Rb. Zeeland-West-Brabant, 25-05-2018, nr. AWB - 16 , 10562
ECLI:NL:RBZWB:2018:3096
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
25-05-2018
- Zaaknummer
AWB - 16 _ 10562
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2018:3096, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25‑05‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2019:555, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NLF 2018/1708 met annotatie van
NTFR 2018/1994 met annotatie van dr. D. Molenaar
Uitspraak 25‑05‑2018
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting / algemeen of laag tarief?, exploiteert belanghebbende een amusementspark? Belanghebbende exploiteert een “family entertainment center”, een nieuw concept in Nederland. Zij beschikt over een ruimte waar 70 apparaten staan, waarop 50 verschillende spellen kunnen worden gespeeld. Om op de apparaten te kunnen spelen, koopt een bezoeker een “playcard” waarop hij een tegoed kan storten. De playcard dient in de apparaten te worden gestopt om deze in werking te stellen. Het tegoed op de playcard geeft of het recht om gedurende een bepaalde tijd vrij op de apparaten te spelen (mits deze niet zijn bezet) of credits die naar believen aan de apparaten kunnen worden besteed. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende haar diensten verricht vanuit een primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorziening. Daaraan doet niet af dat met de spellen prijzen kunnen worden gewonnen. Verder is de rechtbank van oordeel dat sprake is van “het toegang verlenen tot” die voorziening en neemt daarbij in aanmerking dat de playcard niet is gekoppeld aan het gebruik van een specifiek apparaat. Van de huur van een speelautomaat is bovendien geen sprake omdat geen exclusief recht wordt verkregen om een apparaat gedurende een bepaalde tijd te gebruiken. Het tarief van 6% is dus van toepassing.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers: BRE 16/10562 tot en met 16/10564
uitspraak van 25 mei 2018
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., statutair gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Belanghebbende heeft over de tijdvakken vierde kwartaal van 2015 tot en met tweede kwartaal van 2016, per kwartaal, omzetbelasting aangegeven en voldaan. Zij heeft tegen de voldoening op aangifte telkens bezwaar gemaakt.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 16 december 2016 beslist geen teruggaaf te verlenen. Hij heeft ter zitting meegedeeld dat de rechtbank, indien de beroepen gegrond zijn, kan overgaan tot het verlenen van teruggaaf van omzetbelasting ook voor zover het bedrag van de teruggaaf groter is dan het op aangifte voldane bedrag.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar bij brief van 29 december 2016, ontvangen bij de rechtbank op 30 december 2016, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende eenmaal een griffierecht geheven van € 334.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2018 te Breda. Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende drijft een onderneming voor de omzetbelasting. Haar activiteiten bestaan uit het exploiteren van een zogenoemd family entertainment center. In Nederland is dit een nieuw concept.
2.2.
Belanghebbende is feitelijk gevestigd in het [pand] te [plaats X]. Aldaar beschikt zij over een ruimte van 500 m2, met een eigen ingang. In deze ruimte staan 70 apparaten, waarop 50 verschillende spellen kunnen worden gespeeld. Van deze spellen zijn er 13 aan te merken als bewegingsgames en van de overige 37 spellen kan ongeveer de helft worden aangemerkt als behendigheidsspel. Er zijn drie of vier simulatoren. De spellen zijn (nagenoeg) alle geschikt om door meerdere personen tegelijk te worden gespeeld.
2.3.
Om op de apparaten te kunnen spelen, koopt een bezoeker een “playcard” voor een bedrag van € 0,50 waarop hij een tegoed kan storten. De playcard dient in de apparaten te worden gestopt om deze in werking te stellen. Het tegoed op de playcard geeft of het recht om gedurende een bepaalde tijd vrij op de apparaten te spelen (mits deze niet zijn bezet) of credits die naar believen aan de apparaten kunnen worden besteed. De credits kunnen ook worden besteed aan apparaten waar snoep en frisdrank kan worden verkregen. Als na een bezoek aan belanghebbende nog credits op de playcard staan dan kunnen deze niet worden ingewisseld voor geld, maar de credits blijven nog wel enige tijd geldig.
2.4.
Op sommige apparaten kunnen “tickets” worden gewonnen, die vervolgens kunnen worden ingewisseld voor prijzen. De prijzen bestaan niet uit geldbedragen.
2.5.
Belanghebbende heeft ter zake van de door haar verrichte diensten omzetbelasting aangegeven en voldaan naar het algemene tarief van 21%.
3. Geschil
3.1.
Tussen partijen is in geschil of op de door belanghebbende verrichte diensten het verlaagde tarief van 6% omzetbelasting van toepassing is of het algemene tarief van 21%. Belanghebbende stelt dat haar diensten zijn aan te merken als:
- 1.
het verlenen van toegang tot een primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorziening; of
- 2.
diensten verricht door een exploitant van een inrichting voor vermaak op kermissen; dan wel
- 3.
het geven van gelegenheid tot sportbeoefening.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en teruggaaf van omzetbelasting in die zin dat het tarief van 6% omzetbelasting van toepassing is op de door haar verrichte diensten.
3.4.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
4. Beoordeling van het geschil
Formeel
4.1.
De rechtbank leidt uit hetgeen de inspecteur ter zitting heeft gesteld af, dat de uitspraken op bezwaar tevens kunnen worden aangemerkt als “beschikkingen geen teruggaaf”. Naar de rechtbank begrijpt, wensen partijen, indien de rechtbank oordeelt tot toepasselijkheid van het 6%-tarief, dat de rechtbank ook de teruggaven toekent voor zover deze de bedragen van de op aangifte voldane omzetbelasting overschrijden. Hieruit maakt de rechtbank op dat partijen opteren voor prorogatie voor het gedeelte van de teruggave dat formeel onderwerp is van vorenbedoelde teruggaafbeschikkingen. De beroepen zijn dan alle ontvankelijk.
Materieel
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen (terecht) niet in geschil is dat met de term attractieparken, zoals gebruikt in post b.14, onderdeel g van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) behorende tabel I, niets anders is bedoeld dan met de term amusementsparken, zoals gebruikt in post 7 van Bijlage III bij de Btw-richtlijn. De rechtbank zal deze richtlijnconforme uitleg als uitgangspunt nemen bij de beoordeling van het geschil.
4.3.
Post b.14, onderdeel g, van de bij de Wet OB behorende tabel I luidt:
“14. het verlenen van toegang tot:
g. attractieparken, speel- en siertuinen, en andere dergelijke primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen;”
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank verricht belanghebbende haar diensten vanuit een primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorziening. Consumenten bezoeken de ruimte van belanghebbende – zoals ook naar voren komt in de door belanghebbende toegezonden recensies van klanten – om daar een leuke tijd te hebben. Daaraan doet niet af dat op de apparaten prijzen kunnen worden gewonnen. De rechtbank acht aannemelijk dat het kunnen winnen van prijzen voor de gemiddelde klant niet de hoofdreden is om gebruik te maken van de diensten van belanghebbende.
4.5.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat sprake is van “het verlenen van toegang tot”. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de “playcard”, of deze nu recht geeft om gedurende een bepaalde tijd van de apparaten gebruik te maken of dat daar een bedrag op wordt gestort waarvoor credits worden verkregen, niet is gekoppeld aan het gebruik van een specifiek apparaat. Om deze reden is, anders dan de inspecteur meent, geen sprake van de huur van een speelautomaat. Van huur is bovendien geen sprake omdat geen exclusief recht wordt verkregen om een apparaat gedurende een bepaalde tijd te gebruiken. Als een apparaat volledig bezet is, dan moet een klant immers op zijn of haar beurt wachten en medegebruik van een apparaat door andere klanten is mogelijk.
De inspecteur heeft in dit verband nog aangevoerd dat geen sprake is van “toegang verlenen” omdat bij belanghebbende sprake is van een gelijksoortige situatie als in het arrest van het Hof van Justitie van 18 maart 2010, nr. C-3/09, Erotic Center BVBA, omdat de klanten van belanghebbende de automaten individueel gebruiken. De rechtbank overweegt dat de situatie bij belanghebbende wezenlijk anders is. Bij Erotic Center BVBA bekeken klanten individueel een film in een afgesloten ruimte. Bij belanghebbende is van dergelijke ruimten geen sprake. Bovendien acht de rechtbank aannemelijk dat klanten van belanghebbende doorgaans met twee of meer personen komen en dat zij, als zij al niet tegen elkaar spelen, een bezoek aan belanghebbende gezamenlijk ervaren. Door de playcard krijgen klanten van belanghebbende het recht gebruik te maken van de apparaten. Dat een klant mogelijk op zijn of haar beurt moet wachten, kan daar niet aan afdoen. Ook in pretparken komt het voor dat mensen op hun beurt moeten wachten voordat zij van een bepaalde attractie gebruik kunnen maken. Het gaat erom dat de apparaten voor iedereen toegankelijk zijn en iedereen het recht heeft om deze te gebruiken na aanschaf van een playcard en het kopen van tijd of storting van geld tegen verkrijging van credits.
4.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zijn de door belanghebbende verrichte diensten aan te merken als het verlenen van toegang tot een primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorziening, waarop het omzetbelastingtarief van 6% van toepassing is. Nu belanghebbende op grond van haar primaire stelling in het gelijk wordt gesteld, behoeven haar overige stellingen geen behandeling.
Slotsom
4.7.
Gelet op het vorenstaande dient teruggaaf van omzetbelasting te worden verleend in die zin dat het tarief van 6% omzetbelasting van toepassing is op de door belanghebbende verrichte diensten. De beroepen dienen dan ook gegrond te worden verklaard. Voor dat geval is, naar partijen ter zitting hebben verklaard, niet in geschil dat aan belanghebbende, met vergoeding van belastingrente, de volgende teruggaven omzetbelasting moeten worden verleend: € 20.763 (vierde kwartaal 2015), € 21.611 (eerste kwartaal 2016) en € 23.124 (tweede kwartaal 2016).
5. Proceskosten
5.1.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank kent geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase toe, omdat is gesteld noch gebleken dat hierom, voordat op de bezwaren is beslist, is verzocht (zoals op grond van artikel 7:15, derde lid, van de Awb is vereist).
5.2.
Bij het vaststellen van de te vergoeden kosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) gaat de rechtbank ervan uit dat de zaken met zaaknummers 16/10562 tot en met 16/10564, in totaal 3 stuks dus, samenhangen in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit. Deze zaken zijn immers gelijktijdig door de rechtbank behandeld en de werkzaamheden van de gemachtigde van belanghebbende konden in elk van deze zaken (nagenoeg) identiek zijn.
5.3.
De proceskosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.002 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501, maal 1 wegens het aantal samenhangende zaken en een wegingsfactor van 1).
6. Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart de beroepen gegrond;
- -
vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- -
verleent teruggaaf van omzetbelasting over de tijdvakken vierde kwartaal van 2015 tot en met tweede kwartaal van 2016 van respectievelijk € 20.763, € 21.611 en € 23.124;
- -
bepaalt dat aan belanghebbende over de verleende teruggaven belastingrente wordt vergoed;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.002;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 334 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 25 mei 2018 door mr. W.A.P. van Roij, voorzitter, mr. drs. L.B. Smits en mr. M.W.C. Soltysik, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.