Om uit te sluiten dat tegen de aanvrager na de vernietiging van de beslissing van 10 juli 2013 opnieuw een (op de datum van het tenlastegelegde en bewezenverklaard nog geldend) inreisverbod is uitgevaardigd en in het politiedossier per abuis slechts het verouderde (en reeds toen vernietigde) verbod is gevoegd, is op mijn verzoek navraag bij de IND gedaan. De IND heeft bevestigd dat jegens de aanvrager na de (vernietigde) beschikking van 10 juli 2013 niet opnieuw een inreisverbod is uitgevaardigd.
HR, 13-12-2016, nr. 16/02590
ECLI:NL:HR:2016:2854
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-12-2016
- Zaaknummer
16/02590
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2854, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑12‑2016; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1252, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:1252, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑11‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2854, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0042
Uitspraak 13‑12‑2016
Inhoudsindicatie
Herziening, art. 197 Sr overtreding inreisverbod. Politierechter veroordeelde de aanvrager bij vonnis van 23 december 2015 wegens overtreding van een inreisverbod begaan op 13 december 2015. Bij onherroepelijk geworden uitspraak van de bestuursrechter van 17 oktober 2013 is de beschikking d.d. 10 juli 2013, strekkende tot een inreisverbod jegens de aanvrager, vernietigd. Niet is gebleken dat nadien een nieuw inreisverbod tegen de aanvrager is uitgevaardigd. Er was derhalve, anders dan is bewezenverklaard, geen sprake (meer) van een inreisverbod op 13 december 2015. HR wijst de aanvraag tot herziening toe. Volgt verwijzing.
Partij(en)
13 december 2016
Strafkamer
nr. S 16/02590 H
MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Den Haag van 23 december 2015, nummer 09/827434-15, ingediend door L. van Dijk, advocaat te 's-Gravenhage, namens:
[aanvrager] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van 1. "diefstal" en 2. "als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat er tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000", begaan op 13 december 2015, veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden.
2. De aanvraag tot herziening
2.1.
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De aanvraag heeft uitsluitend betrekking op de veroordeling ter zake van feit 2.
2.2.
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. In de aanvraag wordt daartoe aangevoerd dat de bestuursrechter bij uitspraak van 17 oktober 2013 het inreisverbod van 10 juli 2013 heeft vernietigd terwijl nadien geen nieuw inreisverbod is opgelegd en dat de aanvrager, indien de Politierechter hiermee bekend was geweest, zou zijn vrijgesproken.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren voor zover zij betrekking heeft op het onder 2 bewezenverklaarde feit, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar een gerechtshof, opdat de zaak in zoverre opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
4. Beoordeling van de aanvraag
4.1.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft bij beschikking van 10 juli 2013 tegen de aanvrager een inreisverbod uitgevaardigd. Bij onherroepelijk geworden uitspraak van de bestuursrechter in de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 17 oktober 2013 is voornoemde beschikking vernietigd. Niet is gebleken dat nadien een nieuw inreisverbod tegen de aanvrager is uitgevaardigd. Er was derhalve, anders dan is bewezenverklaard, geen sprake (meer) van een inreisverbod op 13 december 2015.
4.2.
Een en ander levert het ernstige vermoeden op dat de Politierechter, ware deze hiermee bekend geweest, de aanvrager van het hem onder 2 tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
5. Slotsom
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat hier sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv, zodat de aanvraag gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvraag tot herziening gegrond;
beveelt, voor zover nodig, de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Den Haag van 23 december 2015, voor zover de aanvrager daarbij is veroordeeld voor het onder 2 tenlastegelegde;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op de voet van art. 472, tweede lid, Sv wat betreft het onder 2 tenlastegelegde, opnieuw zal worden berecht en afgedaan teneinde hetzij het gewijsde te handhaven, hetzij met vernietiging daarvan recht te doen en daarbij mede voor feit 1 op de voet van art. 478, tweede lid, Sv de straf te bepalen.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 december 2016.
Conclusie 01‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Herziening, art. 197 Sr overtreding inreisverbod. Politierechter veroordeelde de aanvrager bij vonnis van 23 december 2015 wegens overtreding van een inreisverbod begaan op 13 december 2015. Bij onherroepelijk geworden uitspraak van de bestuursrechter van 17 oktober 2013 is de beschikking d.d. 10 juli 2013, strekkende tot een inreisverbod jegens de aanvrager, vernietigd. Niet is gebleken dat nadien een nieuw inreisverbod tegen de aanvrager is uitgevaardigd. Er was derhalve, anders dan is bewezenverklaard, geen sprake (meer) van een inreisverbod op 13 december 2015. HR wijst de aanvraag tot herziening toe. Volgt verwijzing.
Nr. 16/02590 H Zitting: 1 november 2016 | Mr. P.C. Vegter Conclusie inzake: [aanvrager] |
De aanvrager is bij onherroepelijk vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 23 december 2015 wegens 1. “diefstal” en 2. “als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat er tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek als bedoeld in artikel 27 Sr.
Namens de aanvrager heeft mr. L. van Dijk, advocaat te Den Haag, een aanvraag tot herziening ingediend.
De aanvraag steunt op de omstandigheid dat ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid onder c, Sv. Daartoe wordt aangevoerd dat de politierechter de aanvrager zou hebben vrijgesproken, indien hij bekend was geweest dat het beschikking van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 10 juli 2013 door de rechtbank Rotterdam bij beschikking van 17 oktober 2013 is vernietigd voor zover daarbij aan de aanvrager een inreisverbod is opgelegd.
Uit de zich in het dossier bevindende en de bij de aanvraag gevoegde stukken kan het volgende worden afgeleid. De aanvrager is vreemdeling in de zin van art. 1 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Tegen de aanvrager op 4 maart 2013 een terugkeerbesluit uitgevaardigd. Tevens is tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van twee jaren. Bij beschikking van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 10 juli 2013 is het uitgevaardigde inreisverbod opgeheven en vervangen door een inreisverbod ingevolge art. 66a Vw 2000 voor de duur van drie jaren. De rechtbank Den Haag heeft bij onherroepelijke uitspraak van 17 oktober 2013 het besluit van de staatssecretaris vernietigt “voor zover daarbij aan eiser een inreisverbod voor de duur van drie jaar is opgelegd”. Die uitspraak houdt voorts in:
“Ter voorlichting van partijen merkt de rechtbank nog op dat de vernietiging van het bestreden besluit niet tot gevolg heeft dat het aan eiser opgelegde inreisverbod voor de duur van twee jaar herleeft, nu het beroep van eiser niet is gericht tegen de opheffing van dat inreisverbod”.
5. Genoemde uitspraak van de rechtbank Den Haag bevindt zich niet bij de gedingstukken, zodat ervan moet worden uitgegaan dat de politierechter daarmee niet bekend was. Nu aan de aanvrager na 17 oktober 2013 niet opnieuw een inreisverbod is opgelegd1., kan deze uitspraak worden aangemerkt als een gegeven dat het ernstige vermoeden doet ontstaan dat de politierechter de aanvrager van het hem onder 2 tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken, ware hij met die uitspraak bekend geweest.2.
6. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad, op de wijze als in art. 472, tweede lid, Sv in verbinding met art. 471, tweede lid, Sv is voorzien, de aanvraag tot herziening gegrond zal verklaren voor zover zij betrekking heeft op het onder 2 bewezenverklaarde feit, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar een gerechtshof, opdat de zaak in zoverre opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑11‑2016
Vgl. ten aanzien van een ongewenstverklaring HR 28 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3050.