Hof Amsterdam, 14-09-2006, nr. 1348/05
ECLI:NL:GHAMS:2006:BL9084
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
14-09-2006
- Magistraten
Mrs. A. Bockwinkel, M.W.E. Koopmann, E.A. Mout-Bouwman
- Zaaknummer
1348/05
- LJN
BL9084
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht (V)
Vermogensrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2006:BL9084, Uitspraak, Hof Amsterdam, 14‑09‑2006
Uitspraak 14‑09‑2006
Mrs. A. Bockwinkel, M.W.E. Koopmann, E.A. Mout-Bouwman
Partij(en)
ARREST
in de zaak van:
- 1.
de vennootschap onder firma FA. GEBR. [appellante 1],
gevestigd te [vestigingsplaats], gemeente [gemeente],
en de vennoten:
- 2.
[appellant 2] en
- 3.
[appellant 3],
beiden wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente]
APPELLANTEN,
procureur: mr. F.B. Falkena,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOLLANDIA RECYCLING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. G.W. Kernkamp.
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
Appellanten gezamenlijk worden hierna [appellante 1] c.s. genoemd; geïntimeerde zal als Hollandia worden aangeduid.
1.2.
[appellante 1] c.s. is bij dagvaarding van 10 mei 2005 in hoger beroep gekomen van het vonnis dat de rechtbank Haarlem in deze zaak onder zaaknummer/rolnummer 103230/HA ZA 04-899 tussen partijen heeft gewezen en op 20 april 2005 heeft uitgesproken.
1.3.
[appellante 1] c.s. heeft bij memorie van grieven gediend tegen het vonnis waarvan beroep, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vordering van Hollandia alsnog zal afwijzen, met veroordeling van Hollandia in de kosten van de procedure in beide instanties.
1.4.
Hierna heeft Hollandia bij memorie van antwoord de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van [appellante 1] c.s. in de kosten van het geding in — naar het hof begrijpt — het hoger beroep.
1.5.
Vervolgens hebben [appellante 1] c.s. en Hollandia gepleit, [appellante 1] c.s. bij monde van mr. A.D. Huisman, advocate te Rotterdam, en Hollandia bij monde van mr. W.M.U. van der Blom, advocaat te Haarlem. Zij hebben de daartoe door hun respectieve raadslieden opgestelde pleitnotities overgelegd.
1.6.
Ten slotte is op de stukken van beide instanties arrest gevraagd. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
2. Grieven
[appellante 1] c.s. heeft vijf grieven voorgesteld. Voor de inhoud daarvan wordt verwezen naar de desbetreffende memorie.
3. Feiten
3.1.
De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep in rechtsoverweging 2, onder a. tot en met 1. een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt.
3.2.
Omtrent deze vaststelling van de feiten bestaat geen geschil, zodat ook het hof van deze feiten zal uitgaan.
4. Beoordeling
4.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.1.
Op 19 juni 2001 heeft [appellante 1] c.s. in opdracht van de Zaanse Schroothandel B.V. de duwbak ‘Jordy’, in eigendom toebehorende aan Hollandia en beladen met autowrakken, verplaatst van Zaandam naar het bedrijf van Hollandia te Amsterdam. [appellante 1] c.s. heeft bij het verplaatsen gebruik gemaakt van de duwboot ‘Jason’.
4.1.2.
Bij het afmeren van de duwbak ‘Jordy’ is schade ontstaan aan een transportband van Hollandia doordat zich op de duwbak bevindende autowrakken met deze transportband, die deels over het water uitstak, in aanraking zijn gekomen.
4.1.3.
[appellante 1] c.s. heeft de schade gemeld bij haar verzekeringsmakelaar AON Hudig (hierna: AON). AON heeft — namens de verzekeraars betrokken bij de aansprakelijkheidsverzekering van [appellante 1] c.s. — aan expertisebureau Crawford & Company (Nederland) B.V. (hierna: Crawford) opdracht gegeven de toedracht van het ongeluk en de omvang van de schade te onderzoeken.
4.1.4.
Op 4 april 2003 is door Crawford het door AON gevraagde expertiserapport uitgebracht. Op blz. 2 is onder het kopje ‘Inleiding’ van dit rapport vermeld:
‘Op 20 juni 2001 ontvingen wij van u opdracht voor het uitvoeren van een expertise bij wederpartij naar aanleiding van een aanvaring door verzekerde. Na deze expertise verzochten wij wederpartij tot het tijdig doorgeven van de datum van het herstel en verstrekken van een gespecificeerde herstelkostenopgave, een en ander bevestigd in een schrijven van ons gedateerd 19 februari 2002 (kopie reeds in uw bezit). In juni 2002 ontvingen wij bericht dat het herstel conform offerte was uitgevoerd. (…)
Bij het uitblijven van een onderbouwde claim van wederpartij is in overleg met u besloten ons dossier op 23 december 2002 te sluiten.
Op 6 februari 2003 ontvingen wij alsnog een claim van wederpartij met betrekking tot deze schade. Na overleg met u is besloten de schade alsnog sans prejudice vast te stellen.’
Wat betreft de vastgestelde kosten concludeert Crawford op blz. 4 van haar rapport:
‘Op basis van de verstrekte gegevens hebben wij een verbetering berekend over alle gereclameerde kosten, daar wederpartij geen uitsplitsing kon geven in materiaal en arbeid. De kosten hebben wij sans prejudice als volgt vastgesteld:
Herstelkosten | EUR | 34.935,00 |
Minus: vastgestelde verbetering | EUR | 11.100,00 |
Totaal exclusief BTW | EUR | 21.835,00 |
Wederpartij verklaarde zich mondeling akkoord met bovenstaande vaststelling.’
4.1.5.
Bij faxbericht van 19 juni 2003 heeft Hollandia aan AON het volgende geschreven:
‘Geachte mevr. [naam 1],
Hierbij verzoeken wij u vriendelijk om tot uitbetaling over te gaan van de schade veroorzaakt door uw client de Gebr. [appellante 1] aan onze transportband.
Zie schaderapport Crawford (ing. [ingenieur])
Hopende op een vlotte afwikkeling,
[schade-coordinator],
Schade-coordinator, Hollandia Recycling. B.V. (…)’
4.1.6.
Bij faxbericht van 26 augustus 2003 heeft AON aan Hollandia het volgende medegedeeld:
‘Verzekerde
V.o.f. Gebr. [appellant 2] en [appellant 3]
Betreft:
Motorschip/duwboot ‘Jason’ — c/shreddermachine
Geachte heer [schade-coordinator],
Inzake bovenvermelde aangelegenheid refereren wij aan ons telefonisch onderhoud van hedenmorgen.
Zoals aan u medegedeeld, honoreren dezerzijds betrokken assuradeuren uw vordering niet daar zij van mening zijn dat deze zaak middels 2 jaar is verjaard en uw faxbericht van 19 juni 2003 geen stuiting is in de zin van artikel 317 BW. (…)’
4.1.7.
Bij brief van 23 september 2003 heeft de raadsman van Hollandia AON dan wel de verzekeraars van [appellante 1] c.s. gesommeerd tot betaling van € 21.835,-, verhoogd met wettelijke rente vanaf de datum van het ongeval.
4.2.
Hollandia vordert — uitvoerbaar bij voorraad — hoofdelijke veroordeling van [appellante 1] c.s. om aan haar te betalen een bedrag van € 21.835,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 19 juni 2001 en een bedrag van € 1.746,80 ter zake van buitengerechtelijke kosten.
4.3.
Volgens Hollandia is [appellante 1] c.s. het door het expertisebureau Crawford vastgestelde schadebedrag aan haar verschuldigd. Zij vindt dat het beroep op verjaring van [appellante 1] c.s. (zie het hiervoor in 4.1.6. genoemde faxbericht van AON aan Hollandia) niet opgaat, omdat deze tijdig is gestuit of geschorst. De verjaring is voorts voortdurend gestuit door de tussen partijen plaatsgevonden hebbende correspondentie en gevoerde onderhandelingen, aldus Hollandia. Hollandia is van mening dat een beroep op verjaring onder deze omstandigheden in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Nu tussen partijen overeenstemming bestaat over de aansprakelijkheid, de betalingsverplichting en de hoogte van de schade acht Hollandia een beroep op verjaring bovendien in strijd met de goede trouw.
4.4.
De rechtbank heeft het beroep op verjaring door [appellante 1] c.s. niet gehonoreerd en de vordering van Hollandia tot vergoeding aan haar van de door haar geleden schade toegewezen overeenkomstig het bedrag zoals vermeld in het expertiserapport, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2001.
4.5.
[appellante 1] c.s. maakt met grief 1 bezwaar tegen het oordeel van de rechtbank dat AON als vertegenwoordiger van de betrokken verzekeraars en als vertegenwoordiger van [appellante 1] c.s. is opgetreden. [appellante 1] c.s. voert ter toelichting op de grief aan dat AON bij de brief van 26 augustus 2003 weliswaar in haar hoedanigheid van tussenpersoon het standpunt van verzekeraars op de aansprakelijkheidsverzekering van [appellante 1] c.s. aan Hollandia heeft medegedeeld, maar dat uit die brief niet volgt dat AON ter zake als vertegenwoordiger van verzekeraars en van [appellante 1] c.s. is aan te merken. AON was bovendien niet bevoegd de daaraan voorafgaande mededeling van Hollandia (het faxbericht van 19 juni 2003) namens haar, [appellante 1] c.s., in ontvangst te nemen, aldus [appellante 1] c.s.
4.5.1.
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank terecht AON als vertegenwoordiger van de betrokken verzekeraars en van [appellante 1] c.s. aangemerkt.
4.5.2.
Als niet dan wel onvoldoende weersproken staat immers vast dat [appellante 1] c.s., nadat de schade door Hollandia bij haar was gemeld, contact heeft opgenomen met haar verzekeringsmakelaar AON. AON heeft namens de verzekeraars, betrokken bij de aansprakelijkheidsverzekering van [appellante 1] c.s. (zie conclusie van antwoord onder punt 6 en genoemd expertiserapport waarin AON als opdrachtgever wordt genoemd), aan Crawford opdracht gegeven de toedracht van het ongeluk en de omvang van de schade te onderzoeken. Vervolgens heeft tussen Crawford, die derhalve in opdracht van AON namens de verzekeraars optrad, en Hollandia een uitgebreide correspondentie plaatsgevonden, waarbij Crawford aan Hollandia verzocht haar in het bezit te stellen van een gespecificeerde herstelkostenofferte. Crawford vermeldt als onderwerp van haar aan Hollandia gerichte brieven van (bijvoorbeeld) 29 oktober 2001 en 19 februari 2002 (produkties 2 en 4 bij akte van 7 juli 2004) onder het kopje ‘Betreft’: ‘Aanvaring met duwbak tegen transportband met shreddermachine, schadedatum 19 juni 2001. Onze verzekerde: Gebroeders [appellant 2] en [appellant 3] V.O.F. te [a-plaats].’ De hiervoor genoemde brieven van Crawford aan Hollandia zijn in afschrift aan AON ter kennisneming toegestuurd, zodat ervan moet worden uitgegaan dat AON van de inhoud van deze brieven op de hoogte was.
4.5.3.
Bij die stand van zaken mocht Hollandia redelijkerwijs aannemen dat AON, die, zoals hiervoor is overwogen, op de hoogte was (gesteld) van de door Crawford — die in opdracht van AON namens de verzekeraars was ingeschakeld — aan Hollandia gestuurde brieven, door de betrokken schadeverzekeraars was gemachtigd om namens hen de schademelding van [appellante 1] c.s. te behandelen. Gelet op de tussen Hollandia en Crawford plaatsgevonden hebbende correspondentie en nu bovendien [appellante 1] c.s., nadat zij de schade bij AON had gemeld, de verdere behandeling van de schademelding aan AON en de door AON namens de verzekeraars ingeschakelde Crawford heeft overgelaten, mocht Hollandia tevens aannemen dat AON ook namens [appellante 1] c.s. optrad. Dat AON handelde namens de verzekeraars en namens [appellante 1] c.s. wordt bovendien bevestigd door de inhoud van de brief van 26 augustus 2003 van AON aan Hollandia in antwoord op de brief van Hollandia aan AON van 19 juni 2003, waarin Hollandia om uitbetaling verzocht ter zake ‘van de schade veroorzaakt door uw client de Gebr. [appellante 1] aan onze transportband.’ In de hiervoor genoemde brief van 26 augustus 2003 is als verzekerde immers de ‘V.o.f. Gebr. [appellant 2] en [appellant 3]’ vermeld en is verder onder meer geschreven: ‘(…) honoreren dezerzijds betrokken assuradeuren uw vordering niet (…)’. Nu bovendien door AON in haar brief van 26 augustus 2003 aan Hollandia niet kenbaar wordt gemaakt dat zij niet bevoegd was de brief van 19 juni 2003 (van Hollandia aan AON) namens [appellante 1] c.s. te ontvangen, zoals [appellante 1] c.s. betoogt, moet het ervoor worden gehouden dat AON daartoe als vertegenwoordiger van [appellante 1] c.s. wel degelijk bevoegd was.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat grief 1 faalt.
4.7.
Met grief 2 maakt [appellante 1] c.s. bezwaar tegen het oordeel van de rechtbank dat het faxbericht van Hollandia van 19 juni 2003 met zich meebrengt dat de verjaring tijdig is gestuit.
4.7.1.
Niet in geschil is dat op de vordering van Hollandia de verjaringstermijn, zoals bepaald in artikel 8:1793 BW, van toepassing is. Derhalve gaat ook het hof daarvan uit.
4.7.2.
In artikel 8:1793 BW is bepaald dat de rechtsvordering tot vergoeding van schade veroorzaakt door een voorval, zoals bedoeld in afdeling 1 van titel 11 en die niet op een overeenkomst is gegrond, verjaart door het verstrijken van twee jaren, welke termijn aanvangt de dag volgende op de dag van het voorval. De tweejarige verjaringstermijn is derhalve op 20 juni 2001 aangevangen. Dit betekent dat voor 20 juni 2003 een geldige stuitingshandeling moet hebben plaats gevonden om verjaring van de rechtsvordering te voorkomen.
4.7.3.
Ingevolge het eerste lid van artikel 3:317 BW wordt de verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Deze omschrijving van de schriftelijke mededeling moet worden begrepen in het licht van de strekking van een stuitingshandeling van deze aard, welke neerkomt op een — voldoende duidelijke — waarschuwing aan de schuldenaar dat hij, ook na het verstrijken van de verjaringstermijn, ermee rekening moet houden dat hij de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal, opdat hij zich tegen een mogelijk alsnog door de schuldeiser ingestelde vordering behoorlijk kan verweren.
4.7.4.
Zoals hiervoor reeds is overwogen heeft na de schademelding door [appellante 1] c.s. bij haar verzekeringsmakelaar AON correspondentie plaatsgevonden tussen Hollandia en Crawford, de door AON namens de verzekeraars ingeschakelde schade-expert. In de hiervoor genoemde brieven van 29 oktober 2001 en 19 februari 2002 van Crawford aan Hollandia wordt melding gemaakt van ‘de claim’ van Hollandia; zo ook in het door Crawford op 4 april 2003 uitgebrachte schaderapport, waarin op blz. 2 is vermeld: ‘Op 6 februari 2003 ontvingen wij alsnog een claim van de wederpartij met betrekking tot deze schade.’ Tegen de achtergrond van de strekking van het bepaalde in artikel 3:317, eerste lid, BW, zoals hiervoor in rechtsoverweging 4.7.3. weergegeven, laat het faxbericht van 19 juni 2003 in samenhang met de tussen Hollandia en Crawford gevoerde correspondentie geen andere uitleg toe dan dat AON, die mede namens [appellante 1] c.s. optrad en die afschriften ontving van de tussen Hollandia en Crawford gevoerde correspondentie, daaraan in de gegeven omstandigheden de betekenis heeft moeten toekennen van een mededeling in de zin van het eerste lid van artikel 3:317 BW. Dit betekent dat de verjaring op 19 juni 2003 tijdig is gestuit.
4.7.5.
Hieruit volgt dat ook deze grief faalt.
4.8.
Vervolgens is de vraag aan de orde of en zo ja in welke mate [appellante 1] c.s. aansprakelijk is voor de door haar aan Hollandia toegebrachte schade.
4.9.
Op zich zelf is het standpunt van [appellante 1] c.s. — dat het vaststellen van de omvang van de schade door Crawford niet impliceert dat de aansprakelijkheid van [appellante 1] c.s. voor die schade daarmee vaststaat — zoals ingenomen ter toelichting van grief 3, juist. Gelet op de onderbouwde stellingen van Hollandia dat [appellante 1] c.s. jegens haar aansprakelijk is voor de door toedoen van [appellante 1] c.s. veroorzaakte schade lag het echter op de weg van [appellante 1] c.s. om gemotiveerd aan te geven dat de door haar toegebrachte schade buiten haar schuld en risico is veroorzaakt. Nu [appellante 1] c.s. dit — ook in hoger beroep — heeft nagelaten faalt reeds daarom grief 3.
4.10.
Grief 4 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellante 1] c.s. gebonden is aan de bevindingen van Crawford inzake de omvang van de schade, over welke bevindingen afstemming heeft plaatsgevonden met Hollandia.
4.11.
Ook deze grief wordt verworpen. [appellante 1] c.s. heeft immers de behandeling van de schademelding overgelaten aan AON, die vervolgens namens haar optrad en in die hoedanigheid alsmede namens de betrokken verzekeraars Crawford heeft ingeschakeld. Niet is gebleken dat [appellante 1] c.s. destijds — na het uitbrengen door Crawford van haar expertiserapport — bezwaar heeft gemaakt tegen de door deze vastgestelde omvang van de schade. Van enig bezwaar van AON tegen de hoogte van het vastgestelde bedrag is evenmin gebleken. Bovendien is door de raadsman van [appellante 1] c.s. ter gelegenheid van de comparitie bij de rechtbank met betrekking tot dit punt verklaard: ‘In het kader van deze comparitie gaat [appellante 1] c.s. ermee akkoord dat het in het expertiserapport genoemde schadebedrag ad EUR 21.835, - tot uitgangspunt wordt genomen.’ Gelet op dit een en ander en nu [appellante 1] c.s. haar standpunt — dat zij niet gebonden is aan het bevindingen van Crawford — niet nader adstrueert, gaat het hof aan de bezwaren van [appellante 1] voorbij.
4.12.
Grief 5 mist zelfstandige betekenis en behoeft derhalve geen bespreking.
4.13.
Het aan het slot van de memorie van grieven gedane bewijsaanbod wordt gepasseerd aangezien het niet is gespecificeerd.
5. Slotsom
5.1.
De grieven 1 tot en met 4 falen en grief 5 behoeft geen behandeling. Dit betekent dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
5.2.
[appellante 1] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit hoger beroep.
6. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante 1] c.s. in de kosten van dit hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Hollandia begroot op € 705,- aan verschotten en € 3.474,- aan salaris voor de procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Bockwinkel, M.W.E. Koopmann en E.A. Mout-Bouwman en door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting uitgesproken op 14 september 2006.
[mr. T.A.C. van Hartingsveldt]