Hof 's-Hertogenbosch, 11-06-2020, nr. 20-001417-18
ECLI:NL:GHSHE:2020:1802
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
11-06-2020
- Zaaknummer
20-001417-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2020:1802, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 11‑06‑2020; (Hoger beroep, Op tegenspraak)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2020:1819
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1877
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:768
- Wetingang
Uitspraak 11‑06‑2020
Inhoudsindicatie
Het hof veroordeelt verdachte voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen, ex artikel 10a Opiumwet. Het hof spreekt verdachte vrij van schending van de meldplicht, nu het hof de aard van de gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden – het vervoeren en/of ontvangen en/of opslaan en/of voorhanden hebben van geregistreerde stoffen – niet zodanig acht dat in casu sprake is van een meldingsplichtig ‘voorval’, zoals bedoeld in artikel 8 lid 1 Verordening 273/2004. Het hof veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
Parketnummer : 20-001417-18
Uitspraak : 11 juni 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 20 april 2018 in de strafzaak met parketnummer 01-993349-15 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, conform de rechtbank, zal bewezen verklaren hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd onder feit 1 en 2 en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaar.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit van het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde, nu verdachte – kort gezegd – geen (voorwaardelijk) opzet had op de voorbereidingshandelingen door het transporteren en het voorhanden hebben van de in de tenlastelegging genoemde chemicaliën. Subsidiair heeft zij een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
1.hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 augustus 2015 tot en met 11 december 2015 te Luik (België) en/of Hodeige (België), gemeente Remicourt (België), provincie Luik (België), in elk geval in België en/of te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo en/of Eindhoven en/of Veldhoven, en/of Urmond, gemeente Stein en/of Eersel, en/of Waalre, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet (te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende MDMA en/of amfetamine, zijnde (een) middel(len) als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of een of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende (een) (ander(e)) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I),
voor te bereiden en/of te bevorderen,
(telkens)
- een of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van die/dat feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of
- een of meer voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heef/hebben gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) en/of ernstige redenen had(den) om te vermoeden, dat die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebbende hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededaders opzettelijk daartoe
* op of omstreeks 25 augustus 2015
- een voertuig (Mercedes Benz Sprinter met kenteken [kenteken] ) gehuurd en/of
- ( vervolgens) in/met voornoemd voertuig
- naar/op de parkeerplaats bij de [plaats] te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo 500 kilogram mierenzuur, in elk geval (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën ten behoeve van synthetische drugs(productie) vervoerd en/of afgeleverd en/of voorhanden gehad
en/of
* op of omstreeks 10 november 2015
- een voertuig (Volkswagen Transporter met kenteken [kenteken] ) gehuurd en/of
- ( vervolgens) in/met voornoemd voertuig naar/op de [adres 2] en/of naar/op de [adres 3]
- ( een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) zoutzuur en/of mierenzuur en/of caustic soda, in elke geval (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën ten behoeve van synthetische drugs(productie) vervoerd en/of afgeleverd en/of voorhanden gehad
en/of
* op of omstreeks 24 november 2015
- in/met een Mercedes bestelbus (met (vals) kenteken [kenteken] )
- naar/op de carpoolplaats te Urmond, gemeente Stein,
- ( een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) zoutzuur, in elke geval (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën ten behoeve van synthetische drugs(productie) vervoerd en/of afgeleverd en/of voorhanden gehad
en/of
* op of omstreeks 27 november 2015
- een voertuig (Volkswagen Transporter met kenteken [kenteken] gehuurd en/of
- ( vervolgens) in/met voornoemd voertuig naar/op het woonwagenkamp gelegen aan de [adres 6]
- 216 kilogram zoutzuur, in elk geval (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën ten behoeve van synthetische drugs(productie) vervoerd en/of afgeleverd en/of voorhanden gehad
en/of
* op of omstreeks 10 december 2015
- een voertuig (Ford Transit met kenteken [kenteken] ) gehuurd en/of
- ( vervolgens) in/met voornoemd voertuig
- naar/in een perceel gelegen aan [adres 4] en/of in/naar een op dat perceel geparkeerde zeecontainer en/of vrachtauto (opschrift 'kringloopwinkel'),
- ( een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) caustic soda en/of zoutzuur en/of mierenzuur, in elke geval (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën ten behoeve van synthetische drugs(productie) vervoerd en/of afgeleverd en/of voorhanden gehad
en/of
* op of omstreeks 11 december 2015
- een voertuig (Ford Transit met kenteken [kenteken] ) gehuurd en/of
- ( vervolgens) in/met voornoemd voertuig
- naar/in Waalre
- 20 zakken (van 25 kilogram per zak), althans (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) caustic soda en/of 15 jerrycans (van 25 liter per stuk), althans (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) zoutzuur en/of 4 jerrycans (van 30 liter per stuk), althans (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) methanol en/of 7 jerrycans (6 van 20 liter per stuk en 1 van 30 liter per stuk), althans (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) zwavelzuur, in elke geval (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën ten behoeve van synthetische drugs(productie) vervoerd en/of afgeleverd en/of voorhanden gehad
2.hij, als marktdeelnemer, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 november 2015 tot en met 11 december 2015 te Luik (België) en/of Hodeige (België), gemeente Remicourt (België), provincie Luik (België), in elk geval in België en/of Eindhoven en/of Veldhoven, en/of Urmond, gemeente Stein en/of Eersel, en/of Waalre, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk de bevoegde instanties niet onverwijld in kennis heeft gesteld van (een) voorval(len) met betrekking tot geregistreerde stoffen als omschreven in bijlage 1 van de Verordening nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad, die/dat er op wijzen/wijst of kunnen/kan wijzen, dat deze in de handel te brengen geregistreerde stoffen wellicht misbruikt zullen worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en/of psychotrope stoffen,
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) opzettelijk
* op of omstreeks 10 november 2015 een hoeveelheid zoutzuur
en/of
* op of omstreeks 24 november 2015 een hoeveelheid zoutzuur
en/of
* op of omstreeks 27 november 2015 een hoeveelheid van 216 kilogram zoutzuur
en/of
* op of omstreeks 10 december 2015 een hoeveelheid zoutzuur
en/of
* op of omstreeks 11 december 2015 (een) hoeveelhe(i)d(en) van 15 jerrycans (van 25 liter per stuk) zoutzuur en/of 7 jerrycans (6 van 20 liter per stuk en 1 van 30 liter per stuk) zwavelzuur
vervoerd en/of ontvangen en/of opgeslagen en/of voorhanden gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De aan verdachte onder feit 2 tenlastegelegde schending van de meldplicht van verdachte is gebaseerd op de Europese verordening die regels stelt over het toezicht op de (internationale) handel binnen de Europese Unie (interne handel) in drugsprecursoren (Vo. 273/2004 van 11 februari 2004, aangepast bij Vo. 1258/2013 van 20 november 2013). Drugsprecursoren zijn grondstoffen die niet alleen kunnen worden gebruikt voor de vervaardiging van legale chemische producten, maar kunnen ook worden misbruikt voor de illegale productie van drugs. Het met deze verordeningen ingestelde controlesysteem is bedoeld om te voorkomen dat deze stoffen worden gebruikt voor de illegale productie van verdovende middelen en psychotrope stoffen. Omdat het merendeel van deze stoffen ook voor talloze legale doeleinden kan worden gebruikt en de handel in deze stoffen in beginsel legaal is, kan de handel in deze stoffen niet algemeen worden verboden. In Europese verordeningen – waaronder de genoemde verordening 273/2004 – zijn daarom maatregelen genomen om het juiste evenwicht te vinden tussen enerzijds de wens te voorkomen dat drugsprecursoren in handen komen van illegale drugsproducenten en anderzijds het streven om de chemische bedrijfstak in staat te stellen nuttige en legale toepassingen aan deze stoffen te blijven geven.
De aan de verdachte ten laste gelegde schending van de meldplicht is toegesneden op art. 8 lid 1 van de genoemde verordening. Deze bepaling luidt: ‘De marktdeelnemers stellen de bevoegde instanties onverwijld in kennis van elk voorval, zoals ongewone orders voor of transacties met geregistreerde stoffen, dat erop kan wijzen dat deze in de handel te brengen stoffen wellicht worden misbruikt om verdovende middelen of psychotrope stoffen op illegale wijze te vervaardigen. Daartoe verstrekken de marktdeelnemers alle beschikbare informatie aan de hand waarvan de bevoegde instanties de legitimiteit van de desbetreffende order of transactie kunnen verifiëren’. De in de tenlastelegging voorkomende termen, zoals ‘marktdeelnemers’ en ‘voorval’, moeten daarom worden geacht te zijn gebruikt in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in (artikel 8 lid 1 van) de genoemde verordening.
Het begrip ‘markdeelnemer’ wordt in artikel 2, onder d van de genoemde verordening ruim omschreven als: ‘elke natuurlijke of rechtspersoon die betrokken is bij het in de handel brengen van geregistreerde stoffen’. Het hof acht de verdachte weliswaar aan te merken als een marktdeelnemer in de genoemde zin. Echter, gelet op zowel de strekking van de genoemde verordening – waarbij onder andere met vergunnings-, registratie- en meldingsplichten wordt getracht een juist evenwicht tussen illegale en legale praktijken te bewerkstellingen – als die van de delictsomschrijving van artikel 8 lid 1 van de genoemde verordening, acht het hof de aard van de ten laste gelegde en feitelijk verrichte gedragingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden – zijnde het vervoeren en/of ontvangen en/of opslaan en/of voorhanden hebben van geregistreerde stoffen – niet als zodanig dat in casu sprake is van een meldingsplichtig ‘voorval’, zoals bedoeld in artikel 8 lid 1 Vo. 273/2004.
De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.hij op tijdstippen in de periode van 25 augustus 2015 tot en met 11 december 2015 in België en in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en binnen het grondgebied van Nederland brengen van een of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende MDMA en/of amfetamine, zijnde middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, telkens
- anderen gelegenheid tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen, en
- vervoermiddelen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en zijn mededader(s) wisten en/of ernstige redenen hadden om te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten,
immers hebbende hij, verdachte, en zijn mededader(s) opzettelijk daartoe
* op 25 augustus 2015
- een voertuig Mercedes Benz Sprinter met kenteken [kenteken] gehuurd en
- vervolgens met voornoemd voertuig
- naar de parkeerplaats bij de [plaats] te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo 500 kilogram mierenzuur, ten behoeve van synthetische drugsproductie vervoerd en voorhanden gehad
en
* op 10 november 2015
- een voertuig Volkswagen Transporter met kenteken [kenteken] gehuurd en
- vervolgens met voornoemd voertuig naar de [adres 2] en naar de [adres 3]
- hoeveelheden zoutzuur en mierenzuur en caustic soda, ten behoeve van synthetische drugsproductie vervoerd en afgeleverd en voorhanden gehad
en
* op 24 november 2015
- met een Mercedes bestelbus met (vals) kenteken [kenteken]
- naar de carpoolplaats te Urmond, gemeente Stein,
- een grote hoeveelheid zoutzuur, ten behoeve van synthetische drugsproductie vervoerd en voorhanden gehad
en
* op 27 november 2015
- een voertuig Volkswagen Transporter met kenteken [kenteken] gehuurd en
- vervolgens met voornoemd voertuig naar het woonwagenkamp gelegen aan de [adres 6]
- 216 kilogram zoutzuur, ten behoeve van synthetische drugsproductie vervoerd en voorhanden gehad
en
* op 10 december 2015
- een voertuig Ford Transit met kenteken [kenteken] gehuurd en
- vervolgens met voornoemd voertuig
- naar een perceel gelegen aan [adres 4] en in een op dat perceel geparkeerde zeecontainer en/of vrachtauto (opschrift 'kringloopwinkel'),
- een grote hoeveelheid zoutzuur, ten behoeve van synthetische drugsproductie vervoerd en afgeleverd en voorhanden gehad
en
* op 11 december 2015
- een voertuig Ford Transit met kenteken [kenteken] gehuurd en
- vervolgens met voornoemd voertuig
- naar Waalre
- 20 zakken (van 25 kilogram per zak) caustic soda en 15 jerrycans (van 25 liter per stuk) zoutzuur en 4 jerrycans (van 30 liter per stuk) methanol en 7 jerrycans (6 van 20 liter per stuk en 1 van 30 liter per stuk) zwavelzuur, ten behoeve van synthetische drugsproductie vervoerd en voorhanden gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Inleiding
Verdachte wordt verweten zich al dan niet in vereniging schuldig te hebben gemaakt aan
voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet door – kort gezegd – chemicaliën
bestemd voor de productie van synthetische drugs te vervoeren en/of af te leveren en/of
voorhanden te hebben.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van het
onder 1 en 2 ten laste gelegde bepleit.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte enige malen chemische transporten heeft verricht. Hij wist echter niet wat hij precies vervoerde en dat het om stoffen ging die wettelijk verboden waren. Door de persoonlijke omstandigheden waarin verdachte destijds verkeerde, heeft hij zich ook niet afgevraagd welke stoffen hij vervoerde en waarvoor deze stoffen bedoeld waren. Bovendien was verdachte ook niet thuis in deze wereld. Ook de aanwijzingen waaruit opgemaakt kon worden dat er wellicht iets niet in de haak was, bijvoorbeeld de (afgescheurde) etiketten op de jerrycans en de wellicht ‘vreemde’ plekken waarnaar de stoffen vervoerd moesten worden, zijn verdachte compleet ontgaan. Dat verdachte zich niet heeft gerealiseerd dat de stoffen die hij vervoerde niet voor legale doeleinden bestemd waren, blijkt ook wel uit de volgende omstandigheden:
- -
Verdachte gebruikte bij het huren van de voertuigen zijn eigen naam en gaf zijn eigen identiteitsbewijs;
- -
Hij haalden en vervoerden de stoffen overdags, in het daglicht, op openbare wegen en over de grens, hetgeen veel risico met zich meedraagt;
- -
Hij tankte de voertuigen ook gewoon bij tankstations, een plek waarvan het algemeen bekend is dat daar cameratoezicht is.
Uit de voornoemde omstandigheden blijkt volgens de verdediging dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op het vervoeren van stoffen die in strijd zijn met de wet en op de voorbereidingshandelingen.
Ook met betrekking tot feit 2 was er geen sprake van opzet. Verdachte was niet op de hoogte van de vervoerde stoffen en wist niet dat hij een vergunning moest aanvragen voor het vervoer van deze stoffen.
Het oordeel van het hof
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt het volgende.
i. De transporten
Verdachte heeft zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als in hoger beroep verklaard dat hij vaker bestelbussen heeft gehuurd en dat hij wel eens chemicaliën heeft vervoerd, omdat hem daarvoor geld is aangeboden. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard hoogstens 5 keer een transport te hebben verricht. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er een zestal transporten hebben plaatsgevonden – te weten op 25 augustus 2015,
10 november 2015, 24 november 2015, 27 november 2015, 10 december 2015 en 11 december 2015 – waarbij verdachte geïdentificeerd is als bestuurder van het voertuig. Bij deze transporten zijn ook daadwerkelijke (grote) hoeveelheden chemicaliën (zoals zoutzuur, zwavelzuur, mierenzuur, caustic soda en methanol) aangetroffen.
Aldus stelt het hof vast dat verdachte een zestal transporten heeft verricht waarbij chemicaliën zijn vervoerd en waarbij hij deze chemicaliën voorhanden heeft gehad.
ii. (Voorwaardelijk) opzet
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte niet wist wat hij precies vervoerde.
Voor strafbaarheid op grond van de voorbereidingshandelingen in artikel 10a van de Opiumwet is vereist dat de dader daadwerkelijk wetenschap heeft gehad op de omstandigheid dat hij met zijn handelingen de productie van harddrugs bevorderde. Niet is vereist dat bekend is welk delict als bedoeld in het vierde of vijfde lid van art. 10 Opiumwet wordt voorbereid of bevorderd (vgl. HR 13 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:BA3142 en HR 23 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX6767). Dit opzet, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis en vaste rechtspraak van artikel 10a Opiumwet, omvat ook voorwaardelijk opzet (vgl. Kamerstukken II 1982-1983, 17 975, nr. 3, p. 11-12 en HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2757, rov. 2.4.).
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is daarbij afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Het hof is, samen met de rechtbank, van oordeel dat verdachte door zijn handelen minst genomen het voorwaardelijk opzet op het ten laste gelegde heeft gehad. Uit de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, blijkt het navolgende.
- -
Verdachte heeft zes keer tegen een geldelijke vergoeding een voertuig gehuurd voor een persoon of personen, van wie hij de na(a)m(en) niet wil noemen;
- -
Met dit door hem gehuurde voertuig heeft hij in opdracht van deze persoon of personen vijf keer bij een woning van een particulier in België en één keer bij een bedrijf in chemicaliën in Luik telkens een grote hoeveelheid chemicaliën opgehaald. Verdachte heeft geen aannemelijke of verifieerbare verklaring gegeven met betrekking tot een eventuele legale bestemming van de chemicaliën;
- -
De verpakkingen van de chemicaliën die hij op 11 december 2015 vervoerde, waren voor het merendeel niet voorzien van etiketten en dat was ook telkens het geval bij de verpakkingen die zijn aangetroffen op de plaatsen waar de lading werd gelost
[adres 3] , [adres 5] en [adres 4] );
- -
De chemicaliën heeft hij telkens met het door hem gehuurde voertuig over de grens naar Nederland gebracht;
- -
In Nederland heeft er een overdracht van de vracht plaatsgevonden. Op 25 augustus 2015 is verdachte met zijn vracht naar een parkeerplaats bij [plaats] gereden. Op 10 november 2015 heeft de overdracht plaatsgevonden in de nabijheid van een woning in Eindhoven en op 24 november 2015 heeft de overdracht plaatsgevonden bij een carpoolplaats in Urmond. Verdachte is toen de laadruimte van de bestelbus in gegaan en droeg hierbij handschoenen. Op 27 november 2015 is verdachte met de vracht naar het woonwagenkamp te Waalre gereden, waarna hij naar Nederweert is gegaan. Op 10 december 2015 is verdachte met zijn voertuig naar een perceel in Eersel gereden, waarbij tijdens observaties is gezien dat verdachte goederen in een zeecontainer laadde.
Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat dit geen gebruikelijke plaatsen zijn voor de overdracht van chemicaliën, die een legale bestemming hebben.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij wel heeft gezien wat hij vervoerde: de stoffen die hij vervoerde waren opgeslagen in zakken met een korrelachtige substantie en in grote jerrycans waarin ‘benzineachtige spullen’, die volgens hem te ruiken waren. Uit die verklaring blijkt naar het oordeel van het hof dat verdachte wist dat het om chemicaliën ging.
Bovendien werd verdachte ‘zwart’ betaald per rit om de chemicaliën de grens over te brengen; er was geen sprake van een (schriftelijke) overeenkomst. Ook ontbraken er op de verpakkingen van een groot aantal van die chemicaliën de verplichte etiketten en beschikte verdachte niet over de juiste vervoersdocumenten ten behoeve van het vervoeren van dergelijke chemicaliën. Vervolgens heeft verdachte de betreffende stoffen vervoerd naar en afgeleverd op voornoemde ongebruikelijke plaatsen (zoals een woonwagenkamp, een zeecontainer, een carpoolplaats en op een parkeerplaats van de [plaats] ). Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij achteraf misschien wel had kunnen weten dat ‘het niet goed was’. Ten slotte is een feit van algemene bekendheid dat grote hoeveelheden chemicaliën worden gebruikt bij de illegale vervaardiging van verdovende middelen zoals amfetamine of MDMA. De aangetroffen hoeveelheden konden worden gebruikt voor een grootschalige productie van synthetische drugs.
Door deze omstandigheden kan het niet anders zijn dan dat verdachte moet hebben geweten dat de chemicaliën een niet legale bestemming kenden. Op zijn minst blijkt uit de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden dat verdachte wetenschap had van de aanmerkelijke kans daarop én dat hij deze kans ook bewust heeft aanvaard dat de chemicaliën die hij in België had opgehaald, zouden worden gebruikt voor de productie van synthetische drugs.
Door onder de gegeven omstandigheden aan het vervoeren en voorhanden hebben van chemicaliën een wezenlijke bijdrage te leveren, heeft verdachte welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat die chemicaliën zouden worden gebruikt voor de productie van synthetische drugs en dat de stoffen die hij en zijn mededaders vervoerden en voorhanden hadden een illegale/criminele bestemming hadden. Dat de verdachte zoals door zijn raadsman aangevoerd zijn eigen naam en eigen identiteitsbewijs gebruikte bij het huren van de voertuigen, de stoffen overdag werden gehaald en vervoerd en verdachte ook gewoon tankte met de gehuurde voertuigen bij tankstations, een plek waarvan het algemeen bekend is dat daar cameratoezicht is, doet hier niet aan af.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van het voorbereiden of het bevorderen een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door een ander gelegenheid tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en vervoermiddelen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
De eis van de advocaat-generaal
Volgens de advocaat-generaal kunnen de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten
wettig en overtuigend worden bewezen. De advocaat-generaal heeft gevorderd om aan
verdachte voor deze feiten een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 2 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft subsidiair een strafmaat verweer gevoerd. Daartoe heeft de raadsman bepleit dat verdachte door zijn medeverdachten is misbruikt, omdat zij wisten dat verdachte in psychische en financiële problemen verkeerde. Verdachte is daar ingetrapt. Bovendien heeft hij lang moeten wachten op de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak. Gedurende die periode is hij gebukt gegaan onder deze strafzaak; zijn leven heeft stilgestaan. Verdachte is slechts een tijdelijke schakel geweest, hij heeft geestelijke en lichamelijke problemen, hij heeft lang in voorarrest gezeten, hij heeft veel spijt van zijn daden en zal dergelijke feiten nooit meer plegen, aldus de verdediging. Gelet op het vorenstaande heeft de raadsman verzocht om bij een bewezenverklaring een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest met daarnaast een voorwaardelijke straf op te leggen.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
In het nadeel van verdachte
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren van grote hoeveelheden
chemische stoffen die kunnen worden gebruikt voor de productie dan wel de bewerking of
verwerking van synthetische drugs. Verdachte heeft gedurende een periode van ongeveer
drieënhalve maand in totaal zes keer chemicaliën vervoerd. Van een tijdelijke schakel, zoals de raadsman heeft bepleit, is derhalve naar het oordeel van het hof geen sprake. Verdachte heeft met voornoemd handelen bijgedragen aan de productie van synthetische drugs. Hierdoor heeft hij ook bijgedragen aan de instandhouding van het illegale drugscircuit. Algemeen bekend is dat de productie en handel van drugs gepaard gaat met (zware) criminaliteit, gevaar voor de omgeving en milieuschade. Het gebruik van drugs heeft ook nadelige maatschappelijke gevolgen zoals gezondheidsschade voor gebruikers. Verdachte heeft bij het plegen van de feiten gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van de maatschappij.
Hoewel ter terechtzitting in hoger beroep aan het hof is gebleken dat verdachte het laakbare in zijn handelen lijkt in te zien, heeft verdachte nimmer willen verklaren wie zijn opdrachtgevers waren. Bovendien heeft verdachte gedurende het gehele proces geen volledige verantwoordelijk willen nemen, door te blijven verklaren dat hij niet wist welke stoffen hij vervoerde.
Dat verdachte lang heeft moeten wachten op de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak en dat hij gedurende die periode gebukt is gegaan onder deze strafzaak, waarbij zijn leven heeft stilgestaan, doet aan het bovenstaande niet af. Immers, verdachte heeft zelf – tot zesmaal toe – de keuze gemaakt om dergelijke feiten te plegen.
In het voordeel van verdachte
Bij de bepaling van de duur van de straf houdt het hof in het voordeel van verdachte rekening met de omstandigheid dat hij, blijkens het hem betreffende uittreksel van de Justitiële Informatiedienst d.d. 13 februari 2020, niet eerder (onherroepelijk) is veroordeeld ter zake van enig vergelijkbaar strafbaar feit.
De redelijke termijn
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkómen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 18 januari 2016, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft op 20 april 2018 vonnis gewezen. In eerste aanleg is dus sprake van een termijnoverschrijding, nu de behandeling niet is afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na de ingangsdatum van de redelijke termijn. Deze overschrijding bedraagt ongeveer 3 maanden.
Verdachte heeft op 25 april 2018 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst dit arrest op 11 juni 2020. In hoger beroep is dus eveneens sprake van een termijnoverschrijding, nu de behandeling in hoger beroep niet is afgerond met een eindarrest binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep. Deze overschrijding bedraagt minder dan 2 maanden.
De beide overschrijdingen zijn, mede gelet op de omvang van de zaak (de zaak tegen verdachte maakt deel uit van een megazaak) en de totale duur van de strafprocedure bezien, dermate gering, dat het hof hieraan geen andere consequentie zal verbinden dan de constatering dat de redelijke termijn in bovengenoemde mate is geschonden.
Conclusie
De bewezen verklaarde feiten betreffen zeer ernstige feiten die zeer ontwrichtend zijn voor
de maatschappij. Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur van 15 maanden met
aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf naast een onvoorwaardelijke
gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, zoals door de raadsman is voorgesteld, zou geen
recht doen aan de ernst van het bewezen verklaarde.
Het hof zal 5 maanden van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen met een
proeftijd van 2 jaar om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof zal een lichtere straf opleggen dan de door de advocaat-generaal gevorderde
straf, nu het hof verdachte voor het onder feit 2 ten laste gelegde vrijspreekt en het hof van oordeel is dat de straf die het hof zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 10a van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. J. Nederlof, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr L.G. Gersen, griffier,
en op 11 juni 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.