Hof Arnhem-Leeuwarden, 16-09-2013, nr. 200.129.495
ECLI:NL:GHARL:2013:6761
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
16-09-2013
- Zaaknummer
200.129.495
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2013:6761, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 16‑09‑2013
Uitspraak 16‑09‑2013
Inhoudsindicatie
Lange tijd (ruim tien jaar) na de reguliere beëindiging van de schuldsaneringsregeling wordt de schuldenaren de destijds verleende schone lei alsnog ontnomen.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer 200.129.495
(zaaknummers rechtbank Gelderland (Zutphen) 99/239 en 99/240)
arrest van de eerste civiele kamer van 16 september 2013
inzake
[appellant sub 1]
en
[appellant sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. R. Gijsen.
1. Het geding in eerste aanleg
1.1
Bij vonnis van de rechtbank Arnhem van 30 juni 1999 is ten aanzien van appellanten (hierna te noemen: [appellanten]) de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard.
1.2
Bij vonnis van de rechtbank Arnhem van 4 december 2002 is vastgesteld dat [appellanten] niet in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen zijn tekortgeschoten. Door het verbindend worden van de slotuitdelingslijst op 22 december 2002 zijn de vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkte en voor zover deze onvoldaan zijn gebleven, niet langer afdwingbaar.
1.3
Op 20 december 2012 heeft de rechter-commissaris een voordracht gedaan om [appellanten] de schone lei te ontnemen. Op 10 juni 2013 heeft de voormalige bewindvoerder, [bewindvoerder], formeel een schriftelijk verzoek gedaan om [appellanten] de schone lei te ontnemen.
1.2
Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 27 juni 2013 is alsnog vastgesteld dat [appellanten] toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen en is bepaald dat artikel 358 lid 1 Faillissementswet (Fw) verder geen toepassing vindt. Hiermee is [appellanten] de schone lei ontnomen.
1.4
Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Bij ter griffie van het hof op 2 juli 2013 ingekomen verzoekschrift zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 27 juni 2013 en hebben zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en (zo begrijpt het hof) de voordracht van de rechter-commissaris en/of het verzoek van de voormalige bewindvoerder alsnog af te wijzen, onder toewijzing van een proceskostenveroordeling aan [appellanten].
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, van de brief met aanvullende beroepsgronden van 4 juli 2013 namens de advocaat van [appellanten], van de brief met bijlagen van 26 juli 2013 van de advocaat van [appellanten], alsmede van de brief met bijlagen van 4 juli 2013 van de voormalige bewindvoerder, [bewindvoerder].
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 september 2013. [appellanten] zijn ondanks behoorlijke oproeping niet in persoon verschenen. Namens hen is hun advocaat verschenen. De voormalige bewindvoerder is eveneens verschenen.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1
De rechtbank heeft [appellanten] de schone lei ontnomen, omdat, kort gezegd, uit het onherroepelijk geworden arrest van (de meervoudige strafkamer van) dit hof van 23 oktober 2009 is gebleken dat [appellant sub 1] omstreeks de periode november 2000 tot en met 27 juni 2002 - dus gedurende de schuldsaneringsregelingen - een (grote) hoeveelheid hennepplanten heeft geteeld, bewerkt en verwerkt en in de periode januari 2002 tot en met oktober 2006 een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van witwassen. De rechtbank acht het aannemelijk dat [appellant sub 2], die gehuwd was met [appellant sub 1], op de hoogte was van de hennepteelt. [appellant sub 1] heeft inkomsten ontvangen en behouden, zonder hiervan melding te maken aan de bewindvoerder. [appellanten] hebben derhalve hun inlichtingenplicht geschonden en hebben getracht de schuldeisers, ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling werkt, te benadelen, aldus de rechtbank.
Het hof merkt nog op dat ook [appellant sub 2] strafrechtelijk is veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank Arnhem van 11 mei 2011, voor het medeplegen van een gewoonte maken van witwassen over de periode januari 2002 tot en met oktober 2006.
De rechtbank is verder van oordeel dat het verweer van [appellanten], dat de voordracht van de rechter-commissaris niet-ontvankelijk moet worden verklaard, niet opgaat en is tevens van oordeel dat de (voormalig) bewindvoerder als belanghebbende in de zin van artikel 358 lid 21 Fw moet worden aangemerkt.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat de door [appellanten] gestelde partijdigheid van de rechtbank, zonder nadere onderbouwing niet tot het oordeel kan leiden dat de vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is. De enkele omstandigheid dat de rechter-commissaris bij dezelfde rechtbank werkzaam is als de rechtbank die het verzoek behandelt, is daartoe volgens de rechtbank onvoldoende.
3.2
[appellanten] hebben hun verweer met betrekking tot de ontvankelijkheid van de rechter-commissaris in de voordracht , de ontvankelijkheid van de (voormalig) bewindvoerder in zijn verzoek en het zich niet verschonen door de rechtbank in hoger beroep uitdrukkelijk laten vallen, maar kunnen zich voor het overige met het oordeel van de rechtbank niet verenigen. Daartoe stellen zij - kort samengevat en voor zover voor de beoordeling van het hoger beroep van belang - het volgende:
- -
hoewel de tenlastelegging zich uitstrekte tot in de periode waarin de schuldsaneringsregeling van toepassing was, moet worden aangenomen dat de feitelijke gedragingen van [appellanten], die ten grondslag hebben gelegen aan het witwassen en waarvoor [appellanten] zijn veroordeeld, hebben plaatsgevonden na het verlenen van de schone lei; uitzondering hierop vormt de aankoop van een onroerende zaak aan de [adres] te [woonplaats], welk pand [appellant sub 2] met medeweten en goedvinden van de bewindvoerder heeft gekocht van haar verhuurder; ook de toenmalige rechter-commissaris, mr. F.M. Smit, heeft tijdens de beëindigingszitting verklaard dat [appellanten] hun gang konden gaan voor wat betreft de aankoop van deze woning en dat deze aankoop de schuldsanerings-regeling niet zou frustreren;
- -
de conclusie van de rechtbank dat [appellant sub 2] op de hoogte moet zijn geweest van de hennepteelt door [appellant sub 1] omdat [appellant sub 2] met [appellant sub 1] was gehuwd, is niet gebaseerd op vaststaande feiten en omstandigheden; nog los van het feit dat een huwelijk niet zonder meer tot voormelde conclusie kan leiden, is [appellant sub 2] bij echtscheidingsbeschikking van 26 oktober 2000 van [appellant sub 1] gescheiden is en de echtscheiding ongeveer vier weken later ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand; bovendien heeft de hennepteelt in [woonplaats], derhalve niet binnen de directe omgeving van [appellant sub 2], plaatsgevonden;
- -
de conclusie van de rechtbank dat [appellant sub 1] uit die hennepteelt inkomsten heeft ontvangen en behouden, zonder dit aan de bewindvoerder te melden en dat [appellanten] hun inlichtingenplicht hebben geschonden, is onjuist en blijkt niet uit de voorhanden zijnde processtukken; immers blijkt nergens uit dat [appellant sub 1] gedurende de schuldsaneringsregeling inkomsten heeft gegenereerd uit die hennepteelt; [appellanten] kunnen bijgevolg dan ook niet de inlichtingenplicht hebben geschonden en er kan evenmin benadeling van de schuldeisers hebben plaatsgevonden.
3.3
De bewindvoerder heeft in hoger beroep gepersisteerd bij zijn schriftelijk verzoek van 10 juni 2013 aan de rechtbank om [appellanten] de schone lei te ontnemen. Hij verzoekt het hof dan ook het vonnis waarvan beroep, eventueel onder verbetering van gronden, te bekrachtigen.
3.4
Het hof oordeelt ten aanzien van [appellant sub 1] als volgt. Bij het arrest van (de meervoudige strafkamer van) dit hof van 23 oktober 2009 is bewezen verklaard dat [appellant sub 1] omstreeks de periode november 2000 tot en met 27 juni 2002 - dus gedurende de schuldsaneringsregeling - een (grote) hoeveelheid hennepplanten heeft geteeld, bewerkt en verwerkt en in de periode januari 2002 tot en met oktober 2006 een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van witwassen, door onder meer de herkomst van een woning aan de [adres] te [woonplaats] te verhullen, wetende dat die woning (middellijk) afkomstig was uit enig misdrijf (onder meer overtreding van de Opiumwet in de vorm van het telen van hennepplanten en het plegen van bedrieglijke bankbreuk). Nu dit arrest onherroepelijk is geworden dient het hof, behoudens tegenbewijs (dat niet is geleverd) uit te gaan van de juistheid van het bewezenverklaarde en dus ook van het feit dat [appellant sub 1] uit de hennepteelt grote sommen geld (circa 1,3 miljoen euro; zie de per 2 juli 2012 nog niet onherroepelijke uitspraak van de rechtbank Arnhem van 14 juli 2010 tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel) heeft verkregen, witgewassen en voor de bewindvoerder heeft verzwegen. Daarmee staat tevens vast dat [appellant sub 1] door inkomsten te verzwijgen zijn inlichtingenplicht jegens de bewindvoerder heeft geschonden en heeft getracht zijn schuldeisers te benadelen.
3.5
Het hof is ten aanzien van [appellant sub 2] van oordeel dat zij en [appellant sub 1] inkomsten uit de door [appellant sub 1] geteelde hennep hebben ontvangen en behouden, zonder hiervan melding te maken aan de bewindvoerder en dat ook [appellant sub 2] haar inlichtingenplicht jegens de bewindvoerder heeft geschonden en heeft getracht de schuldeisers, ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling werkt, te benadelen. Het hof neemt daartoe het volgende in aanmerking:
- -
[appellant sub 2] is bij vonnis van de rechtbank Arnhem van 11 mei 2011 veroordeeld voor het (samen met een ander of anderen, met name [appellant sub 1]) medeplegen van een gewoonte maken van witwassen over de periode januari 2002 tot en met oktober 2006, onder meer met betrekking tot meergenoemde onroerende zaak aan de [adres] te [woonplaats]; door het onherroepelijk worden van dit vonnis dient het hof, behoudens tegenbewijs (dat niet is geleverd), van de juistheid van het bewezenverklaarde uit te gaan, zodat aangenomen moet worden dat het bewezen verklaarde feit ook (deels) heeft plaatsgevonden in de periode waarin de schuldsaneringsregeling op [appellant sub 2] van toepassing was;
- -
alles in onderling verband en samenhang beschouwend, acht het hof het tevens aannemelijk dat [appellant sub 2] in het licht van de samenwerking tussen haar en [appellant sub 1] moet hebben geweten dat de woning aan de [adres] te [woonplaats] met uit de hennepteelt verkregen gelden, althans met “zwart geld” werd aangekocht, hetgeen ook blijkt uit de onder 3a van dat vonnis opgenomen bewijsoverweging; de formele echtscheiding tussen [appellant sub 2] en [appellant sub 1] is op zichzelf onvoldoende om het uit het strafvonnis voortvloeiende dwingende bewijs met betrekking tot het witwassen te ontkrachten; dit klemt temeer nu [appellant sub 2] ten aanzien van de betaling van de woning aan de [adres] geen alternatief scenario heeft gesteld.
3.6
De in hoger beroep aangevoerde gronden treffen dan ook geen doel. [appellanten] zijn toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van hun uit de schuldsaneringsregeling voorvloeiende verplichtingen en hebben meer in het bijzonder getracht de schuldeisers te benadelen. Ingevolge artikel 358a Fw heeft de rechtbank dan ook terecht bepaald dat artikel 358 lid 1 Fw geen toepassing vindt.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 27 juni 2013.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.S. Gratama, A.W. Steeg, L.J. de Kerpel-van de Poel, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. A.W. Steeg, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 september 2013.