Hof Arnhem-Leeuwarden, 01-11-2017, nr. 21-002571-15
ECLI:NL:GHARL:2017:9716
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
01-11-2017
- Zaaknummer
21-002571-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2017:9716, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 01‑11‑2017; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1160, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 01‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Betreft hypotheekfraude en witwassen. verdachte heeft op grond van valse of vervalste werkgeversverklaring(en) en salarisspecificatie(s) hypotheken verstrekt gekregen en daar mee panden aangeschaft.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002571-15
Uitspraak d.d.: 1 november 2017
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 16 april 2015 met parketnummer 16-701887-12 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1972] ,
wonende te [woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 oktober 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (voor de inhoud van de vordering zie bijlage 1). Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman,mr. M.C.J. Teurlings, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De raadsman heeft betoogd dat medeverdachte [medeverdachte] op basis van het Convenant betreffende de persoonsgerichte aanpak binnen de regio Utrecht (verder te noemen: het convenant) en omdat er RCIE-informatie bekend was over medeverdachte [medeverdachte] , [medeverdachte] is benoemd als subject in de Persoonsgerichte Aanpak (hierna: PGA). Het convenant is gebruikt voor de start van het onderzoek. Op 13 augustus 2012 is het onderzoek naar medeverdachte [medeverdachte] gestart. Naar de mening van de raadsman had dit onderzoek niet mogen worden opgestart, omdat medeverdachte [medeverdachte] niet aan de in het convenant genoemde voorwaarden voldoet. Daarnaast komt hij niet voor op één van de lijsten zoals genoemd in het convenant. Medeverdachte [medeverdachte] had derhalve niet als subject voor een PGA mogen worden aangemerkt. Er was verder geen sprake van een plaatsing op de lijst met terugwerkende kracht. Ook over een voordracht voor PGA wordt niets gerelateerd. Het laatste strafbare feit waarvoor medeverdachte [medeverdachte] is veroordeeld dateert uit 1993 en niet uit 1997 zoals er in het dossier staat. Hij was toen nog maar 18 jaar. Er kan derhalve niet worden gezegd dat hij zich actueel en structureel bezig houdt (dus niet enkel vermoedens) met het plegen van middelzware en/of zware criminaliteit in het werkgebied van de regio Utrecht.
Mocht het hof van oordeel zijn dat de RCIE-informatie onder één van de voorwaarden in het convenant valt dan is duidelijk dat de eerste RCIE-informatie te oud is, namelijk ouder dan zes maanden ten tijde van de voordracht, en de tweede RCIE informatie dateert van september 2012 dus pas een maand na de start van het onderzoek.
Gelet op het bovenstaande was er - zo stelt de raadsman - geen enkele reden en/of aanleiding om medeverdachte [medeverdachte] te plaatsen op de lijst voor een PGA. Het onderzoek had niet mogen plaatsvinden. De raadsman concludeert dat dit primair moet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, subsidiair tot bewijsuitsluiting van al hetgeen is verkregen op grond van dit onrechtmatig opgestarte c.q. onrechtmatig voortgezette onderzoek.
Daarnaast heeft de raadsman ter ondersteuning van zijn ontvankelijkheidsverweer gevraagd om verschillende getuigen, zoals genoemd in zijn pleitnota, daaromtrent te horen.
Het hof overweegt als volgt.
Volgens het politieproces-verbaal is het onderzoek op basis van het convenant en omdat er RCIE-informatie bekend was over verdachte opgestart.
Het hof heeft in de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte] het gevoerde verweer gemotiveerd verworpen op grond van de volgende overwegingen die het hof als hier herhaald en ingelast beschouwt:
De eerste onderzoekshandelingen zijn al in 2011 verricht, derhalve voor de inwerkingtreding van het convenant. Aan de verdediging kan worden toegegeven dat hetgeen in de politieprocessen-verbaal wordt gerelateerd over het convenant en het opnemen van verdachte in het ZwaCri-register, één van de lijsten die in het convenant wordt genoemd om in aanmerking te komen voor de persoonsgerichte aanpak, uiterst vaag en onvolledig en soms ook onnavolgbaar is. Niettemin verbindt het hof daar geen gevolgen aan.
De bij de Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid (RCIE) van de politie in 2011 binnengekomen informatie is op zichzelf al voldoende om tot een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit te leiden en derhalve tot het opstarten van een onderzoek tegen verdachte.
Verdachten kunnen en mogen aan het convenant met betrekking tot de PGA niet het vertrouwen ontlenen dat zij niet worden vervolgd als zij niet aan de criteria van het convenant voldoen. Een PGA betekent niet dat andere aanleidingen om een onderzoek te starten moeten worden uitgesloten. Zoals reeds al opgemerkt was er RCIE-informatie aanwezig en die informatie was voldoende om een onderzoek naar verdachte op te starten. Het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk in de vervolging.
Het bij pleidooi herhaalde verzoek tot het horen van getuigen dient, gelet op het bovenstaande te worden afgewezen. De verdediging is daardoor niet in zijn belangen geschaad en de noodzaak daartoe is het hof ook niet gebleken.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1:zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011 te Utrecht, althans in Nederland,(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,een werkgeversverklaring afgegeven door of namens [bedrijf] te Utrecht (pagina 318) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken of vervalst en/of doen vervalsen, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid (zakelijk weergegeven) op voornoemde werkgeversverklaring van [bedrijf] vermeld of doen vermelden dat
- [verdachte] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft, en/of
- [verdachte] is aangesteld in vaste dienst, en/of
- het bruto jaarsalaris van EUR 42.000,- (en vakantietoeslag van EUR 3.640,- en
vaste 13e maand van EUR 3.500,-) bedraagt, en/of
- door ondertekening van die verklaring verklaard of doen verklaren dat die verklaring volledig naar waarheid was ingevuld, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken
en/of
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011 te Utrecht, althans in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk gebruik heeft gemaakt of doen maken van een vals(e) of vervalst(e) werkgeversverklaring afgegeven door of namens [bedrijf] te Utrecht (p. 318) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat/die geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, (telkens) bestaande dat gebruikmaken of doen gebruikmaken hierin dat zij, verdachte en/of haar mededader(s), (telkens) voornoemde werkgeversverklaring heeft/hebben verstrekt en/of doen verstrekken aan en/of overgelegd en/of doen overleggen aan de [naam bank] , en (telkens) bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat zij, verdachte, niet werkzaam was voor en/of in dienst was van voornoemde [bedrijf] zoals aangegeven op voornoemde werkgeversverklaring;
2:zij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 25 februari 2014 te Utrecht, in elk geval in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
één of meerdere voorwerp(en), te weten
- een woning/ pand (gelegen aan de [adres 1] te Utrecht), en/of
- een woning/ pand (gelegen aan de [adres 2] te De Meern), en/of - een woning/pand (gelegen aan de [adres 3] te Utrecht), en/of
- een woning/pand (gelegen aan de [adres 4] te Maarssen),
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van voornoemde voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middelijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verdachte heeft de woning aan de [adres 4] te Maarssen gekocht voor een bedrag van € 312.500,-.
Op 23 maart 2011 wordt op aanvraag van verdachte door [naam bank] N.V. een hypotheekofferte uitgebracht voor een bedrag van € 359.250,-
Bij de hypotheekaanvraag werd onder andere een werkgeversverklaring van [bedrijf] van 9 maart 2011 overgelegd, waaruit volgt dat verdachte sinds 1 januari 2011 als office manager in vaste dienst is tegen een inkomen bestaande uit een bruto jaarsalaris van € 42.000,--, een vakantietoeslag van € 3.640,-- en een vaste 13e maand van€ 3.500,-
Op 11 mei 2011 is mede op basis van deze werkgeversverklaring door [naam bank] een hypotheek verstrekt van € 359.250,--.
Met betrekking tot de werkgeversverklaring van [bedrijf]
Verdachte heeft verklaard dat zij in de periode van januari 2011 tot juni 2011 bij [werkgever verdachte] heeft gewerkt, maar weet niet meer hoe dat bedrijf heette.
Verdachte verklaarde dat toen zij de hypotheek voor deze woning aanvroeg, zij werkzaam
was bij [werkgever verdachte] als administratief medewerker. Verdachte verklaart over haar
functie: "Ik moest de boekhouding invoeren en zulk soort klusjes (...). Ik heb de Mavo
gedaan, maar niet afgemaakt. Ik heb geen vervolgopleiding gedaan. Ik had geen diploma 's
voor het werk bij [werkgever verdachte] ".
Verdachte verklaarde dat zij daar sinds begin januari 2011 werkzaam was en 38 uur per
week werkte. Toen verdachte daar werkte waren er nog drie andere mensen werkzaam die
dezelfde werkzaamheden deden als verdachte.
Voorts heeft verdachte verklaard dat zijzelf ontslag heeft genomen omdat zij overspannen geworden was.
De werkgever van verdachte, [werkgever verdachte] , verklaarde over dit dienstverband dat verdachte
veel thuis werkte. [werkgever verdachte] bracht dan de administratie die verdachte moest verwerken. Zij
werkte fulltime in de functie van administratief medewerker en deed met name inboeken.
Op de vraag waarom [werkgever verdachte] iemand, blijkens de werkgeversverklaring in vaste dienst
aanneemt als office manager die niet in het bezit is van enig diploma, verklaarde [werkgever verdachte]
als volgt: " Omdat zij in het verleden een leidinggevende functie heeft gehad in
verschillende andere bedrijven en ik haar al wat langer kende, vond ik dat ik dat kon doen
(...). De functie van office manager houdt in personeel begeleiden, aansturen als ze er
was".
De getuige [getuige] verklaarde dat zij in de periode van april 2011 tot januari 2012
als stagiaire bij [bedrijf] werkzaam was voor 32 uur per week. De administratie
van het kantoor [bedrijf] werd door [werkgever verdachte] zelf geregeld. In de periode dat deze getuige hier stage liep waren er geen mensen die thuiswerkten. De getuige verklaarde hierover:
Na het tonen van een foto van verdachte, verklaarde de getuige dat zij deze vrouw nooit eerder had gezien en niet als collega te hebben gehad bij [bedrijf] . Ook de naam [verdachte] zegt haar niets.
Het hof stelt vast dat de verklaringen van verdachte en de heer [werkgever verdachte] op alle cruciale punten, zoal de aard van het dienstverband en de verrichte werkzaamheden, zodanig uiteenlopen dat het hof het volstrekt ongeloofwaardig acht dat het door verdachte en [werkgever verdachte] gestelde dienstverband daadwerkelijk heeft bestaan. Daarnaast is verdachte ook niet herkend als collega door een toen aldaar werkzame getuige. Zelfs verdachtes naam zegt die getuige niets.
Uit het bovenstaande vloeit voort dat het hof van oordeel is dat de in de bewezenverklaring genoemde werkgeversverklaring valselijk is opgemaakt, nu ten aanzien van dat stuk geldt dat de daarin opgenomen gegevens met betrekking tot het dienstverband en het daarin genoemde salaris niet overeenkomstig de werkelijkheid zijn.
Het hof acht derhalve bewezen dat verdachte gebruik heeft gemaakt van het valselijk opgemaakte werkgeversverklaring door dit stuk te verstrekken aan de hypotheekaanbieder.
Witwassen
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte door middel van het plegen van misdrijven (gebruik van valse/vervalste geschriften) hypothecaire leningen heeft verkregen en daarmee door misdrijf verkregen gelden, heeft verkregen. Vervolgens heeft de verdachte met die door misdrijf verkregen gelden onroerende goederen verworven en daarmee een handeling verricht die niet louter heeft bestaan uit het enkele voorhanden hebben van voorwerpen (gelden) die afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf gepleegd misdrijf.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van het de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde en naar het oordeel van het hof heeft de verdachte door haar handelwijze genoemde integriteit aangetast door de door misdrijf verkregen gelden aan te wenden om de koopsom van de onroerende goederen te betalen en vervolgens (een deel van) die onroerende goederen ook als rechthebbende te gebruiken. Verdachte was in de ten laste gelegde periode woonachtig in de woning gelegen aan de [adres 4] . Deze onroerende goederen zijn dus - anders dan de voor de aankoop gebruikte gelden - niet “onmiddellijk” van misdrijf afkomstig.
In die gevallen waarin sprake is van voorwerpen die "middellijk" afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf doordat direct uit misdrijf afkomstige voorwerpen nadien zijn omgezet in andere voorwerpen, doet zich niet de situatie voor waarin een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die daardoor de uit dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. De nadere motiveringseis zoals deze in de recente rechtspraak is ontwikkeld ziet uitsluitend op gevallen waarin slechts het verwerven en/of voorhanden hebben van - onmiddellijk - door eigen misdrijf verkregen voorwerpen is bewezenverklaard.
Het hof acht, gelet op het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011 te Utrecht, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een werkgeversverklaring afgegeven door of namens [bedrijf] te Utrecht (pagina 318) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken of vervalst en/of doen vervalsen, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid (zakelijk weergegeven) op voornoemde werkgeversverklaring van [bedrijf] vermeld of doen vermelden dat
- [verdachte] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft, en/of
- [verdachte] is aangesteld in vaste dienst, en/of
- het bruto jaarsalaris van EUR 42.000,- (en vakantietoeslag van EUR 3.640,- en
vaste 13e maand van EUR 3.500,-) bedraagt, en/of
- door ondertekening van die verklaring verklaard of doen verklaren dat die verklaring volledig naar waarheid was ingevuld, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken
en/of
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011 te Utrecht, althans in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk gebruik heeft gemaakt of doen maken van een vals(e) of vervalst(e) werkgeversverklaring afgegeven door of namens [bedrijf] te Utrecht (p. 318) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat/die geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, (telkens) bestaande dat gebruikmaken of doen gebruikmaken hierin dat zij, verdachte en/of haar mededader(s), (telkens) voornoemde werkgeversverklaring heeft/hebben verstrekt en/of doen verstrekken aan en/of overgelegd en/of doen overleggen aan de [naam bank] , en (telkens) bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat zij, verdachte, niet werkzaam was voor en/of in dienst was van voornoemde [bedrijf] zoals aangegeven op voornoemde werkgeversverklaring;
2: zij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 25 februari 2014 te Utrecht, in elk geval in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
één of meerdere voorwerp(en), te weten
- een woning/ pand (gelegen aan de [adres 1] te Utrecht), en/of
- een woning/ pand (gelegen aan de [adres 2] te De Meern), en/of - een woning/pand (gelegen aan de [adres 3] te Utrecht), en/of
- een woning/pand (gelegen aan de [adres 4] te Maarssen),
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van voornoemde voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
witwassen.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het gebruiken van een valselijk opgemaakte werkgeversverklaring door dit stuk aan de hypotheekaanbieder te verstrekken. Met de daarmee verkregen hypotheek heeft verdachte de aanschaf van een woning gefinancierd. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen.
Hypothecaire geldleningen spelen een belangrijke rol in het economische verkeer. In alle gevallen gaat het om korter of langer durende financiële verplichtingen die worden aangegaan tussen banken en (natuurlijke) personen. Dit handelen tast het vertrouwen aan dat verstrekkers van hypothecaire leningen moeten kunnen stellen in de aan hen verstrekte stukken en kan leiden tot grote financiële schade. Meer in het algemeen kan het vertrouwen worden geschaad dat in het maatschappelijk verkeer gesteld moet kunnen worden in documenten die strekken tot het bewijs van de daarin vermelde feiten.
Verdachte heeft met behulp van een gefingeerd dienstverband een woning verworven en hiervan dagelijks geprofiteerd, hoewel zijzelf ook wist dat zij niet over een bron van inkomsten beschikte in de vorm van dat dienstverband.
In het voordeel van verdachte weegt het hof mee dat verdachte niet eerder en ook niet sinds het plegen van onderhavig feit in aanraking is gekomen met justitie.
Ook houdt het hof rekening met het feit dat verdachte de zorg heeft voor twee minderjarige kinderen die bij haar inwonen.
In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, acht het hof in beginsel de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren bij niet verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis passend en geboden.
De redelijke termijn vangt aan met de eerste handeling waaraan verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat het openbaar ministerie tegen haar een strafvervolging zou instellen, in dit geval het moment dat verdachte in verzekering werd gesteld en voor het eerst werd gehoord, te weten op 20 juni 2013. De rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht heeft op 16 april 2015 vonnis gewezen. Het hof constateert dat de redelijke termijn in eerste aanleg niet is overschreden.
Verdachte heeft op 28 april 2015 tegen het vonnis van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Het dossier is op 19 mei 2015 bij het hof binnengekomen. Het hof wijst op 1 november 2017 arrest. Het hof constateert dat de redelijke termijn in hoger beroep met iets meer dan zes maanden is overschreden.
Nu er ten aanzien van de procedure in hoger beroep sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, welke overschrijding in de straf dient te worden verdisconteerd, zal het hof in plaats van voornoemde werkstraf een werkstraf voor de duur van 220 uren bij niet verrichten te vervangen door 110 dagen hechtenis, met aftrek van de duur die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Deze straf is passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 220 (tweehonderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 110 (honderdtien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. R. de Groot, voorzitter,
mr. G. Dam en mr. T.M.L. Wolters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van B.J. Berendsen, griffier,
en op 1 november 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 1 november 2017.
Tegenwoordig:
mr. T.M.L. Wolters, voorzitter,
mr. drs. I.E.W. Gonzales, advocaat-generaal,
mr. M. Nijhuis, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.