Rb. Overijssel, 02-11-2020, nr. C/08/253718 / FA RK 20-2281
ECLI:NL:RBOVE:2020:3789
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
02-11-2020
- Zaaknummer
C/08/253718 / FA RK 20-2281
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2020:3789, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 02‑11‑2020; (Beschikking)
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2020-0863
Uitspraak 02‑11‑2020
Inhoudsindicatie
Wvggz. Schadevergoeding ex art. 10:12.
Partij(en)
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team Familierecht en Jeugdrecht
Locatie: Almelo
Zaak-/rekestnr.: C/08/253718 / FA RK 20-2281
Schadevergoeding ex art. 10:12 Wvggz
Beschikking van 2 november 2020 op het ingediende verzoekschrift van
[verzoekster] ,
geboren [1981] , [geboorteplaats]
wonende [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat: mr. A.F. van den Berg te Almelo;
tegen
de officier van justitie van het arrondissementsparket Oost-Nederland,
hierna te noemen: verweerder.
1. Procesverloop
1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 31 augustus 2020;
- de pleitaantekeningen van de advocaat;
- de overgelegde stukken van de officier van justitie.
1.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2020 door de meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel op de locatie Almelo. Gehoord zijn:
- -
verzoekster, bijgestaan door haar advocaat en een tolk in de Poolse taal;
- -
mr. R. van Andel, officier van justitie, namens verweerder.
2. Feiten
2.1
Op 28 april 2020 heeft de officier van justitie besloten om over te gaan tot het voorbereiden van een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging voor verzoekster. De geneesheer-directeur, [A] , heeft verzoekster daarvan bij brief van 12 mei 2020 in kennis gesteld.
2.2
Het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging is door de officier van justitie op 17 juni 2020 ter griffie van deze rechtbank ingediend.
2.3
Deze rechtbank heeft bij beschikking van 29 juli 2020 een zorgmachtiging verleend met betrekking tot verzoekster.
3. Verzoek en verweer
3.1
Verzoekster stelt dat de termijn van artikel 5:16 lid 1 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) is overschreden en verzoekt de rechtbank daarom haar een schadevergoeding toe te kennen op grond van artikel 10:12 lid 3 Wvggz. Verzoekster stelt dat zij door de termijnoverschrijding (immateriële) schade heeft geleden doordat zij langer dan nodig niet wist waar ze aan toe was en hierdoor meer stress en onzekerheid heeft ervaren dan zonder de termijnoverschrijding het geval zou zijn geweest. Zo begon familie tegen haar te schreeuwen dat zij werd opgenomen en was verzoekster bang om naar buiten te gaan, omdat familie vertelde dat zij zou worden opgehaald en zo snel mogelijk naar een psychiatrisch ziekenhuis zou worden gebracht.
Verzoekster vordert daarom € 100,- voor iedere dag dat de officier van justitie de termijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz heeft overschreden, te weten (acht dagen à € 100,-) € 800,-, althans een zodanige vergoeding toe te kennen als de rechtbank juist acht. Tevens wordt verzocht de Staat te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2
Verweerder heeft de stellingen van verzoekster gemotiveerd betwist. Verweerder erkent dat de termijn is overschreden met acht dagen. Verweerder stelt echter dat deze termijnoverschrijding niet een schending is van een fundamenteel rechtsbeginsel zodat geen aanspraak op vergoeding van schade bestaat. Verder heeft verzoekster de schade onvoldoende onderbouwd. Verzoekster bleef thuis, er was nog geen sprake van gedwongen dan wel vrijwillige zorg en er zijn meerdere contactmomenten geweest waaruit verzoekster had kunnen afleiden dat een zorgmachtiging werd voorbereid. Bovendien was verzoekster zorgmijdend en was het moeilijk met haar in contact te komen. Daarom vraagt verweerder primair het verzoek af te wijzen.
Indien het verzoek wordt toegewezen verzoekt verweerder een schadevergoeding toe te kennen naar redelijkheid en billijkheid, waarbij rekening wordt gehouden met bovengenoemde omstandigheden. Een vergoeding van € 100,- per dag dat de termijn is overschreden vindt verweerder niet proportioneel.
4. Beoordeling
4.1
Artikel 10:12 lid 3 Wvggz luidt: “Indien de wet niet in acht is genomen door de officier van justitie of de rechter, kan betrokkene of de vertegenwoordiger de rechter verzoeken tot schadevergoeding ten laste van de Staat. De rechter kent een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe.”
4.2
Vast staat dat de termijn van artikel 5:16 Wvggz met acht dagen is overschreden. Vast staat dus ook dat de wet niet in acht is genomen door de officier van justitie. Aan de voorwaarden, genoemd in de eerste zin van voormeld artikel is dus voldaan. Ingevolge de laatste zin van dit artikel kent de rechter in dat geval schadevergoeding toe. De formulering van artikel 10:12 lid 3 Wvggz laat de rechter geen ruimte om geen schadevergoeding toe te kennen. Wel biedt de wet de ruimte om de hoogte van de schade naar billijkheid vast te stellen. De stelling van verweerder dat alleen een aanspraak bestaat op schadevergoeding ingeval van schending van een fundamenteel rechtsbeginsel vindt geen steun in de tekst van de wet. Verzoekster heeft dus aanspraak op vergoeding van schade. De rechtbank oordeelt met betrekking tot de hoogte van de schadevergoeding als volgt.
4.3
De beslissing wel of geen verplichte zorg te moeten ontvangen is een ingrijpende beslissing. De wettelijke termijn die van artikel 5:16 Wvggz heeft een beschermende functie en is bedoeld om betrokkene niet te lang in onzekerheid te laten verkeren. De rechtbank is van oordeel dat verzoekster voldoende heeft gemotiveerd dat zij geleden heeft onder deze onzekerheid en dat dit langer dan wettelijk nodig heeft geduurd.
4.4
De rechtbank zal de schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 20,- per dag. De rechtbank acht hierbij van belang dat verzoekster thuis verbleef en niet in een instelling en dat er verder geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd die tot een hogere schadevergoeding moeten leiden. De (immateriële) schade wordt bepaald door het langer dan nodig en voorzien bij wettelijke termijn niet weten of en met welke inhoud een zorgmachtiging zou worden aangevraagd.
4.4
De rechtbank zoekt nadrukkelijk geen aansluiting bij de hoogte van de schadevergoedingen die in het strafrecht plegen te worden toegekend bij onrechtmatige detentie. Die schadevergoedingen hebben als grondslag ten onrechte ondergane vrijheidsbeneming. De schadevergoeding bij overschrijding van de termijn van artikel 5:16 Wvggz daarentegen is gebaseerd op de inbreuk die wordt gemaakt op de autonomie van een betrokkene om zelf de zorg te kiezen die zij wenst.
4.5
Het gevorderde aan proceskosten zal de rechtbank afwijzen nu voor het onderhavige verzoek geen griffierecht in rekening wordt gebracht en niet is gebleken dat in het kader van dit verzoek naast de toevoeging daadwerkelijke advocaatkosten ten laste van verzoekster komen.
5. Beslissing
De rechtbank:
5.1
veroordeelt de Staat tot betaling van een bedrag van € 160,- (HONDERDZESTIG EURO) aan verzoekster;
5.2
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
5.3
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.M.B. Elferink, voorzitter, mr. U. van Houten en mr. T.M. Blankestijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.M. Albers als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2020. | ||