De volgnummers die in deze en volgende voetnoten worden genoemd verwijzen naar schriftelijke stukken die zijn opgenomen in het proces-verbaal met nummer ‘ [procesverbaalnummer] ’, tenzij anders is vermeld. In dit geval betreft dat volgnr. 4. e.v.
Rb. Rotterdam, 09-04-2020, nr. 10-082026-20 vorderingen TUL VV: 02-219163-18 en 02-138006-19
ECLI:NL:RBROT:2020:3338
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
09-04-2020
- Zaaknummer
10-082026-20 vorderingen TUL VV: 02-219163-18 en 02-138006-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2020:3338, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 09‑04‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 09‑04‑2020
Inhoudsindicatie
Een belangrijk twistpunt op de zitting en dus ook in dit vonnis is of dreigen en beledigen met besmetting met het coronavirus door onder meer te spugen naar politieagenten onder de huidige crisisomstandigheden zou moeten leiden tot een hogere straf. De rechtbank vindt in zijn algemeenheid dat het op dit moment bij corona-gerelateerde misdrijven voor de hand ligt om zwaarder te straffen. Daar geven de huidige onzekere, beangstigende maatschappelijke omstandigheden alle reden toe. Dit geldt nog meer als de slachtoffers van die misdrijven personen zijn die werkzaam zijn in cruciale beroepen en/of vitale processen. De rechtbank onderscheidt in dit vonnis verschillende categorieën van coronamisdrijven en geeft in zijn algemeenheid aan in welke mate bij de straftoemeting rekening kan worden gehouden met het coronavirus. Ten slotte zegt de rechtbank in dit vonnis ook dat in het individuele geval steeds goed moet worden gekeken naar het concrete misdrijf, de ernst daarvan en alle omstandigheden van het geval. De rechter moet in deze crisis ook, of misschien wel juist, waken voor een te algemene ophoging van straf.
Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10-082026-20
Parketnummers vorderingen TUL VV: 02-219163-18 en 02-138006-19
Datum uitspraak: 9 april 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] (Roemenië),
ten tijde van het onderzoek op de zitting gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht te Dordrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 30 maart 2020 en 9 april 2020. Aanwezig waren de verdachte, zijn raadsman mr. Grijseels, advocaat te Rotterdam en de officier van justitie mrs. C.J.A. van der Maas respectievelijk B.M.M. Zonneveld.
Kern van dit vonnis
Een belangrijk twistpunt op de zitting en dus ook in dit vonnis is of dreigen en beledigen met besmetting met het coronavirus door onder meer te spugen naar politieagenten onder de huidige crisisomstandigheden zou moeten leiden tot een hogere straf. De rechtbank vindt in zijn algemeenheid dat het op dit moment bij corona-gerelateerde misdrijven voor de hand ligt om zwaarder te straffen. Daar geven de huidige onzekere, beangstigende maatschappelijke omstandigheden alle reden toe. Dit geldt nog meer als de slachtoffers van die misdrijven personen zijn die werkzaam zijn in cruciale beroepen en/of vitale processen.
De rechtbank onderscheidt in dit vonnis verschillende categorieën van coronamisdrijven en geeft in zijn algemeenheid aan in welke mate bij de straftoemeting rekening kan worden gehouden met het coronavirus. Ten slotte zegt de rechtbank in dit vonnis ook dat in het individuele geval steeds goed moet worden gekeken naar het concrete misdrijf, de ernst daarvan en alle omstandigheden van het geval. De rechter moet in deze crisis ook, of misschien wel juist, waken voor een te algemene ophoging van straf.
Leeswijzer
De verdachte wordt - kort samengevat - beschuldigd van een woordelijke en fysieke bedreiging met besmetting van het coronavirus van twee politieambtenaren en belediging van hen. De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in hoofdstuk 1 van dit vonnis.
De rechtbank vindt de beschuldigingen bewezen. De bewezenverklaring, het overzicht van de bewijsmiddelen en de bewijsoverweging zijn in hoofdstuk 2 van dit vonnis uiteengezet.
De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet verboden gedragingen. Welke dat zijn, is omschreven in hoofdstuk 3 van dit vonnis. In dat hoofdstuk wordt ook de strafbaarheid van de feiten en de strafbaarheid van de verdachte besproken.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van acht weken geëist. De rechtbank komt tot oplegging van een gevangenisstraf van drie weken. Hoofdstuk 4 van dit vonnis vermeldt de overwegingen van de rechtbank die tot deze straf hebben geleid.
De beslissing op de vorderingen van twee benadeelde partijen worden in hoofdstuk 5 van dit
vonnis uitgelegd.
In hoofdstuk 6 worden de twee vorderingen tenuitvoerlegging en de beslissingen op die vorderingen besproken.
Hoofdstuk 7 sluit dit vonnis af met een korte weergave van alle beslissingen en de ondertekening door de rechters en de griffier.
Hoofdstuk 1: Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging luidt:
1.
hij op of omstreeks 26 maart 2020 te Rotterdam [naam agent 1] en/of [naam agent 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door
- -
die [naam agent 1] en/of [naam agent 2] dreigend de woorden toe te voegen ‘You want corona? I can give you. I have it’, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- -
vervolgens te spugen in de richting van die [naam agent 1] en/of [naam agent 2] en/of
- -
te spugen op/tegen die [naam agent 1] .
2.
hij op of omstreeks 26 maart 2020 te Rotterdam opzettelijk een of meerdere ambtena(a)r(en), te weten [naam agent 1] en/of [naam agent 2] , brigadier en/of hoofdagent van de politie Eenheid Rotterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, in het openbaar, door feitelijkheden, heeft beledigd, door te spugen in de richting van die [naam agent 1] en/of [naam agent 2] en/of te spugen op/tegen die [naam agent 1] .
Hoofdstuk 2: Bewijs
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt net als de officier van justitie dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, en vindt bewezen dat:
1.
hij op 26 maart 2020 te Rotterdam [naam agent 1] en [naam agent 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, door
- -
die [naam agent 1] en [naam agent 2] dreigend de woorden toe te voegen ‘You want corona? I can give you. I have it’ en
- -
vervolgens te spugen in de richting van die [naam agent 1] en [naam agent 2] en
- -
te spugen op die [naam agent 1] .
2.
hij op 26 maart 2020 te Rotterdam opzettelijk ambtenaren, te weten [naam agent 1] en R.M. [naam agent 2] , brigadier en hoofdagent van de politie Eenheid Rotterdam, gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, in het openbaar, door feitelijkheden, heeft beledigd, door te spugen in de richting van die [naam agent 1] en [naam agent 2] en te spugen op die [naam agent 1] .
Bewijsmiddelen
1. Onderzoek van de politie1.
Op 26 maart 2020 was ik, [naam agent 1] , brigadier van politie Eenheid Rotterdam, op de Lijnbaan te Rotterdam. Ter plaatse zag ik een man. Ik hoorde de man zeggen: ‘You want corona? I can give you. I have it.’ Ik zag dat [naam verdachte] mij aankeek en in mijn richting vanuit zijn mond een fluim lanceerde in een opwaartse baan, kennelijk bedoeld om mij te raken. Ik stond op dat moment ongeveer twee meter van [naam verdachte] verwijderd. Ik zag dat de hoofdmoot van de fluim net achter collega [naam agent 2] terecht kwam en kleine spetters vlak langs [naam agent 2] en mij heen gingen. Toen ik [naam verdachte] in de bus had geplaatst, zag ik dat hij mij weer aankeek en wederom in mijn richting spuugde. Ik zag dat de fluim een goed stuk van
mijn linker handschoen raakte.
2. Onderzoek van de politie2.
Op 26 maart 2020 was ik, [naam agent 2] , hoofdagent van politie Eenheid Rotterdam, op de Lijnbaan te Rotterdam. Ik zag een man die wij onderwierpen aan een identiteitsfouillering. Hieruit bleek de man mij volledig genaamd: [naam verdachte] . Ik hoorde dat [naam verdachte] zei: ‘Wil je corona dan krijg je corona’. Vervolgens hoorde ik dat er gerocheld werd. Ik zag vervolgens links naast mij, op de grond een klodder spuug terecht komen.
Bewijsoverweging
Het - tot twee maal toe - spugen door de verdachte krijgt door de door de verdachte opgeworpen corona-omstandigheid een (be)dreigende lading. Een lading die bovendien moet worden bezien tegen de achtergrond van de coronacrisis waar eenieder in Nederland mee te maken heeft. Spugen levert in die context een bedreiging met zware mishandeling op.
Hoofdstuk 3: Kwalificatie en strafbaarheid
Kwalificatie
De bewezen feiten leveren op:
De eendaadse samenloop van:
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd
eenvoudige belediging, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
Strafbaarheid verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
Hoofdstuk 4: Motivering straf
Algemene omstandigheden
Nederland gaat gebukt onder het coronavirus. Sinds eind februari leven de inwoners van Nederland in angst en onzekerheid. Bij velen leven vragen als: ‘word ik ziek?, ‘worden mijn naasten ziek?’, en zo ja, ‘hoe ziek dan?’. Ouderen en andere kwetsbare mensen in onze samenleving zijn door isolatie erg eenzaam en zien zich in die eenzaamheid nadrukkelijk geconfronteerd met het eindige van het leven. In de gezondheidszorg en andere (zorg)sectoren werken mensen dag en nacht om het coronavirus de baas te blijven en de zekerheid dat dat gaat lukken is er niet.
Als onder deze zware en moeilijke omstandigheden (de corona-achtergrond) het coronavirus wordt ingezet als middel om misdrijven te plegen ligt het voor de hand dat dat strafverhogend werkt. Dit heeft niet alleen te maken met het aspect dat een extra vergelding op haar plaats is en de dader van een dergelijk misdrijf moet weten dat hij het niet nog een keer moet doen. Nee, hoger straffen dient er ook toe om duidelijk te maken aan iedereen dat de maatschappij op dit moment wel wat anders aan haar hoofd heeft.
Ook bij de straftoemeting in ‘coronazaken’ vormen de (gepubliceerde) oriëntatiepunten straftoemeting van de rechtspraak en de straffen die in andere zaken voor dit soort misdrijven worden opgelegd een goed uitgangspunt. De mate waarin het strafverhogende effect van de corona-achtergrond van het misdrijf ten opzichte van dat uitgangspunt in de straftoemeting moet worden betrokken is - in algemene zin - afhankelijk van 1) de aard en ernst van het misdrijf en 2) van de vraag tegen wie het misdrijf is gericht.
Ad 1: Aard en ernst van de coronamisdrijven en de te onderscheiden categorieën
Na de eerste maand in de coronacrisis zijn er in de rechtspraak grofweg vijf categorieën misdrijven te onderscheiden waarbij het coronavirus als middel of als omstandigheid een rol speelt. De rechtbank baseert zich hierbij op de op rechtspraak.nl gepubliceerde nieuwsberichten over deze zaken en op informatie daarover op andere (sociale) media.
- -
Een eerste categorie misdrijven waar het coronavirus als middel wordt ingezet zijn de (zware) mishandelingszaken. In dat type zaken speelt het coronavirus een directe en concrete rol in het misdrijf. Het gaat dan bijvoorbeeld om het opzettelijk (proberen) iemand te besmetten. Het coronavirus is in feite het wapen dat bij het misdrijf wordt gebruikt.
- -
Een tweede categorie van misdrijven waar het coronavirus een rol speelt zijn de bedreigingszaken. Daarbij wordt het coronavirus als dreigingsmiddel ingezet en wordt het coronavirus in veel gevallen minder direct in het misdrijf betrokken. Op dit laatste punt valt binnen deze categorie een onderscheid te maken. Bij het fysiek dreigen (A) met het coronavirus (bijv: spugen) is het coronavirus weer directer bij het misdrijf betrokken dan als het alleen als woordelijk dreigingsmiddel (B) wordt ingezet. Dat vindt zijn oorzaak in de mate van onzekerheid en angst die bij een slachtoffer wordt veroorzaakt.
- -
Een derde categorie in dit verband zijn de eenvoudige (cyber)oplichtingszaken3.. Bij dat type zaken wordt het coronavirus ingezet als oplichtingsmiddel om het slachtoffer te verleiden iets te doen (bijv: babbeltruc). In die gevallen wordt zuiver indirect gebruik gemaakt van het coronavirus.
- -
Een vierde categorie zijn de misdrijven waarbij het coronavirus niet als middel wordt ingezet, maar het coronavirus een omstandigheid van het misdrijf is. Het coronavirus speelt in deze categorie bij de concrete strafbare handelingen van het misdrijf geen rol.
- -
Als laatste categorie zijn er (grotere) zaken te bedenken waarin het coronavirus een cruciale en of bijzondere rol heeft gespeeld.
Ten aanzien van de eerste drie categorieën kan in zijn algemeenheid worden opgemerkt dat de gevaarzetting van het coronavirus als ingezet middel afneemt en de reden voor strafverhoging op die grond daarmee ook afneemt. Van categorie vier waarbij het coronavirus als omstandigheid bij het misdrijf is betrokken is het de vraag of het tot strafverhoging moet leiden, omdat het coronavirus slechts een bijrol speelt. De zaken die in die categorie kunnen vallen zijn te talrijk (huiselijk geweld omdat iedereen nu hutje/mutje zit, supermarktruzies over toiletrollen, ruzie over 1,5 meter afstand) om daar een algemene uitspraak over te doen. Datzelfde geldt voor categorie vijf waarin de wat grotere en bijzondere zaken (een grote oplichting bij de verkoop van vaccins) vallen. Dat type zaken is simpelweg te casuïstisch.
Ad 2: Tegen wie is het misdrijf gericht
Een andere factor die van invloed is op het effect van de corona-achtergrond van het misdrijf op de straftoemeting is tegen wie het coronamisdrijf zich richt.
- Als de slachtoffers van de coronamisdrijven werkzaam zijn in cruciale beroepen en/of in vitale processen is het strafverhogende effect groter dan wanneer sprake is van andere slachtoffers. Het zijn namelijk juist die groepen die in deze tijd extra bescherming verdienen.
- Ook ouderen en andere kwetsbare mensen verdienen extra bescherming en bij misdrijven gericht tegen deze groepen is daarom ook meer aanleiding om de corona-achtergrond zwaarder te laten wegen.
Ten slotte wordt in dit algemene deel benadrukt dat door de rechter steeds goed moet worden gekeken naar het concrete misdrijf, de ernst daarvan en alle omstandigheden van het geval. De rechter moet in deze crisis ook, of misschien wel juist, waken voor een te algemene ophoging van de straf.
Feiten en omstandigheden waarop de straf is gebaseerd
Op 26 maart 2020 wordt de verdachte aangesproken door twee politieagenten omdat hij alcoholhoudende drank aan het nuttigen zou zijn. Terwijl één van de agenten de fles drank leeggiet, raakt de verdachte geïrriteerd en roept hij ‘You want corona? I can give you. I have it’. Vervolgens rochelt hij en spuugt hij in de richting van de twee politieagenten. Nadat de verdachte is aangehouden en in een politiebus is geplaatst spuugt hij nogmaals in de richting van één van de politieagenten, waarbij de verbalisant geraakt wordt.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft voor de persoonlijke omstandigheden gekeken naar een uittreksel uit de
justitiële documentatie van 1 april 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder een bedreiging. Op de zitting is naar voren gekomen dat de verdachte momenteel geen werk en inkomen heeft en dakloos is. Hij heeft af en toe een plek bij mensen die hem te wille zijn om te slapen en maakt gebruik van de publieke voorzieningen.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van acht weken geëist.
Beoordeling
Het spugen van de verdachte in de door hem gecreëerde coronacontext is uiterst kwalijk. De verdachte heeft het virus daarmee als fysiek dreigingsmiddel ingezet. Dit handelen valt daarom in de tweede categorie (A) van de hiervoor onderscheiden categorieën. Dat maakt dat de corona-achtergrond in de aard en achtergrond van het feit zoals hiervoor is uiteengezet strafverhogend werkt. Die strafverhoging wordt begroot op 50%.
Ook van belang is dat de politieagenten een mogelijk risico hebben gelopen door het spugen. Er bestaat daardoor een verhoogde kans op besmetting met het virus. De politieagenten verdienen bij hun belangrijke taak in een als cruciaal beroep aangemerkte functie - als gezegd - in deze crisis extra bescherming. In de oriëntatiepunten straftoemeting wordt een strafverhoging met 33% tot 100% genoemd als de bedreiging wordt gepleegd tegen politiemensen. In dit geval wordt vanwege de hoedanigheid van de slachtoffers uitgaan van een 100% strafverhoging
Normaliter wordt voor een bedreiging met enige gevaarzetting zoals deze één week gevangenisstraf opgelegd. Dit betekent dat voor de coronagerelateerde bedreiging een gevangenisstraf van zeventien dagen (één week + 150% van één week) passend zou zijn.
Met zijn handelen heeft de verdachte de politiemensen ook nog beledigd. Deze belediging wordt door de coronacontext niet zwaarder. Die context is bij de belediging namelijk slechts zijdelings als omstandigheid bij het misdrijf betrokken. Wel is de hoedanigheid van de slachtoffers op dezelfde wijze als hiervoor strafverhogend.
Ten slotte moeten ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte worden meegewogen. Enerzijds heeft de verdachte een strafblad maar anderzijds is aannemelijk dat de, op dit moment minder rooskleurige, persoonlijke omstandigheden een rol hebben gespeeld bij de feiten. Daarbij komt nog bij dat de verdachte in de coronacrisis in zekere zin ook tot een kwetsbare groep behoort.
Conclusie
Alles afwegend vindt de rechtbank een gevangenisstraf van drie weken passend.
Wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 55, 57, 266, 267 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Hoofdstuk 5: Beslissingen op vorderingen benadeelde partijen
Vorderingen
Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd:
- -
[naam benadeelde 1] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 350,- aan immateriële schade.
- -
[naam benadeelde 2] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 350,- aan immateriële schade.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partijen door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (immateriële) schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt zal de vorderingen worden toegewezen tot telkens een bedrag van € 125,-. De benadeelde partijen zullen voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vorderingen.
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat de te vergoeden schadebedragen vermeerderd worden met wettelijke rente vanaf 26 maart 2020.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partijen een schadevergoeding betalen van elk € 125,-vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Wettelijke voorschriften
Gelet is op artikel 36f en 60a van het Wetboek van Strafrecht.
Hoofdstuk 6: Beslissingen op vorderingen tenuitvoerlegging
Vonnissen waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 18 juli 2019 van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, is de verdachte ter zake van een mishandeling, vernieling en bedreiging veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De proeftijd is ingegaan op 1 augustus 2019.
Bij vonnis van 4 oktober 2019 eveneens van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, is de verdachte ter zake van een vernieling veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van één week voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Deze proeftijd is ingegaan op 19 oktober 2019.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van die beide vonnissen en voor het einde van de proeftijden gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan de vonnissen verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom kan de tenuitvoerlegging worden gelast van de bij die vonnissen aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straffen. De rechtbank ziet aanleiding om slechts de tenuitvoerlegging van de opgelegde voorwaardelijke straf van het vonnis van 4 oktober 2019 te gelasten.
Conclusie
De verdachte moet de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van één week alsnog uitzitten.
Hoofdstuk 7: Beslissingen in het kort en ondertekening
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals die in hoofdstuk 2 zijn omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat bewezen verklaarde oplevert de in hoofdstuk 3 vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie (3) weken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] , te betalen een bedrag van € 125,-- (zegge: honderd vijfentwintig euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen € 125,-- (zegge: honderd vijfentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 125,-- niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van twee (2) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] , te betalen een bedrag van € 125,-- (zegge: honderd vijfentwintig euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 2] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen € 125,-- (zegge: honderd vijfentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 125,-- niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van twee (2) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 4 oktober 2019 van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van één (1) week;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 18 juli 2019 van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van drie (3) maanden.
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. J. de Lange en E.M. Rocha, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 9 april 2020.
De oudste en jongste rechter en
de griffier zijn buiten staat dit
vonnis mede te ondertekenen.