Voor zover hierna niet anders is vermeld, zijn de bewijsmiddelen afkomstig uit het:a. het dossier van de Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, Districtsrecherche Hart van Brabant (in de gebezigde bewijsmiddelen afgekort tot DHB), dossiernummer 2016078922 / ZB4R016038, naam onderzoek Helston, sluitingsdatum 8 juli 2016, doorgenummerde pagina’s 1-239;b. het dossier van de Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, Team Forensische Opsporing (in de gebezigde bewijsmiddelen afgekort tot TFO), zaaknummer BVH 2016078922, onderzoekteam Helston, doorgenummerde pagina’s 1-83.De gebruikte processen-verbaal zijn steeds door de betreffende verbalisant(en) ondertekend en op ambtseed/belofte opgemaakt en de inhoud van de bewijsmiddelen is steeds zakelijk weergegeven.
Hof 's-Hertogenbosch, 19-12-2017, nr. 20-001469-17
ECLI:NL:GHSHE:2017:5733
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
19-12-2017
- Zaaknummer
20-001469-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2017:5733, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 19‑12‑2017; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:1829, Niet ontvankelijk
Uitspraak 19‑12‑2017
Inhoudsindicatie
Poging tot moord op ex-vrouw. Poging tot doodslag op nieuwe partner ex-vrouw. Voorwaardelijk opzet. Wapen/munitiebezit. Gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren.
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001469-17
Uitspraak : 19 december 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittinghoudende te Breda, van 26 april 2017, parketnummer 02-820404-16, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 20-001737-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
thans preventief gedetineerd in PI Dordrecht.
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank – naar het hof begrijpt – zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van de feiten 1, 2 en 3 zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 10 jaren en de vordering tot tenuitvoerlegging zal toewijzen met aftrek van de tijd die verdachte in het kader van de voorlopige tenuitvoerlegging reeds heeft doorgebracht. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] geheel zullen worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep andermaal ontkend de tenlastegelegde feiten te hebben gepleegd. Zijn raadsman heeft primair integrale vrijspraak bepleit met niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen in hun vordering tot schadevergoeding en afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. Voorts heeft raadsman verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis wanneer het hof (vervroegd) tot vrijspraak mocht komen.
Subsidiair, in het geval van een veroordeling, heeft de raadsman betoogd dat de vorderingen tot schadevergoeding dienen te worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in die vorderingen, alsmede dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Vonnis waarvan beroep
Het hof vernietigt het beroepen vonnis, reeds omdat het hof ter zake van het onder 1 tenlastegelegde tot een andere bewezenverklaring komt.
Tenlastelegging
Kennelijke misslag tenlastelegging onder 1
Het hof is van oordeel dat ter zake van het onder 1 tenlastegelegde “kalm en rustig overleg” sprake is van een kennelijke misslag. Het hof zal die tenlastelegging verbeterd lezen in die zin dat het hof voor “kalm en rustig overleg” de woorden “kalm beraad en rustig overleg” in de plaats stelt. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting door deze verbetering niet in zijn verdediging geschaad.
Aan de verdachte is – met inachtneming van het bovenstaande – tenlastegelegd dat:
1.
hij op 27 maart 2016 te Waspik, althans in Nederland, ter uitvoering van het
door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met (een)
ander(en), althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade (zijn ex-partner) [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg:
- met een (geladen) vuurwapen naar de woning gelegen aan de
[adres 1] te Waspik is gereden/gegaan en/of
- met dat vuurwapen een kogel heeft afgevuurd in/op het rolluik (van het voorraam) en/of (het glas van) het (voor)raam (terwijl op dat moment [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] zich in de woning bevond(en)), welke kogel het rolluik en/of het glas van het (voor)raam en/of het glas van het (achter)raam heeft doorboord,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 27 maart 2016 te Waspik, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
[benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend met een vuurwapen een kogel afgevuurd in/op het rolluik (van het voorraam) en/of (het glas van) het (voor)raam van de woning gelegen aan de [adres 1] te Waspik, in welke woning zich op dat moment [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] bevonden, althans daden van/met een dergelijk bedreigende strekking/aard;
3.
hij op of omstreeks 13 april 2016 te Meeuwen, gemeente Aalburg, in elk geval
te Nederland:
- -
een of meer (vuur)wapens van categorie II en/of III als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet wapen en munitie, te weten een vuurwapen Skorpion (goednummer 1528470) en/of een of meer patroonmagazijn(en) (goednummer(s) 1528515 en 1528517), en/of
- -
munitie van categorie II en/of III als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet wapens en munitie, te weten 21 dan wel 20 patronen (goednummer(s) 1528518 en 1528566),
voorhanden heeft gehad.
Ook de overige in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor evenmin geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde (bedreiging)
Zoals hierna zal blijken, is het hof van oordeel dat verdachtes opzet niet was gericht op het bedreigen van [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling. Mitsdien heeft het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 27 maart 2016 te Waspik ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade zijn ex-partner [benadeelde 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg:
- -
met een vuurwapen naar de woning gelegen aan de [adres 1] te Waspik is gereden/gegaan en
- -
met dat vuurwapen een kogel heeft afgevuurd in/op het rolluik van het voorraam en het glas van het voorraam terwijl op dat moment [benadeelde 1] zich in de woning bevond, welke kogel het rolluik en het glas van het voorraam en het glas van het achterraam heeft doorboord,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
en
hij op 27 maart 2016 te Waspik ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde 2] van het leven te beroven, met dat opzet:
- -
met een vuurwapen naar de woning gelegen aan de [adres 1] te Waspik is gereden/gegaan en
- -
met dat vuurwapen een kogel heeft afgevuurd in/op het rolluik van het voorraam en het glas van het voorraam terwijl op dat moment [benadeelde 2] zich in de woning bevond, welke kogel het rolluik en het glas van het voorraam en het glas van het achterraam heeft doorboord,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 13 april 2016 te Meeuwen, gemeente Aalburg:
- -
vuurwapens van categorie II als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet wapen en munitie, te weten een vuurwapen Skorpion (goednummer 1528470) en patroonmagazijnen (goednummers 1528515 en 1528517), en
- -
munitie van categorie III als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet wapens en munitie, te weten 21 patronen (goednummers 1528518 en 1528566),
voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen1.
De beslissing dat het onder 1 en 3 bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna opgenomen bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit of die bewezenverklaarde feiten waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Aangeefster [benadeelde 1] heeft op zondag 27 maart 2016 verklaard (DHB p. 49-51):
Plaats delict: [adres 1] te Waspik.
Ik vrees voor mijn leven en voor het leven van mijn vriend [benadeelde 2] ( [benadeelde 2] , toevoeging hof). Ik had wel dood kunnen zijn. Het scheelde maar een haartje.
Mijn ex-man [verdachte] en ik zijn in mei 2015 van elkaar gescheiden. Omstreeks januari 2014 ben ik bij [verdachte] weggegaan. Ik zag de relatie niet meer zitten omdat ik hem te bezitterig vond. In februari 2014 ben ik naar onze woning aan de [adres 2] te Elshout gegaan om papieren voor de echtscheiding op te halen. [verdachte] en ik hadden afgesproken. Op een gegeven moment ben ik naar de hal gelopen om mijn jas te pakken. Ik zag [verdachte] op mij afkomen. Ik zag en voelde dat [verdachte] met een vleesmes in mijn richting stak. Ik heb uit reflex dat vleesmes met mijn hand vastgepakt. Ik liep hierdoor een wond aan mijn hand op en een wond aan mijn buik. Ik ben toen naar buiten gevlucht. Hij had mij (het hof begrijpt: na het steekincident) een berichtje gestuurd. Daar stond in: ‘Dit doet mij meer pijn als jou en er komt nog wel een kans’.
[verdachte] is opgepakt en heeft een straf van 36 maanden waarvan een jaar voorwaardelijk gekregen. Na ongeveer een half jaar kwam hij met proefverlof. Een week of 4-5 geleden heeft [verdachte] bij de politie een stopgesprek gehad. De wijkagent belde mij dat [verdachte] na het gesprek met piepende banden was weggereden en zij verwachtte dat hij wel eens mijn kant op zou kunnen komen.
Vanavond zat ik rechts op de bank in onze woonkamer. [benadeelde 2] zat rechts naast mij op de stoel. Wij hadden de rolluiken aan de voorzijde van onze woning naar beneden gedaan. Op een gegeven moment hoorde ik een luide knal. Ik voelde toen iets op mijn hoofd of eigenlijk langs mijn hoofd gaan. Ik werd wel geraakt, maar ik dacht dat het een spotje ofzo was. [benadeelde 2] keek naar het raam aan de voorzijde van onze woning, dus aan de straatkant en zag een gat in het raam. We zijn toen de keuken in gevlucht. Ik heb op de AWARE-knop gedrukt en direct 112 gebeld. Die knop heb ik van de politie gekregen omdat [verdachte] zo agressief bij dat politiebureau was weggereden en men bang was dat hij mij iets aan zou doen. Ik was heel bang toen het gebeurde. Ik besefte toen ik het gat in het raam zag dat er op mij geschoten was.
2. Verbalisant [verbalisant 1] heeft op 5 april 2016 bevonden (DHB p. 54-59):
Aangeefster vertelde dat zij had terug gekeken op haar mobiele telefoon en zag dat ze op zondag 27 maart 2016 om 20.57 uur 112 had gebeld.
3. Aangeefster [benadeelde 1] heeft op 14 april 2016 verklaard (DHB p. 55):
A: aangeefster
V: verbalisant
A: [verdachte] weet dat wij daar (het hof begrijpt: aan de [adres 1] te Waspik) samen wonen. Hij kent [benadeelde 2] van vroeger. Hij woonde daar toen al. Dat is bekend bij hem.
A: Het klopt dat ik nog ingeschreven sta aan de [adres 2] te Elshout. Ik was bezig om mij in te schrijven aan de [straatnaam 2] . Mijnheer [verdachte] heeft een sleutel van de woning in Elshout. Zelf heb ik geen sleutels meer. Ik denk dat ik anderhalf jaar geleden voor het laatst in die woning ben geweest.
V: Wij zijn gisteren in de woning in Elshout geweest. De collega’s schrokken van de teksten op de muren.
A: Alweer? Ongeveer een jaar geleden was dit ook al het geval. Er is toen over de teksten heen geschilderd.
Verbalisanten tonen aangeefster een foto (het hof begrijpt: de foto van een jong meisje die verbalisant [verbalisant 2] op 13 april 2016 in die woning heeft aangetroffen; zie verderop in de bewijsmiddelen).
V: Wie staat er op deze foto?
A: Dat ben ik.
A: [verdachte] heeft mij verteld dat hij wel eens geschoten had.
4. Aangeefster [benadeelde 1] heeft op 6 juli 2016 verklaard (DHB p. 60-61):
Aan de achterzijde waren de rolluiken gewoon open. Vanaf de achterzijde is te zien dat er licht brandt. Ook stonden onze auto’s op de oprit en was de buitenlamp aan de voorzijde aan. We sluiten de rolluiken aan de voorzijde altijd als we thuis zijn, ook het rolluik van de voordeur. Die was toen ook gesloten. We gaan iedere avond tussen 22.30 uur en 23.30 uur naar bed, ook in het weekend. Op zondagen gaan we eigenlijk nooit weg. Dat is echt onze avond thuis.
5. Aangever [benadeelde 2] heeft op 27 maart 2016 verklaard (DHB p. 62-65):
Op zondag 27 maart 2016 zat ik samen met [benadeelde 1] in de woonkamer van onze woning aan de [adres 1] te Waspik. [benadeelde 1] is op de bank gaan zitten en ik op de loungestoel. Ineens hoorde ik een knal. Ik schrok me kapot. Ik keek naar het raam aan de achterzijde van de woonkamer. Ik zag dat er een gat in zat. Ik zei tegen [benadeelde 1] : ‘Er wordt op ons geschoten’. We zijn beiden direct naar de keuken gelopen om daar veilig te zijn. [benadeelde 1] heeft een Aware-aansluiting en heeft daar direct op gedrukt. Ook heeft [benadeelde 1] 112 gebeld. Terwijl [benadeelde 1] 112 aan het bellen was, werd er gebeld op haar Aware. Ze heeft toen de telefoon waarmee zij de politie aan het bellen was aan mij gegeven. [benadeelde 1] zat op haar knieën in de keuken. [benadeelde 1] voelde aan de achterzijde van haar hoofd omdat ze dacht dat daar iets zat. Ik heb naar het raam aan de voorzijde van de woning gekeken. Ik zag dat het gordijn kapot was. Ook zat er een gat in het raam en glas in het rolluik.
Ik heb ongeveer twee jaar een relatie met [benadeelde 1] . Wij zijn ongeveer anderhalf jaar geleden gaan samenwonen.
Ik vrees voor mijn leven. Dit was een aanslag op mijn leven.
6. Verbalisant [verbalisant 3] heeft op 27 maart 2016 bevonden (DHB p. 80-81):
Op zondag 27 maart 2016 omstreeks 21.00 uur kreeg ik een melding te gaan naar de [adres 1] te Waspik. Ter plaatse zag ik dat het raam aan de voorzijde van de woning en de voordeur waren voorzien van rolluiken en dat deze naar beneden waren. In het rolluik van het raam zag ik een klein gaatje zitten. Na telefonisch contact met de meldster werd het rolluik van de voordeur (het hof begrijpt: van binnenuit) geopend en kon ik de woning betreden. Ik zag in de woning de meldster [benadeelde 1] en haar partner [benadeelde 2] . Ik zag dat in het raam aan de voorzijde van de woning een gaatje zat, ter hoogte van het gaatje in het rolluik dat ik vanaf de buitenzijde gezien had.
Tevens zag ik het gordijn dat voor het raam aan de voorzijde van de woning hing kapot was en zag ik glassplinters op de grond liggen en op de tafel die stond op zeer korte afstand van het raam aan de voorzijde van de woning.
Tevens zag ik een groter gat in het raam aan de achterzijde van de woning, in de lijn van het gat dat zat in het raam aan de voorzijde van de woning. Ik zag dat tussen het raam aan de voorzijde en het raam aan de achterzijde een bank stond. Ik ben naar de achtertuin gelopen en zag een afgeschoten kogel liggen.
Om 22.37 uur is een huls aangetroffen op straat door technische recherche.
7. Verbalisant [verbalisant 1] heeft bevonden (DHB p. 92-95):
Op 9 april 2016 was ik belast met onderzoek. Ik heb camerabeelden opgehaald bij het adres [adres 3] . Ik zag dat het adres [adres 3] te Waspik uitkijkt op de achterzijde van het adres [adres 1] . [adres 1] is erg dicht bij het adres [adres 3] gelegen.
De bewoners vertelden mij dat de beelden van de opname een uur achterlopen in verband met wintertijd.
Onderzoek camerabeelden:
Op zondag 27 maart 2016 19.51.21 uur zie ik een witte bestelbus vanuit de [straatnaam 2] langs de woning [adres 3] rijden. Om 19.51.58 uur zie ik een witte bestelauto vanuit de [straatnaam 1] langs de woning van [adres 3] rijden in de richting van de [straatnaam 2] . Om 19.52.01 uur zie ik dat de witte bestelauto zijn lichten dooft en de auto langs de weg parkeert op de [straatnaam 1] te Waspik. Om 19.52.36 uur zie ik dat er twee voeten uit de witte bestelauto stappen. Om 19.54.12 uur zie ik dat de witte bestelauto weer wegrijdt.
Tussen het tijdstip dat het voertuig parkeert (het hof begrijpt: het tijdstip waarop ‘de twee voeten’ zijn uitgestapt) en weer wegrijdt zit ongeveer 1,5 minuut tijd. In deze tijd is het mogelijk om op en neer naar het adres [adres 1] te lopen.
Het tijdstip dat de persoon is uitgestapt is in werkelijkheid 20.52.36 uur en het tijdstip dat de auto weer wegrijdt is in werkelijkheid 20.54.12 uur. Het tijdstip dat aangeefster naar 112 belt is 20.57 uur.
Op 8 april 2016 ben ik naar het bedrijf [bedrijf] te Waalwijk geweest (het hof begrijpt: waar verdachte in dienst is). Het onderzoeksteam was bekend dat de ex-man van aangeefster, [verdachte] , eerder gebruik maakte van een witte Fiat Doblo met het kenteken [kenteken 1] (opmerking hof: er ontbreekt een gedeelte van het kenteken; dit moet zijn [kenteken 1] , DHB p. 100 en 139). Bij genoemd bedrijf zag ik dit voertuig geparkeerd staan. Het viel op dat genoemde Fiat Doblo voorzien is van 3 dakdragers.
Als ik de genoemde Fiat Doblo vergelijk met het voertuig dat te zien is op de camerabeelden dan zie ik een aantal overeenkomsten:
- 3 dakdragers over de breedte van het voertuig;
- geen bestickering;
- zwarte ronde achterop het voertuig;
- kentekenplaat achter de linkerachterzijde van het voertuig;
- meerdere zwarte delen aan de onderzijde en zijkant van het voertuig.
8. Verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] hebben bevonden (DHB p. 127-128):
Op 14 april 2016 deden wij onderzoek naar de specifieke kenmerken van de in beslag genomen Fiat Doblo met het kenteken [kenteken 1] . Wij deden navraag bij een voorman van een officiele Fiat-dealer voor bedrijfsauto’s. Wij toonden hem twee foto’s van het voertuig. Wij hoorden hem zeggen dat de dakdragers hem opvielen en dat dakdragers op een Fiat Doblo bijna niet voorkomen. Meestal zit er een imperiaal op een Fiat Doblo.
9. Het hof heeft bij het - op uitdrukkelijk verzoek van de raadsman - in raadkamer bekijken van de camerabeelden van de [adres 3] het volgende waargenomen:
Op het dak van de lichtkleurige bestelauto zijn drie dakdragers te zien en meerdere zwarte delen aan de onderzijde en de zijkant van het voertuig. Op de bestelauto zijn geen stickers waargenomen. Het hof heeft niet kunnen waarnemen of zich op (het dak van) die bestelauto al dan niet een antenne bevindt. Het hof heeft enig kleurverschil waargenomen tussen de dakdragers en de houders op/aan het dak waarin deze dragers zijn geplaatst.
10. Verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] hebben bevonden (TFO p. 8-10):
Onderzoek plaats delict 27 maart 2016
De [straatnaam 2] betrof een openbare weg. Het gedeelte waarin zich perceel [nummer] bevond was gelegen tussen de [straatnaam 3] en de [straatnaam 1] . Achter deze woningen bevond zich een openbaar groen dat vanaf de [straatnaam 1] vrij toegankelijk was. De voortuin grensde aan de voorzijde aan het wegdek van de [straatnaam 2] . De woonkamer type doorzon. De dwars in de woonkamer geplaatste driezitsbank vormde de scheiding tussen het eet- en zitgedeelte.
In het rolluik voor het raamkozijn in de voorgevel bevond zich een nagenoeg ronde beschadiging (A). In de ruit van het raam(kozijn) in de voorgevel bevond zich een eveneens nagenoeg ronde beschadiging (B). In de ruit van het raamkozijn in de achtergevel bevond zich eveneens een nagenoeg ronde beschadiging (C).
Op kunstgras in de achtertuin, nagenoeg recht achter het raamkozijn in de achtergevel lag een kogelpunt (AAJO2706NL). Op het wegdek van de [straatnaam 2] op enige afstand van de voortuin, nagenoeg loodrecht voor het raamkozijn in de voorgevel, lag een huls (AAJO2705NL).
Onderzoek plaats delict 28 maart 2016
Beschadigingen A en B bevonden zich op een hoogte van circa 1.07 meter. Beschadiging C bevond zich op een hoogte van circa 1.21 meter. De drie beschadigingen werden met behulp van een laserlicht en een koord met elkaar verbonden. Hierdoor ontstond een beeld van de schotbaan van het projectiel. Door mij, [verbalisant 7] (lichaamslengte circa 1,65 m), werd tijdens de reconstructie van de schotbaan van het projectiel met behulp van het laserlicht plaats genomen geheel rechts op de driezitsbank in de woonkamer. Hierbij bleek dat de schotbaan op een afstand van circa 8 cm boven mijn hoofd liep.
De volgende sporen/stukken van overtuiging werden veiliggesteld:
- AAJO2705NL huls, kaliber 7,65.
- AAJO2706NL kogelpunt
11. Verbalisant [verbalisant 8] heeft bevonden (DHB p. 138-139):
Op 13 april 2016 omstreeks 05.10 uur was ik op het adres [adres 4] te Meeuwen. Omstreeks 05.05 uur was in deze woning verdachte [verdachte] aangehouden. In de woning trof ik de zoon van [verdachte] genaamd [zoon van verdachte] . Ik hoorde [zoon van verdachte] zeggen dat zijn vader regelmatig bij hem verbleef om te slapen. Ook sliep zijn vader wel eens achter in zijn bedrijfswagen. Ik vroeg aan hem in welke kamer zijn vader dan sliep als hij bij hen bleef overnachten. Ik hoorde [zoon van verdachte] zeggen dat zijn vader dan op de logeerkamer sliep. Dit betrof de kamer op de eerste verdieping aan de voorzijde van de woning.
Collega [verbalisant 9] vroeg aan mij of ik het voertuig waar verdachte [verdachte] gebruik van maakt in beslag wilde nemen. Dit betrof een Fiat Doblo voorzien van het kenteken [kenteken 1] . Door collega [verbalisant 10] werd dit voertuig in beslag genomen.
12. Getuige [zoon van verdachte] heeft op 13 april 2016 verklaard (DHB p. 67-68):
V: vraag verbalisant
A: antwoord getuige
V: Waarom woont je vader bij jullie?
A Omdat hij niet in zijn eigen huis wil zitten. Hij wordt daar contant herinnerd aan alle narigheid. Het huis was ook niet echt leefbaar. Hij leefde ook regelmatig in zijn auto die hij van het bedrijf heeft. Hij is regelmatig bij ons.
V: Je zei dat je vader een auto van het bedrijf heeft. Wat voor auto is dat?
A: Volgens mij had hij een Fiat Doblo. Het is in ieder geval een witte bestelbus. Die auto is vanmorgen door de politie opgetakeld. Mijn vader heeft die auto van zijn werk gekregen. Dat was kort nadat hij vrij was. Hij werkt nu weer voor hetzelfde bedrijf als voordat hij vast kwam te zitten. Ik denk dat hij die auto sinds eind februari 2016 heeft.
13. Verbalisant [verbalisant 11] heeft bevonden (DHB p. 143-144):
Op 13 april 2016 was ik belast met een doorzoeking in een woning aan de [adres 4] te Meeuwen. Ik heb de slaapkamer op de eerste verdieping aan de linkervoorzijde van de woning doorzocht. Door de bewoners was aangegeven dat dit de slaap/logeerkamer betrof waar [verdachte] regelmatig verbleef en overnachtte. Ik zag dat er een tweepersoonsbed stond en dat dit bed beslapen was. Ik zag dat naast het hoofdeinde van het bed een zwarte attachékoffer stond. Ik zag dat er de naam [verdachte] op stond.
Ik droeg tijdens de doorzoeking latex handschoenen. Ik heb de koffer geopend. Ik zag dat er onderin het achterste opbergvak twee patroonhouders lagen. Ik zag dat één van de patroonhouders gevuld was met patronen. Ik zag dat er ook een losse patroon in het vak lag. Ik zag dat in de andere patroonhouder geen patronen zaten. Ik zag dat in dit opbergvak tevens een paar zwarte latex handschoenen zat en ook een paar witte stoffen handschoenen. Ik heb de patroon en de patroonhouders kort uit het vak gehaald en weer op dezelfde plaats teruggelegd.
Ik zag dat er in de grote opbergruimte van de koffer diverse documenten lagen. Toen ik deze wegpakte zag ik dat er een voorwerp in een zwarte doek gerold lag. Ik zag dat er een zwart vuurwapen in een bruine kolf in de doek verborgen zat. Ik zag dat het een soort model machinepistool was. Ik zag dat er geen houder onderin het wapen zat. Ik heb het wapen kort bij het metalen gedeelte vastgepakt en met doek teruggelegd.
Vervolgens is de koffer overgedragen voor verder onderzoek aan [verbalisant 6] van de afdeling Forensische Opsporing.
14. Uit de overzichtstabel van verbalisant [verbalisant 6] blijkt dat de volgende sporendragers zijn veiliggesteld (TFO p. 83):
Zaaknummer 2016078922, aangetroffen in koffer van verdachte op 13 april 2016:
SIN AAJO1340NL BVH 1528518 munitie/patroon
SIN AAJO1341NL BVH 1528566 munitie/patroon
SIN AAJO1338NL BVH 1528515 magazijnhouder
SIN AAJO1336NL BVH 1528507 handschoen
SIN AAJO1335NL BVH 1528504 handschoen merk Anselt, type Hiflex
SIN AAIV8611NL BVH 1528470 vuurwapen/pistoolmitrailleur
SIN AAJO1334NL BVH 1528497 sjaal
SIN AAJO1339NL BVH 1528517 magazijnhouder
15. Verbalisant [verbalisant 12] heeft bevonden (DHB p. 150-153);
Op 20 juni 2016 werd door mij een aantal inbeslaggenomen voorwerpen onderzocht. Deze voorwerpen werden op 13 april 2016 inbeslaggenomen.
Omschrijving pistoolmitrailleur goednummer 1528470
Het inbeslaggenomen voorwerp is een vuurwapen in de vorm van een pistoolmitrailleur. Het betreft een type “Skorpion” van het kaliber 7,65 Browning. Het wapen is voorzien van een loop.
Met het wapen kan semi- en volautomatisch worden geschoten. Het wapen is bestemd en geschikt om projectielen door een loop af te schieten. Het wapen verkeert in een goede staat van onderhoud en functioneert als zodanig.
Juridische omschrijving pistoolmitrailleur
Gezien het gerelateerde kan worden gesteld dat dit wapen een vuurwapen is in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2, lid 1, categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie.
Omschrijving goednummer: 1528515 en 1528517
De inbeslaggenomen voorwerpen betreffen respectievelijk een 10 en een 20 schots patroonmagazijn in het kaliber 7,65 mm bestemd en geschikt om te worden gebruikt in het bovenbeschreven vuurwapen.
Een dergelijk patroonmagazijn is een specifiek en wezenlijk onderdeel van het vuurwapen. Conform artikel 3 van de Wet wapens en munitie zijn de bepalingen betreffende wapens mede van toepassing op deze patroonmagazijnen.
Omschrijving goed 1528518 munitie
In totaal 20 7,65 mm patronen geschikt voor de bovenbeschreven pistoolmitrailleur.
Omschrijving goed 1528566 munitie
Eén 7,65 mm patroon geschikt voor de bovenbeschreven pistoolmitrailleur.
Juridische omschrijving munitie
De munitie is geschikt voor vuurwapens van categorie III (het hof begrijpt: II) en derhalve munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de WWM.
16. Deskundige [deskundige 1] van het NFI heeft op 25 mei 2016 het volgende gerapporteerd (TFO p. 52-60):
Wapen- en munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident te Waspik op 27 maart 2016.
Te onderzoeken materiaal
SIN AAJO2705NL Munitie (huls)
SIN AAJO2706NL Munitie (kogelpunt)
SIN AAIV8611NL Vuurwapen (pistoolmitrailleur)
Ten behoeve van het onderzoek zijn met het machinepistool vier proefschoten gelost.
De huls AAJO2705NL is van het kaliber 7,65 mm Browning. In een deel van de systeemsporen bevinden zich kraslijnen en/of oneffenheden die veroorzaakt zijn tijdens het verschieten uit een vuurwapen. Deze sporen zijn geschikt voor vergelijkend hulsonderzoek.
De kogel AAJO2706NL past het best bij het kaliber 7,65 mm Browning. In de groeven van de kogel bevinden zich kraslijnen die tijdens het afvuren zijn ontstaan. Deze sporen zijn geschikt voor vergelijkend kogelonderzoek.
Er zijn aanwijzingen gevonden dat de verschoten munitieonderdelen afkomstig zijn uit het machinepistool AAIV8611NL.
Voor de huls AAJO2705NL en machinepistool AAIV8611NL zijn de volgende hypothesen beschouwd:
1. De huls is verschoten met het machinepistool.
2. De huls is verschoten met een ander vuurwapen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als het machinepistool.
De bevindingen van het vergelijkend hulsonderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is dan wanneer hypothese 2 waar is.
De verbale term ‘extreem veel waarschijnlijker’ is onder meer gebaseerd op vakkennis en ervaring opgedaan in (zaken)onderzoek. De conclusie verwoordt de bewijskracht van de resultaten ten aanzien van de hypothesen. De ordegrootte van de bewijskracht is > 1.000.000.
Voor de kogel AAJO2706NL en machinepistool AAIV8611NL zijn de volgende hypothesen beschouwd:
3. De kogel is afgevuurd uit de loop van het machinepistool.
4. De kogel is afgevuurd uit een andere loop van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als de loop van het machinepistool.
De bevindingen van het vergelijkend kogelonderzoek zijn iets waarschijnlijker wanneer hypothese 3 waar is dan wanneer hypothese 4 waar is.
De ordegrootte van de bewijskracht is 2-10.
17. Deskundige [deskundige 2] van het NFI heeft op 17 november 2016 het volgende gerapporteerd (afzonderlijk NFI-rapport, aanvraagnummer 003):
Schotrestenonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Waspik op 27 maart 2016
Te onderzoeken materiaal:
SIN AAIQ9720NL schotrestenbemonstering uit huls AAJO2705NL
SIN AAJO1335NL omschrijving FO ‘handschoen, merk Anselt, type Hilflex in koffer verdachte’ omschrijving NFI ‘twee handschoenen’
SIN AAJO1336NL omschrijving FO ‘handschoen, in koffer verdachte’ omschrijving NFI ‘twee handschoenen’.
Vraagstelling AAJO1335NL + AAJO1336NL: Kan een relatie worden aangetoond tussen deze (het hof begrijpt: in totaal 4) handschoenen en een schietproces?
De handschoenen AAJO1335NL betreffen grijze (het hof begrijpt: de lichtere/witte, stoffen) handschoenen. De handschoenen AAJO1336NL betreffen twee donkergrijze (het hof begrijpt: de donkerdere/zwarte, latex) handschoenen.
De buitenzijden van alle vier de handschoenen AAJO1335NL + AAJO1336NL zijn bemonsterd. Op de stubs waarmee de buitenzijden zijn bemonsterd zijn deeltjes met verschillende elementsamenstellingen aangetroffen.
Bij het afvuren van een patroon met een vuurwapen komen schotresten vrij. Het aantal schotresten dat vrijkomt is afhankelijk van onder andere de combinatie van de gebruikte munitie en het gebruikte vuurwapen. Er worden twee categorieën schotrestdeeltjes onderscheiden”: categorie A en categorie B deeltjes.
Categorie A zijn deeltjes met een elementsamenstelling die karakteristiek is voor schotrestdeeltjes. Deeltjes uit deze categorie zijn vrij zeldzaam in de natuur. De bewijskracht van deze deeltjes is daarom groot.
Op basis van de aangetroffen deeltjes op de stubs wordt een uitspraak gedaan over de mate waarin een relatie wordt aangetoond met een schietproces.
Handschoenen
Op de stubs waarmee de buitenzijden van de ‘grijze’ handschoenen [AAJO1335NL] zijn bemonsterd zijn 68 categorie A deeltjes aangetroffen. Met het aantreffen van categorie A deeltjes wordt een vrijwel zekere relatie aangetoond met een schietproces.
Op de stubs waarmee de buitenzijden van de ‘donkergrijze’ handschoenen [AAJO1336NL] zijn bemonsterd zijn circa 445 categorie A deeltjes aangetroffen. Met het aantreffen van categorie A deeltjes wordt een vrijwel zekere relatie aangetoond met een schietproces.
Conclusie
Het onderzoek heeft een vrijwel zekere relatie aangetoond tussen de handschoenen AAJO1335NL en een schietproces.
Het onderzoek heeft een vrijwel zekere relatie aangetoond tussen de handschoenen AAJO1336NL en een schietproces.
18. Deskundige [deskundige 3] van het NFI heeft op 8 december 2016 het volgende gerapporteerd (afzonderlijk NFI-rapport, aanvraagnummer 003):
Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een schietincident in Waspik op 27 maart 2016.
Sjaal AAJO1334NL
De sjaal is op bepaalde locaties bemonsterd. Deze bemonsteringen zijn veiliggesteld als AAJO1334NL#01 t/m #04 veiliggesteld voor DNA-onderzoek.
Handschoenen AAJO1335NL en AAJO1336NL
Het onderzoeksmateriaal betreft elk een paar handschoenen. De binnenkant van de handschoenen is bemonsterd.
DNA-onderzoek
AAJO1334NL#01 bemonstering binnenzijde sjaal
AAJO1334NL#02 en #03 bemonstering buitenkant sjaal
AAJO1335NL#02 bemonstering binnenkant rechterhandschoen (het hof begrijpt: van de stoffen, lichtere handschoenen)
Resultaten
AAJO1334NL#01 DNA-mengprofiel van minimaal twee personen; [verdachte] en minimaal één andere persoon.
AAJO1334NL#02 en #03 DNA-mengprofiel; DNA-hoofdprofiel van een man [verdachte] ; matchkans DNA-profiel kleiner dan 1 op 1 miljard.
AAJO1335NL#02 DNA-profiel van een man [verdachte] ; matchkans DNA-profiel kleiner dan 1 op 1 miljard.
19. Verbalisant [verbalisant 13] heeft bevonden (DHB p. 103-104):
De heer [verdachte] betreft een ex-gedetineerde die twee jaren gedetineerd heeft gezeten voor een poging doodslag op zijn ex-vrouw [benadeelde 1] . Ik ontving in januari 2016 een bericht van de Landelijke Eenheid dat verdachte op 9 februari 2016 zou vrijkomen en dan nog een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren kreeg. Verdachte had als bijzondere voorwaarde dat hij gedurende zijn proeftijd geen contact mocht hebben met [benadeelde 1] . Op 26 februari 2016 heb ik een zogenoemd ‘stop-gesprek’ met verdachte gevoerd (het hof begrijpt: om verdachte erop te wijzen dat hij moest stoppen met het overtreden van die bijzondere voorwaarde). Verdachte kwam tijdens dit gesprek zeer opgefokt en recalcitrant op mij over.
Ik hoorde dat verdachte mijn laatste waarschuwing, om zich om en nabij de woning van zijn ex te bevinden en het zoeken van contact op enigerlei manier, in de wind sloeg en ik hoorde hem zeggen dat hij daar totaal geen boodschap aan had en dat hij een hekel had aan justitie en politie.
Ik hoorde hem zeggen dat hij zijn detentietijd als zeer prettig had ervaren en dat hij zo weer achter de dikke deur ging zitten. Hij had volgens mij zo gezegd overal schijt aan en zou zijn eigen plan gaan trekken.
Ik zag verdachte vertrekken en in zijn auto stappen – een witte Fiat Doblo – en zag en hoorde dat hij met piepende banden weg reed.
Ik werd op 13 april 2016 gebeld door een collega die wilde weten of door collega’s ten tijde van het steekincident op 9 februari 2014 in de ‘oude’ woning van verdachte en mevrouw [benadeelde 1] , gevestigd aan de [adres 2] te Elshout, teksten op muren in de woning zijn gezien. Ik heb hierna telefonisch contact opgenomen met een andere collega die ik hoorde zeggen dat hij destijds na de aanhouding van verdachte in de gang en in de keuken is geweest en dat daar door hem geen teksten op de muren werden aangetroffen.
20. Getuige [getuige 1] heeft op 18 mei 2016 verklaard (DHB p. 72-74):
Mijn dochter is [benadeelde 1] . De laatste keer dat ik in de woning [adres 2] in Elshout ben geweest was in september of oktober 2015. Ik hield de woning bij. Ik werd geconfronteerd met teksten in de gang en in de keuken. Een hakbijl in de muur in de woonkamer heb ik nooit gezien. Volgens mij stonden er toen in de woonkamer geen kreten. Dan was me dat zeker opgevallen.
21. Verbalisant [verbalisant 2] heeft op 13 april 2016 bevonden (DHB p. 177-184):
Op 13 april 2016 vond een doorzoeking plaats in de woning aan de [adres 2] te Elshout.
Voor een deuropening in de gang hing vlak onder het plafond een foto met daarop een meisje (het hof begrijpt: de op 14 april 2016 aan aangeefster getoonde foto). Er zaten minimaal 10 kleine sneden in de foto ter hoogte van het torso van het meisje en een snede tussen de ogen van het meisje. Toen hij de foto opzij schoof zag hij dezelfde gaatjes in de muur. Naast de foto stond de tekst: ‘Ben maar trots op jezelf’.
Voor diezelfde deuropening in de hal stond als tekst op de muur: ‘Als je een getrouwd vrouw bent en gaat vreemd en laat neuken door een getrouwde boer wat ben je dan? een hoer B) een hoerin.
In de woonkamer stond op een muur de tekst: ‘De rechter heeft gesproken, fuck justitie’ en op een andere muur stond: ‘Aan alles komt een eind ook aan mijn detentie dan begint het leven weer’. In de woonkamer stond ook op een muur de tekst: ‘My love [benadeelde 1] ’ met een bijl in de muur geslagen ter hoogte van de [letter] van [benadeelde 1] .
Op de muur waar de keuken achter zit stond o.a. de tekst: ‘Als vrouw sta je sterk in de rechtbank maar daar buiten zwak en tastbaar’.
In de keuken stond de tekst: ‘Carnaval 2016 wordt echt de mooiste en één om nooit te vergeten want dan ben ik weer van de partij tot ziens in Waspik (opmerking hof: het was toen carnaval van zaterdag 6 t/m dinsdag 9 februari 2016; 9 februari 2016 is de dag waarop verdachte is vrijgekomen na detentie in de eerdere zaak, en [benadeelde 1] en [benadeelde 2] wonen samen in Waspik).
22. Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 13 april 2017 verklaard (proces-verbaal van die terechtzitting van de rechtbank p. 4-5):
In het weekend van 3 april 2016 of het weekend van 9 en 10 april 2016 heb ik alle laatste spullen uit de woning aan de [adres 2] in Elshout gehaald. Ik heb toen ook het koffertje meegenomen. Daar stond mijn naam op. Dat is mijn koffertje.
Mijn raadsman vraagt aan mij hoe mijn DNA-sporen op de sjaal (p. 79 TFO) terecht kunnen zijn gekomen. Dan zal het mijn sjaal zijn. De lichtgrijze handschoenen op de foto’s op bladzijde 4 en 9 van het schotrestenonderzoek zijn handschoenen die wij op de zaak gebruiken. Het zouden mijn handschoenen kunnen zijn.
U vraagt mij wanneer ik ben vrijgekomen. Dat was op 9 februari 2016.
23. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 5 december 2017 verklaard (proces-verbaal van die terechtzitting van het hof):
U, voorzitter, houdt mij voor dat in de woning van mijn zoon in een koffer wapens en munitie zijn aangetroffen. Het klopt dat ik daar wel eens verbleef. De koffer stond inderdaad bij het hoofdeinde van het bed. Die koffer is van mij. Ik heb die koffer zelf meegenomen vanuit de woning in Elshout. Het klopt dat ook de sjaal en handschoenen die in die koffer zijn aangetroffen van mij zijn.
Het klopt dat ik onherroepelijk ben veroordeeld voor een poging tot doodslag op mijn ex-vrouw [benadeelde 1] in 2014. Ik heb mijn straf daarvoor uitgezeten. Tijdens een weekendverlof (het hof begrijpt: gedurende de detentieperiode van die eerdere zaak) heb ik uit frustratie teksten op de muur van de voormalige echtelijke woning in Elshout geschreven. Ik vind dat dat ik daar decoratie mocht ophangen.
Ik werkte ten tijde van die vorige strafzaak al als koelmonteur bij [bedrijf] . Ik ben daar nog steeds in dienst.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Is het onderzochte wapen het gebruikte wapen?
Uit het NFI-rapport van 25 mei 2016 blijkt dat het extreem veel waarschijnlijker is dat de vóór de woning van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] aangetroffen huls is verschoten met het onderzochte machinepistool dan dat die huls is verschoten met een ander vuurwapen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als het machinepistool. De ordegrootte van de bewijskracht is groter dan 1 miljoen. Dit betreft de hoogst mogelijk waarschijnlijkheidsgraad.
Op grond hiervan gaat het hof ervan uit dat de aangetroffen huls daadwerkelijk is verschoten met het onderzochte machinepistool en dat dit pistool derhalve het vuurwapen betreft waarmee door de schutter op 27 maart op de woning aan de [adres 1] te Waspik is geschoten.
Is verdachte de schutter geweest?
Het door de schutter gebruikte vuurwapen is op 13 april 2016, ongeveer twee weken na het schietincident, aangetroffen in een koffer van verdachte. In die koffer zaten ook twee paar handschoenen van verdachte, 2 patroonhouders en 21 patronen. Uit het NFI-rapport van 17 november 2016 blijkt dat ten aanzien van alle vier de handschoenen een vrijwel zekere relatie is aangetoond met een schietproces. Van de twee patroonhouders is komen vast te staan dat deze bestemd en geschikt zijn om te worden gebruikt in het bij het schietincident gebruikte vuurwapen. Ook de patronen zijn geschikt bevonden voor de gebruikte pistoolmitrailleur.
Verdachte heeft, naar zijn zeggen, de betreffende koffer in het weekend van 3 april 2016 of het weekend van 9 en 10 april 2016, dus in ieder geval na het schietincident, uit de voormalige echtelijke woning aan de [adres 2] in Elshout meegenomen. De koffer met bovengenoemde inhoud stond op 13 april 2016 naast het hoofdeinde van het bed in de logeerkamer van de woning van verdachte zoon, alwaar verdachte toen regelmatig verbleef/overnachtte. Dat logeerbed zag er beslapen uit en verdachte is die dag omstreeks 05.05 uur ook in die woning aangehouden. Het hof houdt het er dan ook voor dat verdachte in ieder geval ook die nacht in dat bed heeft geslapen en dat hij zich dus in de directe nabijheid van de betreffende koffer bevond.
In de bemonstering van de binnenkant van de rechterhandschoen AAJO1335NL#02 (het hof begrijpt: van de stoffen, lichtere handschoenen) is uitsluitend DNA-materiaal van verdachte gevonden. Het is derhalve niet aannemelijk geworden dat een ander dan verdachte deze handschoen heeft gedragen. Als een ander dan verdachte de handschoen tijdens het schieten had gedragen, zouden in dit spoor DNA-kenmerken van die andere persoon te verwachten zijn.
Daarnaast is zeer kort voorafgaand aan de melding van het schietincident een witte bestelauto in de directe omgeving van de beschoten woning aan de [adres 1] gezien. Een persoon is om 20.52.36 uur uit die bestelauto gestapt. Het tijdstip dat die auto weer wegrijdt is 20.54.12 uur. Het tijdstip dat aangeefster [benadeelde 1] naar 112 belt is 20.57 uur. Tussen het tijdstip waarop de persoon uit de auto is gestapt en weer wegrijdt zit ongeveer 1,5 minuut tijd. In deze tijd is het mogelijk om op en neer naar het adres [adres 1] te lopen. Verdachte reed destijds in een witte bestelauto, te weten een Fiat Doblo. Deze bestelauto vertoonde blijkens het proces-verbaal van bevindingen ter zake het onderzoek van de camerabeelden de volgende overeenkomsten met de bestelauto op de camerabeelden: de bestelauto waarin verdachte destijds reed had net als de bestelauto op de camerabeelden drie dakdragers over de breedte van het dak, in houders die iets donkerder van kleur lijken te zijn dan de dakdragers zelf, geen bestickering, een zwarte ronde achterop het voertuig, een kentekenplaat achter de linkerachterzijde van het voertuig en meerdere zwarte delen aan de onderzijde en zijkant van het voertuig. Ook het hof heeft op de camerabeelden van de [adres 3] waargenomen dat op het dak van de lichtkleurige bestelauto drie dakdragers zitten waarbij de houders waarin de dakdragers zitten iets donkerder van kleur lijken dan de dakdragers zelf, dat op bestelauto geen bestickering zit en dat aan de onderzijde en zijkant van het voertuig meerdere zwarte delen zitten. Een voorman van een officiële Fiat-dealer heeft verklaard dat dakdragers op een Fiat Doblo bijna niet voorkomen.
Het hof concludeert dan ook dat de bestelauto waarin verdachte destijds reed gelijkenis vertoont met de bestelauto op de camerabeelden.
Weliswaar is niet met zekerheid vast te stellen dat de bestelauto op de camerabeelden een Fiat Doblo betreft – laat staan de Fiat Doblo van verdachte – doch uit het vorenstaande kan naar het oordeel van het hof wel worden afgeleid dat kort voorafgaand aan de melding van de schietpartij een persoon uit een bestelauto is gestapt, welke auto opvallende gelijkenissen vertoont met de bestelauto van verdachte en welke persoon naar de plaats delict kan zijn gelopen en derhalve het schot kan hebben gelost.
Verdachte heeft naar ’s hofs oordeel geen aannemelijke verklaring gegeven voor de aanwezigheid van het gebruikte vuurwapen in zijn directe nabijheid op het moment van zijn aanhouding en de schotresten op zijn handschoenen die in diezelfde koffer zaten. Evenmin heeft verdachte een aannemelijke verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid elders rond het tijdstip van het schietincident.
Het hof is gelet op al het vorenstaande – in onderling verband en samenhang bezien – van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de schutter is geweest. Verdachtes ontkenning de schutter te zijn geweest en het verweer van de raadsman met betrekking tot het ontbreken van direct bewijs dat verdachte de schutter is geweest (ter zake waarvan het hof verwijst naar de inhoud van de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnota), vinden naar ’s hofs oordeel derhalve hun weerlegging in de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen.
In het bijzonder wordt overwogen dat het hof – anders dan de raadsman – op de camerabeelden niet heeft kunnen waarnemen of de bestelauto al dan niet is voorzien van een antenne en dat het hof enig kleurverschil heeft waargenomen ter zake van de dakdragers en de houders waarin deze zijn gemonteerd. Het hof heeft vastgesteld dat de bestelauto op de beelden derhalve opvallende gelijkenissen vertoont met de Fiat Doblo waarvan verdachte toen gebruik maakte.
Ook is het hof – anders dan de raadsman – van oordeel dat uit de verklaring van aangeefster [benadeelde 1] dat zij ‘direct’ 112 heeft gebeld, hetgeen om 20.57 uur is gebeurd, geenszins blijkt dat het schot niet door de bestuurder van die bestelauto tussen 20.52.36 en 20.53.56 uur kan zijn gelost. Uit de verklaringen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] blijkt immers duidelijk dat zij zich na het schot eerst hebben geprobeerd te vergewissen van hetgeen zich had voorgedaan en dat zij naar de keuken zijn gevlucht. Ook is eerst nog de Aware-knop ingedrukt. Hier kan enkele minuten mee gemoeid zijn geweest, zodat de verklaring van aangeefster op dit punt niet zo letterlijk dient te worden genomen als de raadsman heeft betoogd. In haar beleving kan zij ‘direct’ 112 hebben gebeld.
Alternatief scenario
De verdediging heeft bij wijze van alternatief scenario aangevoerd dat iemand anders dan hijzelf de kogel heeft gelost en/of dat [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] het schietincident in scène heeft/hebben gezet, teneinde verdachte voor het plegen van een nieuw strafbaar feit wederom achter de tralies te krijgen. Mede bezien in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen acht het hof dit scenario geenszins aannemelijk geworden. In het dossier bevinden zich geen aanknopingspunten/aanwijzingen voor de juistheid van deze door verdachte zonder enige nadere onderbouwing, geopperde alternatieve lezing.
Hierbij heeft het hof in het bijzonder nog betrokken dat de koffer waarin het gebruikte vuurwapen op 13 april 2016 is aangetroffen zich ten tijde van het schietincident kennelijk nog in de voormalig echtelijke woning te Elshout bevond. Aangeefster [benadeelde 1] heeft verklaard dat zij – anders dan verdachte – geen sleutels meer had van die woning. Zij had dus geen reguliere toegang meer tot die woning. Ook de vader van [benadeelde 1] kwam daar toen al niet meer. Anderszins is evenmin aannemelijk geworden dat iemand anders dan verdachte die woning nog is binnengegaan vóór en/of na het schietincident teneinde handschoenen van verdachte mee te nemen om te kunnen gebruiken bij het schieten en/of het gebruikte vuurwapen vervolgens in de sjaal van verdachte, en met patroonmagazijnen, patronen en verdachtes handschoenen in de koffer op te bergen.
Dat die goederen door iemand anders dan verdachte in de koffer zijn gestopt op een moment dat deze zich reeds in de woning van zijn zoon bevond, is ook niet aannemelijk geworden.
Dat van één van de circa 445 aangetroffen A-deeltjes in de bemonsteringen van de buitenzijden van de donkergrijze (d.w.z. de latex) handschoenen is komen vaststaan dat dit een deeltje betreft dat karakteristiek is voor gemarkeerde munitie waarvan de Nederlandse politie gebruik maakt (NFI-rapport van 17 november 2016 p. 8-9), is voor het hof evenmin aanleiding om aan te nemen dat een ander dan verdachte het gebruikte vuurwapen in de koffer heeft opgeborgen. Zoals het NFI in dat rapport op pagina 7 ook zelf aangeeft, is secundaire overdracht van schotresten mogelijk. Het betreft slechts één deeltje en van overdracht daarvan kan sprake zijn geweest op het moment dat verbalisant [verbalisant 11] de handschoenen heeft onderzocht (ook al droeg die verbalisant hierbij zelf toen ook handschoenen).
Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.
Voorwaardelijk opzet
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg – in dit geval de dood – zal intreden en dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Aanmerkelijke kans op de dood?
Het hof ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of de kans op de dood aanmerkelijk was en acht voor de beantwoording van die vraag van belang de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder die gedraging is begaan.
Verdachte heeft op een zondagavond even voor 21.00 uur – een moment waarop veel mensen thuis zijn en nog wakker/beneden zijn – met een pistoolmitrailleur een kogel afgevuurd op het gesloten rolluik voor de voorruit van de doorzonkamer van de woning aan de [adres 1] te Waspik. Hij wist dat daar zijn ex-vrouw [benadeelde 1] en haar vriend [benadeelde 2] samenwoonden. Het rolluik voor zowel die voorruit als het rolluik voor de voordeur waren op dat moment gesloten. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke rolluiken slechts van binnenuit te sluiten (en te openen) zijn. Het licht bij de voordeur brandde. De auto’s van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] bevonden zich op de oprit, eveneens aan de voorzijde van die woning. Het inschot in het rolluik en de voorruit bevond zich op 1.07 meter. Op dat moment van schieten bevond [benadeelde 1] zich geheel rechts op de bank in die woonkamer. Zij heeft de kogel langs haar hoofd voelen gaan en de kogel moet [benadeelde 1] dus maar net hebben gemist. Tijdens de reconstructie is ook komen vaststaan dat de schotbaan daadwerkelijk loopt over de plek waar [benadeelde 1] op de bank zat. [benadeelde 2] zat ten tijde van het schot rechts naast [benadeelde 1] op een stoel.
Gelet op het vorenstaande bestond naar het oordeel van het hof zowel voor [benadeelde 1] als voor [benadeelde 2] een aanmerkelijke kans om door de afgevuurde kogel in het hoofd dan wel in andere vitale lichaamsdelen te worden geraakt en dientengevolge te overlijden. Het hof acht derhalve bewezen dat zowel ten aanzien van [benadeelde 1] als ten aanzien van [benadeelde 2] een aanmerkelijke kans op de dood bestond. Dat de kans dat zij daadwerkelijk allebei door slechts één afgevuurde kogel (dodelijk) geraakt zouden worden wellicht niet aanmerkelijk te noemen is, doet hieraan niet af.
Bewuste aanvaarding?
Vervolgens ziet het hof zich gesteld voor de vraag of verdachte die aanmerkelijke kans op de dood bewust heeft aanvaard.
Gelet op de aard van de gedraging(en) van verdachte en de omstandigheden waaronder die zijn begaan, is het hof van oordeel dat de wetenschap van de aanmerkelijke kans op de dood bij de verdachte aanwezig is geweest, dan wel bij hem moet worden verondersteld, en dat hij die aanmerkelijke kans op de dood ook bewust heeft aanvaard.
Verdachte heeft weliswaar ontkend de schutter te zijn geweest en er zijn ook geen getuigenverklaringen die inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, doch gezien de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging(en) van verdachte, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat hij de aanmerkelijke kans dat de dood zou intreden ten tijde van het schieten op de koop heeft toegenomen. Van contra-indicaties of lichtzinnig geloof bij de verdachte – die een geheel ontkennende proceshouding heeft aangenomen - op een goede afloop is niet gebleken. Hierbij speelt ook een rol dat verdachte zich direct na het lossen van het schot uit de voeten heeft gemaakt.
Het ter zake gevoerde verweer wordt dan ook verworpen.
Voorbedachten rade
Wanneer het bestanddeel ‘'voorbedachten rade' bij een (poging tot) opzettelijke levensberoving wordt bewezen, dan levert het bewezenverklaarde de kwalificatie (poging tot) moord op. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachten rade is vereist dat komt vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij het hof het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
Voorbedachte raad vereist opzettelijk handelen, waarvoor voldoende is dat de verdachte in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op het gevolg van zijn handelen. Hiervoor is reeds vastgesteld dat (minstgenomen) van voorwaardelijk opzet sprake is geweest.
De voorbedachte raad behoeft niet (slechts) betrekking te hebben op de tijd en plaats van het delict. Ook gedragingen van verdachte vóór het begaan van het bewezenverklaarde kunnen ter zake worden meegewogen.
Na het eerdere steekincident op zijn ex-vrouw [benadeelde 1] (gepleegd op 9 februari 2014) heeft verdachte naar [benadeelde 1] een bericht gestuurd waarin stond dat er nog wel een kans komt. Verdachte is destijds voor dat feit veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. Op 9 februari 2016 is hij vrijgekomen en toen gold als bijzondere voorwaarde in verband met het opgelegde voorwaardelijke gedeelte van die gevangenisstraf een contactverbod met [benadeelde 1] . Kennelijk lapte verdachte dit contactverbod aan zijn laars, omdat de politie op 26 februari 2016 een zogenoemd ‘stopgesprek’ noodzakelijk oordeelde.
Tijdens dat gesprek kwam verdachte zeer opgefokt en recalcitrant over en sloeg verdachte de laatste waarschuwing van de politie met betrekking tot naleving van het contactverbod in de wind. Verdachte heeft toen gezegd dat hij daar totaal geen boodschap aan had en dat hij een hekel had aan justitie en politie. Ook heeft hij toen gezegd dat hij zijn detentietijd als zeer prettig had ervaren en dat hij zo weer achter de dikke deur ging zitten. Hij had volgens de politie overal schijt aan en zou zijn eigen plan gaan trekken.
Verdachte heeft in de periode gelegen na het eerdere steekincident en voorafgaand aan het onderhavige schietincident beledigende en bedreigende teksten geschreven op muren in de voormalig echtelijke woning, die zich kennelijk richtten tot zijn ex-vrouw [benadeelde 1] . Zo stond in de woonkamer op een muur de tekst: ‘My love [benadeelde 1] ’ met een bijl in de muur geslagen ter hoogte van de [letter] van [benadeelde 1] . Voor een deuropening in de gang hing vlak onder het plafond een jeugdfoto van [benadeelde 1] waarin sneden zaten ter hoogte van haar torso en een snede tussen haar ogen. In de woonkamer stond op een muur ook de tekst: ‘De rechter heeft gesproken, fuck justitie’ en op de muur waar de keuken achter zit stond de tekst: ‘als vrouw sta je sterk in de rechtbank maar daar buiten zwak en tastbaar’. In de keuken stond de tekst: ‘tot ziens in Waspik’.
Vervolgens is verdachte op zondag 27 maart 2016 daadwerkelijk naar Waspik gegaan. Hij heeft zijn auto geparkeerd in een straat gelegen nabij de [straatnaam 2] . Hij is uitgestapt en naar de woning van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] gelopen. Toen heeft hij – handschoenen dragend – met een pistoolmitrailleur een kogel afgevuurd op het rolluik/de voorruit van de woonkamer. Daarna is hij teruggelopen naar zijn auto en weggereden.
Naar het oordeel van het hof staat hiermee vast dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, zodat het redelijk is aan te nemen dat verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Van contra-indicaties voor het aannemen van handelen met voorbedachten rade, waaruit zou volgen dat (slechts) sprake is geweest van een ogenblikkelijke gemoedopwelling (zoals wanneer besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift hebben plaatsgevonden of slechts sprake is geweest van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit is ontstaan), is het hof niet gebleken.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit het vorenstaande genoegzaam dat verdachtes voorgenomen daad (opnieuw) was gericht op het trachten om het leven te brengen van zijn ex-vrouw [benadeelde 1] , zodat het hof ten aanzien van haar wettig en overtuigend bewezen acht dat sprake was van voorbedachte rade.
Het verweer van de verdediging wordt ook op dit punt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
Poging tot moord en poging tot doodslag.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd, en handelen in strijdig met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijk duur met zich brengt, omdat met oplegging van een andere straf de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, onvoldoende tot uitdrukking komt.
Door met een pistoolmitrailleur een kogel af te vuren dwars door de woonkamer van zijn ex-vrouw [benadeelde 1] en haar partner [benadeelde 2] heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan respectievelijk een poging tot moord en een poging tot doodslag. Dergelijke gewelddadige feiten behoren tot de ernstigste strafbare feiten uit het Wetboek van Strafrecht. Dat [benadeelde 1] of [benadeelde 2] niet dodelijk is getroffen berust louter op toeval en is niet aan het handelen van verdachte te danken. Voorts wordt verdachte veroordeeld voor het voorhanden hebben van het bij die aanslag gebruikte vuurwapen en de bijbehorende patroonmagazijnen en patronen.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaringen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] blijkt dat het schietincident een enorme impact op hen heeft gehad. Voorts weegt het hof ten nadele van verdachte mee dat hij blijkens het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 24 oktober 2017 – zoals reeds besproken – eerder voor een poging tot doodslag op zijn ex-vrouw [benadeelde 1] is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren waarvan 1 jaar voorwaardelijk, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden om nog in de proeftijd van het voorwaardelijke gedeelte van die straf de onderhavige delicten te plegen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van de feiten 1 (poging moord op [benadeelde 1] en poging moord op [benadeelde 2] ), 2 (de bedreiging van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] ) en 3 (bezit vuurwapen, patroonmagazijnen en munitie) zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 10 jaren.
Het hof acht anders dan de advocaat-generaal de poging moord op [benadeelde 2] niet bewezen, doch de poging doodslag op [benadeelde 2] . Het hof acht evenmin bewezen de onder 2 ten laste gelegde bedreigingen. Gelet op het vorenstaande, in het bijzonder de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de recente eerdere veroordeling van verdachte inzake poging doodslag op zijn ex-vrouw [benadeelde 1] , acht het hof de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest, evenwel passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 3.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.500,- te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd, zodat de vordering in het geheel opnieuw aan de orde is hoger beroep.
Uit het onderzoek ter terechtzitting – met name de schriftelijke slachtofferverklaring – is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van verdachtes onder 1 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof zal die schade naar billijkheid begroten op een bedrag van ten minste € 1.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Gelet op de bijzondere ernst van de normschending (poging moord) en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer zoals blijkt uit de slachtofferverklaring, in het bijzonder de gevoelens van angst en schrik na deze tweede aanslag op haar leven, is het hof, anders dan de verdediging, van oordeel dat aan de toewijzing niet in de weg staat dat de vordering niet is onderbouwd met objectieve stukken waaruit psychische beschadiging blijkt. Het strafbare feit vormt namelijk een dusdanig ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer dat dit als een aantasting van de persoon op andere wijze dient te worden beschouwd.
Voor het overige zal het hof de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,- te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen en is derhalve van rechtswege in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Uit het onderzoek ter terechtzitting – met name de schriftelijke slachtofferverklaring – is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van verdachtes onder 1 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof zal die schade naar billijkheid begroten op het gevorderde bedrag van € 1.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering geheel toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Gelet op de bijzondere ernst van de normschending (poging doodslag) en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer zoals blijkt uit de slachtofferverklaring, in het bijzonder de gevoelens van angst en schrik na deze aanslag op zijn leven, is het hof, anders dan de verdediging, van oordeel dat aan deze toewijzing niet in de weg staat dat de vordering niet is onderbouwd met objectieve stukken waaruit psychische beschadiging blijkt.
Het strafbare feit vormt namelijk een dusdanig ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer dat dit als een aantasting van de persoon op andere wijze dient te worden beschouwd.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Vordering tenuitvoerlegging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging omdat die vordering pas op het laatste moment is ingediend, de dagbepaling niet is ingevuld en niet blijkt dat verdachte is opgeroepen, althans dat de grondslag voor de oproeping ter terechtzitting ontbreekt, omdat niet blijkt dat de officier van justitie zich heeft ingespannen om alsnog een dagbepaling te krijgen.
Met de rechtbank stelt het hof vast dat het de rechter is die na indiening van een vordering tot tenuitvoerlegging een dag voor het onderzoek van de zaak dient te bepalen. Ook het hof gaat ervan uit dat geen officiële dagbepaling heeft plaatsgevonden. Tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie behoort dit echter niet te leiden, nu dagbepaling een taak van de rechter betreft. Daarnaast geldt dat niet-naleving van artikel 14h Sr niet uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd en die nietigheid naar het oordeel van het hof ook niet volgt uit de aard van het verzuim. Artikel 14h Sr bepaalt immers dat de behandeling van een vordering als de onderhavige – gegrond op het plegen van een strafbaar feit voor het einde van de proeftijd – gelijktijdig geschiedt met de behandeling van het nieuwe feit waarvoor de veroordeelde wordt vervolgd.
Het enkel ontbreken van de marginale toets van de vordering vooraf, hoeft – nu zowel de rechtbank als het hof de vordering alsnog in volle omvang toetsen – geen gevolg te hebben. Ook is niet gebleken dat een dergelijke marginale toets zou hebben geleid tot het buiten behandeling laten van de vordering, zodat niet blijkt dat verdachte door het verzuim daadwerkelijk in enig belang is geschaad.
Het hof is ten aanzien van de vordering van de officier van justitie te Breda van 10 april 2017, tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 26 februari 2015 onder parketnummer 20-001737-14 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, van oordeel, dat - nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan soortgelijke strafbare feiten heeft schuldig gemaakt - de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld arrest, dient te worden gelast.
Het hof is van oordeel dat de tijd die verdachte reeds in het kader van een voorlopige tenuitvoerlegging ex artikel 14fa Sr in hechtenis heeft doorgebracht hierop in mindering dient te worden gebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 3 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 27 maart 2016.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 27 maart 2016.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan één van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 27 maart 2016.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 27 maart 2016.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 26 februari 2015, parketnummer 20-001737-14, te weten van: gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar.
Bepaalt dat de tijd die verdachte reeds in het kader van een voorlopige tenuitvoerlegging in hechtenis heeft doorgebracht hierop in mindering dient te worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. S. Riemens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.G.W.M. van Hoek-van der Vleuten, griffier,
en op 19 december 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 19‑12‑2017