Rb. Almelo, 29-05-2009, nr. 08/750550-08
ECLI:NL:RBALM:2009:BI5891
- Instantie
Rechtbank Almelo
- Datum
29-05-2009
- Magistraten
Mrs. Caminada, Venekatte, Wentink
- Zaaknummer
08/750550-08
- LJN
BI5891
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBALM:2009:BI5891, Uitspraak, Rechtbank Almelo, 29‑05‑2009
Uitspraak 29‑05‑2009
Mrs. Caminada, Venekatte, Wentink
Partij(en)
De rechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen:
[VERDACHTE]
[vestigingsplaats],
terechtstaande terzake dat:
1.
[betrokkene] op of omstreeks 24 november 2007 te Almelo zich van het leven heeft benomen door het innemen van een hoeveelheid pentobarbital, althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende pentobarbital, en/althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) dat/die (al dan niet tezamen) bij inname door een mens kan/kunnen leiden/leidt tot de dood, waarbij zij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/althans alleen, voornoemde [betrokkene] in of omstreeks de periode van 1 februari 2007 tot en met 24 november 2007 te Almelo en/of Utrecht en/althans (elders) in Nederland, (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of een of meer middel(en) ten behoeve van die zelfdoding heeft verschaft, terwijl die zelfdoding is gevolgd,
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of een of meer van haar mededader(s) toen en daar (telkens) opzettelijk:
- —
met voornoemde [betrokkene], en/of onderling met elkaar, en/althans met een of meer kind(eren) van [betrokkene] afgesproken en/of besproken:
- *
dat [betrokkene] met hulp van hen, althans een of meer van hen, haar leven zou beëindigen, en/of,
- *
op welke datum [betrokkene] haar leven zou beëindigen, althans zou komen te overlijden, en/of,
- *
waar [betrokkene] haar leven zou beëindigen, althans zou komen te overlijden, en/of,
- *
wie bij de levensbeëindiging door [betrokkene] aanwezig zou(den) zijn, en/of,
- *
dat aan [betrokkene] een of meer levensbeëindigend(e) middel(en) zou(den) worden verstrekt en/of dat [betrokkene] dat/die middel(en) zou moeten innemen, althans, zou innemen, en/althans op welke wijze [betrokkene] tot levensbeëindiging kon/zou komen, en/of,
- —
zich voorzien van een hoeveelheid pentobarbital, althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende pentobarbital, en/althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) dat/die (al dan niet tezamen) bij inname door een mens kan/kunnen leiden/leidt tot de dood, en/of zich (vervolgens) daarmee begeven naar de woning van [kind betrokkene] te Almelo, althans een locatie te Almelo, en/of,
- —
een of meerdere flesje(s) met een hoeveelheid pentobarbital, althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende pentobarbital, en/althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) dat/die (al dan niet tezamen) bij inname door een mens kan/kunnen leiden/leidt tot de dood, (over)gegoten in een beker, althans een voorwerp, en daarmee, althans met een hoeveelheid pentobarbital, althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende pentobarbital, en/althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) dat/die (al dan niet tezamen) bij inname door een mens kan/kunnen leiden/leidt tot de dood, zich (vervolgens) begeven naar voornoemde [betrokkene], en/of,
- —
tegen voornoemde [betrokkene] gezegd, ‘u weet wel waarom we hier zijn’, althans woorden van gelijke aard of strekking, en/of,
- —
een beker, althans een voorwerp, inhoudende pentobarbital, althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende pentobarbital, en/althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) dat/die (al dan niet tezamen) bij inname door een mens kan/kunnen leiden/leidt tot de dood, in de nabijheid van die [betrokkene] klaargezet/neergezet, en/althans aan die [betrokkene] gegeven, en/of,
- —
voornoemde [betrokkene] verteld wat er zou gebeuren als zij het door hem/hen meegenomen drankje/middel zou innemen, althans wat er zou gebeuren als zij de inhoud van voornoemde beker, althans voorwerp, zou opdrinken/innemen, te weten dat zij dan zou komen te overlijden, althans woorden van gelijke aard of strekking, en/of,
- —
de (schroef)dop van een beker, althans een voorwerp, inhoudende een hoeveelheid pentobarbital, althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende pentobarbital, en/althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) dat/die (al dan niet tezamen) bij inname door een mens kan/kunnen leiden/leidt tot de dood, verwijderd en/of een rietje in die beker/dat voorwerp gedaan, en/of,
- —
terwijl verdachte en/of haar mededader(s), en/althans een of meer ander(en), wist(en) dat [betrokkene] haar leven wilde beeindigen en/of daarbij hulp wenste en/of bereid was om ter levensbeëindiging (een) middel(en) in te nemen
- —
, nagelaten om in te grijpen, ter voorkoming/verhindering dat een of meerdere van voornoemde handeling(en) en/of gedraging(en) door haar en/of haar mededader(s) en/of een ander(en) zou(den) plaatsvinden, en/of (anderszins) toe te laten, althans niet (door woorden en/of daden) te voorkomen dat zij en/of haar mededader(s) en/of een ander(en) voornoemd(e) handeling(en) en/of gedraging(en) en/of misdrijf/misdrijven pleegde(n) en/of kon(den) plegen en/of kon(den) blijven plegen,
en/althans zich niet, in elk geval: onvoldoende, van voornoemde gedraging(en) en/of handeling(en) van haar en/of haar mededader(s) en/of een ander(en) gedistantieerd
art. 294 lid 1Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
[medeverdachte] in of omstreeks de periode van 1 februari 2007 tot en met 24 november 2007 te Almelo en/of Utrecht en/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/althans alleen, (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest bij, en/of een of meer middel(en) heeft verschaft ten behoeve van de zelfdoding door [betrokkene], immers heeft/hebben [medeverdachte] en/of een of meer van zijn mededader(s) toen en daar (telkens) opzettelijk:
- —
met voornoemde [betrokkene], en/of onderling met elkaar, en/althans met een of meer kind(eren) van [betrokkene] afgesproken en/of besproken:
- *
dat [betrokkene] met hulp van hen, althans een of meer van hen, haar leven zou beëindigen, en/of,
- *
op welke datum [betrokkene] haar leven zou beëindigen, althans zou komen te overlijden, en/of,
- *
waar [betrokkene] haar leven zou beëindigen, althans zou komen te overlijden, en/of,
- *
wie bij de levensbeëindiging door [betrokkene] aanwezig zou(den) zijn, en/of,
- *
dat aan [betrokkene] een of meer levensbeëindigend(e) middel(en) zou(den) worden verstrekt en/of dat [betrokkene] dat/die middel(en) zou moeten innemen, althans, zou innemen, en/althans op welke wijze [betrokkene] tot levensbeëindiging kon/zou komen, en/of,
- —
zich voorzien van een hoeveelheid pentobarbital, althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende pentobarbital, en/althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) dat/die (al dan niet tezamen) bij inname door een mens kan/kunnen leiden/leidt tot de dood, en/of zich (vervolgens) daarmee begeven naar de woning van [kind betrokkene] te Almelo, althans een locatie te Almelo, en/of,
- —
een of meerdere flesje(s) met een hoeveelheid pentobarbital, althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende pentobarbital, en/althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) dat/die (al dan niet tezamen) bij inname door een mens kan/kunnen leiden/leidt tot de dood, (over)gegoten in een beker, althans een voorwerp, en daarmee, althans met een hoeveelheid pentobarbital, althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende pentobarbital, en/althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) dat/die (al dan niet tezamen) bij inname door een mens kan/kunnen leiden/leidt tot de dood, zich (vervolgens) begeven naar voornoemde [betrokkene], en/of,
- —
tegen voornoemde [betrokkene] gezegd, ‘u weet wel waarom we hier zijn’, althans woorden van gelijke aard of strekking, en/of,
- —
een beker, althans een voorwerp, inhoudende pentobarbital, althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende pentobarbital, en/althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) dat/die (al dan niet tezamen) bij inname door een mens kan/kunnen leiden/leidt tot de dood, in de nabijheid van die [betrokkene] klaargezet/neergezet, en/althans aan die [betrokkene] gegeven, en/of,
- —
voornoemde [betrokkene] verteld wat er zou gebeuren als zij het door hem/hen meegenomen drankje/middel zou innemen, althans wat er zou gebeuren als zij de inhoud van voornoemde beker, althans voorwerp, zou opdrinken/innemen, te weten dat zij dan zou komen te overlijden, althans woorden van gelijke aard of strekking, en/of,
- —
de (schroef)dop van een beker, althans een voorwerp, inhoudende een hoeveelheid pentobarbital, althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende pentobarbital, en/althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) dat/die (al dan niet tezamen) bij inname door een mens kan/kunnen leiden/leidt tot de dood, verwijderd en/of een rietje in die beker/dat voorwerp gedaan,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 februari 2007 tot en met 24 november 2007 te Almelo en/of Utrecht en/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/althans alleen, (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door (telkens), — terwijl verdachte, en/of [medeverdachte], en/of zijn/een of meer mededader(s), en/althans een of meer ander(en), wist(en) dat [betrokkene] haar leven wilde beëindigen en/of daarbij hulp wenste en/of bereid was om ter levensbeëindiging (een) middel(en) in te nemen — ,
na te laten om in te grijpen, ter voorkoming/verhindering dat een of meerdere van voornoemde handeling(en) en/of gedraging(en) door [medeverdachte] en/of een of meerdere mededader(s), en/althans een of meer ander(en), zou(den) plaatsvinden,
en/of/althans toe te laten, althans niet (door woorden en/of daden) te voorkomen, dat [medeverdachte] en/of zijn mededader(s), en/althans een of meer ander(en), voornoemd(e) handeling(en) en/of gedraging(en) en/althans misdrijf/misdrijven pleegde(n) en/of kon(den) plegen en/of kon(den) blijven plegen, en/althans zich niet, in elk geval: onvoldoende, van voornoemde gedraging(en) en/of handeling(en) door voornoemde [medeverdachte] en/of een of meerdere mededader(s), en/althans een of meer ander(en), te distantiëren
art. 294 lid 2Wetboek van Strafrecht
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 februari 2007 tot en met 24 november 2007 te Almelo en/of Utrecht en/althans (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/althans alleen, opzettelijk:
- —
heeft bewerkt en/of verwerkt en/of vervoerd en/of afgeleverd en/of verstrekt en/althans aanwezig heeft gehad een hoeveelheid pentobarbital en/althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende pentobarbital, en/althans, — terwijl verdachte en/of haar mededader(s), en/althans een of meer ander(en), wist(en) dat [betrokkene] haar leven wilde beeindigen en/of daarbij hulp wenste en/of bereid was om ter levensbeëindiging (een) middel(en) in te nemen — , heeft nagelaten om in te grijpen, ter voorkoming/verhindering dat een of meerdere van voornoemde handeling(en) en/of gedraging(en) door haar en/of haar mededader(s) en/of een ander(en) zou(den) plaatsvinden, en/of (anderszins) heeft toegelaten, althans niet (door woorden en/of daden) heeft voorkomen dat zij en/of haar mededader(s) en/of een ander(en) voornoemd(e) handeling(en) en/of gedraging(en) en/of misdrijf/misdrijven pleegde(n) en/of kon(den) plegen en/of kon(den) blijven plegen, en/althans zich niet, in elk geval: onvoldoende, van voornoemde gedraging(en) en/of handeling(en) van haar en/of haar mededader(s) en/of een ander(en) heeft gedistantieerd,
zijnde pentobarbital een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art˙. 3 ahf/ond B Opiumwet
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
[medeverdachte] in of omstreeks de periode van 1 februari 2007 tot en met 24 november 2007 te Almelo en/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/althans alleen, opzettelijk:
- —
heeft bewerkt en/of verwerkt en/of vervoerd en/of afgeleverd en/of verstrekt en/althans aanwezig heeft gehad een hoeveelheid pentobarbital en/althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende pentobarbital, zijnde pentobarbital een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 februari 2007 tot en met 24 november 2007 te Almelo en/of Utrecht en/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/althans alleen, (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door (telkens), — terwijl verdachte, en/of [medeverdachte], en/of zijn/een of meer mededader(s), en/althans een of meer ander(en), wist(en) dat [betrokkene] haar leven wilde beëindigen en/of daarbij hulp wenste en/of bereid was om ter levensbeëindiging (een) middel(en) in te nemen — ,
omstreeks de periode van 1 februari 2007 tot en met 24 november 2007 te Almelo en/of Utrecht en/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/althans alleen, (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door (telkens), — terwijl verdachte, en/of [medeverdachte], en/of zijn/een of meer mededader(s), en/althans een of meer ander(en), wist(en) dat [betrokkene] haar leven wilde beëindigen en/of daarbij hulp wenste en/of bereid was om ter levensbeëindiging (een) middel(en) in te nemen — na te laten om in te grijpen, ter voorkoming/verhindering dat een of meerdere van voornoemde handeling(en) en/of gedraging(en) door [medeverdachte] en/of een of meerdere mededader(s), en/althans een of meer ander(en), zou(den) plaatsvinden,
en/of/althans toe te laten, althans niet (door woorden en/of daden) te voorkomen, dat [medeverdachte] en/of zijn mededader(s), en/althans een of meer ander(en), voornoemd(e) handeling(en) en/of gedraging(en) en/althans misdrijf/misdrijven pleegde(n) en/of kon(den) plegen en/of kon(den) blijven plegen,
en/althans zich niet, in elk geval: onvoldoende, van voornoemde gedraging(en) en/of handeling(en) door voornoemde [medeverdachte] en/of een of meerdere mededader(s), en/althans een of meer ander(en), te distantiëren
art˙. 3 ahf/ond B Opiumwet
art. 3 ahf/ond C Opiumwet
art˙ 11 lid 2Opiumwet
art. 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art. 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
Gezien de stukken;
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting;
Gehoord de vordering van de officier van justitie;
Gelet op de verdediging door en namens verdachte gevoerd;
Geldigheid van de dagvaarding
Namens verdachte is ter terechtzitting aangevoerd dat de dagvaarding nietig dient te worden verklaard. De raadsman heeft aan dit verweer ten grondslag gelegd dat de dagvaarding de informatiefunctie niet waarmaakt, aangezien de informatie die daarin wordt gegeven voor de gemiddelde lezer onbegrijpelijk is. Daarnaast is uit de tekst niet op te maken op welke mededaders de officier van justitie doelt en hinkt de tenlastelegging voor wat betreft de verweten gedragingen op twee gedachten, waardoor, naar het oordeel van de raadsman, de tenlastelegging volstrekt onbegrijpelijk en innerlijk tegenstrijdig is.
De rechtbank is het met de raadsman eens dat de tenlastelegging wat duidelijkheid betreft niet de schoonheidprijs verdient, doch is van oordeel dat deze de toets aan de vereisten uit artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering kan doorstaan.
In dit verband is allereerst van belang dat uit de namens verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaringen moet worden opgemaakt dat verdachte wel degelijk heeft begrepen wat het verwijt is dat de officier van justitie haar maakt en dat op geen enkele wijze is gebleken dat zij en haar raadsman zich niet of in onvoldoende mate hiertegen hebben kunnen verweren.
Voor de rechtbank is de tenlastelegging voldoende begrijpelijk. Niet is gebleken van beletselen die eraan in de weg staan om deze als grondslag voor het onderzoek ter terechtzitting te doen gelden.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat mogelijke deelnemers aan de verweten gedragingen in de tenlastelegging niet bij naam worden genoemd ook een complexe tenlastelegging als de onderhavige niet zonder meer onbegrijpelijk maakt. Evenmin maakt dit de tenlastelegging zodanig moeilijk te doorgronden dat verweer daartegen onmogelijk is.
Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de opsomming van de verweten feitelijke gedragingen zowel actieve als passieve elementen bevat. Deze elementen kunnen naast elkaar bestaan, of als alternatieven worden gezien. Dit maakt de tenlastelegging niet volstrekt onbegrijpelijk en is er geen sprake van innerlijke tegenstrijdigheid. De enkele omstandigheid dat aan de feiten, indien deze mochten worden bewezen, bij een eventuele kwalificatie van het delict kenmerken van bestanddelen zijn toe te kennen van andere delicten dan die waarop de opsteller van de tenlastelegging —blijkens de verwijzing naar wettelijke voorschriften— (kennelijk) doelt, maakt dit niet anders. De raadsman heeft tegen alle mogelijke varianten ten volle verweer kunnen voeren en verdachte is geenszins in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank verwerpt derhalve dit verweer.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie
Namens verdachte is ter terechtzitting betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, wegens strijd met het verbod van willekeur c.q. strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu de officier van justitie heeft besloten om verdachte wel en de drie kinderen van [betrokkene] niet te vervolgen.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De rechtbank mag bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie de beslissing om tot vervolging over te gaan ten volle toetsen aan de beginselen van een goede procesorde. De rechtbank is, ook gelet op de uitleg die de officier van justitie daarover heeft gegeven, van oordeel dat het verwijt dat verdachte wordt gemaakt van wezenlijk andere aard is dan het verwijt dat de kinderen van [betrokkene] kan worden gemaakt. De rol die verdachte gehad zou hebben is meer sturend en faciliterend bij de verweten gedragingen dan die van de kinderen. Daarnaast is het begrijpelijk dat het openbaar ministerie rekening heeft gehouden met de emotionele betrokkenheid van de kinderen bij de doodswens en het overlijden van hun moeder.
De rechtbank is gelet op alle omstandigheden van oordeel dat geen sprake is van willekeur of strijd met het rechtsgelijkheidsbeginsel en dat zich in deze niet de situatie voordoet dat moet worden geconcludeerd dat het Openbaar Ministerie niet in redelijkheid tot deze beslissing heeft kunnen komen. Het verweer wordt derhalve verworpen.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging begane kennelijke schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring.
Verdachte wordt daardoor in haar verdediging niet geschaad.
De rechtbank is door de inhoud van wettige bewijsmiddelen —die in de gevallen waarin de wet aanvulling van dit (verkorte) vonnis met de bewijsmiddelen vereist, in een aan dit vonnis te hechten bijlage zullen worden opgenomen— waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte het sub 1 primair en sub 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
[betrokkene] op 24 november 2007 te Almelo zich van het leven heeft benomen door het innemen van een hoeveelheid pentobarbital, waarbij zij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen, voornoemde [betrokkene] in of omstreeks de periode van 1 februari 2007 tot en met 24 november 2007 te Almelo en Utrecht en elders in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en een middel ten behoeve van die zelfdoding heeft verschaft, terwijl die zelfdoding is gevolgd, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededaders toen en daar (telkens) opzettelijk:
- —
met voornoemde [betrokkene], en/of onderling met elkaar, afgesproken en/of besproken:
- *
dat [betrokkene] met hulp van hen, haar leven zou beëindigen, en,
- *
op welke datum [betrokkene] haar leven zou beëindigen, en,
- *
waar [betrokkene] haar leven zou beëindigen, en,
- *
wie bij de levensbeëindiging door [betrokkene] aanwezig zou(den) zijn, en,
- *
dat aan [betrokkene] een levensbeëindigend middel zou worden verstrekt en dat [betrokkene] dat middel zou moeten innemen, en,
- —
zich voorzien van een hoeveelheid pentobarbital, en zich vervolgens daarmee begeven naar de woning van [kind betrokkene] te Almelo, en
- —
een of meerdere flesjes met een hoeveelheid pentobarbital, overgegoten in een beker, en daarmee, begeven naar voornoemde [betrokkene], en
- —
tegen voornoemde [betrokkene] gezegd, ‘u weet wel waarom we hier zijn’, en
- —
een beker, inhoudende pentobarbital, in de nabijheid van die [betrokkene] klaargezet/neergezet, en
- —
de schroefdop van een beker, inhoudende een hoeveelheid pentobarbital, verwijderd en een rietje in die beker gedaan;
2.
zij op 24 november 2007 te Almelo en elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft vervoerd en verstrekt een hoeveelheid pentobarbital, zijnde pentobarbital een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden, waarbij de inhoud van die bewijsmiddelen telkens alleen is gebezigd tot bewijs van het telastegelegde feit, waarop deze inhoud in het bijzonder betrekking heeft.
Daderschap van de rechtspersoon
De rechtbank vindt bewezen dat de [verdachte] strafbare feiten heeft begaan. De rechtbank heeft de zaak getoetst aan de criteria die zijn geformuleerd in het zogenaamde Drijfmest-arrest van de Hoge Raad van 21 oktober 2003. Volgens dat arrest kan een rechtspersoon worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit als de gedraging redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend. Daarvoor is onder meer van belang dat de gedragingen hebben plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon. Daarvan zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de volgende omstandigheden voordoen:
- —
het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
- —
de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon,
- —
de gedraging is de rechtspersoon gedienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf,
- —
de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard.
De rechtbank verwerpt de stelling van de verdediging dat dit arrest niet van toepassing zou zijn op deze zaak omdat de [verdachte] geen commerciële instelling is en er geen sprake is van een bedrijfsvoering. In twee van de vier criteria wordt weliswaar gerept van bedrijfsvoering of bedrijf, maar in de andere twee gebeurt dat niet. Het betreft bovendien geen limitatieve opsomming van criteria, en in het hele arrest wordt gesproken over de rechtspersoon, zonder dat een beperking wordt aangebracht tot een commerciële rechtspersoon.
De rechtbank heeft bij de beantwoording van de vraag of de gedragingen in de sfeer van de rechtspersoon zijn begaan behalve de in het arrest genoemde criteria ook betrokken de in de lagere rechtspraak vaker gehanteerde maatstaf of de gedragingen in het maatschappelijk verkeer hebben te gelden als de gedraging van de rechtspersoon.
De volgende feiten en omstandigheden acht de rechtbank van belang:
[Medeverdachte] is voorzitter van het bestuur van de [verdachte]. De rechtbank acht bewezen dat hij het middel pentobarbital heeft geleverd waarmee [betrokkene] zich van het leven heeft beroofd. Aan het eerste criterium uit het Drijfmest-arrest, dat het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon, is daarmee voldaan.
De rechtbank vindt ook dat de bewezenverklaarde gedragingen in het maatschappelijk verkeer hebben te gelden als de gedragingen van de [verdachte]. Daarvoor is het volgende van belang:
- •
In februari 2007 benadert [kind betrokkene] [verdachte], door middel van e-mail. Hij krijgt antwoord van [medeverdachte], voorzitter van de [verdachte], die de mail schrijft als ‘hulpverlener steunpunt Maastricht’. Geen van de getuigen in het dossier behalve verdachte [medeverdachte] zelf verklaart dat [medeverdachte] op enig moment in de periode daarna heeft gezegd dat hij als privé-persoon optrad. Het blijkt ook niet uit de e-mails en brieven in het dossier.
- •
In het persoonlijk levenseinde besluit van [betrokkene] staat dat zij de nadrukkelijke wens heeft om —zonodig met medewerking van een [verdachte] Steunpunt— voorzien te worden van de middelen waarmee ze zelfstandig of met behulp van de gevolmachtigde op een waardige wijze haar leven kan beëindigen. [Medeverdachte] wordt aangewezen als één van de gevolmachtigden.
- •
[Betrokkene] en haar kinderen hebben contact gehad met drie aan de [verdachte] verbonden personen. Alledrie maken zij deel uit van het bestuur van de [verdachte]. De bestuursleden [bestuurslid 1] en [bestuurslid 2] hebben ook nadat zij vernomen hadden dat [medeverdachte] het dodelijke middel zou leveren nooit gesproken met de kinderen of binnen het bestuur van de [verdachte] over de toelaatbaarheid van dit plan.
- •
In augustus 2007 is er een ontmoeting in Utrecht geweest tussen de kinderen van [betrokkene], de voorzitter van de [verdachte], [medeverdachte], en de secretaris van de [verdachte]. Volgens de kinderen is er gesproken over de manieren van levensbeëindiging. [kind betrokkene] verklaart hierover: ‘[Medeverdachte] zei in aanwezigheid van [bestuurslid 1] dat er een middel zou komen alsof het een wonder was en dat middel zou zijn werk doen’. Zijn verklaring wordt bevestigd door zijn zus: ‘Er zou iets zijn, een snoepje. Mijn moeder zou door dat iets overlijden. [Bestuurslid 1] was daarbij aanwezig’.
- •
Op 3 november 2007 is in Almelo bij Eugeria een gesprek geweest tussen de voorzitter van de [verdachte], [medeverdachte], de vice-voorzitter van de [verdachte], [bestuurslid 2], en [betrokkene], later ook in het bijzijn van haar kinderen. Hierna hebben [medeverdachte] en [bestuurslid 2] gesproken met de kinderen buiten bijzijn van hun moeder. In dat laatste gesprek is gesproken over de manier waarop de zelfdoding zou plaatsvinden. Ook is toen besproken dat elk van de kinderen verantwoordelijkheid zou dragen door een deel van het middel over te gieten. [bestuurslid 2] verklaart over dit gesprek: ‘Ik heb met de kinderen gesproken over het verdere verloop van het proces om te komen tot levenbeëindiging. Er zou zo zorgvuldig mogelijk door [verdachte]gehandeld worden. Ik heb hen gezegd dat er een mogelijkheid bestond dat ze door justitie gehoord zouden worden’.
- •
De kinderen van [betrokkene] en hun partners waren ervan overtuigd dat de [verdachte] en niet de persoon, [medeverdachte], hun moeder hielp om te sterven. Dat blijkt uit verschillende verklaringen, onder andere van [kind betrokkene]: ‘Ik ging er van uit dat de [verdachte] wist wat er gedaan moest worden en wat niet gedaan mocht worden’. [kind betrokkene] verklaart: ‘Die dag is het ritueel ter sprake gekomen. [Medeverdachte] en [ bestuurslid 2] waren daar bij. Als zij beginnen over een ritueel waarbij een middel in drieën gedeeld moest worden dan kan ik er toch vanuit gaan dat zij dat middel ook zullen verstrekken. Met ‘zij’ bedoel ik de [verdachte]’. [Schoonzoon betrokkene] verklaart dat hij ongeveer een week voor het overlijden [medeverdachte] kritische vragen heeft gesteld en dat [medeverdachte] daarop antwoordde: ‘De stichting regelt het wel’, en: ‘Je moet vertrouwen hebben in de stichting’.
- •
Op 24 november 2007 schrijft [medeverdachte] een brief aan de schouwarts en de officier van justitie waarin hij melding maakt van het feit dat [betrokkene] geen natuurlijke dood is gestorven. Hij schrijft dat hij bereid is tot het geven van nadere informatie, maar uitsluitend in het bijzijn van [bestuurslid 1] en [bestuurslid 2]. Als bijlage bij de brief is gevoegd de samenstelling van het bestuur en de Adviesraad van de [verdachte].
Uit al deze omstandigheden blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat er door geen van de betrokkenen onderscheid werd gemaakt tussen de [verdachte] met [medeverdachte] als voorzitter en [medeverdachte] als privé-persoon. Ook twee andere bestuursleden waren betrokken bij de verleende hulp. De bewezenverklaarde gedragingen hebben daarom in het maatschappelijk verkeer tevens te gelden als de gedragingen van de [verdachte]. De rechtbank vindt dan ook dat de bewezenverklaarde gedragingen redelijkerwijs kunnen worden toegerekend aan de [verdachte]. Daarnaast volgt uit de feitelijke gang van zaken zoals hiervoor weergegeven dat er tussen de kinderen van [betrokkene], [medeverdachte] en de [verdachte] sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op de geboden hulp bij zelfdoding, zodat de rechtbank medeplegen bewezen acht.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte sub 1 primair en sub 2 primair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde levert op:
wat betreft sub 1 primair, het misdrijf:
‘Medeplegen van opzettelijk een ander bij zelfdoding behulpzaam zijn, terwijl de zelfdoding volgt, begaan door een rechtspersoon’
en
‘Medeplegen van opzettelijk een ander de middelen tot zelfdoding verschaffen, terwijl de zelfdoding volgt, begaan door een rechtspersoon’
strafbaar gesteld bij artikel 294 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 51 van te wetboek van Strafrecht;
en wat betreft sub 2 primair, het misdrijf:
‘Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, begaan door een rechtspersoon’,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet juncto artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht;
De verdachte is strafbaar, aangezien niet is gebleken van een haar strafbaarheid uitsluitende omstandigheid.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, terzake de feiten sub 1 primair en sub 2 primair wordt veroordeeld tot een geldboete van € 25.000,=, waarvan € 12.500,= voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De rechtbank overweegt wat de straf betreft, dat op grond van de aard van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, zoals deze hierna zal worden bepaald, waarbij nog het volgende is overwogen:
[Betrokkene] is op 24 november 2007 rustig overleden, in haar eigen bed en na afscheid te hebben genomen van haar kinderen. Uit de stukken blijkt dat zij dit heel graag wilde, en dat ze er lang en goed over had nagedacht. Verdachte heeft haar geholpen haar wens te realiseren nadat haar behandelend arts dat eerder had geweigerd. Voor de vele Nederlanders die vinden dat de huidige regelgeving over hulp bij zelfdoding niet voldoet is dit wellicht een wijze van optreden die zij goedkeuren. Ook de rechtbank voelt in deze zaak de spanning tussen de algemene norm en de bijzonderheid van deze concrete casus.
Toch volgt er straf.
Hulp bij zelfdoding is destijds door de wetgever strafbaar gesteld omdat beschermwaardigheid van het leven een belangrijke gemeenschapswaarde is, waaraan een hogere waarde werd toegekend dan aan het individuele zelfbeschikkingsrecht. Dat zelfdoding niet strafbaar is gesteld heeft een praktische reden, en geen principiële. De maatschappelijke opvattingen zijn in de loop der jaren echter veranderd, en dat heeft geleid tot de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (WTL). Na een langdurige parlementaire discussie is het verbod op hulp bij zelfdoding in de wet gehandhaafd. Dat betekent dat de wetgever het respect voor leven als gemeenschapswaarde van hogere betekenis oordeelt dan de betekenis die het leven voor het individu kent. Onder zeer strikte voorwaarden kan dat anders zijn, en daarom is de medische exceptie van artikel 294 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht in de wet opgenomen. Eén van de doelstellingen van de WTL is het vergroten van de toetsbaarheid en transparantie van en controle op het handelen van artsen inzake euthanasie en hulp bij zelfdoding.
Uit de parlementaire stukken blijkt dat de wetgever een medisch monopolie heeft gewild bij euthanasie en hulp bij zelfdoding. Achterliggende gedachte is dat euthanasie en hulp bij zelfdoding alleen toegestaan zijn bij uitzichtloos en ondragelijk lijden, en dat alleen een arts hierover een deskundig oordeel kan vellen. Het maatschappelijk debat over de wenselijkheid van de huidige criteria is in volle gang. Maar ook de voorstanders van een andere regeling wijzen op het belang van zorgvuldigheid en toetsbaarheid.
De [verdachte] kent de regelgeving en heeft deze bewust overtreden. Dat is des te opmerkelijker omdat de stichting claimt waarde te hechten aan een zorgvuldige werkwijze. Blijkens haar eigen stappenplan moet de uiteindelijke beslissing door drie personen genomen worden: de hulpvrager, de arts die het thanaticum zal voorschrijven en de gevolmachtigde van het [verdachte]-steunpunt. Ook vermeldt het stappenplan dat de arts op grond van de vereiste zorgvuldigheidscriteria een collega-arts, bijvoorbeeld een scen-arts, dient te raadplegen. In deze zaak is noch het een, noch het ander gebeurd. Door haar handelen heeft de [verdachte] geholpen bij een zelfdoding op een manier die niet voldoet aan de door de wet gestelde eisen. Niet alleen heeft de hulp niet plaatsgevonden door een arts, ook is niet voldaan aan de criteria van de WTL. Van toetsbaarheid, transparantie en controle is deze zaak geen sprake. En die moet er wel zijn. Het strafrecht dient mensen te beschermen tegen mogelijk slechte bedoelingen of onzorgvuldigheid van anderen.
De rechtbank vindt de door de officier van justitie gevorderde geldboete van € 25.000,= passen bij de ernst van de feiten. Omdat de [verdachte] niet eerder veroordeeld is voor strafbare feiten zal de rechtbank een gedeelte van € 20.000,= voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaar, om herhaling te voorkomen.
De rechtbank overweegt verder, dat [kind betrokkene], [kind betrokkene] en [kind betrokkene], ter zake van feit sub 1, zich via het in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering voorgeschreven formulier als benadeelde partij hebben gevoegd in het strafproces en op de voet van artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave hebben gedaan van de vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij.
De benadeelde partijen zijn kinderen van [betrokkene]. Zij vragen vergoeding van immateriële schade die zij geleden hebben na haar overlijden. Uit de toelichting blijkt dat de kinderen vinden dat zij schade hebben geleden omdat zij zelf als verdachte zijn aangemerkt in deze zaak. Het verwijt dat zij richting verdachte uiten is dat zij verkeerd zijn voorgelicht over de mogelijke consequenties van hun handelen. De rechtbank is van oordeel dat het causaal verband tussen de bewezenverklaarde gedragingen van verdachte en de gevorderde schade ontbreekt, zodat niet is voldaan aan het wettelijke vereiste dat de schade rechtsreeks is geleden door een strafbaar feit. De vorderingen worden daarom afgewezen.
Rechtdoende:
Verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in haar strafvervolging.
Verklaart bewezen, dat het sub 1 primair en het sub 2 primair tenlastegelegde zoals boven omschreven door verdachte is begaan.
Verstaat, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven vermeld.
Verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte, terzake tot een geldboete van:
Vijfentwintigduizend (25.000) Euro.
Beveelt dat van de geldboete een gedeelte groot twintigduizend (20.000) Euro niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij op twee jaren wordt bepaald, aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt.
Wijst de vorderingen van de benadeelde partijen af.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte sub 1 primair en sub 2 primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
Aldus gewezen door mr. Caminada, voorzitter, mr. Venekatte en mr. Wentink, rechters, in tegenwoordigheid van Veldhuis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 mei 2009.