Hof Amsterdam, 25-05-2010, nr. 200.038.580/01 NOT
ECLI:NL:GHAMS:2010:BM6834
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
25-05-2010
- Zaaknummer
200.038.580/01 NOT
- LJN
BM6834
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2010:BM6834, Uitspraak, Hof Amsterdam, 25‑05‑2010; (Hoger beroep)
Uitspraak 25‑05‑2010
Inhoudsindicatie
Het hof bekrachtigt de bestreden beslissing van de kamer van toezicht.
Partij(en)
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 25 mei 2010 (bij vervroeging) in de zaak onder nummer 200.038.580/01 NOT van:
[klager],
wonende te [plaatsnaam], Zwitserland,
APPELLANT,
tegen
[de notaris],
notaris te [plaatsnaam],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr. J.M.A.H. van der Ploeg.
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
Namens appellant, hierna klager, is bij op 22 juli 2009 ter griffie ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Utrecht, verder de kamer, van 24 juni 2009, waarbij klager gedeeltelijk niet-ontvankelijk is verklaard in zijn klachten tegen geïntimeerde, hierna de notaris, en de klachten voor het overige ongegrond zijn verklaard.
1.2.
Van de zijde van de notaris is op 21 augustus 2009 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3.
Van de zijde van klager is op 9 april 2010 nog een aanvullende brief – met één bijlage – ontvangen ter griffie van het hof.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 22 april 2010. De notaris en zijn gemachtigde zijn verschenen. Klager is – met bericht van verhindering – niet verschenen.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van partijen
De wederzijdse standpunten blijken uit de beslissing waarvan beroep.
5. De beoordeling
5.1.
Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot de vaststelling van andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt.
5.2.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
6. De beslissing
Het hof:
- -
bekrachtigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, C.P. Boodt en J.W. van Zaane en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 25 mei 2010 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT UTRECHT
BESLISSING van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement Utrecht op het verzet van:
[klager],
wonende te [plaatsnaam] (Zwitserland),
klager
tegen
[de notaris],
notaris te [plaatsnaam],
gemachtigde mr. J.M.A.H. van der Ploeg, verbonden aan DAS rechtsbijstand.
De procedure
Bij brief van 1 november 2008, met bijlagen, heeft klager zich tot deze Kamer gewend met een klacht over de notaris.
De gemachtigde van de notaris, heeft op 7 april 2009 een verweerschrift ingediend, eveneens met bijlagen.
Klager heeft nadien nog enige op schrift gestelde aanmerkingen op het verweer van de notaris aan de Kamer toegezonden.
De klacht is op 14 mei 2009 mondeling behandeld. Bij die gelegenheid zijn de notaris en mr. Van der Ploeg verschenen.
De gemachtigde van de notaris heeft daarop diens standpunt uiteengezet mede aan de hand van op schrift gestelde aantekeningen. De notaris heeft zelf ook enige inlichtingen verschaft.
De Kamer heeft daarop de uitspraak bepaald op heden.
De feiten
- a.
Op 5 februari 2000 is [erflater], vader van klager, overleden. Bij testament van 4 juli 1997 heeft hij over zijn nalatenschap beschikt. Daarin zijn alle tot de nalatenschap behorende goederen toebedeeld aan zijn echtgenote, [echtgenote erflater], moeder van klager, onder de verplichting de schulden van de nalatenschap voor haar rekening te nemen en de erfdelen van de kinderen in contanten aan hen uit te betalen. Daarbij was bepaald dat de uitbetaling niet eerder plaats behoefde te vinden dan op het moment van haar overlijden. De nalatenschap is op 4 mei 2001 geheel afgewikkeld.
- b.
Op 10 april 2007 is [echtgenote erflater] overleden. Zij heeft laatstelijk op 25 februari 2007 bij testament over haar nalatenschap beschikt. Daarbij heeft zij klager en zijn afstammelingen als haar erfgenamen uitgesloten.
De klachten, het verweer en de beoordeling daarvan
- 3.1.
Klager maakt in zijn brief de notaris op 16 punten een verwijt met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschappen van zijn vader en van zijn moeder. Deze verwijten luiden -kort samengevat weergegeven- als volgt:
- 1.
in het testament van zijn vader staat een onjuist beroep van klager vermeld;
- 2.
de notaris heeft verzuimd de mede-erfgenamen te wijzen op hun plicht klager van het overlijden van zijn vader en later van zijn moeder op de hoogte te stellen;
- 3.
in de akte van 4 mei 2001 staat ten onrechte dat klager voor de notaris is verschenen;
- 4.
goederen van de nalatenschap van zijn vader zijn niet tijdig veilig gesteld;
- 5.
de notaris heeft niets gedaan met de waarschuwing dat munten waren gestolen;
6.
uit geen artsenverklaring blijkt dat de moeder van klager op 25 februari 2004, toen de notaris haar testament heeft gepasseerd, in staat was haar wil te bepalen;
7.
in de brief van de notaris van 18 juni 2007 is klager onvolledig voorgelicht;
8.
door uit te gaan van een te lage waarde van de woning behorende tot de nalatenschap van de vader van klager heeft klager schade geleden;
9.
ondanks een daartoe strekkend verzoek heeft de notaris geweigerd bankafschriften aan klager toe te sturen t.b.v. de belastingdienst te Zwitserland;
10.
in de verdelingsovereenkomst van december 2007 heeft de notaris getracht de erfgenamen op te lichten;
11.
de notaris heeft verzuimd de bij aangetekende post behorende oranje kaart terug te sturen;
12.
de notaris heeft geweigerd rente te vergoeden over de periode van de opeisbaarheid van het erfdeel van zijn vader tot de daadwerkelijke uitbetaling.
13.
de notaris heeft klager een ongedateerde brief gestuurd waarin deze wordt gechanteerd;
14.
de notaris heeft verzuimd hem over de verkoop van de woning van klagers moeder te informeren.
15.
een brief die de notaris aan klager als ongeopend heeft teruggezonden blijkt wel te zijn geopend.
16.
de notaris heeft bij de berekening van door klager en diens moeder te betalen successierechten over hetgeen hij en zijn moeder uit de nalatenschap van zijn vader verkregen voor wat hem betreft geen rekening gehouden met zijn diplomatieke status en wat zijn moeder betreft met de omstandigheid dat zij dezelfde belastingfaciliteit genoot als haar echtgenoot.
- 3.2.
De notaris heeft met betrekking tot de klachten die verband houden met de afwikkeling van de nalatenschap van klagers vader als meest verstrekkend verweer naar voren gebracht dat deze te laat zijn ingediend. Voor zover nodig zal de Kamer op het verder gevoerde verweer van de notaris ingaan.
- 3.3.
Blijkens het bepaalde in artikel 99 lid 12 van de Wet op het notarisambt kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag dat de tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het handelen van een (kandidaat-)notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven. Voor zover een of meer van bovengenoemde klachten buiten deze termijn zijn ingediend zal de Kamer klager daarin niet ontvankelijk verklaren.
M.b.t. de klacht onder 3.1 sub 1.
- 3.4.
Onweersproken is dat klager op 14 februari 2000 het testament toegezonden heeft gekregen. Aangezien klager zich voor het eerst op 1 november 2008 met deze klacht tot de Kamer heeft gewend is die klacht te laat ingediend en moet klager daarin niet ontvankelijk worden verklaard.
M.b.t. de klacht onder 3.1 sub 2.
- 3.5.
Voor zover de klacht betrekking heeft op het overlijden van klagers vader moet hij, op dezelfde grond als in 3.4 staat vermeld, niet ontvankelijk worden verklaard. Voor zover het verwijt in verband staat met het overlijden van klagers moeder overweegt de Kamer dat het niet tot de taak van de notaris behoort achterblijvende naasten te attenderen op een eventuele informatieplicht. In zoverre oordeelt de Kamer de klacht ongegrond.
M.b.t. de klacht onder 3.1 sub 3.
- 3.6.
Ook deze klacht, die betrekking heeft op een akte die op 4 mei 2001 is gepasseerd en die ook aan klager is toegezonden, is te laat ingediend, om welke reden klager ook daarin niet ontvankelijk zal worden verklaard.
M.b.t. de klachten onder 3.1 sub 4. en sub 5.
- 3.7.
Het feitencomplex waar deze klachten op zien was klager blijkens zijn brief van 11 maart 2001 aan de notaris sindsdien al bekend. Dat de vermissing van de munten bij de afwikkeling van de nalatenschap van de moeder van klager weer de aandacht krijgt doet niet af aan de wetenschap die klager daarvan reeds had. Ook in deze klachten zal de Kamer klager niet ontvankelijk verklaren.
M.b.t. de klacht onder 3.1 sub 6.
- 3.8.
Klager heeft in verband met deze klacht gesteld dat de notaris een neuroloog had behoren in te schakelen om vast te stellen dat klagers moeder voor het opstellen van haar testament ook in staat was haar wil te bepalen. Klager ziet in de door de jaren heen veranderende toonzetting van haar brieven aanleiding voor de veronderstelling dat de persoonlijkheid van zijn moeder door de jaren heen ook sterk was veranderd.
- 3.9.
De notaris heeft daartegen ingebracht dat hij de wijziging die de moeder van klager in haar laatste testament heeft doen aanbrengen met haar heeft besproken, haar op voorhand in concept het gewijzigde testament heeft toegezonden en voorafgaand aan het passeren van de akte in een gesprek met de moeder van klaagster zich ervan heeft overtuigd dat het gewijzigde testament overeenstemde met haar wil.
- 3.10.
De Kamer is van oordeel dat er geen enkele aanleiding is voor de veronderstelling dat de notaris in onvoldoende mate zich ervan heeft vergewist dat testatrice goed in staat was haar wil te bepalen. De Kamer bevindt deze klacht dan ook ongegrond.
M.b.t. de klachten onder 3.1 sub 7 en sub 8.
- 3.11.
Klager grondt deze klachten op een brief van de notaris aan hem van 18 juni 2007. De notaris schrijft daarin dat de verkoopopbrengst van de woning mede bepalend is voor de grootte van het aan klager toekomende legaat, terwijl de notaris in zijn brief van 27 augustus 2008 aan klager schrijft dat voor de berekening van het aan klager toekomende legaat de waarde van de woning is ten tijde van het overlijden van klagers moeder. Klager acht deze voorlichting door de notaris gebrekkig. Klager gaat uit van een waarde van € 639.000 die aan de woning te [plaatsnaam] moet worden toegekend en niet van de waarde die daaraan is toegekend door de taxateur. Nu uitkering aan hem van het legaat lang op zich heeft laten wachten stelt klager een schade te hebben geleden van totaal € 20.500.
- 3.12.
De notaris heeft gesteld dat hij klager telkens uitvoerig heeft voorgelicht. Hij heeft daarbij gewezen op diverse brieven die hij heeft overgelegd. De notaris heeft verder gesteld dat hij klager in zijn brief van 23 april 2007 een voorstel van de erfgenamen heeft overgebracht om bij de bepaling van de grootte van het legaat niet uit te gaan van de waarde zoals die was op de sterfdag van erflaatster, maar de bij verkoop te realiseren opbrengst als uitgangspunt te kiezen. Uiteindelijk, toen reactie van klager uitbleef, hebben de erfgenamen de woning in de verkoop gegeven en kwam het voorstel van de erfgenamen om de reële verkoopprijs als uitgangspunt te nemen te vervallen.
- 3.13.
Het verwijt van klager dat de notaris hem gebrekkig heeft voorgelicht treft geen doel. De klacht zal dan ook ongegrond worden verklaard. Hetzelfde geldt voor het verwijt dat een onjuiste waarde aan de woning is toegekend voor de berekening van het aan klager toekomende legaat.
Bij zijn brief van 18 juni 2007 is de notaris er kennelijk voorshands van uitgegaan dat klager het voorstel van de erfgenamen zou aanvaarden om voor de bepaling van de grootte van het legaat niet de taxatiewaarde op de sterfdag, maar de te realiseren verkoopwaarde als grondslag te nemen. Het stond de erfgenamen vrij klager dit voorstel te doen. Toen de reactie van klager op het voorstel van de erfgenamen uitbleef hebben dezen de woning in de verkoop gegeven en is bij de berekening van het legaat van klager, voor wat betreft de woning, uitgegaan van de getaxeerde waarde op de sterfdag van erflaatster. Die waarde is getaxeerd (niet op de vraagprijs van € 639.000, maar) op een bedrag van € 575.000.
M.b.t. de klacht onder 3.1 sub 9.
- 3.14.
Klager stelt dat de notaris om onbegrijpelijke redenen weigert te voldoen aan zijn verzoek om hem een afschrift toe te sturen van de bankrekening(en) op naam van de vader van klager. Klager zegt deze nodig te hebben ten behoeve van de belastingdienst te Genève en heeft de notaris een kopie van de brief toegezonden die hij van de belastingdienst had ontvangen.
- 3.15.
De notaris heeft klager op diens verzoek op 5 mei 2008 geschreven dat hij aan dat verzoek niet kon voldoen omdat de nalatenschap van klagers vader op 4 mei 2001 reeds was afgewikkeld. De notaris heeft klager geadviseerd de belastingdienst daarvan in kennis te stellen.
- 3.16.
Anders dan klager stelt heeft de notaris, naar het oordeel van de Kamer, niet geweigerd aan het verzoek van klager te voldoen, maar volgt uit hetgeen hij klager heeft geschreven dat hij hem geen afschriften kòn toesturen omdat de nalatenschap van klagers vader in 4 mei 2001 was afgewikkeld. Mitsdien zal de Kamer ook deze klacht ongegrond verklaren.
Met betrekking tot de klacht onder 3.1 sub 10.
- 3.17.
Klager grondt zijn verwijt dat de notaris ten eigen bate een poging heeft gedaan tot oplichting op het verschil van € 62,00 tussen het bedrag dat aan verschuldigde successierechten in de overeenkomst van 13 december 2007 is opgenomen en het bedrag van de aanslag.
- 3.18.
De notaris heeft hiertegen aangevoerd dat het bedrag dat in de overeenkomst van 13 december 2007 is opgenomen berust op een schatting, welk bedrag bleek af te wijken van de definitieve aanslag.
- 3.19.
Naar het oordeel van de Kamer heeft de notaris voor dit verschil een genoegzame verklaring gegeven, zodat deze klacht ongegrond moet worden verklaard.
M.b.t. de klacht onder 3.1 sub 11.
- 3.20.
Naar de mening van klager heeft de notaris verzuimd de ontvangstbewijzen met betrekking tot drie door klager aan de notaris gerichte brieven te retourneren. Klager acht dit tekenend voor de onnauwkeurige wijze van werken van de notaris.
- 3.21.
De notaris heeft als verweer naar voren gebracht dat voor het terugzenden van de ontvangstbewijzen niet hij, maar de postbesteller had dienen zorg te dragen. Bovendien heeft klager geen belang bij het indienen van zijn klacht nu klager, naar zijn eigen stelling, de brieven door de notaris beantwoord heeft gekregen.
- 3.22.
Met de notaris is de Kamer van oordeel dat niet de notaris, maar de postbezorgende instantie verantwoordelijk gehouden mag worden voor de terugzending van het bewijs dat de post daadwerkelijk is bezorgd. Daarom zal zij ook deze klacht ongegrond verklaren.
M.b.t. de klacht onder 3.1 sub 12.
- 3.23.
Klager verwijt de notaris dat deze niet tot vergoeding van rente is overgegaan over het aan klager toekomende legaat gerekend over de periode tussen het ontstaan van zijn recht en de daadwerkelijke uitkering aan hem daarvan.
- 3.24.
De notaris heeft daartegen ingebracht dat, nu in het testament van klagers moeder daarover niets is bepaald, een recht op vergoeding van rente eerst ontstaat nadat de legataris de erfgenamen in gebreke heeft gesteld. Klager heeft eerst op 27 mei 2008 gereageerd op de hem op 17 december 2007 toegezonden vaststellingsovereenkomst, waarna de notaris zo spoedig mogelijk na het vernemen van de reactie van de erfgenamen daarop heeft gereageerd.
- 3.25.
Naar het oordeel van de Kamer is het standpunt van de notaris juist dat klager geen recht kan doen gelden op rente over het legaat. Niet gezegd kan worden dat tijd die verstreken is voordat het legaat aan klager is uitgekeerd te wijten is aan een weinig voortvarende wijze van afwikkeling van de nalatenschap door de notaris. De klacht is daarom ongegrond.
M.b.t. de klacht onder 3.1 sub 13.
- 3.26.
Klager voelt zich door de notaris gechanteerd door diens mededeling in een niet ondertekende brief dat bij het uitblijven van een positieve reactie de erfgenamen het klager toekomende bedrag in de consignatiekas van het Ministerie van Financiën zouden storten.
- 3.27.
De notaris heeft erkend dat hij klaarblijkelijk bij vergissing de desbetreffende brief niet heeft ondertekend. Hij heeft verder gesteld dat de erfgenamen hem hadden aangegeven dat zij graag zouden zien dat de notaris zijn werkzaamheden zou beëindigen. De notaris acht het in een geval als waarvan hier sprake is -dat de legataris niet bereid is hem toekomende gelden in ontvangst te nemen- het passend en gebruikelijk de gelden in de consignatiekas te storten.
- 3.28.
De omstandigheid dat de notaris de brief abusievelijk niet heeft getekend is niet klachtwaardig. Ook nu is de Kamer met de notaris van oordeel dat het niet ongebruikelijk is gelden in de consignatiekas te storten indien de notaris niet tot uitbetaling daarvan kan overgaan, zoals in een geval als waarvan hier sprake is. De klacht is dan ook ongegrond.
M.b.t. de klacht onder 3.1 sub 14.
- 3.29.
De notaris heeft met betrekking tot deze klacht aangevoerd dat klager geen erfgenaam was en dan ook geen partij was bij de verkoop van de woning van erflaatster. Hij heeft er daarbij op gewezen dat hij, zonder toestemming van de erfgenamen, klager daarover ook niet mocht informeren gelet op zijn ambtsgeheim. Onmiddellijk nadat hij van de erfgenamen het verzoek had gekregen om klager te informeren over de verkoop van de woning en de opbrengst daarvan heeft de notaris dat ook gedaan.
- 3.30.
De Kamer bevindt ook deze klacht ongegrond. Klager was geen erfgenaam en, hoewel klager belang had bij die informatie, stelt de notaris zich terecht op het standpunt dat het hem niet vrij stond uit eigen beweging en zonder toestemming van de erfgenamen mededelingen te doen over de verkoop(opbrengst) van de woning van erflaatster.
M.b.t. de klacht onder 3.1 sub 15.
- 3.31.
De notaris heeft gesteld dat hij de brief op verzoek van de erfgenamen, voor wie de brief was bestemd, heeft teruggezonden omdat zij op de lezing daarvan geen prijs stelden.
De notaris heeft ontkend dat hij de brief heeft geopend.
- 3.32.
Gelet op deze betwisting van de notaris kan de notaris van het deels geopend zijn van de brief geen verwijt worden gemaakt, zodat deze klacht ongegrond zal worden verklaard.
M.b.t. de klacht onder 3.1 sub 16.
- 3.33.
Naar de stelling van klager maakte zijn vader, als gewezen internationaal ambtenaar, aanspraak op een speciale regeling die voorzag in belastingfaciliteiten. Hetzelfde gold volgens klager voor zijn moeder nu zij geen inkomen uit eigen hoofde had. Klager heeft in dat verband er ook op gewezen dat ook hij als internationaal ambtenaar werkzaam is geweest en om die reden ook aanspraak kan maken op belastingfaciliteiten.
- 3.34.
De notaris heeft dienaangaande gesteld dat de klager, voor zover de klacht ziet op de afwikkeling van de nalatenschap van klagers vader, niet in zijn klacht kan worden ontvangen. De notaris heeft overigens gesteld dat op de afwikkeling van de nalatenschappen Nederlands recht van toepassing was en dat voor klager geen vrijstelling van successierechten geldt.
- 3.35.
De Kamer is met de notaris van oordeel dat de klacht van klager, voor zover die betrekking heeft op de afwikkeling van de nalatenschap van klagers vader, tardief in ingesteld. Om die reden moet klager in zoverre niet ontvankelijk worden verklaard.
Met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap van klagers moeder oordeelt de Kamer dat uit niets is gebleken dat de notaris op dit punt een onjuist standpunt heeft ingenomen.
- 3.36.
Al wat hiervoor is overwogen leidt tot de volgende beslissing.
- 4.
De beslissing:
De Kamer van Toezicht:
verklaart klager niet ontvankelijk in zijn hierboven bedoelde klachten onder de nummers 3.1 sub 1, sub 2 voor zover in r.o. is 3.5 overwogen, sub 3, sub 4, sub 5 en sub 16 voor zover in r.o. 3.35 is overwogen;
verklaart ongegrond de hierboven bedoelde klachten onder de nummers 3.1 sub 6, sub 7, sub 8, sub 9, sub 10, sub 11, sub 12, sub 13, sub 14, sub 15 en sub 16 voor zover in r.o. 3.35 is overwogen;
Gewezen te Utrecht door mr. H.J. Schepen, plv. voorzitter, mr. E.J.M. Kerpen, mr. B.J.M. Gehlen, mr. P. Krepel en mr. R.J.M. van den Heuvel leden, bijgestaan door mr. L. Heij, secretaris, en op 24 juni 2009 uitgesproken door mr. H.A.M. Pinckaers, plv. voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.
De secretaris De plv. voorzitter
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na de verzenddatum daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Civiele Griffie, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.