gezicht stromen. Op de foto's van het letsel die bij de aangifte zijn gevoegd is te zien dat [slachtoffer] verwondingen aan de linkerzijde van zijn gezicht heeft. [Getuige 2] heeft verklaard te hebben gezien dat de Iranese jongen, die met zijn ex-vriendin [getuige 3] [[getuige 3], Hof] is gehuwd, [slachtoffer] met kracht met een heel glas in zijn gezicht heeft geslagen en daarbij de linkerzijde van zijn gezicht heeft geraakt. [Getuige 3] heeft gezien dat verdachte en de jongen in elkaar vlogen. [Getuige 4] heeft ook gezien dat verdachte heeft gevochten. Zij heeft armen zien zwaaien.
[Getuige 1] voornoemd heeft zich over [slachtoffer] ontfermd. Op het moment dat de agressieve jongen die [getuige 1] eerder in de gaten had gehouden langsliep, wees het slachtoffer hem aan als dader en zei daarbij tegen [getuige 1] "Hij is het." Verdachte is buiten voor de discotheek aangehouden. [Getuige 2] heeft de aangehouden persoon herkend als degene die [slachtoffer] met een glas had geslagen.
Op basis van de aangifte van [slachtoffer] kan onderscheid worden gemaakt in twee fases:
a. het slaan met een glazen voorwerp in het gezicht en b. het slaan/stompen tegen het hoofd.
De vraag rijst of verdachte, gelet op zijn ontkenning en de gevoerde verweren, hiervoor verantwoordelijk kan worden gehouden.
a. het slaan met een glazen voorwerp in het gezicht
Op grond van de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden concludeert het hof dat verdachte (en niet [betrokkene 1] zoals de raadsman heeft betoogd) een glazen voorwerp kapot heeft geslagen in/tegen het gezicht van [slachtoffer]. Het letsel dat [slachtoffer] daardoor heeft opgelopen, kan - hoe vervelend ook voor het slachtoffer - niet worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde. De redactie van de tenlastelegging brengt met zich dat
verdachte ook van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde wordt vrijgesproken voor zover dit betrekking heeft op het slaan met een glazen voorwerp en het toebrengen van lichamelijk letsel, omdat er op dat moment nog geen sprake was van een handelen in vereniging.
b. het slaan/stompen tegen het hoofd
Het hof is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte een aandeel heeft gehad in de onder 1 subsidiair tenlastegelegde openlijke geweldpleging ten aanzien van het slaan en/of stompen tegen het hoofd van [slachtoffer]. De verklaring van [getuige 3], de echtgenote van verdachte, die inhoudt dat verdachte die nacht wat vervelend was, sterkt het hof in zijn overtuiging. Verdachte en [betrokkene 1] zijn vrijwel de hele avond bij elkaar geweest. Verdachte heeft verklaard dat hij met zijn armen heeft gezwaaid en daarbij iemand heeft geraakt. [Betrokkene 1] is ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 19 mei 2009 als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat verdachte en hij hebben gevochten. Uit de verslagen van de telefoontaps blijkt dat [betrokkene 1] heeft gezegd dat er een gevecht met een Nederlander heeft plaatsgevonden en dat verdachte die jongen een vuist heeft gegeven.
De verdediging heeft gewezen op de verschillen in waarneming van de getuigen met betrekking tot de kleding die verdachte de bewuste nacht droeg, hetgeen volgens de verdediging tot een vrijspraak moet leiden. Het hof overweegt dat het redelijk donker was in de ruimte waar het onder 1 tenlastegelegde plaatsvond. De tegenstrijdigheden betreffen ondergeschikte punten en laten zich verklaren door de hectische omstandigheden van dat moment. In de kern zijn de verklaringen waarop de bewezenverklaring is gebaseerd, innerlijk consistent en ondersteunen zij elkaar op de wezenlijke onderdelen van de tenlastelegging. Dit verweer wordt dan ook verworpen."
2.4. Aangezien de bewezenverklaring, voor zover behelzende dat de verdachte "in vereniging" geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], niet zonder meer kan worden afgeleid uit de bewijsvoering, is de uitspraak wat betreft feit 1 niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.5. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 1 februari 2011.
Conclusie 30‑11‑2010
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Arnhem heeft verdachte bij arrest van 2 juni 2009 ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen’ en ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde ‘mishandeling’ veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren. Tevens heeft het Hof de verdachte veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van honderdtachtig uren, subsidiair negentig dagen hechtenis. Het Hof heeft bepaald dat bij de uitvoering van de taakstraf tweeëntwintig uren in mindering worden gebracht in verband met de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts heeft het Hof de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
2.
Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3.
Namens verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, één middel van cassatie voorgesteld.
4.
Het middel betoogt dat het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen’ onvoldoende met redenen is omkleed, omdat uit de bewijsmiddelen niet zou volgen dat het geweld door verdachte met een ander in vereniging is gepleegd.
5.
Ten laste van verdachte is onder 1 subsidiair bewezenverklaard dat:
‘hij op 1 januari 2006, te Doetinchem, met een ander in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten in cafe/discotheek [A], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit slaan en/of stompen tegen het hoofd van die [slachtoffer].’
6.
Het Hof heeft de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt onder het kopje ‘Overweging met betrekking tot het bewijs’ van zijn arrest ‘Promisgewijs’ weergegeven. Het middel betoogt dat uit die overwegingen weliswaar kan worden afgeleid dat verdachte tegen het hoofd van het [slachtoffer] (het slachtoffer) heeft geslagen en gestompt, maar niet dat een ander, te weten: [betrokkene 1], eveneens tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen of gestompt. Uit de door het Hof gebezigde redengevende feiten en omstandigheden zou — met andere woorden — niet blijken dat verdachte het bewezenverklaarde slaan en/of stompen tegen het hoofd van [slachtoffer] ‘in vereniging met een ander’ heeft gepleegd.
7.
Hoewel uit de door het Hof gebezigde redengevende feiten en omstandigheden inderdaad niet expliciet blijkt dat verdachte in de vroege uren van nieuwjaarsdag 2006 het slachtoffer samen met [betrokkene 1] tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt, blijkt uit de desbetreffende (Promis)overwegingen wél dat verdachte en [betrokkene 1] oudejaarsavond1. vrijwel de hele tijd bij elkaar zijn geweest en dat het Hof heeft gerefereerd aan de door [betrokkene 1] ter terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2009 afgelegde verklaring ‘dat verdachte en hij hebben gevochten.’ Kennelijk heeft het Hof deze verklaring aldus verstaan dat [betrokkene 1] en verdachte met [slachtoffer] (het slachtoffer) hebben gevochten. Deze uitleg is — in het licht van de gehele verklaring die [betrokkene 1], als getuige, ter zitting in hoger beroep heeft afgelegd — niet onbegrijpelijk, nu [betrokkene 1] bij die gelegenheid onder meer heeft verklaard dat hij bij vonnis van de rechtbank Zutphen van 2 november 2007 terecht is veroordeeld voor zijn aandeel in de openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer] op 1 januari 2006 in de [A].2. Bij deze lezing van de bewijsmotivering van het Hof mist het middel feitelijke grondslag.
8.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
9.
Gronden waarop de uitspraak ambtshalve zou moeten worden gecasseerd, zijn door mij niet aangetroffen.
10.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑11‑2010
Zie p. 3 van het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep van 19 mei 2009.